De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 12 juni pagina 1

12 juni 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1094 DE AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD YOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Abonnement per .3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.121/» Zondag 12 Juni Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLT MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D VAN VERRE EN VAN NABIJ: 1798-12 Juni 1898, door dr. D C. Njjhoff. Onvrede in de onderwüzerswereld (slot), door Mr. O. Sagasta. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Naar aanleiding van de polemiek over het koningschap, door D. Stigter. OONEEL EN MUZIEK: De hervorming der tooneelschool, door Mr. J. E. Banck?Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EN LETTEREN: Een belangrpe uitgave, door C. Verster. Tijdschriften van de maand, door F. R. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D Stigter. SCHAAKSPEL. RECLAMES. FEUILLETON: Een Pelgrimstocht naar Palestina, door I. Zangwill. VOOK DAMES: Vrouwenliefde, door Cath. Alb. Thijm. Allerlei, door E-e. INGEZONDEN. WETENSCHAP. Brieven van een oud-officier aan zijn zoon, door Donar. VIII. SCHETSJE: De Impresario, van Alex. Moszkowski ALLERLEI. INGEZONDEX. PEN- EN POTLOODKHASSEN. ADVERTENTIES. IIIIIIIIIIIHIIIIIimilllllllllllllllllllHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM 179 8-12 Juni-1898. Aan eeuw- en halve-eeuw-feesten dit jaar geen gebrek. Met den 250sten gedenk dag van den "Vrede van Munster begon het feestrijke jaar ] 898 en eigenlijk stond het tot heden niet stil. Maart bracht ons het revolutiejaar 48, een halve eeuw geleden, te binnen, dat voor ons vaderland althans rijk was in gezegende gevolgen. In Mei wederom was het driehonderd jaar geleden dat Hendrik IV bij het edikt van Nantes aan Frankrijk de godsdienstvrijheid waar borgde, die daardoor ook elders krachtigen steun ontving. En grillige tegenstelling: In September zal het eveneens 300 jaar zijn geleden, sedert Filips II, die zijn geheele leven vruchteloos besteed had, om Nederland die vrijheid te onthouden, zijn akeligen dood stierf. Vierde Portugal onlangs het vierde eenwgetijde van zijn grooten zoon Vasco de Gama, die in 1498 den zeeweg naar Indie ontdekte; ons vaderland kan in dit jaar de driehonderd jarige eerste reis van Van Noort om de wereld herdenken. Al deze herinneringen voegen uitnemend in het kader van dezen tijdkring, die door de inhuldiging van onze koningin Wilhelmina eveneens een belangrijke datum in de vaderlandsche geschiedenis zal worden. Zou dat soms niet het geval zijn met de dagteekening, die boven dit opstel geplaatst is? Zou de honderdjarige gedenkdag van een gebeurtenis uit den tijd der Bataafsche Republiek soms in strijd zijn met de stemming, die in dit jaar ons voegt ? Zou het niet beter zijn, thans, nu we allen ons eendrachtig scharen om den troon van de laatste spruit uit het huis van Oranje, maar te zwijgen van dagen, toen dat huis door onze vaderen werd vertreden, ja vervloekt? Wie dien tijd met een gezonden historischen blik heeft leeren beschouwen, zal die vragen niet bevestigend beantwoorden. Hij zal niet meer onze vaderen uit het eind der 18e eeuw enkel verachten, zoo als voorheen de gewoonte was, toen rnen de historische noodzakelijkheid van die droeve periode niet erkende en alleen voor de lichtzinnigheid van onze Bataafschrepublikeinsche vaderen een oog had. Wat in het eind der 18e eeuw met het huis Oranje geschiedde, was slechts een noodlottige schakel in de keten der ge beurtenissen,En toen in 1813 koningWillem I zijne proclamatie aan het volk deed hooren, had hij niet alleen, maar evenzeer dat volk veel te vergeten en veel te ver geven. Buitendien zijn de jaren van de Bataafsche Republiek, hoe men ook reeds gekromd lag onder den Franschen invloed, voor de ontwikkeling van ons staatkundig leven lang geen verloren jaren geweest. Het komt er echter bij onze honderd jarige herinnering dier pijnlijke dagen slechts opaan, goede datums te kiezen. Want er zijn ook data uit de historie der Bataafsche Republiek, die inderdaad ver dienen met een zwarte kool te blijven ge teekend. Tot die data met een zwarte kool geteekend behoort ongetwijfeld de 4e Mei van het jaar 1798 en het wekte mijne hooge bevreemding op, dat een onzer hoofdbladen toch op dien dag prijkte met een hoofdartikel: »Voor honderd jaar" '). De 4e Mei van dat jaar moge de Staatsregeling voor de Bataafsche Republiek in werking zijn getreden; toch was die dag een hoogst noodlottige dag. Indien de mannen van den 4en Mei 1798 aan het bewind waren gebleven, het Fransche terrorisme zou alhier zijn inge wijd. Het Uitvoerend Bewind en de Constitutioneele Vergadering, namen op dien dag het willekeurigst en onwettigst besluit, dat bij mogelijkfieid denkbaar was. Zoo de 12e Juni niet was gekomen, om dat werk te verstoren, dan zou de Bataafsche Republiek eenvoudig de dagen van Robes pierre in Nederland hebben zien her leven en de geschiedenis zou bij al de ellenden van dien tijd nog van een Nederlandsche terreur kunnen spreken. Stellen wij een en ander op dezen dag in een historisch licht. Den 22en Januari van het jaar 1798 was er door middel van een staatsgreep een eind gemaakt aan een toestand, die langer niet houdbaar was. Drie jaren lang was men bezig geweest om wettige nieuwe staatsvormen te scheppen; maar alles was afgestuit op de partij- en de behoudzucht. Wel was er in 1797, na heftigen strijd in de Nationale Vergadering, een Constitutie aangenomen; doch dit was zulk »een vreemd mengelmoes van »oud en nieuw'1, dat de grondvergaderingen haar verwierpen. Een nieuwe Nationale Vergadering kwam op 13 September van dat jaar bijeen; doch ook daar waren de foederalisten en moderaten nog zoo sterk, dat men te recht vreesde, dat de willekeur en de regeeringloosheid, waaraan de gewesten nu reeds zoolang waren overgegeven, tot geen eind zouden komen. Toen werd besloten tot een coup d'êtat, onder den indruk van een dergelijke gebeurtenis in Parijs (5 Sept. 1797) en van de jammerlijke neder laag bij Kamperduin; en op den 22en Januari 1798 werd die coup d'êtat vol trokken ; 22 leden, waaronder zelfs ge matigde unitarissen en foederalisten, werden gevangen genomen en een nieuw uitvoerend bewind werd gekozen, bestaande uit deze 5 heftige unitarissen: Pieter Vreede, Van Langen, Wijbo Fijnje, Fokker en Wildrik. Er werd daarop een commissie benoemd tot het ontwerpen van een nieuwe staats regeling, die in Maart werd aangenomen. Bekwame mannen als Gogel, Tadema, van Kooten e. a. werden agenten van den algemeenen dienst. Doch aan het Uitvoe rend Bewind werd een macht toegekend zoo groot, dat van de heftigheid van de 5 directeurs alles te vreezen was. Gesteund door de meerderheid van de Nationale Vergadering, werden er allerlei maatregelen van geweld genomen. De eed van haat tegen het stadhouderschap, de aristocratie en het foederalisme, die de nieuwe ver gadering had moeten afteggen, werd o. a. in dien zin toegepast, dat aan alle vroegere Oranje-vrienden verboden werd, zich buiten de jurisdictie van hun woonplaats te be geven ; enkelen werden reeds aanstonds in de gevangenis geworpen ; en de tijd stond voor de deur, die zelfs een Valckenaar een maal gewenscht had,toen hij najaren schreef: »Men had de Fagels, de Van de Spiegels, de Bentincks in de eerste zes weken moeten ophangen, de Oranjehoofden moeten straf fen, en hen met de regenten de millioenen laten betalen, die de Franschen vorderden ; men had de koetsen, de paleizen en de buitenplaatsen der Van de Poli's, der Van Lijndens enz. moeten laten springen." Kortom, het guillotine-tijdperk scheen hier in den aanvang van 179S nabij. Toen kwam de 4de Mei. De grondwet, die was aangenomen, schreef natuurlijk nieuwe verkiezingen voor. De Constituëerende Vergadering had haar taak volbracht en moest plaats maken voor een Vertegenwoordigend Lichaam. Doch de directeuren en het grootste deel der vergadering, voor die verkiezingen en hun eigen herstemming bevreesd, namen het besluit, het schandelijk onwettige en wil lekeurige besluit, om zonder die verkie zingen de vergadering te converteeren in een representeerend lichaam en alleen het ontbrekende derde deel der leden door de grondvergaderingen te doen kiezen. Dit heilloos decreet vond in den lande, ook bij de voorstanders van den staatsgreep van 22 Januari groote afkeuring. Men had gehoopt, dat door een rechtvaardige en gematigde houding de beginselen, die toen hadden gezegevierd, allengs bij het volk instemming zouden vinden; maar thans vervreemdde het bestuur door zijn uitsluitend willekeurige, onwettige en hef tige maatregelen de natie van zich. Op dat gespannen moment trad de man, die den staatsgreep van 22 Januari had voltrokken, wederom te voorschijn, om door een nieuwen staatsgreep het Uit voerend Bewind van het tooneel te ver wijderen. Die man was Daendels. Het is hoogst merkwaardig, in de levensbe schrijving door dr. Mendels van dezen gege ven J), dien Bataafschen generaal in dit tijd perk van voet tot voet te volgen. Hij had alleen den moed, openlijk zijn afkeuring uit te spreken over de violente maatregelen van het Uitvoerend Bewind. Aan een maaltijd bij den Franschen gezant liet hij zich zeer scherp tegen het dekreet van den 4en Mei uit; zoo scherp zelfs, dat de Regeering eene vervolging tegen hem instelde. Doch Daendels was het met den generaal der Fransche troepen alhier, met Joubert, vol komen eens. Hij wist naar Parijs te ontkomen, om vandaar gesteund een tegen beweging in het leven te roepen. Wel werd er nog op den 19en Mei een volks feest in de Maliebaan gehouden, waar Wijbo Fijnje een aanspraak hield; maar Talleyrand beloofde in Parijs aan Daendels zijn steun voor de intrekking van het heilloos dekreet, en op dien lOen Juni kwam deze in Den Haag terug en werd daar als de Redder verwelkomd. In den Ouden Doelen had toen op den Hen Juni een groot feest te zijner eere plaats, waar aan tal van notabiliteiten, o. a. de agenten van Financiën, Marine en Oorlog, en ook vele oud-leden van de vorige Nationale Ver gadering deelnamen. Des nachts te 3 uur ?werd Daendels met muziek naar huis ge leid. En den volgenden morgen van den 12en Juni nam nog wel het Uitvoerend Bewind, gesteund door de Nationale Ver gadering, het besluit, om de operateurs van dat feest gevangen te nemen en Joubert te ontzetten van het bevel over de troepen. Doch deze had met Daendels reeds zijn plannen voor dien dag gemaakt. Door Gogel, Pijman en Spoors werd, in vereeniging met eenige andere voorname burgers, Daendels gelast, zoo spoedig mogelijk de vijf Directeuren te arresteeren, en vooral de drie grootste beethoofden van hen, met name Vreede, Fijnje en Van Langen, naar het kasteel van Woerden te brengen. De beide anderen, Fokker en Wildrik, zouden in hunne huizen ge vangen blijven. Ook een elftal leden van de vergadering en hare voorzitters zou den in hechtenis worden genomen. Om half vijf uur komt Daendels, wien men het commando over het Haagsche garni zoen had gegeven voor het hotel van het Uitvoerend Bewind aan. Dit was het tegen woordig gebouw van het Rijksarchief op het Plein, dat tijdens de Republiek der Vereen. Ned. het logement was van de Amsterdamsche afgevaardigden. Juist zaten drie der heeren directeuren, niet name Vreede, van Langen en Fijnje aan den maaltijd. Heel zuinig met hunne tafelgelden waren deze heeren niet. Ze brachten voor den tijd van 4Vs maand, dat ze in het hotel van Amsterdam regeerden, f 16.000 aan tafelgelden in rekening. Aan die festijnen namen Wildrik en Fokker geen deel en ook Vreede was door onge steldheid zelden daarbij tegenwoordig. Fijnje en van Langen waren dus vooral de waardige gastronomen. Daendels en de zijnen dringen het gebouw in en storen het edel driemanschap, tijdens hun maal tijd, waarbij de Franscbe gezant Delacroix diens secretaris Champigny en de zoon van Fijnje assisteerden. Van Langen wordt overmand en gevankelijk weggevoerd. Vreede en Fijnje ontvluchtten door het venster. Ze kwamen in den tuin terecht, waar een knecht hen opmerkte, die ze een poos op den zolder verborgen hield. Met de beide lichamen der eerste en tweede kamer liep het niet beter af. In een oogenblik werden ook daar de beide voor zitters en de voornaamste beethoofden gevangen genomen. De grootste meerderheid van het volk juichte dezen nieuwen staatsgreep van harte toe. Reeds een maand later werd er een nieuw vertegenwoordigend lichaam volgens de aangenomen grondwet gekozen en was alles in het wettige spoor terug gebracht. De 12e Juni mag daarom wel door de nakomelingschap met dankbaar heid herdacht worden. Al is het niet te loocbenen, dat ook toen de Fransche in vloed zich machtig deed gelden; niet te ontkennen, dat die staatsgreep zelf de banden nog nauwer toehaalde, die ons aan de Fransche staatkunde dier jaren bond; onder al de donkerheid en al de nevelen, die ons omringden, was toch die dag een lichtstraal. Het gezond verstand en de gematigdheid triomfeerden over de onverzoenlijkste heftigheid en de eigenmachtigste willekeur. 12 Juni 1798 werd voor onze vrijheid even gelukkig als 22 Januari voor onze eenheid was geweest. Een eind werd gemaakt aan het despotisme van eenige volksleiders, die ongetwijfeld een bloedig tijdvak zouden geopend hebben, zoo ze niet bijtijds waren van de baan geschoven. Het beginsel der Staatseenheid, op 22 Janu ari door een staatsgreep veroverd, bleef ook op 12 Juni gehandhaafd; er werd alleen een eind gemaakt aan de gewelddadige pogingen der ultraunitarissen, die als echte Jacobijnen, hier een Robespierre zouden hebben willen navolgen. Er is genoeg ellende te betreuren, als wij ons 100 jaar geleden in onze geschie denis terugdenken. Dat wij dus gevrijwaard zijn geworden tegen de uitbarstingen van het terrorisme, mag wel onder al de som bere gewaarwordingen, die ons bij de be schouwing dier dagen overvallen, met dankbaarheid herinnerd worden. De 12e Juni was slechts voortzetting van de lijn van deii 22en Januari. De nen ondeelbaarheid der Republiek, toen na heftigen strijd veroverd op allen tegen stand en reactie, bleef het fundament van de beginselen der mannen, die toen op traden. Ze wilden alleen eerlijke toe passing van de Staatsregeling, zij wilden alleen alle willekeur en heftige daden beletten en ze zijn daarin volkomen ge slaagd. Al zouden er nog 15 jaren moeten verloopen, eer die ondeelbaarheid van den Staat in het Oranjehuis haar duurzame vastheid zou verkrijgen: al zouden de ellenden van den Franschen tijd nog volgep; de hoofdbeginselen van de Staatsregeling van 1798 zouden niet meer verloren gaan. Al maken we dan ook geen feestdag van den 12en Juni, de dingen te herinneren, die toen plaats hadden, om met vermijding van alle over drijving en willekeur, vastheid aan het Staatsgebouw te geven, dat men bezig was op te trekken; dat achtte ik op dezen datum niet ongepast. DR. D. C. NIJHOFF. ') A' Kolf. Ct. van 4 Mei 11. 2) Herman Wiilem Daendels, vóór zijn be noeming tot Gouverneur-Generaal van O.-L, door Dr. J. Hendels. 'ü-Gravenliage, IS90. Onvrede in de onderw jzerswereld. (Slot.) De twee hoofdfactoren, die de bewegin g der onderwijzers beheer;chen zijn deze: hun salaris verschilt te veel met dat der hoofden en hun invloed op de inrichting van het onderwijs is te gering. Want bepaalt de wet de verhouding der minima van onderwij zers (in het gunstigste geval tot die der schoolhoofden als 3 : 4), in de grootste plaat sen, waar voor beide categorieën de trakte menten het gunstigst zijn, is de verhouding nog ergerlijker b.v. in Amsterdam als 7:12. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht, daarom kijken de Nederlandsche onderwijzers steeds naar buitenlandsche toestanden en zouden zij zich bijna een Fransche overheersching getroos ten, omdat daar het hoofdschap betaald wordt met f 200. Onredelijk lijkt ons deze eisch der onderwijzers niet. Het werk der hoofden is niet moeilijker dan het hunne, al neemt het hoofd zijn werk ook con sciëntieus op, en tot den bloei der open bare school kan hij als zoodanig weinig of niets doen. Er is dus geen enkele reden denkbaar waarom het verschil zooveel (f 1000) zou moeten bedragen. Want al roept de behoudende partij ook steeds luid van de verantwoordelijkheid, die zij heeft te torsenen, inderdaad is daarvan geen sprake: een hoofd der school kan nimmer worden bestraft en wordt nimmer bestraft, krijgt niet eens een uitbrander over een mispas van een zijner onderwijzers. j De benoeming der hoofden van scholen t is zoo stelselloos, dat vaak een hoofd der school de leiding krijgt over onderwijzers, die in jaren, in ervaring, in bekendheid met plaatselijke toestanden, ja in kennis zijn meerderen zijn. Die reeds minder goede verhouding zou heel wat dragelijker wor den, zoo de onderwijzers althans mee mochten beslissen volgens een recht, niet uit goedgunstigheid, over de methoden, waarnaar onderwezen zal worden, over de keuze der leermiddelen die bij het onder wijs gebezigd zullen worden en over de regelen, die dagelijks in de schoolsamenleving zullen worden gevolgd. In de nieuw opgerichte vereeniging van hoofden van scholen is gezegd, dat de vereeniging zich niet zou stellen tegenover de billijke eischen der klasse-onderwijzers. Maar de nieuwe bond heeft zelfgemaakt, dat wat van hare besprekingen en beslui ten gepubliceerd is met eenigen argwaan en met voorbehoud moet worden gelezen, want hij liet geen vertegenwoordigers der pers toe en de verslagen, die in sommige bladen geplaatst werden, komen dus uit den koker der geïnteresseerden zelf. Hoe geheel anders vergadert de B. v. N. O. Daar wordt de pers wel toegelaten, niets wordt onder stoelen of banken gestoken. Welke vereeniging vreest in onze dagen nog de controle der persoverzichten ? De vereeniging van Hoofden van scholen wil vooral opkomen voor de collega's van het platteland, die zoo karig worden ge salarieerd. Ziedaar het zoet gefluit, waar mee vele leden gelokt zullen worden. Alsof deze minimumlijders niet van zelf in waarde zullen stijgen, indien de traktementen der onderwijzers overal genivelleerd worden met die der hoofden. Wordt dat zoo, dan zul len de groote gemeenten, waar de hoofden van scholen een behoorlijk inkomen ge nieten, ook onderwijzers hebben met flinke traktementen en wil het platteland dan niet in het bezit komen van inferieure kwaliteit, dan zullen ook daar de jaarwed den wel moeten stijgen en indien de ge meentebesturen al onwillig bleven zouden alsdan de Ged. Staten of anders de hooge regeering zeker verbooging gebieden. De hoofden van scholen schijnen zich meer te hebben willen aaneensluiten, nadat hier en daar geroepen wordt: »ook het hoofd der school moet in de groote scholen vaker voor de klasse" of »weg met de hoof den, geef ons hoofdelooze scholen!" Hoe men zich toch voor een doode musch kan bang maken! Wij vragen, is er n ernstig man, bekend met de huidige sociale regeeringstoestanden, die ook maar een oogen blik gelooft, dat eenig minister, dat ooit een kamermeerderheid of die van een pro vinciaal of getneentbestuur er aan denkt een volksschool zonder hoofd toe te laten ? En dan, we meenen nog al eenige onder wijzers te kennen, zelfs de meerderheid der onderwijzers hebben dat n ie t op hun program. Dit denkbeeld zou ook zelfs niet in het brein van sommige wat al te vurige onderwijzers zijn opgekomen, wanneer alle hoofden van scholen hun schoolplichten naar behooren hadden waargenomen. Waar het hoofd der school er niet tegen opziet voor de klasse te staan, op de hoogte van zijn tijd tracht te blijven door kennis te nemen van de vakliteratuur en nieuwe leermiddelen voor de lagere school, waar het hoofd der school niet vergeet zelf klasse-onderwijzer te zijn geweest, waar hij humaan en ijverig is, met menschen weet om te gaan, besturend d. i. hier leidend talent bezit, de eerste die komt en de laatste die gaat, waar de zaken zoo staan, is zijn positie niet alleen houdbaar, maar zal hij kunnen rekenen op de waardeering, den steun en het on ontbeerlijke ontzag zijner onderwijzers. Wij voor ons gelooven dan ook niet, dat de vrees voor onttroond worden de hoofden der scholen gedreven heeft tot het stichten hunner Vereeniging, maar wel de bezorgdheid, dat de B. v. N. O. het zoover zal brengen, dat ook de school hoofden onder controle gesteld zullen wor den van beter bezoldigde, maar ook der zaken kundige en daardoor ijveriger schoolopzieners of gemeentelijke inspec teurs, bijgestaan*door werkzamer en meer belangstellende schoolcommissieleden, die, als meer belanghebbenden dan een wet houder of een geheel dagelijksch bestuur, actiever zullen zijn. Wij willen met het bovenstaande niet zeggen, dat er geen hoofden gevonden worden, die dat zelf ook niet zouden wenschen, maar deze behooren teveel tot de uitzonderingen, die zich waarschijnlijk verre zullen houden van de nieuwe hoofdenvereeniging. Een andere grief van de klasse-onder wijzers tegen de hoofden van scholen is deze, dat de laatsten meer dan noodig is, het den eersten door allerlei rangexamens of adviezen hebben moeilijk gemaakt het tot een hooger traktement te brengen. Nu den hoofden dit tuchtmiddel meer en meer wordt ontnomen en zij voor zich zelf verhoogingeu wenschen of vragen per an ciënniteit, zoeken de collega's uit de stad steun bij de collega's van het platteland om daardoor een armee te formeeren, wier getalsterkte althans eenigen indruk kan maken. De onderwijzers hebben den tijd en de nieuweie denkbeelden en inzichten op hun hand en kunnen, waar zij zich niet door al te utopische leiders op sleeptouw laten nemen, de gebeurtenissen gerust afwachten, indien zij in de eerste plaats zorgen hun arbeid goed te verrichten en zich verder die eigenschappen trachten eigen te maken, welke van de hoofden geëischt worden. De hoofden van scholen, die een goed inzicht hebben van wat hun betrekking van hen eischt, en die begrijpen, dat de tijden der onbeperkte monarchie voorbij zijn, kunnen gerust zijn zonder hulp der nieuwe vereeniging, want zij hebben geen con trole te vreezen, evenmin als elke amb tenaar, die zijn plicht eerlijk en nauw gezet vervult. Mr. O. SAGASTA. De figuur van den Spaanschen minister president Sagasta, op wiens schouders thans eene zoo ontzaglijk zware taak is gelegd, wordt op interessante wijze be schreven door een medewerker van het Engelsche Weekblad The Outlook. In den nacht van den lOen April 18G5 zoo verhaalt de Engelsche journalist lag ik half wakend in een huis van de Calle de Alcaldj de hoofdstraat van Madiitl, in het zelfde huis dat later door den heer Sagasta is betrokken en, als ik mij niet vergis, nog door dezen wordt bewoond. Op politiek gebied heerschte destijds de grootste wanorde. Het land was een speelbal ge worden van de op elkaar naijverige maar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl