De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 22 mei pagina 7

22 mei 1898 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1091 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De bestelling van nog een gevulden wijnzak -en herhaalde uitnoodigingen, mij bescheid te ?doen, misten hun uitwerking niet; de goede verstandhouding nam steeds toe, en de namid dag ging voorbij onder levendige discussies over ; Cervantes en Don Quichot. Laat in den avoud zat ik met den Arno voor den ingang der Posada onder de aan den lapis? lazuli-blauwen hemel fonkelende sterren. Een ? eentonig in de lucht zwevend geruisen, als van de branding bij kalme zee, accentueerde alle afzonderlijke geluiden, zooals: het blaffen van een hond, dichtbij of in de verte, de serenade van een verliefden kater, het hiuniken van een paard, het gebalk van muilezils, die naar deu stal werden gedreven, het rinkeleüvan de bel len aan hun tuig. Een van de akkers naar huis teruggaande arbeider kwam voorbij, met ?ongeschoolde, maar zuivere en klankvolle stem een Andalusisch lied zingend, een vau die Malagueuas, die iu den laatsten tijd overal ia ?Spanje de oude volksliederen van elke afzon derlijke provincie hebben verdrongenEik der coupletten van het lied vormde een op zich zelf staanden muzikaleu zin, en daar tusscheu in kwamen regelmatige rusten. Noch bij u, noch ver van u, Laat mij liefdes smart met ruste." .?Razend maakt in uw armen mij 't ge'uk, En ik sterf van zoet verlangen in de scheiding." Het dalen en rijzen der melodie, gloeiende laitstoclit, afgewisseld door wegkwijnende berustu g en opnieuw ontwaakte hoop en verlangen deden mij denken aan den slag der nachtegalen, en waren in de schoonste over eenstemming met den tijd en de omgeving. Het duurde niet lang, of ik voelde mij thuis in de Posada. De Arno, een der weinige wel.gestelde personen uit Argamasiila, had de ge woonte, gedurende het koelste gedeelte van den <lag zijn boekweitveldeu en wijngaarden roud te .gaan. In den regd kwam hij tegen negen uur in den morgen thuis om te ontbijten met zijn zoon en zijn arbeiders, die reeds van drie uur af op de dorschvloeren waren bezig geweest. Bij d.t morgenmaal ging het zeer eenvoudig toe: de lange messen werden uit de scheeden getrokken, elk der mannen sneed zich een dunne -snede brood, slak de punt van zijn mes in de korst, eu vischte met den op die manier gt mptoviseerden lepel in de op een lagen bai.k ^taanden aarden schotel naar de booneu en stuk ken komkommer, die ia een olieachtige vloei stof ronddreven. Voor eiken nieuwen hap moest een nieuwe snede brood worden afgesneden, en er behoorde, zelfs mtt behulp van deu linkerduim, niet weinig handigheid toe, om telkens een behoor lijke portie van het gübijerige goed in veiligheid te brengen. Slechts eens liet de Arno den wijnzak roud gaan, waaruit de mannen een zeer matigen teug namen. Waaieer iemand klaar was met eten, dan veegde hij zich met den rug der linkerhand den mond af, stak het mes weer in de scheede, en ging naar den in een hoek staaudeu grooten waterkruik toe, om een flitikeu teug te nemen. Het rollen en aansteken van een cigareite vormde het slot, en daarna ging men weer aan het werk. Hoe sober leven deze menschen, en hoe prach tig gedijen zij daarbij! Met lichten, veerkrachtigen gang bewegen zich huu gespierde, buigzame gestalten; zelfs als zij slapen verzin ken zij niet in volkomen lethargie, zij zien er uit, alsof zij altijd op hun qui vivc zijn, ieder oogenbhk bereid om plotseling cp te springer. Zoolang de zon hoog aai den hemel stond, bkef de Arno in de Posada. Verscheiden leegloopers en dagdieven hielden hem gezelschap, lachten om zijn aardigheden, en luisterden aan dachtig, wanneer hij wijsheid verkocht. ns gedurende mijn verblijf fabriceerde hij eigenhandig een paar schoenen, en zijn vrienden waren bewonderende toeschouwers bij dit helden feit. Het bericht, dat Gregorio iets maakte, werkelijk zelf iets vervaardigde, verspreidde zich in een oogeublik in de geheele buurt en maakte grooten opgang ; iedereen kwam in de Posada om zoo iets zeldzaams te zien en om het werk te critiseeren. Voerlieden en muildierdrijvers kwamen en gingen dag en nacht, stilzwijgende jongens en mannen met een wild uiterlijk, die tenauweruood acht sloegen op hun omgeving in de Posada. Nadat zij voor hun dieren hadden gezorgd, gingen zij in een hoek zitten, aten een weinig van het steenharde brood en de kaas, die zij hadden meegebracht, dronken een teug water, en gingen dan op den blooten grond liggen slapen, zonder deken en met een houten blok of een steen als hoofdkussen. Tegen zonsondergang keerde de Arno terug van zijn namiddag-inspectie van zijn velden en akkers, eu zijn thuiskomst was het sein tot het avondmaal. Gregorio's gezin mocht zich de weelde veroorloven, ns per dag vleesch te eten. Dit werd in kleine stukjes gesneden in de soep opgedischt. Vrouwen en meisjes met bont gebloemde halsdoeken, mannen en jongens, blootvoets, in hemdsmouwen, met roode lompen als een soort van tulband om het hoofd gewon. den, stonden ia een kring om de tafel en doopten hun houten lepels, die alleen bij den hoofdmaaltijd van den dag werden gebruikt, in den gemeenschappelijken grooten schotel. Nie mand zeide een enkel woord, slechts nu en dan werd het geklapper van de lepels afge broken door de krijschende stem der Ama, die den een of andereu arbeider toeriep, wat lang zamer te eten, en den anderen niet te kort Ie doen. In zulk een eenvoudige omlijsting, werd hit dagelijksch leven afgespeeld. ns in de maand, zoo vertelde men mij, brengt de markt leven in het anders zoo stille stadje met aller lei vermakelijkheden en zelfs een bal in de ruime hal der Posada. Als welkome afwisse ling wordt door de vrouwen en meisjes de Zondagschëkerkgang beschouwd. De mannen nemen geen deel daaraan, die vinden het pleizieriger, op het kerkplein om te lummelen, de priesters te bespotten en drastische opmer kingen te wisselen over de voorbijgaande meis jes. De Argamasillanen zijn vrij van godsdien stige dweperij, maar niettegenstaande dat is het bijgeloof dat onder hen heerscht bepaald kras. De trots van het stadje is de Casa de Medrano, een massief steenen gebouw, dat sedert den tijd, dat Cervautes in een van de kelders werd gevangen gehouden, tamelijk wel onveranderd is gebleven. Men mag met zekerheid aanne men, dat in deze cel het ontwerp voor het boek //dat in de gevangenis werd geboren" (zie het voorwoord van het eerste deel van //Don Quichot"), is ontstaan. Ruim twintig voet diep, bij een breedte van acht en een hoogte van zeven voet, met niets dan een nauw gat tot venster is deze vreeselijke cel zóó donker, dat, wanneer de nog gedeeltelijk bewaard gebleven, zwaar met ijzer beslagen deur wordt gesloten, het volkomen onmogelijk schijnt, dat Cervantes daar ooit een letter zou hebben geschreven. Maar het uiten van dien twijfel in tegenwoordigheid van een Argam&sillaan zou door dezeu als een persoonlijke beIn ruil voor een vermoorden zendeling. Li Husü-CnAxG (tot den heer Ilanotaux): »Stuur me in 's hemelsnaam geen zendelingen meer. Zs komen me te duur!" lecdiging worden opgevat, want ieder inwoner vau het stadje is bereid, een eed erop te doen dat Cervantes, hieïden geheeleu //Don Quiciiot" op papier heeft gebracht. Verscheidene nieuvv-Castiliaansche plaatsen maken aanspraak op de eer, de geboorteplaats van Ceivantes te zijn, vau den man, die ge durende ziju leven zwaar te kampeu had met armoede en ellende, en wiens meesterwerk, dat tegenwoordig gemeengoed van de geheele be schaafde wereld is geworden, in dien tijd hoe genaamd niet naar waarde werd geschat, het minst door de Spanjaarden zelf. Deze veroazacntzaming van huu grooten landgenoot in het verleden, trachten zij in den tegenwoordigen tijd zooveel mogelijk weer goed te makec. In dezelfde Casa de Ma/n/no werd ongeveer dertig jaar geleden door Rivadeneyra een druk kerij opgericht, alleen met het doel, twee nieuwe prachtuitgaven van den Don Quichol" te laten verschijnen. En een Infaute uarn de eerste vellen van de pers. Als historisch vastgesteld wordt aangenomen dat Miguel de Cervantes geboren werd iu Alcala del Hen;>res, een ten Oosten van Madrid gele gen stad in Nieuw-Castilië, en dat de denkbeel den voor ziju beroemden roman iu Argamasilla bij hem zijn ontstaan. Er is veel voor te zeg gen, dat het model voor //Don Quichot" een zekere Don Pacheco is geweest, die ten tijde van Cervautes optreden ia Argamasilla koninklijk ontvanger van belastingen eu de eenige Hidalgo uit de stad was. Op zijn bevel werd de dichter in den kelder van de Casa de Medrauo gevan gen gezet, Een oude schilderij, die in de kerk wordt bewaard stelt dien Don Pacheco voor, zooals hij met zijn nicht voor de heilige Madonna knielt, om haar dank te zeggen voor verleenden bijstand. Het onder de schilderij aangebrachte opschiift luid in vertaling: //De heilige Madonna is aan Don Roderigo de Pacheco verschenen op den avoud voor SintMattheus van het jaar 1001, en heeft hem, daar hij haar een zilveren kandelaar had beloofd eu dag en nacht tot haar had gebeden, genezen van een ernstige ziekte in de hersenen, die hij zich door kou vatten op deu hals had gehaald." Deu laatsten avond van mijn verblijf in Argamasilla slenterde ik met Gregorio rond, de dik liggende stof opjagend of over het ellen. dige plaveisel vau de trottoirlooze straat strom pelend. Toen wij buiten waren gekomen, gingen wij zitten op de steenen borstwering van de brug over den Guadiana. Boven onze hoofden, in het dichte geboomte, waarmee de oever be groeid was, zongen de nachtegalen, en kleine watervalletjes onder ons ruischten en plasten het accompagiiement erbij. De waardige Arno vertelde allerlei verhalen, onder anderen ook een van de rivier, die iu moerassen ontspringt, en nadat zij een eind heeft afgelegd plotseling weer in deu grond verdwijnt, e.n zeven mijlen verder weer te voorschijn komt. //Een zeer merkwaardig geval, \indt pij ook nid, Senor?" zeide mijn meteezel. ns," ging hij voort, spraken de koningen vau Spanje en van Frankrijk met elkaar over hun laud.eu tot zijn ergenis bemerkte, de koning van Spanje dat over al liet goede, dat hij iu ziju land had, de koning van Frankrijk ook kon beschikken. Erankrijk had olijven, boekweit en druiven even goed als Spanje. Toen dacht de koning van Spanje plotseling aan deu Guadiana: Ik heb in mijn land een brug, die zeven mijlen breed is," zeide hij tot den koning van Frankrijk, en toen moest de arme Franschman zijn mond wel houden, want zóó'n brug had hij niet!" IIMmllllllllllimmillllilllllllll nicjizcnc&n. Jlijnhcer de Redacteur l Toen ik zaterdagavond als naar gewoonte de kolommen van uw Weekblad doorliep, viel mijn oog al heel spoedig op een vrij lijvig artikel (twee en een halve kolom '.) waar boven ion immriiiMuiiilimuiHiiijiiitiiiiiimumijiLiiiiiiiiiiiMimiii stond -. «Een bekroond kroningslied". Ik be hoefde niet lang te gissen, wien dat gold, en zette mij tot lezen. Onder die lectuur zag ik mijn «liedje" van stukje tot beetje uitrafelen, en vernam ik, dat ik «klink-klank" had geleverd, een «verhandeling in dicht", «grog van poëzie", dat mijn werk «eenvoud, waarheid, klaarheid, kracht van gevoel en plastiek" miste. Aan 't eind van het stuk, onderteekend met d K., was ik te weten gekomen, dat de beoordeelaar geen greintj» goeds had kunnen vinden in mijn Kroningslied. Ja, toch wat! op n plaats geeft ds nclirijvgr als zijn meening te kennen, dat voor het begrijpen van eeiiigo regels in 't 2e couplet minstens een meerderjarige leeftijd, een zeer ontwik keld brein en een extra welopgevoed hart worden vereischt. Wel, die laatste lofspraak, ofschoon in tegenspraak met al 't overige, bezorgde mij geen geringe voldoening. Overi gens vind ik mij na lezing van 't artikel, als te begrijpen is, teleurgesteld. Evenwel toen de eerste indruk eenigszins voorbij was, wreef ik mijn oogen eens uit, en zette mij tot her lezing, nu nauwkeuriger dan de eerste maal. Toen rees een vraag en kwamen bedenkingen bij mij op, die ik hier onder uw aandacht breng en onder die \an den heer d. K. 't Is waar, ik had mij kunnen verschuilen achter de Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang, op wier verzoek ik mijn «liedje" geschreven heb. maar dit kwam mij een weinig laf voor. Waar in 't stuk meer dan eens mijn naam wordt genoemd, achtte ik mij verplicht zelf in het krijt te treden. l. Ik heb my afgevraagd: Wat kan de reden zijn, dat de heer d. K. zooveel woorden gebruikt ter beoordeeling en veroordeeling van een gedicht, groot .'! coupletten, dat hij rang schikt onder de rubriek Grogpoözie ? Ik heb die vraag niet kunnen beantwoorden. '~2. De titel. In het stuk is natuurlijk geen sprake van de Melodie, die bekroond werd, maar alleen van den tekst, die met bekroning niets te maken had, maar op verzoek van boven genoemde Vereeniging werd geleverd; dus de titel is niet juist. ',}. Een Volkslied. Hoe komt de heer de K. er aan, dat er een volkslied zou gevraagd zijn ? Een lied voor het volk is daarom toch nog niet een volkslied. Was mij opgedragen geworden dergelijk lied te schrijven, ik zou aangeraden hebben, die taak aan bekwamer pen toe te vertrouwen. Een volkslied ! denkt eens aan. Maar een feestlied te geven voor het volk, op te nemen in een bundeltje, daartegen kon ik geen bezwaren hebben. Do Schrijver is van meening, dat 't eenige OrarJe-Volkslied, dat het gedaan heeft en nog doet, is het Wilhelmus, en onlangs vernamen wij van zeer bevoegde zijde, dat, de wijs moge Volksmclodie zijn geworden, de woorden het niet zijn en nooit zullen worden, om deze reden, dat 't Volk niets gevoelt voor een cor.i'essie van den l'rins van Oranje. Hiermede wensch ik niet te kort te doen aan de waarde van het Wilhelmus, erfenis uit de merkwaar dige HJ3 eeuw. Het Vlaggelied. Al weder werd mij een illusie ontnomen. Ik had altijd 't Vlaggelied zoo mooi gevonden, ik kon Heijc daarom be nijden, zoodat het mij heiligschennis toescheen, als samenstellers van bundeltjes den treurigen moed hadden, zijn nobele regels te verknoeien, en zie, daar komt de heer d K. mij ver kondigen, dat 't mot dat vlaggelied ook al niet in den haak is. 4. Moeilijk - ja ; te moeilijk ? neen ! »0ud'' zal het niet zingen, meent de heer d. K., dat kon nog wel eens anders uitloopen. De jeugd zingt het al lang, en zingt het graag. Niet de kleuters, voor wie 't Kroningslied ook niet geschreven is, maar jongens en meisjes vau 11?14 jaar, die na eenige verklaring de strekking zeer goed vatten. Men vergete ook niet, dr.t de Vereeniging bedoelde het buruleltje te brengen in de huis gezinnen, waar jong en oud eruit kunnen zingen. Hier zou ik in wederlegging kunnen treden van de talrijke aanmerkingen op stijl, beeld spraak, enz. waaronder vrij gezochte en AU\Y llllllMIHMMIIIMimiNIIIIII zijn. Maar ik zal daar niet toe overgaan. Ik heb mijn lied niet op het papier geworpen, maar rijpelijk overlegd, gewikt en gewogen, zoodat het mij niet m oei el ijk zou vallen, elke gewraakte uitdrukking tot klaarheid te brengen. 5. Het noemen van Gods naam. Dit punt zou ik wel willen onderstrepen, war.t het komt mij voor, dat hier verdachtmaking in 't spel is, en twijfel wordt geopperd aan de eerlijk heid van mijn karakter. Neen, mijnheer de K. ! de regel «zegen God uw kroon", heb ik niet schroomvallig neergeschreven, het is geen «stichtelijk voordje om overheen te glijden, opdat het vooral geen aanstoot wekke" ; die uitdrukking heb ik daar geplaatst omdat ik die daar hebben wou. Ik dacht: lest, best, na al de zegeningen, die ik der Koningin toewenschte, als kroon de hoogste zegen, Gods zegen, buiten welke, naar mijn overtuiging, een mensch, hoog of laaggeplaatst, het op den duur niet stellen kan. Er gluurt bij «Wees gezegend, groote dag" en «Laat ons stil het hoofd ontblooten" om den hoek een gebedje V Kan men niet een dag, een daad, een lot zegenen, kan men niet het hoofd ontblooten voor een machtige schil derij, een schoon landschap, zonder aan een gebedje te denken? G. De schrijver beweert, dat de geloovigen, (katholieken en protestanten) de Koningin, krachtens hun beginsel, met hooger eerbied, die tot liefde kan aangroeien, kunnen be groeten dan de ongeloovigen (liberalen en radicalen). Ik ben zoo vrij die nieenirig niet te deelen. Geloovigen en ongeloovigen dragen n naam : mensch, burger. Nu geloof ik, dat ieder wel gezind Nederlander, wiens hart op de rechte plaats zit, bij het zien van onze koningin in den fleur der jonkheid, en vertegenwoordigend het roemruchte Huis van Orarije, zijn borst van eerbied voelt kloppen, een eerbied, die liefde al zeer nabij komt. De schrijver is blijkbaar niet op de hoogte van de Feestlitteratuur, anders had hij gewe ten, dat n voor Calvinisten n voor Katho lieken was gezorgd. Dr. Sehaepniaii behoeft hier dus niet in gemoeid te worden. Het bundeltje van een Katholiek, (i mooie liedjes, kan op alle scholen gezongen worden. Ik neb er nmaal «Hemel" in gevonden. Het bun deltje van den Calvinist, helaas, niet. Ten slotte dank ik den heer d. K. voorde aandacht, aan mijn werk geschonken. Zijn kritiek heeft mij er niet toe kunnen brengen, spijt te gevoelen over bet schrijven van een Kroningslied. Waar TilMioo exemplaren hun tocht door het l.tnd hebben gedaan, en waar het reeds door duizenden monden wordt aan geheven in Amsterdam en daarbuiten, koester ik de gegronde verwachting, dat hot mee zal bijdragen, op gepaste wijze de vreugde te verhoogen in de feestdagen, die wij tegemoet snellen. 18 Mei 'ÜS. F. J. HAYMCKA.ML'. 1. liet artikel, dat zonder de coupletten w einig meer dan anderhalve kolom lang is, en voor zoover het kritiek bevat op het Kro ningslied, zeker niet meer dan n kolom vult, werd eenvoudig geschreven omdat het *l>ckroo>id'' volkslied ons belangstellirg in boezemde. ~1. liet blijkt nu, dat dit Kroningslied o\> rersock gemaakt is, en niet als volkslied werd aangeboden. Toch, de heer Haverkamp zal zelf het moeten toestemmen, het feestlied in een bundeltje had een Volkslied kunnen, en zoo mogelijk behooren te zijn. ,'!. Over het Wilhelmus denkt de heer II. anders dan wij. Ook aan »zeer bevoegde zijde" vallen op letterkundig gebied nog al eens vergissingen voor ! Dat het Wilhelmus het tot dusverre gedaan heeit ligt o.i. volstrekt niet alleen aan de melodie maar allermeest aan den inhoud van enkele coupletten. Het Nederlandsche volk zou al een bijzonder vreemd volk moeten zijn, als het weleer niets voor de geheele confessie, en Sater niets voor het meest sprekende deel daarvan had gevoeld! In het Vlaggelied achten wij het tweede couplet zwak, omdat het een redaiecri»<j bevaf, een uitlegging waardoor het gevoel dat pas gewekt is verslapt. 