De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 12 juni pagina 6

12 juni 1898 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1094 HapolBon-MacKinley op oen nitlijt naar de Spaansche vloot. (La SüJiouette.) Geprffl! (Pucl:) Vóór De onflerliaiiflelinp o?er flen Ansgleicli" in Oostenrijk?Hongarije. ' (UU;.) 4~, Jeugdige Vaderlandsliefde. (Judge.) »0cb, agent, kunt u mij zeggen waar de oorlog is ? Papa zegt, dat ze alle schepen noodig hebben, en nu wou ik het mijne biengen." Ken n zetten, (Ptmch.) Engdsclie Fietsrgdster (in een S ): AVat een belachelijk cobtuurn '." VIII. Beste jongen, Als ik mij goed herinner, zou ik de plaatsvervanging nog eens op schrift behandelen, daar ons gesprek er over afgebroken werd en mijn laatste brief was er al te lang voor. Ik meer, dat het laatste, wat je tot mij zeide, ongeveer hierop neerkwam: »dat je het geheel met mij eens was, dat een eind moest komea aan dat slechte stelsel van plaatsvervanging, maar dat je toch als 't ware inet je mond vol tanden zou staar, als een vóórstander van dat stelsel je vroeg, waarom of je dan niet even hard ijverde tegen het feit, dat politie agenten in weer of geen weer, in nacht en koude voor de veiligheid loopin te waken, terwijl wij in ons bed liggen; of tegen het feit, dat wij de straf voor een overtreding met geldboete kunnen afkoopen, terwijl een arme drommel de gevangenis ingaat, omdat hij voor die boete geen geld heeft!" Dat niet weten wat te antwoorden, mijn jonger, begrijp ik volkomen; het is ook een lastig geval; maar heb ik het wél, dan zit hem de moeielijkheid alleen in het juist uitdrukken van je gedachten en gevoel je wel degelijk het onderscheid tusschen de genoemde zaken. Zonder nu een bepaalde verhandeling van dezen brief te maken, zal ik je in het kort meedeelen, wat ik er van denk, er bij voegende, dat ik het voor beter geef. Wat betreft de rechtvaardigheid of liever onrecht vaardigheid, staan mijns inziens deze zaken gelijk; van dit oogpnnt beschouwd, is de wereld vol onrechtvaardigheid en ongelijkheid en ik moet er helaas bijvoegen, dit zal nog lang, zeer lang zoo blijven, al zien wij dan ook eenigen langzamen vooruitgang in de wereld geschiedenis op dat gebied; vooruitgang zeker! Denk maar eens aan de slaventoestanden van vroeger en vergelijk dan hiermede eens de plaats, die de werkmansstand in de tegen woordige maatschappij inneemt; is dat niet een heerlijke, bemoedigende vooruitgang! ? Maar ter zake. Nu dus niet gezien uit een rechtvaardigheids-oogpunt, zou ik willen aanaanmerken, dat de pikht, om zich te oefenen in de verschillende zaken, die een bruikbaar soldaat van iemand maken, m. a. w. een man, die als het noodig is, in staat is zelf, met de wapens in de vuist, het vaderland te helpen verdedigen, dat die plicht, zeg ik, voor elk werkelijk mannelijk man, een heilige plicht is .' Een ieder moest dus te trotsch zijn, dien heiligen plicht af te koopen, als zijn lichaam hem in staat stelt, dien te vervullen; een, ieder, die voor geld een ander zich in zjjn plaats laat bekwamen in het gebruik van de wapenen, zoodat bij zelf in tijden van nood onbruikbaar is, maakt zich schuldig aan groot plichti-erzuitti en ten sjotte vind ik, dat de regeering niet de gelegenheid mag openstellen. voor zoodamig plichtsverzuim ? Geheel iets anders vind ik het voor geld laten aanstellen van politieagenten of veld wachters ; dat, n.l. het zorfen voor de openbare veiligheid, is geen heilige plicht, maar een voudig een gewone betrekking, naast de vele andere betrekkingen, ambten en waardigheden in de maatschappij en waarin men zeer nut tig is voor de maatschappij, zeker, maar dat wij nu volstrekt, niet allemaal behoeven te worden, om de eenvoudige reden, dat de n nuttig is in deze, de ander in die betrek king, hetzij men politie-agent, professor, timmerman, advocaat of bakker is. Wat de boete betreft, hierover durf ik mij niet zoo zeker uitlaten, aangezien ik geen rechtsgeleerde ben; alleen wil ik opmerken, dat de boete alleen mogelijk is bij overtre dingen, terwijl bij misdaden wij allen gelijk staan voor de wet. Ik wil hiermede maar zeggen, dat, al blijft het onrechtvaardig, een arme man, die een dag gevangenisstraf heeft ondergaan, evenmin geschandvlekt is als een rijke, die 50 ets. boete betaald heeft, m. a. w. dat men het erger kan laten klinken, dan het in waarheid wiel is. Je oom Piet, die, zooals je weet, antirevolutionnair is, houdt maar vol, dat de vraag over al of niet plaatsvervanging in hoofdzaak betreft het moreel van den soSdaat; ik ben echter zoo vrij geweest, als mijn persoonlijke opinie staande te houden, dat het meer een sociaal vraagstuk is, al is het genoemde moretl ook een groote factor. En nu, beste jongen, genoeg over politiek; tot ziens en na vele hartelijke groeten en een hand, blijf ik je liefhebbende vader Den Haag, 3 Nov. 'Ü7. ' DON.YK. umimiiimimiDiiiuijiiMiiilimillMiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiii tTENSCHAP Tellende dieren. Zouden de dieren kunnen tellen? De heer Michel Delines deelt in den Elereur van Pierre Mégriin eenige merkwaardige dingen hierover mede. Toen de bekende ornitholoog Audubon eens met vier vrienden uit zijn cLiilet kwam, om een wandeling te maken, zag hij, dat een papegaai het huis binnenging. Audubon en een van zijn vrienden gingen ook weer naar binnen, en dadelijk ging de papegaai naar buiten, waar hij om het huis bleef huppelen. Audubon's vriend ging het eerst naar buiten, ' de papegaai aarzelde even en wachtte toen. | Zoodra Audubon ook buiten kwam, ging het dier weer naar binnen. De papegaai scheen zich dus rekenschap er van to hebben gege ven, dat twee menschen in het huis waren gegaan, en dat hij dus moest wachten, tot . beiden weer er uit waren. Audubon wilde j weten, hoever het begrip van getallen bij den papegaai ging, en ging verscheidene keeren met eenige vrienden het huis binnen. Op die i wijze ontdekte hij, dat de papegaai niet verder kon tellen dan l. Audubon ging met drie anderen het huis binnen, een voor een kwa- : men zij er uit, en de papegaai ging niet bui- ' ten, voordat de vierde bezoeker uit liet huis was. Maar met vijf personen mislukte de proef: de vogel vergiste zich Oen. Een Uussisch j geneesheer, dokter Timoiien", heeft onlangs j Audubon's proef herhaaldelijk toegepast op , vogel?, honden, katten en paarden en hij heeft ' er uit besloten, dat een kraai tot 10 kan tellen; op dat punt staat zij hooger dan de bevolking [ van Polynesic, die het in het rekenen nog minder ver brengt. De waarnemingen, die men bij honden heeft gedaan, zijn zeer belangrijk. De hond van den heer Timofiefl' was gewoon, de beenderen, die hij kreeg, te begraven, niet alle bij elkaar, zooals honden gewoonlijk doen, maar in afzonderlijke bergplaatsen. Eens gaf de dokter hem zes en twintig beenderen, die de hond dadelijk op zes en twintig ver schillende plaatsen ging begraven. Den vol genden dag gaf Timofieff zijn hond geen eten, het dier moest nu uit zijn provisiekamers putten. Hij groef achtereenvolgens tien been deren op; toen wachtte hij een oogenblik, alsof hij uitrekende, hoeveel er nu nog over bleven. Na eenige minuten ging hij weer aan het werk. Deze keer haalde hij negen beenderen te voorschijn, en na weer een oogenblik te hebben nagedacht, groef hij er nog zes op. Toen hij hiermede klaar was, ging hij liggen en sliep spoedig in. Maar plotseling stond hij weer op, liep naar den tuin en haaide het zesentwintigste en laatste been. De heer Timoiieff besloot hieruit, dat het getal zesen twintig boven het begrip van den hond was, en dat hij het daarom in drie deelen had verdeeld, die hij ieder afzonderlijk telde. Niettegenstaande deze voorzorg, had de hond zich toch vergist, en eerst na rijpe overden king had hij zijn fout gevonden en hersteld. Het is niet zeker, of de gevolgtrekking goed gemaakt i», want de hond zou met het zoeken van de beenderen kunnen ophouden, eenvoudig omdat zij niet alle aan denzelfden kant waren begraven. De hond heeft een geheugen, en door zijn reuk geleid, heeft hij ze opgegraven, totdat hij met zijn werk klaar was. De proef behoeft dus niet zooveel te bewijzen, als het den proc-fnemers toescheen. Maar in ieder geval moet men er rekening mee houden. De kat schijnt in dit opzicht minder be gaafd te zijn dan de hond. Zij kan zelfs niet tot 10 tellen, zooals de kraai. Voordat hij zijn kat eten gaf, hield de Russische genees heer het haar eenise malen voor en trok het dan weer terug. Zoo gewende hij de kat er aan, dat zij haar maal niet kreeg, voor het haar zesmaal was voorgehouden. Het dier was hieraan zoo gewoon, dat het onverschillig bleef bij de eerste vijf keeren eerst bij de zesde sprong het op, om zijn voedsel op te eten. Deze proef bewijst wel iets. maar is toch niet boven kritiek verheven. Hoe het ook zij, de heer Timofieff ging gedurende twee weken er mede voort, en de kat vergiste zich nooit. Maar toen hij be proefde verder te gaan, en het eten meer dan (j maal weg te nemen, kon de kat het gunstige oogenblik niet vinden en sprong te vroeg op. Hier is de proefneming echter verkeerd, want de kat was er zoo aan gewoon op den zesden keer te wachten, dat het moeilijk was, haar te doen begrijpen, dat zij nu tot den tienden moest wachten. Dit bewijst niet, dat zij niet even goed tot 10 als tot (j zou kunnen tellen. Men zou moeten beginnen met een andere kat er dadelijk aan te wennen, het voedsel pas den tienden keer te nemen. De proeven, die men op paarden heeft ge nomen, zijn nog opmerkelijker. In een dorp in het gouvernement Ptkov, zag de heer Timotiett' een boerenpaard, dat gewoon was onder zijn werk halt te maken, wanneer hij twintig voren had gemaakt. Het dier rustte niet uit, wanneer het vermoeid was, maar wachtte, tot hij zijn twintig voren had gemaakt en stond dan stil. En hij rekende dit zoo nauwkeurig uit, dat de boer zelf zijn voren telde naar het aantal malen, dat het paard ophield. Het was dus eigenlijk het dier, dat voor den mensch telde. In een ander dorp zag Timofieff een paard, die de afgelegde wersten berekende naar de palen, en den tijd naar de slagen van de klok. Eens ging Timofieff naar Waldaï, toen bij de twee en twintigste werst een van de paarden van de troika plotseling stilstond. De postillon stapte van zijn plaats, gaf hot paard hooi, en men ging weer op weg. Toen het paard nog jong was, had het zich er aan gewend, om de vijf en twintig wersten wat hooi te krijgen van zijn meester. Het paard lette dus onderweg op de palen, die zij voorbij kwamen. Maar deze keer had het zich drie wersten vergist. Dit was echter niet zijn schuld. Op den \veg stonden behalve de mijlpalen, nog drie andere palen, die er veel op leken, en die dienden, om den grens van de bosschen van den Staat aan te duiden. Vandaar de vergissing. Wanneer dit verhaal waar is, zou het veel bewijzen, en zou men wel kunnen aannemen, dat dieren kunnen tellen. Hetzelfde paard was, altijd volgens Delines, gewoon, zijn voedsel in de stal te krijgen, zoodra de naburige klok twaalf uur had geslagen. De heer Timofieff heeft zelf waargenomen, dat telkens als de klok sloeg, het paard de ooren opstak en luisterde; hij boog teleurgesteld het hoofd, als de klok minder dan twaalf sloeg, en wanneer hij ein delijk twaalf slagen hoorde, gaf hij duidelijk zijn voldoening te kennen. liet paard zou dus werkelijk kunnen tellen. En als een paard dit kan: is er geen reden voor, dat andere die ren het ook niet zouden doen. Maar toch kan men er nog niet volkomen zeker van zijr. De vraag is belangrijk genoeg, om haar verder te onderzoeken. Kunstenmakende honden tellen ook wel, zal men zeggen. Ja, maar raen heeft liet hun geleerd, en met hoeveel moeite. Men heeft hier te doen met een zeer complexe aangeboren eigenschap, die zelfs b'i enkele wilde volken geheel ontbreekt, -7iettegensb.anc',3 alles waf er over gezegd is, laten ~,:j het probleem nog altijd onopgelost: Kunnen do dieren tellen of niet 'f Bericht. In het begin van het jaar 1809 zal wrederom, op voordracht van de Koninklijke Akadeinie van Wetenschappen, aan een Nederlandsch plantkundige de gelegenheid worden gegeven om, o]) kosten van het Buitenzorgfonds, ver meerderd met het daarvoor toegestane Rijks subsidie, volgens de bestaande bepalingen, gedurende vier maanden aan's Lands plantentuin te vertoeven voor het doen van botani sche onderzoekingen. Zij, die hiervoor in aanmerking wenschen te komen, worden verzocht zich vóór 10 Juli 181)8 schriftelijk aan te melden bij een der hoogleeraren in de botanie aan de Rijks universiteiten: dr. W. l''. R. Suringar te Leiden, dr. F. A. K. C. Went te Utrecht of dr. J. W. Moll te Groningen. iiiiiMiliiiiitimuiiiHilllimillMiiillllliliiiiiilllltllillirilllllfflftllHtlttlfW Scficbjcs. miiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiHiuiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiwiiiiiiinttiu De Impsario, Xuiir In-t Duil^i. van ALEXAXDIUI MOSZKO \VbKi. Op een goeden dag ontmoette ik hem in het CaféAragna in Home. Wij begroetten elkaar ah oude bekenden en verheugden ons beiden zeer over de ontmoeting. Hij zag er deftig uit, bijna imposant, eu niemand zou het den intereesanten impresario ? hebben kunnen aanzien, dat hij indertijd met den eenvoudisen naam van Ludwig Kramer zijn intrede als wereldburger had gedaan. Sedert jaren noemt bij zied met een geestige wijziging Lukas Cranacb, en die naam staat hem uitstekend. Ik opende het gesprek met de iu lloine ge bruikelijke vraag: Vóór alles hoe lang blijft ge in Rome?" //Ik ben een uur geleden aangekomen, en denk vanavond om aciit uur weer verder te reizen, naar Palermo." Dat is al een heel kort oponthoud, dan zult ge niet veel kunnen bezichtigen." Als iemand zoo dikwijls in Home komt als ik, dan bezichtigt hij lieelemaal niets meer, dat wordt op den duur vervelend. Ik kan tocl: niet voor de dertigste maal den hestus van Benvenuto Celliui gaan bekijken." Gij bedoelt zeker den Perseus ...." Ja, juist deu Perseus van Benvenuto Cellini." Maar die staat in 't geheel niet hier, die is in Florence." Oeb, die beelden zijn nu eens hier en dan daar; ik heb den Perseus al gekend, toen hij nog ia Rome te zien was." Onmogelijk, mijnheer Cranacll, de Perseus is nooit in Rome geweest.'' Maar gisteren was ik nog in Florence, dus dat komt op hetzelfde neer." Met andere woorden: gij zijt hier slechts op uw doorreis . ..." Met een oponthoud van veertien uur, die ik natuurlijk gebruiken moet om een reeks van belangrijke zaken af te doen." Gij wilt zeker wser iemand engageeren." Wat denkt gij wel daarbij, als ge zoo iemand' zegt? Wanneer ik engageer en iK engageer voortdurend, dan betreft het altijd persoon lijkheden, voor wie het onbepaalde icinana" uu. niet bepaald de juiste benaming is." Ik weet wei, dat ge u nooit met kleinig heden bezighoudt. Het spreekt dus vanzelf, dat ik de een of andere beroemdheid van den eersten rang meende, eeu ster aan den internationalen kuusthemtl. Bavendien begrijp ik wel, dat liet u waarschijnlijk te doen is om dea beroemden zanger Tamaguo." Ik meende hiermede iets zeer scherpzinnigs te hebben gezegd, terwijl mijn uitlating feitelijk liet toppunt ven naïviteit was. Met den vrien delijke , proft'ssoraleu glimlach, die de neerbui gende superioriteit aanneemt om de hulpeloos oüwetendlieid te verbeteren, antwoordde Cranacll: Wat voor imprtsario zou ik wel ziju, als ik er uu pas aan dacht, Tamagao vast te leggen r Die behoort mij al sedert acht jaar tor, en blijft nog twaalf jaar in mijn bezit. Tegenwoordig laat ik Jiem zingen in Valparaiso." Wat bedoelt u daarmee, >iat u hem laat zingen?1' Wel, met mijn eigen troep, dien ik expres voor hem heb samengesteld: compleet personeel voor alle opera's, koor, ballet, orkest van houderdtwintig man met diie kapelmeesters, decoraties. rcquisiten en costuums, veertig tooueelkueclitf, twee doctoren, twaalf ambtenaren van de admi nistratie, kortom een gehuel leger niet een. volledigen legertros." En betaalt gij dat geheel alleen 'i" Ik heb natuurlijk nog een paar geldmannen. achter de hand, den joiigsten Vandtrbilt, dca oudsten Astor, den hertog van JSJorfolk en nog een stuk of wat, andereu. Het zaakje getft door elkaar honderd-vijftig percent per jaar." Dat is merkwaardig, en dat bij die enorme OLkosten! De overtocht alleen moet, dunkt mij, al een vermogen verslinden." Ja, daarvoor moet je slim zijn; een gewone salonboot zou mij daarvoor ongeveer zeveutigduizeud francs hebbeu berekend. Maar toevallig ging juist de pantserkruiser Gavour" dieii kant uit., relaties met de regeeriug heb ik natuur lijk, met den minister van marine ben ik zeer intiem, kortom wat zal ik u zeggen, rie Cavour" heeft deu heelen troep overgebracht, eu ik spaar den overtocht uit." Men kan gerust aannemen, dat ik bij deze mededeeliog een zeer ongeloovig gezicht zette Nooit van te voren had ik ervan gehoord, dat de een of andere regeering om de een of andere reden het een of ander voor niets had gedaan. De beminnelijke impresario bemerkte miju twij fel en hielp mij met eeu ophelderende toelich ting weer op den weg des geloofs terug : Gij vergeet, dat het hier eeu nationale zaak geldt: wanneer Tamaguo eeu zijner groote rol len zingt, bijvoorbeeld den Romeo, dan is dat voor eiken Italiaan een nationale daad." Dat is moeilijk in te zien" antwoordde ik... gij noemt daar een optra, die, zooals algemeen bekend is, door Gouuud is gecomponeerd, een l'rausch werk, dat de Italianen evenmin als nationaal beschouweu als wij Duitschers Gouiiod's Faust." *llet is nog algemeener bekend, dat Belliui dezelfde stof heeft gebruikt, ? ik ineen natuu:lijk Belliui's opera." Neetn mij «iet kwalijk, Bellini's Romeo is voor eeu altstem geschreven en wordt altijd door een dame gespeeld." Och, gij hebt eigenlijk geen flauw denkbeeld van Tauiagno's talent. Geloof mij : ainaguu zingt, alles en kan alles, vandaar het onge hoorde succes, dat ik tegenwoordig met hem heb in Peru." In Peru r Zooeven zeidet gij toch in Chili?" Ik heb het woord Chili zelfs niet in mijn mond gehad." Ja maar, bedenk u eveneven gij hebt tocb. gezegd: iu Valparaiso." Dan heb ik mij versproken, ik meende natuurlijk Buenos-Avros." Dat is dus nöoli in Chili, noch in Peru, maar in Argentinië." Nu ja, daar ergens in Let Westen, de naam doet er niet veel toe. Maar, zooals ik reeds zeide, ik ben op 't oogenblik iu Rome voor lieel andere zaken ; ik wil het u in ver trouwen wel mededeeleu : ik kom hier voor de premiere van een nieuwe opera." Hoe interessant! Ik wist volstrekt niet, dat er vandaag een prem.cre was." //Zoo ver zijn wij eigenlijk ook nog niet; ik moet vandaag alleen maar het succes van het werk orgauiseerei), door de pers te bewerken. Alles op zijn tijd, eerst moet het succes muurvast staan, dan komt de opera.'1 Van wien is die opera r"' j. Van mij." Wat drommel, componeert gij ook al ?" Ue hemel beware me'. ik heb deu tekst geschreven; de titel alleen is al een vermogen waard ; ik kaïi liem u wel verraden, want tuorgeu staat hij toch iu alle couranten: liij'unteriu, ruftifoua" Dus waarschijnlijk een pendant van de CaoalIcriti rtistieaitu, ?" Ja, om zoo te zeggen wel, maar het staat feitelijk veel hooger. De liifuiitei'ia zal de Cuculliïia eenvoudig doodslaan, daarvoor sta ik u in."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl