De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 19 juni pagina 1

19 juni 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1095 DB AMSTEEDAMMEE A°. 1898. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel büde Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/» Zondag 19 Juni Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O U » VAN VERRE EN VAN NABIJ: Veel leven om niets. Stemmen uit de Vereenigde Staten. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De vereeniging van Ds. Pierson en het Nieuw-Malthusianisme, door D. Stigter. WETENSCHAP, Sytse Hoek stra Bz. in memoriam, door P. H. Hugenholtz Jr. KUNST EN LETTEREN: Een nieuw boek van Ossit, door Ph. Z. Tentoonstelling by Gebr. Schröder, door R. W. P. Jr. P. Hoosdorp, in memoriam, door G. van Hulzen. Tydschriften van de maand. La cathédrale", door F. E. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. FEÜILLTON: Een Pelgrimstocht naar Palestina, door I. Zangwill. (Slot.) RECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES : Stroomingen en tegenstroomingen, door Nellie. (I.) De dienstboden in Tur kije. Allerlei, door E-e. SCHETSJES: Als de kinderen spelen, naar het Duitsch van Otto Ernst. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. ?mitillimiiiiiiiiiiiHniiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi minimum Veel leven om niets. Bij geen enkele verkiezing worden de Amsterdamsche kiezers meer bij den neus genomen, dan bij die ter vervulling der vacatures in de Provinciale Staten van Noord-Holland. De hoofdstad is zoo gelukkig 30 van de 77 leden, naar dit college te mogen afvaardigen. Dat dit aantal groot genoeg is om de bijzondere Amsterdamsche be langen in het provinciaal beheer tot hun recht te doen komen, behoeft wel niet in het licht te morden gesteld; te minder, daar behalve op dezen rechtstreekschen invloed, bovendien gerekend mag worden op den zijdelingschen, waar ook nog Am sterdammers in andere districten worden ver kozen ; zooals b.v. Waterschoot v. d. Gracht voor Haarlem, Hovy voor Weesp, en mr. Westerwoudt voor Nieuwer-Amstel zitting hebben. De Amsterdamsche belangen zijn dus veilig. En de provinciale belangen? Neemt men alleen maar de 36 Amsterdam sche leden, en rekent men bij elk op de gemiddelde ontwikkeling van een in tel zijnd Amsterdammer, dan heeft men reeds zulk een groote massa van intellect en overvloedige mate van practische bekwaam heid, dat er een koninkrijk mee zou zijn te regeeren, laat staan een provincie, waarin haast nooit iets van beteekenis de inspan ning van zoovele koppen vraagt. Het lidmaatschap voor de Prov. Staten van Noord-Holland hebben wij dan ook nimmer beschouwd als een serieus ambt, maar steeds voor hem, wien het wordt toevertrouwd, ge waardeerd als een bewijs van goed gedrag. Lieve hemel, indien het van ons afhing, hoe velen zouden wij niet lid van de Prov. Staten maken, en hoe velen zouden voor een dergelijke benoeming dankbaar zijn! Waarom, hebben wij meermalen gevraagd, moet er zoo menig degelijk, fatsoenlijk, man ten grave dalen, zonder door de Staten als medelid te kunnen worden be treurd en mitsdien door geheel Nederland als een man van verdienste te zijn erkend! Een menschkundig wetgever had het aantal leden der Provinciale Staten min stens behooren te vertienvoudigen en daarenboven den duur van dat lidmaat schap moeten beperken tot b.v. hoogstens drie jaar, opdat telkens nieuwe honderden braven, onaf hankelijken, mannen zulk een bewijs van goed gedrag kon worden uit gereikt. Wie kent een onderscheiding onschuldiger van aard! En geen enkele provincie zou slechter of minder goed wor den bestuurd, ook al werden de leden der Gedeputeerde Staten niet voortdurend in hun betrekking bestendigd. Wie zal ze tellen, de uitstekenden, die gaarne ook eens gede ? puteerde zouden zijn, maar het nooit wor den kunnen, ofschoon zij van gedeputeerdebekwaamheid modellen verdienen te heeten. Ditmaal viel bij de verkiezing de ijverige Jhr. Mr.C. J. den Tex, een gedeputeerde,uit, en, eenmaal candidaat gesteld zal hij zelf dit onaangenaam vinden; ook zijn kiezers zul len het betreuren. Maar zal er niet dade lijk een gelijkwaardige gereed staan hem te vervangen ; of niet te kort doende aan de verdiensten van den heer Roëll zou er, zoo men dezen niet weder in de Staten mocht zien verschijnen, geen ander worden gevonden, die hem, zoo niet te boven, althans ter zijde streeft? Slechts bij zeer zeldzame uitzondering, zijn bij dergelijke wijzigingen in de samenstelling van zulke collegies iets meer dan persoonlijke belan gen betrokken. En als dan toch in hoofd zaak persoonlijke belangen in het spel zijn, waarom niet zooveel mogelijk personen gelijkelijk begunstigd, nu dezen eens een poosje bevoorrecht, dan weder een ander ? Hoe meer gelukkige menschen op dit benedenrond hoe beter; daarom ieder zijn beurt, elk zijn deel. De liberale partij te Amsterdam heeft nooit aan eene billijke verdeeling van deze aangename belooningen gedacht. De heusche stelregel leven en laten leven, was haar geheel vreemd. Tientallen van jaren achtereen heeft zij op de 36 zetels in de Staten enkel en alleen voor hare partij beslag gelegd, en altoos werden alle aftredenden te samen op nieuw gecandideerd; en dat niet met de royale erkentenis, hoe het eenvoudig ging om het bezit van een prettige sinecure, een aardig verzetje, een loffelijk getuigschrift! neen, steeds de hou ding aannemende, alsof het statenlidmaatschap een ambt was, dat een zeer bijzon dere mate van allerlei verheven geestes- en karaktereigenschappen vorderde. Deze eigenschappen dan ontdekte zij alleen bij hare partijgenooten, en, daar zij zeer scherp onderzocht vóór zij iemand dat lidmaat schap waardig verklaarde, vond zij die steeds in al hare aftredenden terug. Zoo ook nu kwam zij met haar zestiental. Dit hebben wij altijd betreurd en het heeft ons weieens tot spotten verleid, 't Was toch waarlijk al te dwaas, ook al te egoïstisch gehandeld, om voor een stad van honderd duizenden inwoners alle die bewijzen van goed gedrag voor haar eigen partij, d. i. uitsluitend voor haar vriendjes, te eischen; Roomsch noch Antirevolutionair daar ook maar n enkel van te gunnen; en dan bovendien zoolang mogelijk precies dezelfde vriendjes daarmede te begunstigen. De verkiezing van Dinsdag heeft dat opzet, gelukkig, nu eindelijk eens, doen falen. Van haar 16 candidaten werden niet meer dan 3 verkozen; 4 verloren hun zetel en de overigen brachten het tot herstemming. Zoo begint er dus een eind te komen aan deze groote onbillijkheid. Weldra mogen de niet-liberale partijen, elk naar even redigheid van de sterkte van hun kiezers corps, in de Staten vertegenwoordigd zijn! Een onbelangrijker verkiezing, dan die, welke de hoofdstad houdt voor de Prov. Staten van Noord-Holland, is moeielijk te denken. Dat het er al zeer weinig op aan komt, welke prima-kwaliteit Amsterdam mers de provinciale zaken zullen behar tigen, gevoelt ieder, en waar men de Staten als kieskollegie voor de Eerste Kamer beschouwt, heeft geen enkele partij iets te beoogen. Men weet dat Noord-Holland, hoe men de Staten ook samenstelt, een anti-kerkelijke meerderheid heeft, van min stens twee derde der stemmen. En toch tracht men de kiezers warm te maken voor zulke verkiezingen. Dat dit moeite kost is te begrijpen. Welk een gescharrel is er noodig geweest, om 15.000 van de 39.000 naar de stembus te drijven! «Slechts 15.000", zegt men. Doch eer mag men zich er over verwonderen, dat er »nog 15.000" te belezen of te bewegen zijn geweest. Hadden de kerkelijken niet een onrecht te bestrijden hun zoo lang reeds aangedaan, waren zij daardoor niet geprikkeld, het is de vraag of er wel 10.000 een stembiljet zouden hebben begeerd. Want, afgezien van dat streven om recht te verkrijgen, is de verkiezing voor de Staten, te Amsterdam veel leven om niets; practisch van geenerlei gevolg. Het ware daarom te wenschen, dat men te Amsterdam dit verwarde en zinledig verkiezingswerk wist te doen eindigen. Dit zou o. i. kunnen geschieden door de kiesvereenigingen een evenredige ver tegenwoordiging voor de Prov. Staten te doen aannemen naar de cijfers der partijverhouding bij laatste Kamerver kiezing gebleken. Bij de Kamerver kiezing voere men den politieken strijd; principieel, onder duidelijke leuzen, met inspanning van alle kracht. Dit is bij de verkiezing voor de Prov. Staten niet mogelijk. Zulk een minnelijke schikking zou zijn in het belang van alle partijen. Immers het verkiezingswerk zou niet den invloed ondergaan van allerlei klein geestig partijgeknutsel, de holle frases kon den minder talrijk zijn, en evenzoo de dubbelzinninge betoogen. Dit zou ook zijn in het belang der liberale partij zelve. Want zij dient er op te rekenen, dat de voorloopige uitslag en de thans verkregen verkiezingscijfers haar weinig goeds voor de toekomst voorspellen, daar het op den duur steeds minder moge lijk zal blijken haar kiezers warm te maken voor het behoud van zekere zoo genaamde partijvoordeelen, die op den keper beschouwd, maar weinig anders «ijn dan een persoonlijk voordeeltje voor den een of ander, die het aangenaam vindt in de Prov. Staten gebracht te worden. Zoo als de liberalen thans de Staten-verkiezing voeren met ernstige gezichten als stond er een ernstig belang op het spel, nemen zij hunne kiezers eenvoudig bij den neus. De opkomst heeft het bewezen, het meerendeel van dezen voelt dit wel. Sternen uit ie YeraMe Staten. De Temps deelt een onderhoud mede met den Heer Chauncey-Depew, den meest gevierden redenaar der Vereenigde Staten. Aan zijne oratorische talenten, die het meest schitteren op ofScieële diners, paart de heer Chauncey-Depéw eene niet minder groote bekwaamheid in financiëele quaesties. Hij vertegenwoordigt in spoorwegzaken de belangen der Vanderbilt's, en is president van den raad van beheer van spoorweg maatschappijen, die over een net van 32.000 kilometers beschikken. Geen won der dat hij tot de invloedrijkste mannen van New-York behoort, en dat hem her haaldelijk in den staatsdienst zeer belang rijke betrekkingen zijn aangeboden, welke hij echter steeds heeft geweigerd aan te nemen. Deze Amerikaan, die om familieaange legenheden tijdelijk te Parijs vertoeft, schrijft den oorlog in de eerste plaats toe aan de sympathie van zijne landgenooten voor de verdrukte Cubanen en in de tweede plaats aan de benadeeling der Amerikaansche belangen, door den langdurigen opstand dien de Spanjaarden niet bij machte waren te onderdrukken. De ramp van de Muine was de druppel die den emmer deed overloopen, en het Ame rikaansche volk op onstuimige wijze den eisch deed stellen, dat de Spanjaarden van Cuba moesten worden verdreven. Maar aan eene annexatie van Cuba is daarbij niet gedacht. De heer Chauncey-Depew nam het zijn interviewer bepaald kwalijk, dat deze zich een vingerwijzing veroorloofde naar de houding der Engelschen in Egypte. Wij zijn geen Engelschen!" riep hij verontwaardigd. Wij zijn Amerikanen! Neen, wij willen Cuba niet hebben en wij zullen het niet nemen. Wij willen er slechts eene regeering invoeren van orde, wet en vrijheid. Wij willen, dat het volk in dit land zich zelf zal besturen, zooals het Fransche volk en het Amerikaansche volk dit doen, en wij hebben er ons over ver baasd, dat eene natie als de uwe dit niet heeft ingezien." Als de interviewer be scheidenlijk opmerkt, dat hij slechts heeft gezegd wat een deel van de openbare meening in Frankrijk vreest, is de finan cier Depew dadelijk gereed met zijn ant woord : Uwe sympathie voor Spanje is toe te schrijven aan het feit, dat de helft der Spaansche buitenlandsche schuld in Fransche handen is." De Franschman vond het geraden, aan het gesprek eene andere wending te geven en bracht dit op de toe nadering tusschen de Vereenigde Staten en Engeland. Europa" zeide de heer Chauncey-Depew was niet met ons; het scheen zelfs, dat het zich tegen ons zou ver staan. Op dat oogenblik zeide Engeland tot ons: ik vind, dat ge goed hebt ge handeld. Wij zijn voor dat woord dank baar geweest. Maar nu moet men daaruit niet afleiden, dat wij een verbond met Engeland zullen sluiten. Neen, eene offen sieve en defensieve alliantie tusschen En geland en de Vereenigde Staten is onmo gelijk. Het zou in strijd zijn met onze beginselen, met onze leerstellingen. Zulk een verbond zullen wij nooit sluiten; hoog stens zou men kunnen spreken van een tijdelijke entente cordiale". Op de vraag, wat Amerika zou doen als het de overwinning had behaald, antwoorde Heer Depew: Ik zou aan Cuba de middelen willen geven om zich tot een onafhankelijken en vrijen staat te constitueeren; ik zou Porto Rico willen be houden, dat ons als kolenstation zou kun nen dienst doen; ik zou ons op de Philippijnen eene haven willen verzekeren, die ons den zelfden dienst zou moeten bewijzen. Ik zou zelfs kunnen zeggen dat, als Spanje thans wilde onderhandelen, dit zou kunnen geschieden op de zooeven aangegeven, billijke grondslagen. Maar indien men wacht tot een groote slag is geleverd, dan zal de openbare meening in Amerika, zich, naar ik vrees, veeleischender toonen. Thans reeds zou zij wenschen, de Philippijnen te annexeeren. De inboorlingen van dien archipel zijn niet geschikt voor zelf bestuur; moeten wij hen dan aan hun lot overlaten? Onze grond en onze fabriken leveren veel meer op, dan voor onze consumptie noodig is: Zouden die eilanden niet voor ons een uitstekend débouchézijn ? Europa is bezig, China te verdeelen: zou het niet verstandig zijn, als ook wij zorg den, in die streken vasten voet te krijgen ? Ziedaar de vragen, die ons volk zich stelt en die ik getracht heb, in den zin van den president te beantwoorden. Hoe langer de oorlog duurt, des te veeleischender zal het volk worden, en reeds wordt bij ons de meening uitgesproken, dat Spanje in ons halfrond geen enkele bezitting mag behouden." Op het punt van plannenmakerij voor de toekomst wordt de redenaar-financier verre overtroffen door den redenaar-politicus. De Heer Webster Davis, hoofdamb tenaar aan het ministerie van binnenlandsche zaken te Washington, heeft op Uecoration-day (den dag, waarop de graven der in den oorlog gevallenen met bloemen worden versierd) eene rede gehouden, waarin hij o. a. het volgende zeide : Ik geloof, dat de tijd voor ons volk is gekomen, om het terrein van zijn werk zaamheid uit te breiden en naar hoogere doeleinden te streven. De Saudwich-eilanden, die nog ruimte aanbieden voor millioenen van onze medeburgers, die een voor treffelijk débouchévoor onze nijverheidsproducten en veilige havens voor onze schepen zouden opleveren, kloppen dage lijks aan onze deur, om toelating en opneming in onze statenfamilie te vragen. In het verre Oosten openen zich voor onzen handel en onze nijverheid schitterende vooruitzichten. Ongetelde millioenen wach ten daar den tijd af, waarop zij met onze producten beter en goedkooper zullen wor den voorzien dan tegenwoordig met die'der Oude Wereld. Zoodra onze transportmid delen zullen zijn verbeterd, dat wil zeggen, zoodra wij het Nicaragua-kanaal zullen hebben aangelegd, kunnen wij daar vreed zame veroveringen maken, die waardiglijk naast onze wapenfeiten zullen kunnen worden gesteld. Naast het kanaal zal een telegraafkabel door de Stille Zuid zee (San Francisco?Honolulu?Manilla Hongkong) onontbeerlijk blijken te zijn. Amerika moet en zal de Stille Zuidzee beheerschen. Daarvoor is de vorming van eene handelsvloot noodzakelijk. De oude scheepvaart-wetten moeten in de rommelkamer verdwijnen, want zij zijn het, die onze sterrenbanier ver hebben gehouden van de wereldhavens. Het staande leger moet worden vermeerderd, doch niet al te zeer, want de Unie kan altijd rekenen op de vrijwilligers, die in geval van oorlog kunnen worden verkregen uit de soldaten der staten-militie. Verder moeten wij zor gen voor betere kustverdediging. De hoofdzaak bij alle maatregelen voor aan val en verdediging is echter de aanschaffing eeuer oorlogsvloot. Wij moeten ter zee onoverwinnelijk zijn. Wij houden van den vrede en wij zuilen dien zoo lang mogelijk bewaren, maar wij moeten steeds toegerust zijn, om het tegen de sterkste Europeesche natie te kunnen opnemen." Het blijkt, dat Broeder Jonathan wel een weinig lijdt aan oorlogkoorts. Bij hon derden worden de nieuw-geboren burgert j es van de groote republiek in de registers van den burgerlijken stand ingeschreven met de voornamen »George Dewey," en een patriottisch kleermaker te New-York heeft den doop van zijn tweelingen uitge steld tot na de eerste overwinning van admiraal Sampaon, om de jeugdige bur geressen »Manillav en zCuba" te kunnen noemen. Het is niet te verwonderen, dat de groote offers aan goed en bloed, die reeds gebracht zijn en ongetwijfeld nog gebracht zullen worden, de verbeelding en de eerzucht prikkelen. Tegen onschuldige en onschadelijke uitingen van hero-worship als de laatstgenoemde kan niemand ernstige bedenkingen hebben. Maar het is te hopen, dat de Amerikanen te verstandig en te practisch zullen zijn om zich, door een mogelijk en waarschijnlijk succes, te laten dringen tot eene politiek, die reusachtige en blijvende uitgaven voor militaire doel einden onvermijdelijk zou maken. De weelde der kolossale oorlogsbudgetten kun nen de slimme Yankees gerust aan de ouderwetsche Europeanen overlaten. uiiniiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiii immuun ...... iniiiiiiiii ...... niiiiiniiii Sooiala iiiiiiMiiiiiuiimiiiiniim De yereeniging van Ds. Pierson en het Niew-Ialtnnsianisme. _Twee weken geleden wees ik op het ge wichtige besluit door de Nederlandsche vereemging _ tegen de prostitutie genomen. Onder de middelen ter bereiking yan haar lofwaardig doel had de vereeniging ook opgenomen, volgens bedoeld besluit: be strijding van alle in den zin van den NieuwMalthusiaanschen bond gedreven propa ganda. Dat kwam mij vreemd voor. Daarom herinnerde ik aan de gedenkwaardige woor den van den jongeren broeder van den president der bedoelde vereeniging, aan den oud-hoogleeraar mr. N. G. Pierson den tegenwoordigen premier van het mini sterie : »Het gemiddeld inkomen zou vrij belangrijk kunnen zijn, wat baat dit echter aan het talrijkste deel der bevolking, aan de arbeiders, indien dat inkomen nooit hun inkomen kan worden, omdat de bestaande inrichting der maatschappij een ongelijk matige verdeeling met zich brengt", alsmede aan zijne verklaring, dat ten aanzien yan den voet der verdeeling van de arbeidsvruchten, de toestand ongunstiger wordt door toeneming der bevolking. Daar nu volksverhuizing door den hoogleeraar Pier son onvoldoende wordt geacht, vraagt hij: Wat blijft er nu over? om daarop te ant woorden : Niets dan moraal restraint, waar voor Malthus heeft geijverd en het zoo genaamd neo^tnalthusianisme, dat door sommige zijner hedendaagsche volgelingen wordt aangeprezen. Ken derde is er niet. Maar de moral restraint, wie gelooft er aan, dat hij ooit in ruime mate zal toegepast worden. De drang die de seksen tot elkander brengt en die niet alleen in lagere hartstochten zijn oorsprong neemt is ge woonlijk te sterk, dan dat vermaningen, met hoeveel ernst ook voorgedragen, in staat zijn hem te keeren. (Zie Mr. N. G. Pierson, Leerboek der Staathuishoudkunde, deel II, bl. 164). Op deze en andere gronden neemt Mr. Pierson het neo-malthusianisme in be scherming, acht hij in het doel, dat de neomalthusianen beoogen niets onzedelijks gelegen, verklaart hij dat hun stelsel zelfs uit de edelste bedoelingen ontsproten is. Er scheen dus een groote, een scherpe tegenstelling tusschen de leer van de ver eeniging, waarvan de zeer verdienstelijke Ds. H. Pierson de voorzitter is en die van zijn jongeren broeder, den bekenden staat huishoudkundige, te bestaan. Nadere toelichting kwam mij zeer ge wen scht voor. Met zeer veel genoegen ontving ik daarom het volgende stuk. Zetten, 7 Juni '98. Mijnheer de Redacteur. Met belangstelling nam ik kennis yan uwe opmerkingen omtrent de uitbieiding van den werkkring der Ned. Ver. tegen de prostitutie, waarvan ik de eer heb voor zitter te zijn. Uw artikel lette alleen op dit onderdeel van het program: Bestrijding van alle in den zin van den nieuw-malthusiaanschen bond gedreven propaganda", en ik kan mij dus ook tot dit onderdeel bepalen. Uw vraag dienaangaande, of de ver eeniging zich plaatst op het standpunt van mijn broeder, Mr. N. G. Pierson, dan wel op dat van de socialisten en zoo niet, of wij een derde oplossing van de kwestie kennen, lag voor de hand, maar voor de leden yan de N. V. tegen de prostitutie, heeft die vraag geen beteekenis. Immers de woorden door ons gekozen zijn, na nauwkeurig wikken en wegen, aidus gesteld en stonden in verband met de motie in April '96 gepubliceerd en de correspondentie met den secretaris yan den N. Malth. bond, voorkomende in het Maandblad van Mei, Juni, Augustus 1S9C, waarvan ik u hierbij een exemplaar toezend. De vereeniging richtte zich niet tegen het N. Malthusianisme maar tegen den N. M. bond en in verband daarmede doet de formuleering van het thans opgenomen artikel uitkomen, dat de propaganda door dien Bond gedreven niet anders dan bevor derlijk kan zijn aan de prostitutie. Wat mij persoonlijk aangaat, beschouw ik het N. Malthusianisme als zoodanig een geneesmiddel erger dan de kwaal, maar in de formuleering van het program heb ik zelf voorgesteld, niet te veel te zeggen, omdat er ook onder ons zijn, die het N. Malth. beschouwen als een redmiddel voor de maatschappij. Hoe echter ernstige mannen vrede kunnen hebben met de manier,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl