De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 5 juni pagina 6

5 juni 1898 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1093 PMliipe! (Judge.) (Judy.) UNCLB SAM : sik heb hier een krachtig wapen, John !' JOHN BUI.L : »Wat dan ?'' UNCLE SAJI : tGraan !'" Cöafflberlain's sensatie-speecL (Punch.) JOE : »Zeg, baas, wat zijn ze daarvan geschrikt!" SALJSIH i;v : »Ja, ja. Maar . . . heb je hem niet wat al te verschrikkelijk gemaakt V" Vóór de yerMszinpii. (rik.) Kif-'»!»;.. Cecil RIMes in néilip. Vorst Ilohenlohe in angst. Hij doet weer druk van zich spreken, de groote man, indertijd de ongekroonde koning van Zuid-Afrika genoemd. Kleine korte zin netjes in de dagbladen van de kleinste europeesche landen houden de wereld op de hoogte van zy'n doen en laten, als waren hij een optiina-forma regeerder,* en zoo hadden onze bladen dezer dagen de tyding »Rhodes keert waarschynly'k den 21sten naar de Kaap terug". Op dien datum van Mei zou bij dus zyn bezoek in Engeland, zijn jaarlyksch be zoek, mogen we wel zegden, besluiten, om waarschijnlijk aan de Kaap zijn functies te hervatten, 't Succes is ook bij deze voor hem belangrijke visite met de groote aandeel houdersvergadering van de »Chartered Company" op 21 April niet van zijn zijde geweken. Herkozen tot commissaris van de gecharterde maatschappij, heeft hy' voor zijn speech over het land, dat zijn naam draagt, een uiterst welwillend gehoor gevonden, dat gehoorzaam slikte wat hy het ingaf over zy'n grootsche plannen met de maatschappy, wier inkomsten en uitgaven hij in vyftien maanden aan elkander gelijk zou maken, over den goudrijkdom van dat Land van Belofte, voor welker nu nog onvervulde beloften hij scheen te willen instaan, en over de spoorwegen, waarvan hy' de stalen lijnen van noord en zuid elkaar in Afrika's diepste diepte deed ontmoeten. Die vergadering in Cannon Street Hotel in de City met de dringende joelende menigte buiten, die geen toegang meer kon krijgen, en de lange perstafels onder de estrade, waar wel een 150 reporters van alle nationaliteiten bijeen waren, wat zal ze lang in de herinnering bewaard blyven van den held, wien de cheers golden en die als jolly good fdlow door de schare werd bejubeld! In Afrika's donkere wilder nissen, reizend en trekkend met ossenwagen of ezelkar, jagend met vriend Selous, of onder pingelen en dreigen de negervorsten naar zijn hand zettend, zal hij die Engelsche bewonde raars glimlachend herdenken en kalm ver genoegd in zijn handen wrijven. En naast dat tooneel van succes zal voor zijn geest verryzen de zitting van het Lager huis, op G Mei gehouden, met de harde woorden aan zy'n adres gericht door Sir William Harcourt, John Morley en anderen, vonnis vellend over het bestuur van Rhodesiëen over de kuiperyen van de leiders der «Chartered " Doch ook daar ziet hij de schaduwen weggly'den voor het licht, dat van Chamberlain's gunst afstraalt en zijn nieuwe bestuursregeling wordt erdoor gehaald, zoo goed als de voor het land van den vrijhandel zoo kwalijk te verdedigen bepaling, die Engelsche goederen, wat invoerrechten betreft, op ue lijn stelt met de Kaapsche, ze daardoor be voorrechtend boven die van andere naties. Met plein pmiroir bekleed, gaat Rhodes naar Zuid-Al'rika terug. De eenvoudige domino'szoon uit Bishop- S tortford, op 5 Juli 1853 geboren als vierde van des domino's negental