Historisch Archief 1877-1940
No. 1091
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De bestelling van nog een gevulden wijnzak
-en herhaalde uitnoodigingen, mij bescheid te
?doen, misten hun uitwerking niet; de goede
verstandhouding nam steeds toe, en de namid
dag ging voorbij onder levendige discussies over
; Cervantes en Don Quichot.
Laat in den avoud zat ik met den Arno voor
den ingang der Posada onder de aan den
lapis? lazuli-blauwen hemel fonkelende sterren. Een
? eentonig in de lucht zwevend geruisen, als van
de branding bij kalme zee, accentueerde alle
afzonderlijke geluiden, zooals: het blaffen van
een hond, dichtbij of in de verte, de serenade
van een verliefden kater, het hiuniken van een
paard, het gebalk van muilezils, die naar deu
stal werden gedreven, het rinkeleüvan de bel
len aan hun tuig. Een van de akkers naar
huis teruggaande arbeider kwam voorbij, met
?ongeschoolde, maar zuivere en klankvolle stem
een Andalusisch lied zingend, een vau die
Malagueuas, die iu den laatsten tijd overal ia
?Spanje de oude volksliederen van elke afzon
derlijke provincie hebben
verdrongenEik der coupletten van het lied vormde een
op zich zelf staanden muzikaleu zin, en daar
tusscheu in kwamen regelmatige rusten.
Noch bij u, noch ver van u,
Laat mij liefdes smart met ruste."
.?Razend maakt in uw armen mij 't ge'uk,
En ik sterf van zoet verlangen in de scheiding."
Het dalen en rijzen der melodie, gloeiende
laitstoclit, afgewisseld door wegkwijnende
berustu g en opnieuw ontwaakte hoop en
verlangen deden mij denken aan den slag der
nachtegalen, en waren in de schoonste over
eenstemming met den tijd en de omgeving.
Het duurde niet lang, of ik voelde mij thuis
in de Posada. De Arno, een der weinige
wel.gestelde personen uit Argamasiila, had de ge
woonte, gedurende het koelste gedeelte van den
<lag zijn boekweitveldeu en wijngaarden roud te
.gaan. In den regd kwam hij tegen negen uur
in den morgen thuis om te ontbijten met zijn
zoon en zijn arbeiders, die reeds van drie uur
af op de dorschvloeren waren bezig geweest.
Bij d.t morgenmaal ging het zeer eenvoudig
toe: de lange messen werden uit de scheeden
getrokken, elk der mannen sneed zich een dunne
-snede brood, slak de punt van zijn mes in de
korst, eu vischte met den op die manier gt
mptoviseerden lepel in de op een lagen bai.k
^taanden aarden schotel naar de booneu en stuk
ken komkommer, die ia een olieachtige vloei
stof ronddreven. Voor eiken nieuwen hap moest
een nieuwe snede brood worden afgesneden, en
er behoorde, zelfs mtt behulp van deu linkerduim,
niet weinig handigheid toe, om telkens een behoor
lijke portie van het gübijerige goed in veiligheid
te brengen. Slechts eens liet de Arno den
wijnzak roud gaan, waaruit de mannen een zeer
matigen teug namen. Waaieer iemand klaar
was met eten, dan veegde hij zich met den rug
der linkerhand den mond af, stak het mes weer
in de scheede, en ging naar den in een hoek
staaudeu grooten waterkruik toe, om een flitikeu
teug te nemen. Het rollen en aansteken van
een cigareite vormde het slot, en daarna ging
men weer aan het werk.
Hoe sober leven deze menschen, en hoe prach
tig gedijen zij daarbij! Met lichten,
veerkrachtigen gang bewegen zich huu gespierde,
buigzame gestalten; zelfs als zij slapen verzin
ken zij niet in volkomen lethargie, zij zien
er uit, alsof zij altijd op hun qui vivc zijn, ieder
oogenbhk bereid om plotseling cp te springer.
Zoolang de zon hoog aai den hemel stond,
bkef de Arno in de Posada. Verscheiden
leegloopers en dagdieven hielden hem gezelschap,
lachten om zijn aardigheden, en luisterden aan
dachtig, wanneer hij wijsheid verkocht.
ns gedurende mijn verblijf fabriceerde hij
eigenhandig een paar schoenen, en zijn vrienden
waren bewonderende toeschouwers bij dit helden
feit. Het bericht, dat Gregorio iets maakte,
werkelijk zelf iets vervaardigde, verspreidde zich
in een oogeublik in de geheele buurt en maakte
grooten opgang ; iedereen kwam in de Posada
om zoo iets zeldzaams te zien en om het werk
te critiseeren.
Voerlieden en muildierdrijvers kwamen en
gingen dag en nacht, stilzwijgende jongens
en mannen met een wild uiterlijk, die
tenauweruood acht sloegen op hun omgeving in de
Posada. Nadat zij voor hun dieren hadden
gezorgd, gingen zij in een hoek zitten, aten een
weinig van het steenharde brood en de kaas,
die zij hadden meegebracht, dronken een teug
water, en gingen dan op den blooten grond liggen
slapen, zonder deken en met een houten blok
of een steen als hoofdkussen.
Tegen zonsondergang keerde de Arno terug
van zijn namiddag-inspectie van zijn velden en
akkers, eu zijn thuiskomst was het sein tot het
avondmaal. Gregorio's gezin mocht zich de
weelde veroorloven, ns per dag vleesch te
eten. Dit werd in kleine stukjes gesneden in
de soep opgedischt. Vrouwen en meisjes met
bont gebloemde halsdoeken, mannen en jongens,
blootvoets, in hemdsmouwen, met roode lompen
als een soort van tulband om het hoofd gewon.
den, stonden ia een kring om de tafel en
doopten hun houten lepels, die alleen bij den
hoofdmaaltijd van den dag werden gebruikt, in
den gemeenschappelijken grooten schotel. Nie
mand zeide een enkel woord, slechts nu en
dan werd het geklapper van de lepels afge
broken door de krijschende stem der Ama, die
den een of andereu arbeider toeriep, wat lang
zamer te eten, en den anderen niet te kort Ie
doen. In zulk een eenvoudige omlijsting, werd
hit dagelijksch leven afgespeeld. ns in de
maand, zoo vertelde men mij, brengt de markt
leven in het anders zoo stille stadje met aller
lei vermakelijkheden en zelfs een bal in de
ruime hal der Posada. Als welkome afwisse
ling wordt door de vrouwen en meisjes de
Zondagschëkerkgang beschouwd. De mannen
nemen geen deel daaraan, die vinden het
pleizieriger, op het kerkplein om te lummelen,
de priesters te bespotten en drastische opmer
kingen te wisselen over de voorbijgaande meis
jes. De Argamasillanen zijn vrij van godsdien
stige dweperij, maar niettegenstaande dat is
het bijgeloof dat onder hen heerscht bepaald kras.
De trots van het stadje is de Casa de Medrano,
een massief steenen gebouw, dat sedert den
tijd, dat Cervautes in een van de kelders werd
gevangen gehouden, tamelijk wel onveranderd
is gebleven. Men mag met zekerheid aanne
men, dat in deze cel het ontwerp voor het
boek //dat in de gevangenis werd geboren"
(zie het voorwoord van het eerste deel van
//Don Quichot"), is ontstaan. Ruim twintig
voet diep, bij een breedte van acht en een
hoogte van zeven voet, met niets dan een
nauw gat tot venster is deze vreeselijke cel
zóó donker, dat, wanneer de nog gedeeltelijk
bewaard gebleven, zwaar met ijzer beslagen
deur wordt gesloten, het volkomen onmogelijk
schijnt, dat Cervantes daar ooit een letter zou
hebben geschreven. Maar het uiten van dien
twijfel in tegenwoordigheid van een
Argam&sillaan zou door dezeu als een persoonlijke
beIn ruil voor een vermoorden zendeling.
Li Husü-CnAxG (tot den heer Ilanotaux): »Stuur me in 's hemelsnaam geen zendelingen meer. Zs komen me te duur!"
lecdiging worden opgevat, want ieder inwoner
vau het stadje is bereid, een eed erop te doen
dat Cervantes, hieïden geheeleu //Don Quiciiot"
op papier heeft gebracht.
Verscheidene nieuvv-Castiliaansche plaatsen
maken aanspraak op de eer, de geboorteplaats
van Ceivantes te zijn, vau den man, die ge
durende ziju leven zwaar te kampeu had met
armoede en ellende, en wiens meesterwerk, dat
tegenwoordig gemeengoed van de geheele be
schaafde wereld is geworden, in dien tijd hoe
genaamd niet naar waarde werd geschat, het
minst door de Spanjaarden zelf. Deze
veroazacntzaming van huu grooten landgenoot in
het verleden, trachten zij in den
tegenwoordigen tijd zooveel mogelijk weer goed te makec.
In dezelfde Casa de Ma/n/no werd ongeveer
dertig jaar geleden door Rivadeneyra een druk
kerij opgericht, alleen met het doel, twee nieuwe
prachtuitgaven van den Don Quichol" te laten
verschijnen. En een Infaute uarn de eerste
vellen van de pers.
Als historisch vastgesteld wordt aangenomen
dat Miguel de Cervantes geboren werd iu Alcala
del Hen;>res, een ten Oosten van Madrid gele
gen stad in Nieuw-Castilië, en dat de denkbeel
den voor ziju beroemden roman iu Argamasilla
bij hem zijn ontstaan. Er is veel voor te zeg
gen, dat het model voor //Don Quichot" een
zekere Don Pacheco is geweest, die ten tijde
van Cervautes optreden ia Argamasilla koninklijk
ontvanger van belastingen eu de eenige Hidalgo
uit de stad was. Op zijn bevel werd de dichter
in den kelder van de Casa de Medrauo gevan
gen gezet,
Een oude schilderij, die in de kerk wordt
bewaard stelt dien Don Pacheco voor, zooals
hij met zijn nicht voor de heilige Madonna
knielt, om haar dank te zeggen voor verleenden
bijstand. Het onder de schilderij aangebrachte
opschiift luid in vertaling:
//De heilige Madonna is aan Don Roderigo
de Pacheco verschenen op den avoud voor
SintMattheus van het jaar 1001, en heeft hem, daar
hij haar een zilveren kandelaar had beloofd eu
dag en nacht tot haar had gebeden, genezen
van een ernstige ziekte in de hersenen, die hij
zich door kou vatten op deu hals had gehaald."
Deu laatsten avond van mijn verblijf in
Argamasilla slenterde ik met Gregorio rond,
de dik liggende stof opjagend of over het ellen.
dige plaveisel vau de trottoirlooze straat strom
pelend. Toen wij buiten waren gekomen, gingen
wij zitten op de steenen borstwering van de
brug over den Guadiana. Boven onze hoofden,
in het dichte geboomte, waarmee de oever be
groeid was, zongen de nachtegalen, en kleine
watervalletjes onder ons ruischten en plasten
het accompagiiement erbij. De waardige Arno
vertelde allerlei verhalen, onder anderen ook
een van de rivier, die iu moerassen ontspringt,
en nadat zij een eind heeft afgelegd plotseling
weer in deu grond verdwijnt, e.n zeven mijlen
verder weer te voorschijn komt.
//Een zeer merkwaardig geval, \indt pij ook
nid, Senor?" zeide mijn meteezel. ns,"
ging hij voort, spraken de koningen vau Spanje
en van Frankrijk met elkaar over hun laud.eu
tot zijn ergenis bemerkte, de koning van Spanje
dat over al liet goede, dat hij iu ziju land had,
de koning van Frankrijk ook kon beschikken.
Erankrijk had olijven, boekweit en druiven even
goed als Spanje. Toen dacht de koning van
Spanje plotseling aan deu Guadiana: Ik heb
in mijn land een brug, die zeven mijlen breed
is," zeide hij tot den koning van Frankrijk,
en toen moest de arme Franschman zijn mond
wel houden, want zóó'n brug had hij niet!"
IIMmllllllllllimmillllilllllllll
nicjizcnc&n.
Jlijnhcer de Redacteur l
Toen ik zaterdagavond als naar gewoonte
de kolommen van uw Weekblad doorliep, viel
mijn oog al heel spoedig op een vrij lijvig
artikel (twee en een halve kolom '.) waar boven
ion immriiiMuiiilimuiHiiijiiitiiiiiimumijiLiiiiiiiiiiiMimiii
stond -. «Een bekroond kroningslied". Ik be
hoefde niet lang te gissen, wien dat gold, en
zette mij tot lezen. Onder die lectuur zag
ik mijn «liedje" van stukje tot beetje
uitrafelen, en vernam ik, dat ik «klink-klank"
had geleverd, een «verhandeling in dicht",
«grog van poëzie", dat mijn werk «eenvoud,
waarheid, klaarheid, kracht van gevoel en
plastiek" miste. Aan 't eind van het stuk,
onderteekend met d K., was ik te weten gekomen,
dat de beoordeelaar geen greintj» goeds had
kunnen vinden in mijn Kroningslied. Ja, toch
wat! op n plaats geeft ds nclirijvgr als zijn
meening te kennen, dat voor het begrijpen
van eeiiigo regels in 't 2e couplet minstens
een meerderjarige leeftijd, een zeer ontwik
keld brein en een extra welopgevoed hart
worden vereischt. Wel, die laatste lofspraak,
ofschoon in tegenspraak met al 't overige,
bezorgde mij geen geringe voldoening. Overi
gens vind ik mij na lezing van 't artikel, als
te begrijpen is, teleurgesteld. Evenwel toen
de eerste indruk eenigszins voorbij was, wreef
ik mijn oogen eens uit, en zette mij tot her
lezing, nu nauwkeuriger dan de eerste maal.
Toen rees een vraag en kwamen bedenkingen
bij mij op, die ik hier onder uw aandacht
breng en onder die \an den heer d. K.
't Is waar, ik had mij kunnen verschuilen
achter de Vereeniging tot Verbetering van den
Volkszang, op wier verzoek ik mijn «liedje"
geschreven heb. maar dit kwam mij een weinig
laf voor. Waar in 't stuk meer dan eens mijn
naam wordt genoemd, achtte ik mij verplicht
zelf in het krijt te treden.
l. Ik heb my afgevraagd: Wat kan de
reden zijn, dat de heer d. K. zooveel woorden
gebruikt ter beoordeeling en veroordeeling van
een gedicht, groot .'! coupletten, dat hij rang
schikt onder de rubriek Grogpoözie ? Ik heb
die vraag niet kunnen beantwoorden.
'~2. De titel. In het stuk is natuurlijk geen
sprake van de Melodie, die bekroond werd, maar
alleen van den tekst, die met bekroning niets
te maken had, maar op verzoek van boven
genoemde Vereeniging werd geleverd; dus de
titel is niet juist.
',}. Een Volkslied. Hoe komt de heer de K.
er aan, dat er een volkslied zou gevraagd
zijn ? Een lied voor het volk is daarom toch
nog niet een volkslied. Was mij opgedragen
geworden dergelijk lied te schrijven, ik zou
aangeraden hebben, die taak aan bekwamer
pen toe te vertrouwen. Een volkslied !
denkt eens aan. Maar een feestlied te geven
voor het volk, op te nemen in een bundeltje,
daartegen kon ik geen bezwaren hebben.
Do Schrijver is van meening, dat 't eenige
OrarJe-Volkslied, dat het gedaan heeft en nog
doet, is het Wilhelmus, en onlangs vernamen
wij van zeer bevoegde zijde, dat, de wijs moge
Volksmclodie zijn geworden, de woorden het
niet zijn en nooit zullen worden, om deze
reden, dat 't Volk niets gevoelt voor een
cor.i'essie van den l'rins van Oranje. Hiermede
wensch ik niet te kort te doen aan de waarde
van het Wilhelmus, erfenis uit de merkwaar
dige HJ3 eeuw.
Het Vlaggelied. Al weder werd mij een
illusie ontnomen. Ik had altijd 't Vlaggelied
zoo mooi gevonden, ik kon Heijc daarom be
nijden, zoodat het mij heiligschennis toescheen,
als samenstellers van bundeltjes den treurigen
moed hadden, zijn nobele regels te verknoeien,
en zie, daar komt de heer d K. mij ver
kondigen, dat 't mot dat vlaggelied ook al niet
in den haak is.
4. Moeilijk - ja ; te moeilijk ? neen !
»0ud'' zal het niet zingen, meent de heer
d. K., dat kon nog wel eens anders
uitloopen. De jeugd zingt het al lang, en zingt
het graag. Niet de kleuters, voor wie 't
Kroningslied ook niet geschreven is, maar
jongens en meisjes vau 11?14 jaar, die na
eenige verklaring de strekking zeer goed vatten.
Men vergete ook niet, dr.t de Vereeniging
bedoelde het buruleltje te brengen in de huis
gezinnen, waar jong en oud eruit kunnen
zingen.
Hier zou ik in wederlegging kunnen treden
van de talrijke aanmerkingen op stijl, beeld
spraak, enz. waaronder vrij gezochte en AU\Y
llllllMIHMMIIIMimiNIIIIII
zijn. Maar ik zal daar niet toe overgaan. Ik
heb mijn lied niet op het papier geworpen,
maar rijpelijk overlegd, gewikt en gewogen,
zoodat het mij niet m oei el ijk zou vallen, elke
gewraakte uitdrukking tot klaarheid te brengen.
5. Het noemen van Gods naam. Dit punt
zou ik wel willen onderstrepen, war.t het komt
mij voor, dat hier verdachtmaking in 't spel
is, en twijfel wordt geopperd aan de eerlijk
heid van mijn karakter.
Neen, mijnheer de K. ! de regel «zegen
God uw kroon", heb ik niet schroomvallig
neergeschreven, het is geen «stichtelijk voordje
om overheen te glijden, opdat het vooral geen
aanstoot wekke" ; die uitdrukking heb ik daar
geplaatst omdat ik die daar hebben wou. Ik
dacht: lest, best, na al de zegeningen, die ik
der Koningin toewenschte, als kroon de hoogste
zegen, Gods zegen, buiten welke, naar mijn
overtuiging, een mensch, hoog of laaggeplaatst,
het op den duur niet stellen kan.
Er gluurt bij «Wees gezegend, groote dag"
en «Laat ons stil het hoofd ontblooten" om
den hoek een gebedje V Kan men niet een
dag, een daad, een lot zegenen, kan men niet
het hoofd ontblooten voor een machtige schil
derij, een schoon landschap, zonder aan een
gebedje te denken?
G. De schrijver beweert, dat de geloovigen,
(katholieken en protestanten) de Koningin,
krachtens hun beginsel, met hooger eerbied,
die tot liefde kan aangroeien, kunnen be
groeten dan de ongeloovigen (liberalen en
radicalen).
Ik ben zoo vrij die nieenirig niet te deelen.
Geloovigen en ongeloovigen dragen n naam :
mensch, burger. Nu geloof ik, dat ieder wel
gezind Nederlander, wiens hart op de rechte
plaats zit, bij het zien van onze koningin in
den fleur der jonkheid, en vertegenwoordigend
het roemruchte Huis van Orarije, zijn borst
van eerbied voelt kloppen, een eerbied, die
liefde al zeer nabij komt.
De schrijver is blijkbaar niet op de hoogte
van de Feestlitteratuur, anders had hij gewe
ten, dat n voor Calvinisten n voor Katho
lieken was gezorgd. Dr. Sehaepniaii behoeft
hier dus niet in gemoeid te worden. Het
bundeltje van een Katholiek, (i mooie liedjes,
kan op alle scholen gezongen worden. Ik neb
er nmaal «Hemel" in gevonden. Het bun
deltje van den Calvinist, helaas, niet.
Ten slotte dank ik den heer d. K. voorde
aandacht, aan mijn werk geschonken. Zijn
kritiek heeft mij er niet toe kunnen brengen,
spijt te gevoelen over bet schrijven van een
Kroningslied. Waar TilMioo exemplaren hun
tocht door het l.tnd hebben gedaan, en waar
het reeds door duizenden monden wordt aan
geheven in Amsterdam en daarbuiten, koester
ik de gegronde verwachting, dat hot mee zal
bijdragen, op gepaste wijze de vreugde te
verhoogen in de feestdagen, die wij tegemoet
snellen.
18 Mei 'ÜS. F. J. HAYMCKA.ML'.
1. liet artikel, dat zonder de coupletten
w einig meer dan anderhalve kolom lang is,
en voor zoover het kritiek bevat op het Kro
ningslied, zeker niet meer dan n kolom
vult, werd eenvoudig geschreven omdat het
*l>ckroo>id'' volkslied ons belangstellirg in
boezemde.
~1. liet blijkt nu, dat dit Kroningslied o\>
rersock gemaakt is, en niet als volkslied
werd aangeboden. Toch, de heer Haverkamp
zal zelf het moeten toestemmen, het feestlied
in een bundeltje had een Volkslied kunnen,
en zoo mogelijk behooren te zijn.
,'!. Over het Wilhelmus denkt de heer II.
anders dan wij. Ook aan »zeer bevoegde zijde"
vallen op letterkundig gebied nog al eens
vergissingen voor ! Dat het Wilhelmus het tot
dusverre gedaan heeit ligt o.i. volstrekt niet
alleen aan de melodie maar allermeest aan
den inhoud van enkele coupletten. Het
Nederlandsche volk zou al een bijzonder vreemd
volk moeten zijn, als het weleer niets voor
de geheele confessie, en Sater niets voor het
meest sprekende deel daarvan had gevoeld!
In het Vlaggelied achten wij het tweede
couplet zwak, omdat het een redaiecri»<j bevaf,
een uitlegging waardoor het gevoel dat pas
gewekt is verslapt.
4. Jammer, dat de heer Haverkamp ons
niet den geringsten uitleg wil geven. Wy heb
ben toch menige duidelijke vraag gesteld!!
5. Over de eerlijkheid van karakter werd
geen woord gerept. Wanneer men elke poging
om iets neutraals te schrijven of te doen, als
een gebrek aan karakter wilde opvatten, zouden
b.v. al de onderwijzers aan de neutrale school
veroordeeld zijn. Wie denkt aan zoo iets ? Wij
zeker niet. Thans blijkt, dat heer II. bij het
»wees gezegend groote dag' niet aan God
heeft gedacht en bij het »stil het hoofd
ontblooten" aan een eerbied als bij het zien van
een schilderij of landschap. Is het ons
kwalijk te nemen, nu fvij dit niet zoo dadelijk
hebben begrepen .... in een lied, ook door
kinderen van 11?14 jaar te zingen, dat met
Zeegne God uw Kroon! eindigt? Alsof er
voor een f/eloovige nog zegen kan bestaan
buiten God !
Had de heer II. geen neutraal lied willen
leveren, hij zoo hoogstwaarschijnlijk
OnzeLieve-Heer's naam niet voor den laatsten regel
bewaard hebben; en het woordje, helaas, niet
hebben geschreven bij de vermelding dat het
bundeltje der Calvinisten niet voor alle kin
deren past.
(j. De opmerking, dat geloovigen voor een
koning of koningin bij de gratie Gods anders ge
voelen dan ongeloovigen, liberalen of radicalen,
die het gekroonde hoofd niet in verband met
het bovennatuurlijke zien, bevat, dunkt on?,
een aan allen zoo goed bekende waarheid,
dat tegenspraak onmogelijk is; en waarom
zou men haar dan niet in herinnering mogen
brengen, waar zij o. i. ter verklaring van den
tekst van een lied beteekenis heeft?
De Standaard, die in het door ons geschrevene
een «uitdaging" aan de Calvinisten zag, wij
bedoelden slechts een ^aansporing" ant
woordde : «ook de geachte schrijver weet zeer
wel, dat, zoolang binnen de veste van het her
rijzend Calvinisme nog dagelijks gehoord moet
worden het geklop en gehamer van hen, dio
werken aan den herbouw van den muur, de
tijd van «nieuwe liederen" nog niet gekomen is.
Immers van strijdliederen is nu geen sprake,
en «kunst wil gekoesterd".
Intusschen op deze uitdaging dient gelet."
? Zij begreep, dat wij het over een volkslied
hadden, over een heusch gedicht. Zou het
niet verstandig van den heer H. zijn geweest,
als hij zich thar.s bepaald had tot de
mededeeling, dat zijn versjes alleen gemaakt waren
om in de behoefte aan een feestliedje voor de
scholen te voorzien en op rer:.oel;ïZe als ge
dicht in bescherming te nemen, en dan nog
wel met de opmerking, dat ze het geheele land
door toch gezongen zullen worden, is, dunkt
ons, niet juist.
Ten slotte de verklaring, dat het ons om
het \'ulkxlicd te doen was. allerminst om
den heer II. iets onaangenaams te zeggen.
Hij zinge zooveel het hem lust !
u. K.
II a a r l e m, '_'H April 1808.
fieaclite Jïedactie'.
Voor eenige maanden hebben er in mv
geacht blad eenige stukken gestaan over
geschillen gerezen tusschen de heer F. II.
Lioersma en ons betreffende de uitgave van
het «Maandschrift voor Vercieringskunst".
Wij stellen er prijs op thans te verklaren,
dat deze op den meest vriendschappelyken
voet zijn opgelost, terwijl wij het zouden
betreuren, indien de lezers dezer stukken een
indruk mochten gekregen hebben ten nadeele
van den heer Boerstna.
U dankende voor de opname,
achtend,
II. Kuii-N-UAN & Co.
Bladen, die omtrent deze kwestie stukken
hebben opgenomen, worden beleefd verzocht
ook dit over te nemen.