Historisch Archief 1877-1940
F. 1094
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD YOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per .3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.121/»
Zondag 12 Juni
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLT MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O V D
VAN VERRE EN VAN NABIJ: 1798-12 Juni 1898,
door dr. D C. Njjhoff. Onvrede in de
onderwüzerswereld (slot), door Mr. O. Sagasta.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Naar aanleiding
van de polemiek over het koningschap, door D.
Stigter. OONEEL EN MUZIEK: De hervorming
der tooneelschool, door Mr. J. E. Banck?Muziek
in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST
EN LETTEREN: Een belangrpe uitgave, door
C. Verster. Tijdschriften van de maand, door
F. R. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D Stigter. SCHAAKSPEL.
RECLAMES. FEUILLETON: Een Pelgrimstocht
naar Palestina, door I. Zangwill. VOOK DAMES:
Vrouwenliefde, door Cath. Alb. Thijm. Allerlei,
door E-e. INGEZONDEN. WETENSCHAP.
Brieven van een oud-officier aan zijn zoon, door
Donar. VIII. SCHETSJE: De Impresario, van
Alex. Moszkowski ALLERLEI.
INGEZONDEX. PEN- EN POTLOODKHASSEN.
ADVERTENTIES.
IIIIIIIIIIIHIIIIIimilllllllllllllllllllHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM
179 8-12 Juni-1898.
Aan eeuw- en halve-eeuw-feesten dit
jaar geen gebrek. Met den 250sten gedenk
dag van den "Vrede van Munster begon het
feestrijke jaar ] 898 en eigenlijk stond het
tot heden niet stil. Maart bracht ons het
revolutiejaar 48, een halve eeuw geleden,
te binnen, dat voor ons vaderland althans
rijk was in gezegende gevolgen. In Mei
wederom was het driehonderd jaar geleden
dat Hendrik IV bij het edikt van Nantes
aan Frankrijk de godsdienstvrijheid waar
borgde, die daardoor ook elders krachtigen
steun ontving. En grillige tegenstelling:
In September zal het eveneens 300 jaar
zijn geleden, sedert Filips II, die zijn
geheele leven vruchteloos besteed had, om
Nederland die vrijheid te onthouden, zijn
akeligen dood stierf. Vierde Portugal
onlangs het vierde eenwgetijde van zijn
grooten zoon Vasco de Gama, die in 1498
den zeeweg naar Indie ontdekte; ons
vaderland kan in dit jaar de driehonderd
jarige eerste reis van Van Noort om de
wereld herdenken.
Al deze herinneringen voegen uitnemend
in het kader van dezen tijdkring, die door de
inhuldiging van onze koningin Wilhelmina
eveneens een belangrijke datum in de
vaderlandsche geschiedenis zal worden.
Zou dat soms niet het geval zijn met de
dagteekening, die boven dit opstel geplaatst
is? Zou de honderdjarige gedenkdag van
een gebeurtenis uit den tijd der Bataafsche
Republiek soms in strijd zijn met de
stemming, die in dit jaar ons voegt ? Zou
het niet beter zijn, thans, nu we allen
ons eendrachtig scharen om den troon van
de laatste spruit uit het huis van Oranje,
maar te zwijgen van dagen, toen dat huis
door onze vaderen werd vertreden, ja
vervloekt?
Wie dien tijd met een gezonden
historischen blik heeft leeren beschouwen, zal
die vragen niet bevestigend beantwoorden.
Hij zal niet meer onze vaderen uit het
eind der 18e eeuw enkel verachten, zoo als
voorheen de gewoonte was, toen rnen de
historische noodzakelijkheid van die droeve
periode niet erkende en alleen voor
de lichtzinnigheid van onze
Bataafschrepublikeinsche vaderen een oog had.
Wat in het eind der 18e eeuw met het
huis Oranje geschiedde, was slechts een
noodlottige schakel in de keten der ge
beurtenissen,En toen in 1813 koningWillem
I zijne proclamatie aan het volk deed
hooren, had hij niet alleen, maar evenzeer
dat volk veel te vergeten en veel te ver
geven. Buitendien zijn de jaren van de
Bataafsche Republiek, hoe men ook reeds
gekromd lag onder den Franschen invloed,
voor de ontwikkeling van ons staatkundig
leven lang geen verloren jaren geweest.
Het komt er echter bij onze honderd
jarige herinnering dier pijnlijke dagen
slechts opaan, goede datums te kiezen.
Want er zijn ook data uit de historie der
Bataafsche Republiek, die inderdaad ver
dienen met een zwarte kool te blijven
ge teekend.
Tot die data met een zwarte kool
geteekend behoort ongetwijfeld de 4e Mei
van het jaar 1798 en het wekte mijne
hooge bevreemding op, dat een onzer
hoofdbladen toch op dien dag prijkte
met een hoofdartikel: »Voor honderd
jaar" '). De 4e Mei van dat jaar moge
de Staatsregeling voor de Bataafsche
Republiek in werking zijn getreden; toch
was die dag een hoogst noodlottige dag.
Indien de mannen van den 4en Mei 1798
aan het bewind waren gebleven, het
Fransche terrorisme zou alhier zijn inge
wijd. Het Uitvoerend Bewind en de
Constitutioneele Vergadering, namen op dien
dag het willekeurigst en onwettigst besluit,
dat bij mogelijkfieid denkbaar was. Zoo
de 12e Juni niet was gekomen, om dat
werk te verstoren, dan zou de Bataafsche
Republiek eenvoudig de dagen van Robes
pierre in Nederland hebben zien her
leven en de geschiedenis zou bij al de
ellenden van dien tijd nog van een
Nederlandsche terreur kunnen spreken. Stellen
wij een en ander op dezen dag in een
historisch licht.
Den 22en Januari van het jaar 1798
was er door middel van een staatsgreep
een eind gemaakt aan een toestand, die
langer niet houdbaar was. Drie jaren lang
was men bezig geweest om wettige nieuwe
staatsvormen te scheppen; maar alles was
afgestuit op de partij- en de behoudzucht.
Wel was er in 1797, na heftigen strijd in
de Nationale Vergadering, een Constitutie
aangenomen; doch dit was zulk »een
vreemd mengelmoes van »oud en nieuw'1,
dat de grondvergaderingen haar verwierpen.
Een nieuwe Nationale Vergadering kwam
op 13 September van dat jaar bijeen;
doch ook daar waren de foederalisten en
moderaten nog zoo sterk, dat men te recht
vreesde, dat de willekeur en de
regeeringloosheid, waaraan de gewesten nu reeds
zoolang waren overgegeven, tot geen eind
zouden komen. Toen werd besloten tot
een coup d'êtat, onder den indruk van
een dergelijke gebeurtenis in Parijs (5
Sept. 1797) en van de jammerlijke neder
laag bij Kamperduin; en op den 22en
Januari 1798 werd die coup d'êtat vol
trokken ; 22 leden, waaronder zelfs ge
matigde unitarissen en foederalisten, werden
gevangen genomen en een nieuw uitvoerend
bewind werd gekozen, bestaande uit deze
5 heftige unitarissen: Pieter Vreede, Van
Langen, Wijbo Fijnje, Fokker en Wildrik.
Er werd daarop een commissie benoemd
tot het ontwerpen van een nieuwe staats
regeling, die in Maart werd aangenomen.
Bekwame mannen als Gogel, Tadema, van
Kooten e. a. werden agenten van den
algemeenen dienst. Doch aan het Uitvoe
rend Bewind werd een macht toegekend
zoo groot, dat van de heftigheid van de
5 directeurs alles te vreezen was. Gesteund
door de meerderheid van de Nationale
Vergadering, werden er allerlei maatregelen
van geweld genomen. De eed van haat
tegen het stadhouderschap, de aristocratie
en het foederalisme, die de nieuwe ver
gadering had moeten afteggen, werd o. a.
in dien zin toegepast, dat aan alle vroegere
Oranje-vrienden verboden werd, zich buiten
de jurisdictie van hun woonplaats te be
geven ; enkelen werden reeds aanstonds in
de gevangenis geworpen ; en de tijd stond
voor de deur, die zelfs een Valckenaar een
maal gewenscht had,toen hij najaren schreef:
»Men had de Fagels, de Van de Spiegels,
de Bentincks in de eerste zes weken moeten
ophangen, de Oranjehoofden moeten straf
fen, en hen met de regenten de millioenen
laten betalen, die de Franschen vorderden ;
men had de koetsen, de paleizen en de
buitenplaatsen der Van de Poli's, der Van
Lijndens enz. moeten laten springen."
Kortom, het guillotine-tijdperk scheen hier
in den aanvang van 179S nabij.
Toen kwam de 4de Mei. De grondwet,
die was aangenomen, schreef natuurlijk
nieuwe verkiezingen voor. De
Constituëerende Vergadering had haar taak
volbracht en moest plaats maken voor
een Vertegenwoordigend Lichaam. Doch
de directeuren en het grootste deel der
vergadering, voor die verkiezingen en hun
eigen herstemming bevreesd, namen het
besluit, het schandelijk onwettige en wil
lekeurige besluit, om zonder die verkie
zingen de vergadering te converteeren in
een representeerend lichaam en alleen het
ontbrekende derde deel der leden door
de grondvergaderingen te doen kiezen. Dit
heilloos decreet vond in den lande, ook
bij de voorstanders van den staatsgreep
van 22 Januari groote afkeuring. Men
had gehoopt, dat door een rechtvaardige
en gematigde houding de beginselen, die
toen hadden gezegevierd, allengs bij het
volk instemming zouden vinden; maar
thans vervreemdde het bestuur door zijn
uitsluitend willekeurige, onwettige en hef
tige maatregelen de natie van zich.
Op dat gespannen moment trad de
man, die den staatsgreep van 22 Januari
had voltrokken, wederom te voorschijn,
om door een nieuwen staatsgreep het Uit
voerend Bewind van het tooneel te ver
wijderen. Die man was Daendels. Het
is hoogst merkwaardig, in de levensbe
schrijving door dr. Mendels van dezen gege
ven J), dien Bataafschen generaal in dit tijd
perk van voet tot voet te volgen. Hij had
alleen den moed, openlijk zijn afkeuring uit
te spreken over de violente maatregelen van
het Uitvoerend Bewind. Aan een maaltijd
bij den Franschen gezant liet hij zich zeer
scherp tegen het dekreet van den 4en Mei
uit; zoo scherp zelfs, dat de Regeering
eene vervolging tegen hem instelde. Doch
Daendels was het met den generaal der
Fransche troepen alhier, met Joubert, vol
komen eens. Hij wist naar Parijs te
ontkomen, om vandaar gesteund een tegen
beweging in het leven te roepen. Wel
werd er nog op den 19en Mei een volks
feest in de Maliebaan gehouden, waar
Wijbo Fijnje een aanspraak hield; maar
Talleyrand beloofde in Parijs aan Daendels
zijn steun voor de intrekking van het
heilloos dekreet, en op dien lOen Juni
kwam deze in Den Haag terug en werd
daar als de Redder verwelkomd. In den
Ouden Doelen had toen op den Hen Juni
een groot feest te zijner eere plaats, waar
aan tal van notabiliteiten, o. a. de agenten
van Financiën, Marine en Oorlog, en ook
vele oud-leden van de vorige Nationale Ver
gadering deelnamen. Des nachts te 3 uur
?werd Daendels met muziek naar huis ge
leid. En den volgenden morgen van den
12en Juni nam nog wel het Uitvoerend
Bewind, gesteund door de Nationale Ver
gadering, het besluit, om de operateurs
van dat feest gevangen te nemen en
Joubert te ontzetten van het bevel over
de troepen. Doch deze had met Daendels
reeds zijn plannen voor dien dag gemaakt.
Door Gogel, Pijman en Spoors werd, in
vereeniging met eenige andere voorname
burgers, Daendels gelast, zoo spoedig
mogelijk de vijf Directeuren te arresteeren,
en vooral de drie grootste beethoofden
van hen, met name Vreede, Fijnje en Van
Langen, naar het kasteel van Woerden
te brengen. De beide anderen, Fokker
en Wildrik, zouden in hunne huizen ge
vangen blijven. Ook een elftal leden van
de vergadering en hare voorzitters zou
den in hechtenis worden genomen. Om
half vijf uur komt Daendels, wien men
het commando over het Haagsche garni
zoen had gegeven voor het hotel van het
Uitvoerend Bewind aan. Dit was het tegen
woordig gebouw van het Rijksarchief op
het Plein, dat tijdens de Republiek der
Vereen. Ned. het logement was van de
Amsterdamsche afgevaardigden. Juist zaten
drie der heeren directeuren, niet name
Vreede, van Langen en Fijnje aan den
maaltijd. Heel zuinig met hunne
tafelgelden waren deze heeren niet. Ze brachten
voor den tijd van 4Vs maand, dat ze in
het hotel van Amsterdam regeerden,
f 16.000 aan tafelgelden in rekening. Aan
die festijnen namen Wildrik en Fokker
geen deel en ook Vreede was door onge
steldheid zelden daarbij tegenwoordig.
Fijnje en van Langen waren dus vooral
de waardige gastronomen. Daendels en
de zijnen dringen het gebouw in en storen
het edel driemanschap, tijdens hun maal
tijd, waarbij de Franscbe gezant Delacroix
diens secretaris Champigny en de zoon van
Fijnje assisteerden. Van Langen wordt
overmand en gevankelijk weggevoerd.
Vreede en Fijnje ontvluchtten door het
venster. Ze kwamen in den tuin terecht,
waar een knecht hen opmerkte, die ze een
poos op den zolder verborgen hield. Met
de beide lichamen der eerste en tweede
kamer liep het niet beter af. In een
oogenblik werden ook daar de beide voor
zitters en de voornaamste beethoofden
gevangen genomen.
De grootste meerderheid van het volk
juichte dezen nieuwen staatsgreep van
harte toe. Reeds een maand later werd
er een nieuw vertegenwoordigend lichaam
volgens de aangenomen grondwet gekozen
en was alles in het wettige spoor terug
gebracht. De 12e Juni mag daarom wel
door de nakomelingschap met dankbaar
heid herdacht worden. Al is het niet te
loocbenen, dat ook toen de Fransche in
vloed zich machtig deed gelden; niet te
ontkennen, dat die staatsgreep zelf de
banden nog nauwer toehaalde, die ons aan
de Fransche staatkunde dier jaren bond;
onder al de donkerheid en al de nevelen,
die ons omringden, was toch die dag een
lichtstraal. Het gezond verstand en de
gematigdheid triomfeerden over de
onverzoenlijkste heftigheid en de
eigenmachtigste willekeur. 12 Juni 1798 werd voor
onze vrijheid even gelukkig als 22 Januari
voor onze eenheid was geweest. Een eind
werd gemaakt aan het despotisme van eenige
volksleiders, die ongetwijfeld een bloedig
tijdvak zouden geopend hebben, zoo ze
niet bijtijds waren van de baan geschoven.
Het beginsel der Staatseenheid, op 22 Janu
ari door een staatsgreep veroverd, bleef
ook op 12 Juni gehandhaafd; er werd alleen
een eind gemaakt aan de gewelddadige
pogingen der ultraunitarissen, die als
echte Jacobijnen, hier een Robespierre
zouden hebben willen navolgen.
Er is genoeg ellende te betreuren, als
wij ons 100 jaar geleden in onze geschie
denis terugdenken. Dat wij dus gevrijwaard
zijn geworden tegen de uitbarstingen van
het terrorisme, mag wel onder al de som
bere gewaarwordingen, die ons bij de be
schouwing dier dagen overvallen, met
dankbaarheid herinnerd worden. De
12e Juni was slechts voortzetting van
de lijn van deii 22en Januari. De
nen ondeelbaarheid der Republiek, toen na
heftigen strijd veroverd op allen tegen
stand en reactie, bleef het fundament van
de beginselen der mannen, die toen op
traden. Ze wilden alleen eerlijke toe
passing van de Staatsregeling, zij wilden
alleen alle willekeur en heftige daden
beletten en ze zijn daarin volkomen ge
slaagd. Al zouden er nog 15 jaren
moeten verloopen, eer die ondeelbaarheid
van den Staat in het Oranjehuis haar
duurzame vastheid zou verkrijgen: al
zouden de ellenden van den Franschen
tijd nog volgep; de hoofdbeginselen van
de Staatsregeling van 1798 zouden niet
meer verloren gaan. Al maken we dan
ook geen feestdag van den 12en Juni, de
dingen te herinneren, die toen plaats
hadden, om met vermijding van alle over
drijving en willekeur, vastheid aan het
Staatsgebouw te geven, dat men bezig
was op te trekken; dat achtte ik op
dezen datum niet ongepast.
DR. D. C. NIJHOFF.
') A' Kolf. Ct. van 4 Mei 11.
2) Herman Wiilem Daendels, vóór zijn be
noeming tot Gouverneur-Generaal van O.-L,
door Dr. J. Hendels. 'ü-Gravenliage, IS90.
Onvrede in de onderw jzerswereld.
(Slot.)
De twee hoofdfactoren, die de bewegin g
der onderwijzers beheer;chen zijn deze:
hun salaris verschilt te veel met
dat der hoofden en hun invloed
op de inrichting van het
onderwijs is te gering. Want bepaalt de wet
de verhouding der minima van onderwij
zers (in het gunstigste geval tot die der
schoolhoofden als 3 : 4), in de grootste plaat
sen, waar voor beide categorieën de trakte
menten het gunstigst zijn, is de verhouding
nog ergerlijker b.v. in Amsterdam als
7:12. Wie zich aan een ander spiegelt,
spiegelt zich zacht, daarom kijken de
Nederlandsche onderwijzers steeds naar
buitenlandsche toestanden en zouden zij zich
bijna een Fransche overheersching getroos
ten, omdat daar het hoofdschap betaald
wordt met f 200. Onredelijk lijkt ons deze
eisch der onderwijzers niet. Het werk der
hoofden is niet moeilijker dan het hunne,
al neemt het hoofd zijn werk ook con
sciëntieus op, en tot den bloei der open
bare school kan hij als zoodanig weinig
of niets doen. Er is dus geen enkele reden
denkbaar waarom het verschil zooveel
(f 1000) zou moeten bedragen. Want al
roept de behoudende partij ook steeds luid
van de verantwoordelijkheid, die zij heeft
te torsenen, inderdaad is daarvan geen
sprake: een hoofd der school kan nimmer
worden bestraft en wordt nimmer bestraft,
krijgt niet eens een uitbrander over een
mispas van een zijner onderwijzers. j
De benoeming der hoofden van scholen t
is zoo stelselloos, dat vaak een hoofd der
school de leiding krijgt over onderwijzers,
die in jaren, in ervaring, in bekendheid
met plaatselijke toestanden, ja in kennis
zijn meerderen zijn. Die reeds minder goede
verhouding zou heel wat dragelijker wor
den, zoo de onderwijzers althans mee
mochten beslissen volgens een recht, niet
uit goedgunstigheid, over de methoden,
waarnaar onderwezen zal worden, over de
keuze der leermiddelen die bij het onder
wijs gebezigd zullen worden en over de
regelen, die dagelijks in de
schoolsamenleving zullen worden gevolgd.
In de nieuw opgerichte vereeniging van
hoofden van scholen is gezegd, dat de
vereeniging zich niet zou stellen tegenover
de billijke eischen der klasse-onderwijzers.
Maar de nieuwe bond heeft zelfgemaakt,
dat wat van hare besprekingen en beslui
ten gepubliceerd is met eenigen argwaan
en met voorbehoud moet worden gelezen,
want hij liet geen vertegenwoordigers der
pers toe en de verslagen, die in sommige
bladen geplaatst werden, komen dus uit
den koker der geïnteresseerden zelf. Hoe
geheel anders vergadert de B. v. N. O.
Daar wordt de pers wel toegelaten, niets
wordt onder stoelen of banken gestoken.
Welke vereeniging vreest in onze dagen
nog de controle der persoverzichten ?
De vereeniging van Hoofden van scholen
wil vooral opkomen voor de collega's van
het platteland, die zoo karig worden ge
salarieerd. Ziedaar het zoet gefluit, waar
mee vele leden gelokt zullen worden. Alsof
deze minimumlijders niet van zelf in waarde
zullen stijgen, indien de traktementen der
onderwijzers overal genivelleerd worden met
die der hoofden. Wordt dat zoo, dan zul
len de groote gemeenten, waar de hoofden
van scholen een behoorlijk inkomen ge
nieten, ook onderwijzers hebben met flinke
traktementen en wil het platteland dan
niet in het bezit komen van inferieure
kwaliteit, dan zullen ook daar de jaarwed
den wel moeten stijgen en indien de ge
meentebesturen al onwillig bleven zouden
alsdan de Ged. Staten of anders de hooge
regeering zeker verbooging gebieden.
De hoofden van scholen schijnen zich
meer te hebben willen aaneensluiten, nadat
hier en daar geroepen wordt: »ook het
hoofd der school moet in de groote scholen
vaker voor de klasse" of »weg met de hoof
den, geef ons hoofdelooze scholen!" Hoe
men zich toch voor een doode musch kan
bang maken! Wij vragen, is er n ernstig
man, bekend met de huidige sociale
regeeringstoestanden, die ook maar een oogen
blik gelooft, dat eenig minister, dat ooit
een kamermeerderheid of die van een pro
vinciaal of getneentbestuur er aan denkt
een volksschool zonder hoofd toe te laten ?
En dan, we meenen nog al eenige onder
wijzers te kennen, zelfs de meerderheid
der onderwijzers hebben dat n ie t op hun
program. Dit denkbeeld zou ook zelfs niet
in het brein van sommige wat al te vurige
onderwijzers zijn opgekomen, wanneer alle
hoofden van scholen hun schoolplichten naar
behooren hadden waargenomen. Waar het
hoofd der school er niet tegen opziet voor de
klasse te staan, op de hoogte van zijn tijd
tracht te blijven door kennis te nemen van
de vakliteratuur en nieuwe leermiddelen voor
de lagere school, waar het hoofd der school
niet vergeet zelf klasse-onderwijzer te zijn
geweest, waar hij humaan en ijverig is,
met menschen weet om te gaan, besturend
d. i. hier leidend talent bezit, de eerste die
komt en de laatste die gaat, waar de
zaken zoo staan, is zijn positie niet alleen
houdbaar, maar zal hij kunnen rekenen
op de waardeering, den steun en het on
ontbeerlijke ontzag zijner onderwijzers.
Wij voor ons gelooven dan ook niet,
dat de vrees voor onttroond worden de
hoofden der scholen gedreven heeft tot
het stichten hunner Vereeniging, maar
wel de bezorgdheid, dat de B. v. N. O.
het zoover zal brengen, dat ook de school
hoofden onder controle gesteld zullen wor
den van beter bezoldigde, maar ook der
zaken kundige en daardoor ijveriger
schoolopzieners of gemeentelijke inspec
teurs, bijgestaan*door werkzamer en meer
belangstellende schoolcommissieleden, die,
als meer belanghebbenden dan een wet
houder of een geheel dagelijksch bestuur,
actiever zullen zijn.
Wij willen met het bovenstaande niet
zeggen, dat er geen hoofden gevonden
worden, die dat zelf ook niet zouden
wenschen, maar deze behooren teveel tot de
uitzonderingen, die zich waarschijnlijk verre
zullen houden van de nieuwe
hoofdenvereeniging.
Een andere grief van de klasse-onder
wijzers tegen de hoofden van scholen is
deze, dat de laatsten meer dan noodig is,
het den eersten door allerlei rangexamens
of adviezen hebben moeilijk gemaakt het
tot een hooger traktement te brengen. Nu
den hoofden dit tuchtmiddel meer en meer
wordt ontnomen en zij voor zich zelf
verhoogingeu wenschen of vragen per an
ciënniteit, zoeken de collega's uit de stad
steun bij de collega's van het platteland
om daardoor een armee te formeeren,
wier getalsterkte althans eenigen indruk
kan maken.
De onderwijzers hebben den tijd en de
nieuweie denkbeelden en inzichten op hun
hand en kunnen, waar zij zich niet door
al te utopische leiders op sleeptouw laten
nemen, de gebeurtenissen gerust afwachten,
indien zij in de eerste plaats zorgen hun
arbeid goed te verrichten en zich verder
die eigenschappen trachten eigen te maken,
welke van de hoofden geëischt worden.
De hoofden van scholen, die een goed
inzicht hebben van wat hun betrekking van
hen eischt, en die begrijpen, dat de tijden
der onbeperkte monarchie voorbij zijn,
kunnen gerust zijn zonder hulp der nieuwe
vereeniging, want zij hebben geen con
trole te vreezen, evenmin als elke amb
tenaar, die zijn plicht eerlijk en nauw
gezet vervult. Mr. O.
SAGASTA.
De figuur van den Spaanschen minister
president Sagasta, op wiens schouders
thans eene zoo ontzaglijk zware taak is
gelegd, wordt op interessante wijze be
schreven door een medewerker van het
Engelsche Weekblad The Outlook.
In den nacht van den lOen April 18G5
zoo verhaalt de Engelsche journalist
lag ik half wakend in een huis van de
Calle de Alcaldj de hoofdstraat van Madiitl,
in het zelfde huis dat later door den heer
Sagasta is betrokken en, als ik mij niet
vergis, nog door dezen wordt bewoond. Op
politiek gebied heerschte destijds de grootste
wanorde. Het land was een speelbal ge
worden van de op elkaar naijverige
maar