kinderen, bracht om gezondheidsredenen een deel van zijn jeugd aan de Kaap door, voltooide later zijn studiën te Oxford, maar keerdenaarde kolonie terug, om er de belangen der stad Barkly in 't Kaapsche parlement en zyn eigene in de door hem gestichte De Beers-maatschappy, die zich de ontginning der diamantmijnen van Kimberley ten tloel stelde, te behartigen. Li 1889 werd de administratie van de door den Matabelenkoning Lobengula afgestane territoriën aan een koninklijke gecharterde- maat schappij gegund en Rhodes, een der directeuren, bleek de ziel dei »Chartered Company", de grondlegger van Salisbury, Victoria en Umtali, de man, die Boeloewayo en Gwelo deed ver ryzen op de puinhopen van katferkraals, en naar wien het land bij decreet van 3 Maart 18Ü5 Rhodesia werd genoemd. De latere gebeurtenissen, Jameson's inval, Rhodes aftreden als eerste minister in 't begin van 1890, hebben aan zijn invloed feitelijk weinig afbreuk gedaan; zijn succes, steeds na allerlei bedreigingen en aanvallen zegevierend te voorschijn gekumen, oefent telkens weer de oude bekoring uit. Zelfs toen hij in 't begin van 1897 den tocht naar Engeland deed om voor de enquête-commissie in zake den inval in Transvaal te verschijnen, tocht die iedereen in zijn omstandigheden oneindig zwaar zou zijn gevallen, liet hij zich blijkbaar welbehagen de uitbundige hulde aanleunen, hem gebracht op de reis van Boeloewayo naar 't zuiden en de toejuichingen der geestdriftige menigte, die te Port Elizabeth en te Kaapstad de Dii-rnegtin Citatie met den heros aan boord zag vertrekken. En toen de Ttintullon Citatie hem terug voerde op 20 April was het te Kaapstad p.iet anders. Een fakkeloptocht werd gehouden ter eere van den man, die zijn zetel in 't Parle ment weer kwam innemen, en alles jubelde hem tegen, ook te Boeloewayo, waar hij op 5 Juli zijn vier-en-veertigstcn verjaardag vierde met het aanrichten van groote feesten voor de Matabelenvorsten. Op 4 November j.l. bij de inwijding van den spoorweg, bleef luj op zijn mooie hoeve -te Ir.yaga en woonde de plechtig heid niet bij. Bij iets wat zoo luid voor zich zelf spreekt, scheen de groote man te oordeelen, dat men op den achtergrond nog 't allermeest effect maakt. liet is ook niet altijd zaak, naar voren te treden en misschien ware het hem bijvoorbeeld liever geweest, als in het reisverhaal, dat een metgezel van een paar zijner tochten heeft gegeven, wat minder helder licht ware ge worpen op enkele zijtier daden en woorden. Die meneer D. C. de Waal, collega-lid der wetgevende vergadering in de Kaapkolonie, heeft in zijn «Reizen rnet Cecil Rhodes door de wilde wereld van Zuid-Afrika' . duor Africanus in 't Nederlandsen bewerkt naar den oorspronkelijken tekst in het Zuid-Afrikaansch Tijdschrift, de rol van een enfant- terrible ge speeld, een rol, niet willens aanvaard en met geest of vernuft gegeven, maar in onnoozele naïviteit als onwillekeurig opgenomen. Rhodes was ten tijde van die beide reizen in 't najaar van 181)1 en dat, van 1 8i).'i, waarbij Mafeking, Palapye en Fort Tuli, Victoria, Salisbury en Umtali werden aangedaan en 't Purtugeesch gebied van Beira af werd gepas seerd, eerste minister van de Kaapkolonie >>0nze l'remier'', zegt de Afrikaander de Waal, soms op een eerbiedigen toor, maar vaak ook met zekere wangunst op de meerdere gemak ken, die Rhodes zich op reis permitteerde en met een niet altijd zich gelijk blijvende wel willendheid voor de zwakheden van dea grooten nian, die trouwens na het gebeurde van de jaren '1H1 en '97 in de oogen van de Waal's Afrikaanderpartij al heel weinig groot heid heeft overgehouden. Als een beminnelijk mensch komt Rhodes, ook toen hij door den reisgezel bewonderd werd, niet voor den dag. Wat een vervelende pedanterie in dat antwoord aan de Waal, die in zijn kajuit lag te pruttelen over de menigte »kakkerlakkies" en hem vroeg, hoe 't hem be viel : »Wel, ik houd er niet van, maar daar ik het in my'n leven veel erger ondervonden heb, stoor ik er mij niet meer aan." En hoe klein lijkt de groote man, die dag op dag er over jammert, dat in de portmanteau van de ' Waal een zware palmnoot was geborgen, een merkwaardigheid die deze man nu eenmaal graag mee thuis wou brengen en dis, volgens Rhodes onderweg had moeten achterblyven. Heel leelijk komt »onze Premier" voor den dag in dit gevalletje, donr den schrijver aldus verhaald: »Don volgenden morgen was mijn jongen niet haastig genoeg, om de ezels en paardon te brengen. De heer Rodes gaf hem eenige raspen (slagen) au een geweldigen schop op zijn maag, die hem deed neervallen. Wij dacht 3n in het begin dat, het een doodely'ke schop was, doch later kwam de jongen bij zich zelven. Wij moesten hem echter op den wagen dragen en hem zoo goed bezorgen, als wij konden, om hem niet te laten doodgaan. Het smartte mij zeer, dat hij zoo bezeerd was en ik gevoelde mij ook in 't geheel niet gunstig gestemd tegen den heer Rodes, die hiervan de oorzaak was en volstrekt geen reden had, zich met het inspannen in te laten." Nu, het zegt wat, als deze goedige Afri kaander praat van »in 't geheel niet gunstig gestemd te zijn tegen den heer Rhodes!'" Hij, de Waal, verdroeg nog al zoo het een en an ier van »onzen premier", en het is allervermakelijkst, hoe hij in zijne naïefheid soms niet bemerkt, dat hy wordt beetgenomen. De andere heeren mede-reizigers hebben er pleizier in den braven Boer op allerlei af te sturen, ze tarten hem, om dit en dat te wagen en lachen hem frisch uit, als hij bekaaid terug komt. Ook schijnt onze vriend niet van de snugger ste ; hij ziet hoog op tegen menschen, die een thermometer een bruikbaar instrument achten. Wij zijn tot blz. 239 genaderd, eer de schryver eens in graden wat van de temperatuur vertelt. »De hoogste warmtegraad, dien men in Mashonaland gedurende den zomer kry'gf, is 87 in de schaduw ; het laagste koudepuut buiten de deur in den winter 41 graden. In G;iq>ialand, Kimberley district, is de warmte graad binnenshuis tot 100 graden in den zomer en buitenshuis in den winter tot beneden het vriespunt, dat is tot 25 graden, terwijl het vriespunt 32 is. Al deze waarnemingen zijn door den heer Selous gemaakt, die allemogelyke toestellen by' zich heeft, door hem van Europa meegebracht." En als het zwaar geregend en gedonderd heelt, heet het: »Na hyt zware weer was het klimit d zeer afgekoeld." Als er bij een station met succes een put is gegraven, luidt het: »En dat is in den drogen zomer gedaan, dus kan men in deze werdddeelen overal water hebben, als men maar graven wil." Sjms wordt hij op eens getroffen d >or de dingen, die hij ziet, en dan waagt hij zich aan een natuurbeschrijving. »Het is toch al te in teressant alles in zijn origineelen staat te zien, de fraaie boomen en struiken, de wilde dieren en apen, de hemelen en dalen, de groote rivier, dan wij.i en dan weer nauw, dan rechtuit, dan kronkelend; hier en daar de krokodillen op de zandbanken in de rivier. Alles is romantisch en wild." Dat wilde en die wilde wereld treft hem zeer, zoo zelfs, dat hij by wy'^3 van contrast van een plaat>, waar eenige tenten zijn opges'agen en een telegraafkantoor is opgericht, zegt, dat de plaats »er heel te maal mak uitzag.'' Net iets voor iemand die praat van »rechtuit3 boomen, zeer geschikt voor het bouwen van huizen," van die »iomme dormahaarossen" en van een »rechtuitboom van goed hout"; van enkele dragers, die »wat weekpootig" begonnen te worden, en die ons vertelt, dat »jen uitgehongtrde wolf is een pest van een last en zeer hinderlijk bij een, kamp," als ook van het zoete kweekgras, dat »paard, os, ezel, bok en schaap er veidold g^k op zijn en er spekvet van worden" en van »een heerlijk groote kalbas niet bier, waaraan wij," dat zijn Rhodes, Selous, Dr. Jameson en hijzelf, »ons kuuppeldik dronken." Nu en dan heeft hij grappige verlengingen van woorden. Zoo gaat hij een oude ruiuatie zien, die op een kleine schaal op een tempel van Zimbabye lijkt en bij Zimbabye zelf is hij verrukt van de mooie oude »:uuraties." eheol eigen Zuid-Afrikaansche woorden, waarvan wij belangstellend kennis nemen, zijn bijvoorbeeld u-ulkoiiilMurxen voor wollen de kens ; ijKïontcn paarden en ezels voor dieren, die de paardenziektu gehad hebben ; de ,~te nerijcn (wencrten'!1} voor het landschap ; iemand die a\-t<i<'.kci(d is, voor die e»n hoogen hoed op heelt; ullu mattie ! voor wel almachtig! Eon paar boeren, met hun wagens onderweg ontmoet, worden door de heeren vriendschap pelijk aangeklampt tn 't eind is, dat een Trausvah'.r in verrukking over de aardige Engelschen of Rooduekken, besluit met een »Lieve machtig, dit is wat ik nou noem eerste klas rooijea" en dat de Engelschen bij hun eigen wagens d^n boeren een »paar liukscbe supies" gaven, wat.rna *Jie ou span" zeer opgeruimd vertrok. In de portugeesche havens is meneer niet al te best te spreken. »De Portugeezen, de zoogenaamde blanke menschen staan in kleur en ook in beschaving bij onze kleuring?*! aan de Knap ver ten achteren. Zij ziin le^l'ik. zwak en verdierüjkt; hun levensaard kan ik niet beschrijven, want de zedelijkheid en welvoegeiijkheid verbieden het mij". »0m de politie en de militairen hier te zien, is om je buik vast te houden '. Na'uirlyk gevoelt hij zich boven de zwarten nog veel verder verheven. A's hij een hon derdtal m<>oie goedgebouwde Kaffers ziet, heet het: »Ik dacht bij mij zelven, welk een schoone natie, om tot arbeiders voor de blanke men schen te dienen. Waar die honderd vandaan komen zijn nog duizenden en welk een zegen zal het niet zijn, als het eenmaal zoover komt, dat die menschen het leeren, dat het tot hun eigen best zal strekken, om onder de blanke menschen te arbeiden." En ergens anders »Uet is voor mij een waar genot met Kaffers te werken, want met alles zijn zij tevreden en wat de baas zegt of doet is bij hen j-i en amen. Maar dan zijn die schepsels niet bij zendeling-staties opgevoed en zij weten, dat de witmensch eerst gemaakt is en dan de zwarten." De paar keeren, dat hij den negervorst Khama ontmoet, schiet hij best met hem op. »Khama woont in een net Kafferhuis en heeft een aanzienlijke, doch zeer vette kall'rirvrouw ! Zijn zoon is oen lange, schrale, aanzienlijke, we'.gekleede jongen van 20 of 21 jaren oud; bij is de aanstaande Koning en zal de opvolger van zijn vader zijn, maar hij lijkt maar pop en een niksnut". De Hollanders komen er uitstekend af'tegen over du nlooierige natie" der Portugeezen. ^Goddank, dat onze kusten later in handen der Hollanders vielen, die daar scboone steden en dorpen aanlegden en die van de Kaap kolonie een prachtig witmansland maakten". Trots dat complimentje kunnen wri niet veel welbehagen vinden in dezen treurigen ZuidAfrikaander. Als er gastvrijheid wordt ge oefend en zy'n reisgenoot Lange vriendelijk van den meegenomen voorraad uitdeelt, hooren wy : «Zooals den avond te voren hadden w weer een groot gezelschap, maar ik verwijderde my vroeg naar den wagen en had geen lust om met al de Salisburysche kommandants, kapiteins, kolonels, luitenants, sergeants en wat al meer mijn tyd te verkwisten, en buiten dien zag ik al hun eten en drinken met ergerlyke oogen aan en wist ik wel, dat er voor ons zooveel minder op onze verdere reis zou overschieten". »De heer Tyson had ons intu^schen een zeer kostelyk diner bereid, maar het stond mij niet aan, dat hij er zoo'n groot getal gasten had bij genoodigd. Ik dacht, ja lieve vader, als. het zoo gaat, dan zal js provisie voorraad spoedig gedaan wezen. Te meer ergerde ik mij, toen ik zag, hoe gretig onze whisky op gedronken werd door vreemdelingen, voor wie ik geen cent gaf. Ik sprak maar weinig dien avond . ..." Geen wonder, dat de anderen hem voor den gek houden en dat hy, als er bij Victoria kan worden getelegrafeerd, op zy'n vraag naar een vriend den heer de Graaff ten antwoord kry'gt, dat deze op den 17den November naar Enge land was vertrokken, ^nieuws, dat my niet aanstond en dat ik een weinig onbeleefd vond, want wij hadden afgesproken met elkander samen te reizen". Later weer: »Wy' waren voor een winkel van den heer Howman, een Engelschman, uitgespannen en deze kwam de heeren Rhodes, Tyson en Lange vragen om by hem koffie te komen drinken ; doch alhoe wel ik bij de andere heeren stond, vroeg de ploert my riet. Waarom hy dat deed, weet ik niet. Ik was immers even welgekleed en zag er net zoo fatsoenly'k uit als de andere heeren. Dit maakte my zeer boos. Eerstens had ik erg lust voor koffie en tweedens ge voelde ik mij zeer beleedigd. Ik dacht bij mij zelven : »Howman, bergen en dalen ontmoeten elkander niet, maar menschen wel, de dag zal komen vroeg of laat, dat ik met u zal afrekenen." Vaak is het bij het rijden langs moeilyke paden: »De heeren stoorden zich niets aan my en ik durf zeggen, dat ik maar alles behalve met hun voortrijden zonder zich aan my' te storen tevreden was." En ook wel: »De leid selhouder stuurde te laag ; de kar ging door een gat en ik vloog als een bal eruit en viel in een diepen poel water. Gelukkig kwam ik er met den schrik van af. Dit gevalletje baarde veel pret by' de andere heeren." Men kan het zich zoo voorstellen ! En dan de jachtpartijen, die zoo'n groote rol spelen, wat is hij daar alty'd de ridder van de droevige figuur ! Onze vriend Rhodes, van wien wij zoetj>saan ver zijn afgedwaald, maar die tocb feitelijk dit alles meemaakte, moet zich wel eens geërgerd hebben. Hy wordt allerleukst soms geteekend door den naïeven schrijver: »Wij gingen oaden en eindelijk kwam de heer Rhodes met twee snippen terug, doch hijzelf was van top tot teen doornat en bevuild door modder, do:h hij is nu eenmaal zoo, als hij zy'n oog op iets heeft, dan kijkt hy niet om, voordat hy zijn oogmerk bereik heeft." En heel oneerbiedig teekent hij den grooten man in de volgende regels : «Met schemerdag stond de heer Rhodes op en ging een eindje van het kamp weg, maar kwam, kort nadat hij uit de tent was, hard aangeloopen en snelde met een vaart de tent in. Wij schrokken beide wakker erf vroegen wat hem scheelde. »Een leeuw heeft mij gejaagd," was het ant woord. Zijn nachtbroek hing onder zy'n knieën en hij stond buiten adem ons de geschiedenis te vertellen. Wij hoorden spoedig daarna een leeuw brullen. De heer Rhodes meende ook,, nadat hij, toen hij buiten was, het gebrul ge hoord had. den leeuw dicht by zich gezien te hebben. Maar wij zijn tot de conclusie gekomen, dat de leeuw minstens een paar honderd tredon van hem af moet geweest zijn . . . Deze kleine gebeurtenis gaf ons veel pret. Ik zou 'k weet niet wat geven, een portret van den heer Rhodes te hebben, toen hij de tent met zijn hangende nachtbroek binnensnelde." 't Was anders zoo vreemd niet, dat Rhodes een beetje bang was; Sdlous was er niet meer bij en de heer de Waal zelf vertelt ons immers. «wij hadden geen enkelen leeuwschutter bij ons, allen waren met leeuwenmaniereri onbe kend ! ' Nu, dat ge'ooven we graa*; heel veel koninklijks valt er in de daden van R lodes en zijn gecharterde vrienden niet op te merker. en deze rei -.igers door de »wilde wereld" g ;ven ons ook niet veel groots te aanschouwen. F. J. VAX Ul].]>KiK<. ALLERLEI. Ontdekkingstochten op den omnibus. | Uit Parijs sebrijft men aan de FnuJijnrtcr ' Zt'ttititfj: Eriiest Blurn is op zijn ouden dag reislustig geworden, d. w. z hij gebruikt de j omnibussen of liever nog de trams, om wijken | van Parijs te bezoeken, die hij i;i meer dar, ' een kwart eeuw niet gezien heefr. Daarbij i merkt hij de wonderlijkste dingen op, bijv. dat op den linker oever bijna alle zeelieden watten in de ooren dragen. Daar. zooals ! bekend is, Victor Ihtgo een bijzondere voor| liefde had voor het rijden boven op een omnibus. geloofde lüuin langen tijd, dat de omnibus den dichter de «Légendes des Siècles" bad ingegeven ; hij probeerde daarom, een pendant er voor te dichten, maar tevergeefs. Een avontuur, dat Victor Ilugo op een van zijn omnibusreizen had, is door den dichter zelf aan Blum verteld. Op zekeren dag sprak een welgedaan rentenier, die naast Victor Ilugo zat, hem plotseling aan met de vraag : »IIoudt u van verzen '.?"' Victor Ilugo meende, dat zijn buurman hem had herkend en antwoordde: »Ja, zoo nu en dan. niet altijd.'' »Maar ik houd er veel van." En de goede man begon te declameeren : »T<ji dont la coitrbe uu lo'm pur Ie concliunt iTori' S't'iiijilit (1'a-znr céleste, arche (li'mesttrt'n . . ." »Dat is mooi, nietwaar V" zeide llugo's reis genoot. »Z -o, vindt u," antwoorde de dichter, die zijn »0de a la colonne" wel moest kennen. »Zeker ! Maar weet u wel, van wien dat gedicht is ?" »0p mijn woord niet." »IIet is van licm, van den eenigen grooten dichter van den tegenwoordigen tijd !" »En die heet ?" »Lamartine !" >;Bent u daar zeker van !" «Volkomen zeker." En de man klopte Hugo vertrouwelijk op den schouder en zeide:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl