Historisch Archief 1877-1940
N°. 1091
DE AMSTERDAMMER
A'. 1898.
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar *. . . n n mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 22 IVIei
Advertentiën van 1 5 regels f 1,10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel . 0.40
Annonces uit Duitschlaud, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUBOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I M H O V D
VAN VEEBE EN VAN NABIJ:
Nentraliteitsverdediging. Verrassingen. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN, door D. Stigter. KUNST EN
LETTEREN: Maziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Amsterdamsen Knnstnieuws, door J.
H. S. Over affiches! door B. W. P. Jr. Boek en
Tijdschrift, door F. B. Aubrey Beardsley, door B.
W. P. Jr. N. A. van Daalhoff, door B W. P. Jr.
^ Jules Steeg, door v. L. Tolstoï's Aestbetica.
PINANCIEELE EN OEOONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. FEUILLETON: Een mensen die
verstrooid is, door Jerome K. Jeromo. RECLAMES.
SCHAAKSPEL. VOOB DAMES: Een praatje
met reien, door Elise A.Haighton.?La Fornarin».
Allerlei, door E-e. Sohetjes: In het vaderland
van Don Qnichotte, naar het Dnitsch van A.
Theinert. (Slot.) INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. - ADVEBTENTIEN.
nuiiiiiiiiiiiiiiMiMiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitimimiiiMimiiiiiiMitiiii
Neutraliteits-verdediging.
Ons art. van 8 Mei, Een Eiadsel ? heeft
den Heer Boonacker verleid tot het schrijven
van een negende artikel Persoonlijke Dienst
plicht in het Handelsblad.
Daarin heeft deze oud-luit, kol. te ver
staan gegeven dat wij eigenlijk tegen
persoonlijken dienstplicht zijn.
Ter plaatse, waar hij die beschuldiging
beeft uitgebracht, hebben wij haar be
antwoord. Vóór de getrouwe lezers van
het Weekblad achten wij het ganschelijk
overbodig hetgeen wij daar schreven te
herhalen. Zij weten wel, dat wij niet den
persoonlijken dienstplicht bestrijden, maar
bij in voering daarvan, van onzelegermannen
eenigen waarborg verlangen tegen het steeds
hooger stijgen van het budget voor leger
en vloot, aangezien de bevordering der be
langen van Landbouw, Handel, Nijverheid,
Scheepvaart, Onderwijs en de xorg voor
den noodlijdende en den werkman, de
%oo veel geld vorderende sociale hervor
mingen, dientengevolge niet tot haar recht
kunnen komen.
Ons bepalende tot het zakelyke, dat de
Heer Boonacker in het midden brengt,
halen wij het volgende uit zijn opstel aan.
Ik ben daarom tot dasver van meening, dat
de auti-militaristische legervorming, waartegen
De Amsterdammer zijne stem voor persoonlijken
dienstplicht inruilen wil, niets is dan eene ijle
luchtspiegeling waarvan geen minister van oorlog
ter wereld een wezen van vleesch en bloed zou
kunnen maken.
Maar deze meening kan onjuist zijn, en daarom
heb ik het artikel van 8 dezer nog eens her
lezen om te weten te komen, wat het Weekblad
eigenlijk wil.
Ik stuitte daarbij dadelijk op de volgende
vraag:
Dat echter ons verdedigingsstelsel steeds
meer wordt ingericht op een strijd van o tegen
50 of 100 in het hart des landt in plaats van
op een neutraliteits-verdediging ie het Oosten
en Zuiden, wie zou het kunnen weerspreken?
Waarop ik zou wenschen te antwoorden : wie ?
de ondergetcekende, hoewel hij met de cuisine'
aan het departement van oorlog geen enkele
betrekking onderhoudt.
Het is toch aan ieder, die op de hoogte is
van onze militaire zaken, bekend, dat m de
laatste jaren de handhaving der neutraliteit
meer dan vroeger op den voorgrond getreden is.
Zulks zou nog meer het geval zijn geweest,
indien niet de neutraliteits-verdediging door
veldtroepen moest geschieden en de naam
»veldleger" een cauchemar was voor sommigen
oazer beschreven vaderen.
De bestaande meeningen omtrent legervorming
kunnen worden gerangschikt tusscben twee
richtingen, die ik met etnige opoffering van
juistheid aan kortheid, die van de beperkte
contingenten en van den algemeenen oefenplicht
zal noemen.
Beide richtingen beoogen n landsverdediging
on handhaving der neutraliteit; maar terwijl
het stelsel der beperkte contingenten het in
lijven beoogt van geene andere dan volledig
geoefende soldaten, die alzoo ook bruikbaar zij n
tot veldtroepeu ter verdediging der neutraliteit,
kent het stelsel, dat men hier met den naam
«?algemeene oefenplicht" bedoelt, twee soorten
van troepen, waarvan het meest talrijke of hoofd
gedeelte alleen geschikt is om achter verster
kingen of terreinhindernissen, alzoo ia het hart
des lands te strijden."
Wat het Weekblad eigenlijk wel wil ?
Wij meenden nog al duidelijk dit bij her
haling gezegd te hebben. Ten opzichte van
Marine en Oorlog allereerst vereeniging
dezer beide Ministeriën onder n hoofd.
Wat de zoogenaamde vloot betreft
een vloot voor Indië, voor zoover die noodig
is om bij rebellie daar sterk te zijn; geen
schyn-vlootje daarnevens, om Indiëtegen
den aanval van groote Mogendheden een
heelen of een halven dag te verdedigen; en
ook geen sc/i^z-vlootje daarnevens hier te
lande aan welke beide sc/jj?»-vlooljes
jaarlijks millioenen kunnen worden ver
spild. M. a. w. zich ook ter zee slechts
zoover weerbaar te maken, als in over
eenstemming is met onze financieele
krachten.
Voor een werkelijke, een gemeende ver
dediging van Indiëof Nederland tegen
een aanval van groote Mogendheden, zou
den wij een vloot noodig hebben, die
zeker vier, vijfmaal meer jaarlijks moest
kosten dan wij betalen kunnen. En nu
achten wij het ongeoorloofd, voor een
schijnvertooning het geld te gebruiken, dat ont
trokken moet worden aan allerlei doel
einden, waarop in het algemeen belang niet
bezuinigd mag worden.
Dat wij de stelling Amsterdam, deze
vesting in liet hart des landa, die zes a
zeven honderdduizend menschen omsluit,
met een groot deel van 'g lands vermogen,
een ramp voor Nederland achten, hebben wij
reeds zoo dikwijls ge»ehreven, dat wij dit
niet nogmaals behoeven te verzekeren. Zoo
lang Frankrijk niet verpletterd is, zal
Duitschland zich wel ?wachten haar te be
legeren, maar tegen welke andere mo
gendheid kan zij zijn gebouwd ? Aange
nomen, aan de militaire eer moet voldaan
worden, vóór Nederland zich in den meest
ongelijken strijd gewonnen geeft wie
heeft het uitgevonden in ons landje van
5 millioen zielen, zulk een stelling te ves
tigen, die werd zij eenmaal als vesting
belegerd, onberekenbare schade en ellende
over de honderdduizenden zal brengen, en
die, na zij gevallen is, den gelukkigen vijand
een oorlogsinstrument in de hand zal geven,
als voortdurende bedreiging. Bij de vesting
Amsterdam behoort een vloot en een groote
mogendheids-leger. En daarom zal deze
vesting nog geruimen tijd haren invloed
uitoefenen op ons oorlogsbudget, den toon
aangeven bij het defensieliedje; die ves
ting zal de heeren blijven inspireeren en
zij zal ons dwingen als natie in het mili
taire te leven verre boven onzen stand.
Want met de verdediging van de vesting
Amsterdam moet het overige in overeen
stemming worden gebracht.
Nu verzekert de heer Boonacker, dat,
hoewel hij met de cuisine van het depar
tement van oorlog geen enkele betrekking
onderhoudt, het hem, gelijk ieder, die op
de hoogte is van onze militaire zaken, be
kend is, dat in de laatste jaren de hand
having der neutraliteit meer dan vroeger
op den voorgrond is getreden.
De verdediging onzer neutraliteit dat
wil zeggen: het betwisten aan Frankrijk
en Duitschland, om den weg door ons
land te nemen, bij een komenden oorlog.
Dat hierover wel eens meer gesproken
wordt, is zeker. Reeds jaren lang hebben
wij op deze zaak de aandacht der
legermannen trachten te vestigen. Maar dat
de voorwaarden ter krachtige verdedi
ging onzer neutraliteit aanwezig zouden
zijn, als er een oorlog aan onze grenzen
uitbrak neen, dat hebben wij tot nu
toe niet vernomen!
Aanstonds laat de oud-luit.-kol. dan ook
volgen, »zulks zou nog meer het geval
zijn geweest, indien niet de
neutraliteitsverdediging door veldtroepen moest ge
schieden en de naam «veldleger1' een
cauchemar was voor sommige onzer be
schreven vaderen."
Dit echter kan moeilijk een verontschul
diging heeten. Zeker, de
neutraliteils-verdediging vereischt een veldleger, maar wat
zou het sterkste veldleger, dat Nederland
op de been kan brengen, tegen Duitsch
land of Frankrijk vermogen, als het geen
steunpunten heeft en de wegen naar Belgi
open liggen ? Immers evenveel als het Bel
gische leger, zoo lang de Maasforten niet
waren gebouwd.
En nu is toch deze
neutraliteitsverdediging plic/it; een plicht sedert 1871 op alle
manieren ons voorgehouden.
Bovendien is deze
neutraliteitsverdediging mogelijk; gaat niet per se boven onze
krachten. Immers hadden wij ons behoorlijk
daarvoor ingericht met levende en doode
weermiddelen, Duitschland zou zich eenige
malen bedenken vóór het, bij een
eventueelen oorlog met Frankrijk, ons grondge
bied overschreed, wetende ons tegenover
zich te zullen vinden, tusschen hem en zijn
vijand geplaatst. Bij behoorlijke voorbe
reiding tot zulk een verdediging zouden
wij veel minder gevaar loopen in een oorlog
te worden meegesleept; we telden ten
minste mee.
Maar natuurlijk de
neutraliteitsverdediging kan niet gevoerd worden; gaat verre
boven onze krachten, als wij de verdedi
ging van de stelling-Amsterdam eigenlijk
uitsluitend als onze landsverdediging be
schouwen, en daarvoor de millioenen
offeren; daarvoor en dan bovendien nog
voor een vloot! Deze beiden eischen zoo
veel, dat het onmogelijk is, iets
beteekenends voor de neutraliteits-verdediging
in het Oosten en Zuiden te doen. , ,,
En toch zal dat eenmaal noodig blijken.
Nieuwe uitgaven zullen gevorderd wor
den ; men zal ze al weder niet kunnen
weigeren. En men zal zien hoe dan het
budget voor de defensie, met behoud van
het tegenwoordig stelsel, zal rijzen, zonder
dat de neutralücitsverdedlgmg, die schier
al onze krachten zou vorderen, iets meer
kan worden dan de derde militaire
schijnvertooning, waarvoor het geld der natie
wordt gebruikt.
Na deze toelichting zal het duidelijk
zijn, dat wij meenen, niet te moeten op
komen tegen eenige rationeele poging om
langs militairen weg 's lands eer te hand
haven en onzen plicht te vervullen. Waar
men niet alles kan, en een verdediging van
onze afhankelijkheid tegenover een mogend
heid als Duitschland bij directen aanval
een volstrekte onmogelijkheid is, dienen
wij althans te doen wat wij wel kunnen,
d. i. door ons ernstig in te richten op
een neutraliteitsverdediging te toonen, dat
wij onze zelfstandigheid als een zedelijk
recht mogen blijven eischen.?Alleraardigst
geeft dan ook de heer Boonacker te ver
staan, dat er toch nog slechter menschen
zijn in de oogen der n>ilitairisten dan wij.
Weet intussohen het Weekblad wel, dat hit
met zijne neutraliteitsverdediging in het Oosten
en Z uiden waarbij m.i. nog het Westen moet
worden genoemd op weg is naar het kamp
van hen, die voor militaristen bij uitnemendheid
worden uitgemaakt en -wier stelsel om de finan
cieele en personeele lasten daaraan verbonden,
ter wille van dat der geconcentreerde verdedi
ging bestreden werd!"
Ja, het Weekblad weet wel, dat dit voor
een oppervlakkig mensch zoo schijnen kan;
en het Weekblad wist reeds lang, dat de
motieven, waarmee voor de dusgenoemde
geconcentreerde stelling geijverd is, niet
steeds voortkwamen uit liefde voor 'a lands
defensie. Maar het Weekblad weet ook,
dat de militaristen, die voor de neutrali
teits-verdediging meer dan de anderen ge
voelden, nooit met den eisch zijn gekomen,
ruiterlijk een keus te doen tusschen het
noodige en het ocnutte of onmogelijke;
met de bekentenis daïOi.der een defensie
stelsel, waarbij n vloot n forten-linies
in Holland worden onderhouden, de neU'
traliteits-verdediging, al werd zij iets meer
ter harte genomen, toch niets wezenlijks
kon worden, daar zij als eenig doel reeds
de uiterste inspanning onzer zwakke natie
vorderen moest. En zeker zouden wij gaarne
militaristisch heeten, als wij het mochten be
leven, dat wij de pl.m. 40 millioen tot pl.m.
30 zagen dalen en zonder vloot en zonder
vesting Amsterdam ons defensiewezen zagen
ingericht op neutraliteits -verdediging, die,
de heer Boonacker zij gerust, onder zekere
omstandigheden, ook wel landsverdediging
zou kunnen zijn!
Intusschen zien wij dit niet zoo spoedig
te gemoet. Eer zullen de 40 millioen
binnen enkele jaren tot 50 rijzen. Het
militaire zonnetje schijnt nog lekker ge
noeg. Onder de betoovering van het
woord ^Weerbaarheid" zullen we de gelden
zien toestaan voor wat Oorlog en Marine
vragen . .. steeds meer zonder dat we
ter zee of te land, in een zuiveren defen
sieoorlog of neutraliteits-handhaving iets
beteekenen kunnen.
Thans wordt het voorgesteld, alsof
voor ons legertje de invoering van per
soonlijken dienstplicht een buitengewoon
groot voordeel ware. AVij blijven daarbij
kalm. Wij zijn voorstanders van
persoonlijlcen dienstplicht vooral omdat we meenen,
dat de sociale rcclitvaardigheid dezen eischt;
dat we onder ons huidig defensie stelsel
daarmee een stap van belang verder zou
den komen, gelooven wij echter niet. Met of
zonder dien persoonlijken dienstplicht blijft
ons weerbaarheidsvermogen tegenover een
groote mogendheid vrij wel gelijk.
Maar te vreezen is het, dat na invoering
van den weerplicht ons defensiestelsel in
dezelfde richting zal worden geleid en dus
steeds hoogere uitgaven zullen worden ge
vraagd, zonder nut. Daarom bevelen wij
aanneming der wet aan, maar invoering
eerst dan, wanneer Oorlog en Marine ge
toond zullen hebben, rekening te willen
houden met de financieele draagkracht
des lands en met »de internationale
verhoudingen, welke te voorzien zijn", zoo
als de Liberale Unie zich uitdrukt. Ge
schiedt dat niet, dan zullen wij met
den persoonlijken dienstplicht steeds verder
den weg worden opgevoerd, waarlangs
Oorlog en Marine tot bloei worden ge
bracht ten koste van zooveel, dat ter
versterking van de volkswelvaart de meeste
zorg vereischt, maar ten gevolge van geld
gebrek tot nu toe verwaarloosd wordt en
kwijnt.
Verrassingen.
Een Fransen blad maakt de opmer
king, dat de omgang met Cecil Rhodes,
den held van het gewetenlooze Jingoïsme,
blijkbaar een zeer slechten invloed heeft
gehad op de manier m van den
Engelschen minister van k' loniën Chamberlain.
Inderdaad heeft de/3 minister, van wien
men reeds heel wat ? normiteiten te hooren
kreeg, thans gesproken op eene wijze, die
de rraag wettigt, of hij wel eenig besef
heeft van de groote verantwoordelijkheid,
hem door zijn ambt opgelegd.
Wat Chamberlain zeide over den mini
ster-president en diens politiek, welke
laatste hij schijnbaar verdedigde, zou men
kunnen samenvatten in de woorden:
Lord Salisbury is nog niet zóó'n sukkel
als hij wel lijkt" Nu, dat moeten de heeren
maar onder elkander uitmaken; wij ver
moeden, dat het in de eerste zitting van
den ministerraad niet heel malsch zal
toegaan en dat Lord Salisbury er voor
bedanken zal, door zijn collega op zoo
aanmatigende wijze te worden gepatroni
seerd. Van meer belang was de
mededeeling, dat er een einde moest komen
aan Engeland's vsplendid isolation." Wan
neer de heer Chamberlain zegt: »sedert
bijna vijftig jaren hebben wij geen
bondgenooten gehad en, naar ik vrees, ook
geen vrienden," dan spreekt hij eene
onomstootelijke waarheid uit. De conclusie
echter, dat thans voor Engeland het
oogenblik gekomen is om een bondgenoot
schap te sluiten, en wel met de
Vereenigde Staten van Noord-Ainerika, is
eenigszins verrassend, omdat tot dusver
het «fiere isolement" steeds is geprezen
als de eenig mogelijke verstandige staat
kunde voor Engeland. En nog grooter
wordt de verrassing, wanneer men den
redenaar hoort uitroepen: »zelfs een oorlog,
hoe verschrikkelijk ook, zou geen te hooge
prijs wezen voor zulk een bondgenoot
schap."
Het is waarlijk niet de schuld van den
heer Chamberlain, dat die oorlog niet
dadelijk begint. De wijze, waarop hij over
Rusland spreekt, is in hooge mate
beleedigend. »Over de manier, waarop Rus
land zich de bezetting van Port-Arthur
en Talien-Wan verzekerde, over de
vertoogen, die daartegen werden ingebracht
en waarvan geen notitie werd genomen,
over de beloften, die werden gedaan om
enkele dagen later te worden geschonden,
wil ik alleen met het spreekwoord zeg
gen: Wie met den duivel eet, moet een
lange lepel hebben." Rusland is voor den
heer Chamberlain de vijand. »Wij zullen
in 't vervolg met Rusland moeten rekenen,
zoowel in China als in Afghanistan, met
dit verschil, dat wij in China noch leger,
noch grens hebben." Pogingen om met
Rusland tot eene overeenstemming te
komen worden bij voorbaat als onvrucht
baar veroordeeld: »Als wij een schikking
met Rusland hadden gemaakt, wie waar
borgt ons dan dat die overeenkomst niet
door Rusland zou zijn geschonden?"
Wat hier aan de Russische regeering
wordt verweten, is waarlijk geen kleinig
heid: kwade trouw in het verleden, kwade
trouw in de toekomst.
»De geschiedenis leert ons" zegt de
heer Chamberlain verder, »dat wij zonder
de hulp eener groote militaire mogendheid
Rusland geen kwaad kunnen doen, maar
evenmin kan Rusland ons kwaad doen." Dat
is de oude theorie van den strijd tusschen
den walvisch en de olifant. Maar is het
zoo heel zeker, dat Rusland Engeland
niet kan benadeelen? Heeft Rusland iiiet
een bondgenoot, die ten opzichte van En
geland juist niet de vriendschappelijkste
gevoelens koestert ? En zou het niet moge
lijk zijn, dat Rusland zich door andere
overeenkomsten waarborgen had verschaft,
die het in staat stelden, den strijd met
meer kans op succes te aanvaarden, dan
de heer Chamberlain schijnt te denken ?
Hier komt de tweede verrassing. Enkele
dagen geleden maakte de Frankfurter den
inhoud bekend van eene overeenkomst,
die tusschen Oostenrijk en Rusland zou
zijn gesloten. Volgens die overeenkomst
zou het Balkanschiereiland verdeeld worden
in twee zoogenoemde »Interessenpharen,"
elk in eene »engere" en een »wijdere"
onderscheiden. In de engere spheer van
Oostenrijk valt Servië, in de wijdere
Macedoniëvan Vranja tot Salonichi (ook
de laatstgenoemde stad); verder Albani
met uitzondering van een paar aan Mon
tenegro grenzende districten. In de engere
spheer van Rusland valt Bulgarije, in de
wijdere het ten oosten van deOostenrijksche
spheer gelegen deel van Europeesch Turkije.
De algemeene strekking der overeenkomst
zou zijn de handhaving van de ruste in den
vrede en van het status quo op het Balkan
schiereiland. De contractanten verplichten
zich, elk in zijne spheer ervoor te waken,
dat het tot geene verwikkelingen komt
en dat van Serviëen van Bulgarije geen
agitatiën uitgaan, die voor Turkije gevaar
lijk kunnen worden. Zij zullen hiertoe des
noods met de wapenen mogen
tusschen-beiden komen. De overeenkomst geldt tot
l Mei 1902, en wordt telkens opnieuw
voor drie jaren verlengd, tenzij zij een half
jaar voor den afloop van een termijn
isopgezegd. Aan Duitschland werd zij, toen
zij werd afgesloten (April 1897) in haar
geheel medegedeeld, aan Italiëmet weg
lating. van de clausule betreffende Albanië.
De Frankfurter Zeitung heeft bij de
publicatie dadelijk medegedeeld, dat het
geen zij gaf niet de woordelijke inhoud
van de overeenkomst was. Met een authen
tiek stuk hebben wij dus niet te doen,
en de officieuse démenti's hebben vrij spel.
De Oostenrijksehe minister von Goluchowski
kon zelfs in de vergadering der Delegatie»
het stuk »eine plumpe Erfindung" noemen.
Maar dit neemt niet weg, dat men aan
het bestaan eener dergelijke overeenkomst
vrij algemeen gelooft. Zelfs de door de
Oostenrijksche regeering kort van te voren
aan de delegatiën gedane mededeelingen
wijzen daarop.
De beteekenis van zulk eene overeen
komst zou niet te onderschatten zijn. Zij
zou, zij het ook nog slechts in de kiem,
de geheele regeling der Balkan-quaestie
bevatten. Zij zou een »hands off!" zijn,.
aan Engeland toegeroepen. Van Fransche
zijde zou men er zeker geen bezwaar tegen
maken. De Temps schrijft: »Het document
is niet authentiek ; dit staat vast. Maar
iedereen weet, dat de verdeeling der
«spheren van belangen" op het Balkan
schiereiland een voldongen feit is.
Wat beteekenen tegenover dit feit de
alliantie-droomen van den heer
Chambertain ?
Het muurbloemetje moet nog maar wat
blijven zitten. Tot nu toe heeft het maar
al te veel gehandeld naar de spreuk:
Bescheidenheit ist eine Zier,
Doch weiter kommt man ohne . . . ihr.
Maar als het geleerd heeft in houding
en manieren wat minder arrogant te zijn,
zal het mogelijk voor de eene of andere
alliantie-quadrijle nog wel een partner
vinden.
illlHiHilllllllilillliiiiiiilllliliiiiluiilillllliiliitlliiiiiiiiiuuimmiiiiuiiH»
SociaU
llllliillllllliilliiiiiiiiiiiiiiiiiillliiiniliiii ............ iiiiiiiiiiiiiiiiiniimmi»
Grondbezit en Statenverkiezingen. Dr.
A. Kuyper. De 22 Mei in Frankrijk
en België. Jaurès. Het propor
tioneel kiesstelsel en de socialisten.
Amerik. socialisten over den oorlog.
Werkstaking in Zuid-Wales. Ons
Huis. Belang en Hecht. Corres
pondentie.
Uit het jongste nommer van de Werk
mansbode blijkt nu duidelijk, wat op de
laatste algemeene jaarvergadering van het
algemeen nederlandsch werkliedenverbond,
omtrent landnationalisatie, besloten is.
Door de afdeeling Amsterdam was inge
zonden het 17de vraagpunt luidende:
»Het Verbond heeft zich in beginsel
voor landnationalisatie uitgesproken. De
afd. Amsterdam meent dat dit niet vol
doende en een krachtig optreden noodig
is, stelt voor in dien geest te besluiten."
Toelichting: »De steeds meer en meer
toenemende werkloosheid en daarmede
gepaard gaande ellende en armoede, welke
de werklieden steeds meer m de armen
werpt der sociaal-democratische en der
revolutionaire partij, en daar het steeds
duidelijker wordt dat het particulier bezit
van den grond de hoofdoorzaak is van
dien toestand, noopt ons met kracht op
te treden voor het beginsel:
De grond terug aan den oorspronkelijken
eigenaar (de gemeenschap) en de opbrengst
van de pacht aan de gemeenschap, waardoor
het belastingstelsel vereenvoudigd wordt
en de armenzorg kleinere afmetingen zal
aannemen."
De uitvoerige toelichting door den heer
J. W. Donker, afgevaardigde van de
amsterd. afdeeling, lokte een uitvoerig
debat tusschen hem en den heer de Klerk
uit. De rotterdamsche afgevaardigde had
weinig succes. Met 40 tegen 5 stemmen
nam de algemeene vergadering van Heldt's
verbond het besluit, lid van den bond voor
landnationalisatie tegen een jaarlijksche
bijdrage van f 10, te worden.
De invloed van de regeling van het grond
bezit begint allengs meer de aandacht van
de werklieden te wekken. De hollandsche
Henry George, het oud-kamerlid Stoffel,
door »de Witte" weggestuurd, ziet zijn
propaganda- arbeid door de nederlandsche
Knigths of labor in toenemende mate ge
waardeerd.
Ook de mannen van «Patrimonium" be
handelden meermalen dat onderwerp. Niet
bevreemdend. Het is immers een
oecpnomische aangelegenheid die in den bijbel
op verschillende plaatsen wordt besproken,
omschreven. Daarop wees de hooggeleerde
redenaar, dr. Kuyper, reeds in zijn voor
treffelijke redevoering tot opening van het