Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1091
Uncïe Ms Ma's,
(Punch.)
USCLE SAJI : Zouden ze er beter op worden, als ik ze houd
forfl aar eens wüs uil!
(MooiisUine.)
JOHN BUI.L ; >AYie zou nu het hardst liegen ':'
(Jinjend.)
?^) U NT?
NEUCÓ IESEN
Lt'HT AUS j
PCN RUINEN- '
!??'??'*?* ,?*> <^ï\ "- .!'??'- '??-"?/)' ?-'.
f\$$^&/y^
c^s\.-.::-'"r?.??'-' '::: >-/7-'--",^r%'.'"> V . .-' ?
ft ^ \-'-\: ?::''?--^/-^ J',-'v;-,v;i:--:.'
'l /A
ity
Een aanzoet
Mijnheer, ik kom u de hènd viègen ven uwe dochter
ik bemin hér oprecht!
Ik ook, mijnheer, en daarom weiger ik.
Tolstoï's Aesthelica.
Sedert geruimen lijd schrijft Andr
Hallays in het Journal des Débats is er veel
gesproken over het jongste werk van graaf
Tolstoï. Hier en daar zijn er fragmenten van
gepubliceerd, hetzij aan het origineel ontleend,
hetzij aan. eene Engelsche vertaling ; deze stuk
ken, op goed geluk genomen uit een werk,
waarin alles een onverbiddelijk logisohen sa
menhang vertoont, hebben reed} aanleiding
gegeven tot velerlei discussiën, en dienten
gevolge heeft men aan Tolstoïsommige zeer
wonderlijke meeningen toegeschreven. Thans
heeft eodor de Wyzéwa eene Fransche ver
taling van Tolstoï's werk doan verschijnen, en
AndréHallays geeft op grond van deze ver
taling een overzicht van Tolstoï's aesthetica,
zooals die uit zijn boek *Wut is kunst':"' is
af te leiden.
Deze aesthetica zal niemand verbazen, die
sedert vijftien jaren de ontwikkeling van Tol
stoï'B gedachte heeft gevolgd. Tolstoï's denk
beelden over kunst zijn in overeenstemming
met zijne denkbeelden over de maatschappij ;
men zou geheel onbekend moeten zijn met
zijne philosophische en zedekundige geschrif
ten om zich te verwonderen over zijne uit
spraak : »In onze dagen is het de taak der
echte kunst, der christelyke kunst, de broe
derlijke vereeniging der menschen tot stand
te brengen." Die conclusie was te voorzien.
Maar wat zelfs de vurigste bewonderaars van
Tolstoï's genie niet konden voorzien, is de
buigzaamheid, de jeugdige frisehheid der dia
lectiek, waarmede de oude schrijvar wederom
zijn banvloek slingert tegen zyne eeuw en ons zijn
geloof verkondigt. In een zijner laatste hoofd
stukken zegt hy, dat de essentieele goede
eigenschappen van de kunst der toekomst
moeten zijn helderheid, eenvoud en sober
heid. Dit zyn juist de hoedanigheden, die
van zijn verhandelirg over aesthetica een
schoon kunstwerk maken.
Het boek begint met een soort van
praeludium: de beschrijving der repetitie van een
opera. Tolstoïis verontwaardigd over de on
metelijke en onvruchtbare krachtsinspanning
van die menschelijke wezens, samenwerkende
tot de uitvoering van een middelmatig werk,
dat voor den man van smaak onuitstaanbaar,
voor den man van het volk onbegrijpelijk is;
hij vraagt zich af, wat de kunst is, in naam
waarvan men zooveel opofferingen, zooveel
uitgaven, zooveel arbeid eischt. En hiermede
is het vraagstuk gesteld. Laat ons terloops
opmerken en erkennen, dat Tolstoïzeer handig
het uitgangspunt voor zijn dispuut heeft ge
kozen. Zonder hem te volgen tot
deconclusiën. waarheen hij ons wil leiden, zijn wij wel
genoodzaakt hem toe te geven, dat eene opera,
tenzij zij een meesterstuk is, iets zeer
onredelijks is, en dat het ongerijmd is voor een
zoo pover doel een geheel leger van instru
mentalisten, van zangers, van machinisten en
van danseuses bij een te brengen,
Wat is kunst V Tolstoïgaat de deiinitiön na,
door Engelsche, Fransche en Duitsche
nietaphysici en critici gegeven, en na de defhutien
van de kunst onderzoekt bij die van de schoon
heid. En met verwonderlijke gemakkelijkheid en
duidelijkheid toont hij aan, dat al die theo
rieën hol en ijdel zijn, en dat elk van haar
uitloopt op de uitdrukking van een persoon
lijken smaak, als zij ten minste nog iets meer
is dan eene poging om de bestaande kunst te
rechtvaardigen.
Ka deze triomfeerende bewijsvoering, bouwt
Tolstoï, te midden der puinhoopen van alle
aesthetica's, stoutmoedig zijn eigen theorie op.
Vroeger of later zal ook deze door een af breker
worden omvergeworpen. Want ook zij is slechts
het verhaal van de droomen van haren schepper.
Maar intusschen kunnen wij haar bewonderen;
hare lijnen zijn harmonieus en zij is samen
gesteld uit fragmenten van waarhuid.
Tolstoïwil niet blijven stilstaan bij de
metaphysische en zwevende idee der schoon
heid ; hij wil ook niet toegeven, dat het ge
noegen het doel der kunst ia. In zijne oogen
ia voor de menschen de kunst slechts eene
bijzondere manier om met hunne gelijken in
gemeenschap te treden; zij is de taal der
aandoeningen en der gevoelens.
Ten allen tijde, zegt hij, is er slechts ne
echte kunst geweest: de religieuse kunst.
Sedert het scepticisme de hoogere klassen der
maatschappij heeft doordrongen, dat wil zeggen,
sedert de Renaissance, bestaat er geen crile- j
rium meer om de »goede kunst" te onder
scheiden van de slechte kunst." Men heeft
toen kunst genoemd de meer ut' niiu geraffi
neerde genietingen, die slechts onder het
bereik eener i'lite vallen. De echtscheiding
tusschen liet volk en de njrigcvoelenden (let
dclii-ntï) beeft het aanxijn gegeven aan het
geen men de moderne kunst noemt. De
bronj nen der inspiratie zijn dientengevolge armer
j geworden. De kunstenaars gaven nog slechts
uitdrukking aan de ijdelheid, aan de scxut-ele
begeerte, of aan de levensmoeheid, /ij hebbon
gestreeld naar gekunsteldheid en duister
heid; zij zijn voor de massa onbegrijpelijk
gewordiM. lu n woord, zij gaven eti..e nage
maakte kunst, de dichters van vroegere tijden
plunderend, oude legenden om wei kent), de
armoede hunner inspiratie verbergend achter'
ornamenten en krullen, en de nieuwsgierigheid
en den smaak voor bet vreemde expluiteerend.
/ij hebben de kunst verlaagd en er een
handwerk van gemaakt; zij hebben gehoorzaam
liet oor geleend aan de critici; zij hebben
zich op een dwaalweg laten brengen door het
onderwijs der scholen. En Tolstuïvindt in
Wagner den grootsten en den verderfelijk-iten
der namakers.
In dit sombere tafereel van de moderne
kunst komen overdrijvingen en zelfs
kinderachtighejen voor. Tolslo'i ontleent bijna al
zijne voorbeelden aau de Fiansche kunst, die
hij goed kent maar slecht begrijpt. Een roman
van en heer liemy de Gourniont kan be
zwaarlijk gebruikt worden als een afdoend
argument, wanneer men tegen de litteratuur
van onze dagen in verzet wil komen. Men
moet slecht op de hoogte zijn van Fransche
toestanden om niet te weten, dat het »d
cadentisine" nog slechts in de herinnering be
staat, evenals de japonnen met pofmouwen en
de platte bandcan.r. Men doet verstandig als
men de liefhebbers van schilderkunst" wan
trouwt, die op de l'arijsche tentoonstellingen
aanteekeningen maken en die in ne zelfde
afkeuring I'uvis de Chavannes, Manet, Monet
en lïenoir als «impressionisten" vereenigen.
Wie. twee zoo verschillende musici als lierlioz
! en Drahms bij elkander plaatst, bewijst, dat
hij .e geen van beiden kent. En wat Wagner
betreft. Tolstoïbeoordeelt hem op grond van
twee bedrijven van den Siegfricd, die hij den
vorigen winter te Moskou in de opera heeft
zien opvoeren ; dat is wel wat weinig. Zoo
zou men kunnen wijzen op vele andere plaat
sen, waar de men durft haast niet zeggen :
onwetendheid maar althans de vermetelheid
van Tolstoïzich verraadt. Doch wat zou dit
baten ? Wie schrijft over de kunst en de lit
teratuur van een volk, zonder zeer langen t\jd
te midden van dat volk te hebben gewoond,
stelt zich bloot aan dergelijke
onvoorzichtigheden. In haar geheel is de door Tolsto
ontworpen schildering tóch waar, althans zoo
betrekkelijk waar, als noodig is om eene stel
ling op aesthetisch gebied te verdedigen.
Hoe kan men de echte kunst van de na
gemaakte, de valsche, onderscheiden? Tolsto
geeft toe, dat dit zeer moeielijk is. Toch is
er, volgens hem, n onfeilbaar kenmerk: de
artistieke aanstekelijkheid. Daar de kunst in
haar wezen de uitdrukking der gevoelens is,
staan wij tegenover een echt kunstwerk, wan
neer het ons verheugt, ons in gemeenschap
met den kunstenaar te gevoelen. En die aan
stekelijkheid hangt af van drie voorwaarden:
l" van de nieuwheid der uitgedrukte gevoe
lens (hier zou men vooreerst kunnen vragen,
of er wel nieuwe gevoelens bestaan, en in de
tweede plaats, of gevoelens niet juist door
hun banaliteit aanstekelijk zijn); 2' van de
helderheid der uitdrukking; 3" van de op
rechtheid van den kunstenaar.
Wat de onderscheiding betreft tuaschen goede
of slechte kunst, ??hierover kan alleen het
godsdienstig geweten een oordeel uitspreken.
Overigens bestaan er in de »goede kunst"
twee kategorieën: de universeele kunst, die
voor de geheele menschheid geschikt is, en
eene lagere, maar nog aannemel\jke kunst,
die zich slechts richt tot de menschen van
n tijd en n land.
De kuust der toekomst zal universeel zijn.
In plaats van de maatschappij ontaard te
maken, zal zy de menschen vereenigen en
den zedelljken vooruitgang voorbereiden. Zij
zal eenvoudig, helder en sober zijn. Zij zal
niet langer een beroep zijn. Men zal haar niet
langer leeren in afzonderlijke scholen. Zij
zal voor ieder toegankelijk zijn en haar domein
zal onbegrensd zijn. »De kunstenaar der toe
komst zal begrijpen, dat het voortbrengen van
een fabel, van een lied, mits die ons aandoen,
van eene klucht, mits die ons amuseert, van een
beeld of eene teekening, die duizenden kin
deren en volwassenen genoegen doet, oneindig
vruchtbaarder en belangrijker is dan tiet voort
brengen van een roman, eene symphonie of
een schilderij, die gedurende een korten tijd
een klein aantal rijke menschen zullen ver
heugen en dan voor altijd in de vergetelheid
zullen terugzinken."
Maar is de Negende Symphonie van
ISjetloven dan «slechte kunst" ? O..getwijfeld,
antwoordt Tolstoï. En Oorlof; en Vrede en
Anna Ktiremnc'^ Ook hier aarzelt Tolsto'
niet; onbarmhartig olt'jrt hij zijn eigen mees
terstukken op.
»Dit moge voldoende zijn," zoo besluit
AndiéIlallays zijne beschouwing. «Tolstoï's
boek is ongetwijfeld bewonderenswaardig om
den rijkdom der gedachte en de kracht der
welsprekendheid. Maar eene aesthetica, die
de Negende Symphonie veroordeelt en die ons
verbiedt van Anna, Karenine te houden, zal
tenzij de wereld tot de barbaarschheid
terugkeere het lot ondergaan van alle aesthe
tica's, die haar zijn voorafgegaan."
Landsverdediging en
Lands
flnantiën.
Een paar regels s. v. p. ter aanvulling van
het ingezonden stuk van den heer De Koo
in het Alg. Hlb.
Volgens de laatste uitgave (1897) van
Ilickmann's Uttit-ersal Taschen Atlas is Nederland
het 103 land in Europa, wat aangaat de getal
sterkte des legers; die rang komt overeen met
den rang in grootte.
Maar.. . . Nederland is het derde in rang,
wat de kosten per lioofd betreft voor het
oorlogsbudget of de »Friedenskosten". Frank
rijk be'aalt het meest om .... vrede te houden,
nl. f 11.42 per hoofd; dan volgt Engeland
met f 1080 en dan Nederland met ?7.74. Is
het Belgische leger zoo onbeduidend, dat de
kosten daar maar f 3.98 per hoofd bedragen ?
Het Duitsche leger hooren wy toch steeds
prezen en in Duitschland bedragen de kosten
toch maar f 7.3G. Zou de administratie ook
wat duur zijn? Onlangs lazen we, dat er
? 00,000 was uitgegeven voor bajonetscheden,
die'we niet zullen gebruiken!
Of we ons die meerdere weelde kunnen.
veroorloven ?
Alleen in Italië, Portugal en Frankrjjk drukt
de staatsschuld zwaarder dan in Nederland.
Ieder Nederlander erft bij zijne geboorte een
aandeel in de staatsschuld van ? Sol.GO; in
Belgiëis dat f 171.GO en in Duitschland
/' 139.20.
De oorzaak daarvan is niet, dat wij minder
belasting betalen dan Bslgiöof Duitschland.
D. B.
De firma Burgersdijk en Niermans te Leiden
zal van (j 11 Juni a.s. onder den hamer
brengen de belangi ijke bibliotheken, nagelaten
door dr. W. IL Kosters, hoogleeraar in de
geschiedenis van den Israëlitischen godsdienst
en letterkunde en uitlegging van het O. T.,
ds. K. Koopmans van Bjekeren, predikant bij
de Ned. Herv. gemeente te Leiden, mr. J. II.
Muller, alvocaat te Amsterdam, Jhr. mr. W.
M. de Brauw, oud-commissaris der Koningin
in de provincie Zeeland, en andere nalaten
schappen.
De catalogus van pi.m. 4000 nrs. groot,
bevat werken over theologie, philosophie.
geschiedenis en aardrijkskunde, geneologie,
numisinaüek, rechtswetenschap (vooral belang
rijk om de vele tijdschriften en standaard
werken), JStersche taal- en letterkunde,
nieuwe talen, klassieke philo'ogie, archeologie,
kunst, geïllustreerde werken, natuurweten
schappen, boekenkasten, enz.
De catalogus is gratis verkrijgbaar.
Inhoud van Tijdschriften.
Tnul ai Letteren. ^3 jaargang, atl-3vering 5.
15 Mei: dr. B., Inleiding tot dichterstudie
dr. l'. A. Stoelt, Nog eens de \Varetuvr.?dr. l'.
Leendertz. .Ir., Nasctiiil't -- Zijn er btijlregels 'i
(Mej. Marius}. Classicisme en zelfontwik
keling, (Potgieter) Klassieke studiën of een
moileinwetensehappeiike opleiding V volgens
Jules Lemaitre.
IA' A t beid, aflevering '1. : Aan de -nieuwe''
gids, Ed. Verburgh. De synthese van het
begrip der gelij.twaardigheid. Kd. Veruurgh.
II. A. van Daalhof, l'. C. Hamburg. .Ir.
Boeken en banden, J. A. Loeier, J r. C) f er
Crimir.alogie, F. Sundgren. bonnet, Albert
van Twazel. Loonkroniek, J. Saks.
Hobert lU'owning's >.ln a Balcony" Ed.
Verburgb. Schilderkunst, E umie Parker.
Tooneel-overzicht, liuhtra.
Kii/en Intiinl, NU. 21, Leonie, door Louise
B. B, I Kijkjes om en bij Velp naar
photogratiei'-n van Dr. J. E. Kombouts. Velp
en de Vel per natuur, door J de Vries.
De Niet iietser en de Meimaand, door
Geertruida Carelsen. Uit Indie. Een nieuwe
opera op hot repertoire van de Tooneel- en
Muziekvereeniging »Tbalia" te Malang, door
IL L"giis, met af beeldingen naar photogratieën
van den heer Koenecke. Een
verjaarsgedicht, naar het EngeJsch van liubert Stewart
(Slot). Een Caineeach Kerkhof te Batavia,
met illustratiën naar teekeningen van \V. O. J.
Nieuwenkump (Slot). De Water-boterbloem,
door J. K. B., met afbeelding.
Van \n i'ii Straks (Mei). Prosper van
Langendonk, Beatrice. M. Nettlau, Bakunin
en de Mei-omwenteling te Dresden. Emm.
de Bom, Wrakken. Jac. Mesnil, Een
Zondagsdroom. Aug. Vermeylen, Letterkund.
kroniek.
\\'ecld>lad Inviilinde. De
diepzee-expeditieWeber. Sowidjojo II. Militaire Causerie
Een nieuw dagblad te Batavia. De nieuwe
redacteur der Dcli-Coumni. Een gedenk
steen voor Fennema. De Sultan van Siak
naar Nederland. Orkaan op de kleine
Soenda-eilanden. Antwoord van Prof. Kern
aan de lletlactie van liisulinde. Yereeniging
van bouwkundigen in Ned. Indië.
Oudgasten geschikt als Ned. politicians. Een
nieuwe reis van Dr. Nieuwenhuys. Entree
de campagne.
In hut aflerlanfl yan Don Qnichote.
Naar het Duitsch
van A. THEIKEUT.
(SM).
Aan een algemeene uitnoodigiog- om het
maal met mij te deelen, had niemand gevolg
gegeven, maar dat mocht mij niet afschrikken
van verdere pogingen tot toenadering, want nu
scheen hst psychologische moment te zijn
gekomeu om de zwijgende toeschouwers tot mijn vrien
den te maken of de lioop op een ongedwongen
verkeer met hen voor goed te laten var;n.
Met alle graudezza waarover ik te beschikktu
had offreerde ik hut gezelschap dus een teug
vau miju wijn. Het eerste aanbod werd, zoo
als de strenge etikette eischt, beleefd ufgesl
igtn, maar mijn tweede, zoo hartelijk mogelijk
uitgebrachte uitnoodiging: iiraiuos, cai/ifix,
IwniLres" had het gewenschte gevuijt, en terwijl
de wijiuak vau hand tot hand ging, begon er
leven iu de brouwerij te komen. Cigaretten
werden gerold eu aangestoken, opmerkingen
gewaagd, vragen gest.eld eu antwoorden gege
ven, liet gegons van de vliegen, dat een paar
minuten vau te voren nog had gedomineerd,
veranderde in een nauwelijks meer hoorbaar
aceompagnemeiit van meiischelijke stemmen, eu
de wereld van Argatnasilla b^gou zich voor mij
te ontvouwen.
Evenals de Zuid-Italianen ziju de
half-Moorsche inboor'ingeu vau La Mar.cha geboren diplo
maten, liefhebbers vau omwegen en slinger
paadjes. Nadat ik uitdrukkelijk had bevestigd,
wat zij natuurlijk rjïed.s lang hadden bemerkt,
dat ik buitenland -r was (buitenlander is vaar
hen iedereen, dit) niet uit, L'i Mancha i'eboortig
i-), gingen zij mij, zonder, ouk maar ó.i enkele
direc'e vraag te stellen, te lijf met allerlei
achteloos uitgesproken, imvir veelbeteekeuende
opmerkingen, die mij ertoe moesten brengen,
kleur te bekennen ten opzichte van mijn maat
schappelijke positie, mijn beroep, eu btt doel
van miju komst in Argamasilla. Wanneer aan
de katten de gave der spraak zou kunnen
worden verleend, dau stel ik mij voor, dat zij
daarvan gebruik zouden maken ongeveer op de
wijze van mijne goede vrienden iu de l'osada
Al l'arador dtlCurmen: langzaam, bedacht iaam,
met een rustig ouderzoekenden e.n doordringen
den blik iu de schitterende oogtn, voorzich
tig uu eens hier, dau daar een poot, uitste
kend en weer intrekkend (ihuurhjk getprokeii)
avanceerund en rttireertnd, totdat zij genoeg
gegevens hadden verzameld voor een bt slist
oordeel. Zoodia men te mijnen opzichte zoo
\er was gekomen, zoodra men had uitgevonden,
wat ik in liet stalje kwam doen, haastte ieder
een zich, ziju denkbeelden ten beste te geven.
liet u.tvoengst werd bel thema behandeld door
een individu met, een verloopeu uiterlijk, dut
d<)0r een oude, vuile, met de mitia'en P. I). J.
versierde inuts gekenteekend werd als ervaren
kenner vau den iiaüonalcu sport, als p tssief 111
vau liet, uüde, der MitreuvecUters.
«Ja, &-,/vi\" zeide de waardige expieaJor,
,/l)on Q iiehot was ecu merkwaardige kerel.
Maar een groot boek is het, bekend over de
gelieele wereld, zelfs bij de Heidenen, df
Kisgeliclien en andtrd ketters. Ik heb liet zelf
Colezen, en ik vond het al heel vermakelijk. Het
beste er uit heb ik wel is waar niet begrepen,
dat, is alleen voor geleerde meLseheu, 7.e
zr<jgi n immer.', dat, alle mogelijke wereld wijsheid
in dat, boek sttek*, en dat wie die vindt zoo
rijk kan worden als hij maar wil, Wat moet
zoü'n eenvoudige, onwetende man als ik, die
iu zijn jeugd uie.t al te dikwijls op sn'iool is
geweest, dau beginnen : Lachen om Dun Q cliot,
dat is het eenige, wat ik kan. lla, ha, ha!
als ik er maar aan denk, dat hij die meiden
in de Vcut.a voor adellijke jonkvrouwen aanzag
en haar allerlei cerbetooiiingen bewees l Jezu«,
wat een ezel moet dat geweest zijn! Eu
Studio? vraagt gij. Nu ja, die was net zoo
als wij allemaal, die wou eten, drinken en
tJapeu, eu met alle menscheu goede vrienden
ziju. Waar er staat heel wat iu dat boek, dat
ik niet kan begrijpeu, dingen waarom priesters
en zulk soort mehsclien het telkens weer over
lezen. Daar heb je Don Federigo, de advo
caat, die tegenwoordig iu Madrid woout, die
heeft gezegd, dat er in de heele wereld geen
tweede boek te viiidtn was met zéóveel politiek
eu zoo erin "
/,S7, Nc»or," begon een ander, »Wij hier in
Arganiasilla hebben meer herinneringen aan Don
Quichot dan eeidge andere plaats iu La Mancha.
Daar heb je ziju portret in de kerk, en zijn
huif, dat onlangs eerst is afgebroken, en daar
komt de heer" (algemeen gebuig van de om
mij verzamelde mannen voor een opzichtig
gekleeden jongen man, die juist binnentrad)
die op het vrijgekomen terrein een bodega heeft
laten bouwen en inrichten, zoo'n prachtige
bodega, dat u zeker zelfs in Madrid nooit een
inooiereu hebt gezien. En wij zullen u de
gevansenis wijzen, waarin Ccrvant.es het boek
heeft geschreveu."