4. Jammer, dat de heer Haverkamp ons niet den geringsten uitleg wil geven. Wy heb ben toch menige duidelijke vraag gesteld!! 5. Over de eerlijkheid van karakter werd geen woord gerept. Wanneer men elke poging om iets neutraals te schrijven of te doen, als een gebrek aan karakter wilde opvatten, zouden b.v. al de onderwijzers aan de neutrale school veroordeeld zijn. Wie denkt aan zoo iets ? Wij zeker niet. Thans blijkt, dat heer II. bij het »wees gezegend groote dag' niet aan God heeft gedacht en bij het »stil het hoofd ontblooten" aan een eerbied als bij het zien van een schilderij of landschap. Is het ons kwalijk te nemen, nu fvij dit niet zoo dadelijk hebben begrepen .... in een lied, ook door kinderen van 11?14 jaar te zingen, dat met Zeegne God uw Kroon! eindigt? Alsof er voor een f/eloovige nog zegen kan bestaan buiten God ! Had de heer II. geen neutraal lied willen leveren, hij zoo hoogstwaarschijnlijk OnzeLieve-Heer's naam niet voor den laatsten regel bewaard hebben; en het woordje, helaas, niet hebben geschreven bij de vermelding dat het bundeltje der Calvinisten niet voor alle kin deren past. (j. De opmerking, dat geloovigen voor een koning of koningin bij de gratie Gods anders ge voelen dan ongeloovigen, liberalen of radicalen, die het gekroonde hoofd niet in verband met het bovennatuurlijke zien, bevat, dunkt on?, een aan allen zoo goed bekende waarheid, dat tegenspraak onmogelijk is; en waarom zou men haar dan niet in herinnering mogen brengen, waar zij o. i. ter verklaring van den tekst van een lied beteekenis heeft? De Standaard, die in het door ons geschrevene een «uitdaging" aan de Calvinisten zag, wij bedoelden slechts een ^aansporing" ant woordde : «ook de geachte schrijver weet zeer wel, dat, zoolang binnen de veste van het her rijzend Calvinisme nog dagelijks gehoord moet worden het geklop en gehamer van hen, dio werken aan den herbouw van den muur, de tijd van «nieuwe liederen" nog niet gekomen is. Immers van strijdliederen is nu geen sprake, en «kunst wil gekoesterd". Intusschen op deze uitdaging dient gelet." ? Zij begreep, dat wij het over een volkslied hadden, over een heusch gedicht. Zou het niet verstandig van den heer H. zijn geweest, als hij zich thar.s bepaald had tot de mededeeling, dat zijn versjes alleen gemaakt waren om in de behoefte aan een feestliedje voor de scholen te voorzien en op rer:.oel;ïZe als ge dicht in bescherming te nemen, en dan nog wel met de opmerking, dat ze het geheele land door toch gezongen zullen worden, is, dunkt ons, niet juist. Ten slotte de verklaring, dat het ons om het \'ulkxlicd te doen was. allerminst om den heer II. iets onaangenaams te zeggen. Hij zinge zooveel het hem lust ! u. K. II a a r l e m, '_'H April 1808. fieaclite Jïedactie'. Voor eenige maanden hebben er in mv geacht blad eenige stukken gestaan over geschillen gerezen tusschen de heer F. II. Lioersma en ons betreffende de uitgave van het «Maandschrift voor Vercieringskunst". Wij stellen er prijs op thans te verklaren, dat deze op den meest vriendschappelyken voet zijn opgelost, terwijl wij het zouden betreuren, indien de lezers dezer stukken een indruk mochten gekregen hebben ten nadeele van den heer Boerstna. U dankende voor de opname, achtend, II. Kuii-N-UAN & Co. Bladen, die omtrent deze kwestie stukken hebben opgenomen, worden beleefd verzocht ook dit over te nemen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl