Historisch Archief 1877-1940
N°. 1095
DB AMSTEEDAMMEE
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/»
Zondag 19 Juni
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U »
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Veel leven om
niets. Stemmen uit de Vereenigde Staten.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De vereeniging
van Ds. Pierson en het Nieuw-Malthusianisme,
door D. Stigter. WETENSCHAP, Sytse Hoek
stra Bz. in memoriam, door P. H. Hugenholtz Jr.
KUNST EN LETTEREN: Een nieuw boek van
Ossit, door Ph. Z. Tentoonstelling by Gebr.
Schröder, door R. W. P. Jr. P. Hoosdorp, in
memoriam, door G. van Hulzen.
Tydschriften van de maand. La cathédrale", door
F. E. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. FEÜILLTON:
Een Pelgrimstocht naar Palestina, door I.
Zangwill. (Slot.) RECLAMES. SCHAAKSPEL.
VOOR DAMES : Stroomingen en
tegenstroomingen, door Nellie. (I.) De dienstboden in Tur
kije. Allerlei, door E-e. SCHETSJES: Als
de kinderen spelen, naar het Duitsch van Otto
Ernst. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
?mitillimiiiiiiiiiiiHniiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi minimum
Veel leven om niets.
Bij geen enkele verkiezing worden de
Amsterdamsche kiezers meer bij den neus
genomen, dan bij die ter vervulling der
vacatures in de Provinciale Staten van
Noord-Holland.
De hoofdstad is zoo gelukkig 30 van
de 77 leden, naar dit college te mogen
afvaardigen. Dat dit aantal groot genoeg
is om de bijzondere Amsterdamsche be
langen in het provinciaal beheer tot hun
recht te doen komen, behoeft wel niet in
het licht te morden gesteld; te minder,
daar behalve op dezen rechtstreekschen
invloed, bovendien gerekend mag worden
op den zijdelingschen, waar ook nog Am
sterdammers in andere districten worden ver
kozen ; zooals b.v. Waterschoot v. d. Gracht
voor Haarlem, Hovy voor Weesp, en mr.
Westerwoudt voor Nieuwer-Amstel zitting
hebben.
De Amsterdamsche belangen zijn dus
veilig.
En de provinciale belangen? Neemt
men alleen maar de 36 Amsterdam
sche leden, en rekent men bij elk op de
gemiddelde ontwikkeling van een in tel
zijnd Amsterdammer, dan heeft men reeds
zulk een groote massa van intellect en
overvloedige mate van practische bekwaam
heid, dat er een koninkrijk mee zou zijn
te regeeren, laat staan een provincie, waarin
haast nooit iets van beteekenis de inspan
ning van zoovele koppen vraagt. Het
lidmaatschap voor de Prov. Staten van
Noord-Holland hebben wij dan ook nimmer
beschouwd als een serieus ambt, maar steeds
voor hem, wien het wordt toevertrouwd, ge
waardeerd als een bewijs van goed gedrag.
Lieve hemel, indien het van ons afhing,
hoe velen zouden wij niet lid van de Prov.
Staten maken, en hoe velen zouden voor
een dergelijke benoeming dankbaar zijn!
Waarom, hebben wij meermalen gevraagd,
moet er zoo menig degelijk, fatsoenlijk,
man ten grave dalen, zonder door de
Staten als medelid te kunnen worden be
treurd en mitsdien door geheel Nederland
als een man van verdienste te zijn erkend!
Een menschkundig wetgever had het
aantal leden der Provinciale Staten min
stens behooren te vertienvoudigen en
daarenboven den duur van dat lidmaat
schap moeten beperken tot b.v. hoogstens
drie jaar, opdat telkens nieuwe honderden
braven, onaf hankelijken, mannen zulk een
bewijs van goed gedrag kon worden uit
gereikt. Wie kent een onderscheiding
onschuldiger van aard! En geen enkele
provincie zou slechter of minder goed wor
den bestuurd, ook al werden de leden der
Gedeputeerde Staten niet voortdurend in
hun betrekking bestendigd. Wie zal ze tellen,
de uitstekenden, die gaarne ook eens gede ?
puteerde zouden zijn, maar het nooit wor
den kunnen, ofschoon zij van
gedeputeerdebekwaamheid modellen verdienen te
heeten.
Ditmaal viel bij de verkiezing de ijverige
Jhr. Mr.C. J. den Tex, een gedeputeerde,uit,
en, eenmaal candidaat gesteld zal hij zelf dit
onaangenaam vinden; ook zijn kiezers zul
len het betreuren. Maar zal er niet dade
lijk een gelijkwaardige gereed staan hem te
vervangen ; of niet te kort doende aan
de verdiensten van den heer Roëll zou
er, zoo men dezen niet weder in de Staten
mocht zien verschijnen, geen ander worden
gevonden, die hem, zoo niet te boven,
althans ter zijde streeft? Slechts bij zeer
zeldzame uitzondering, zijn bij dergelijke
wijzigingen in de samenstelling van zulke
collegies iets meer dan persoonlijke belan
gen betrokken. En als dan toch in hoofd
zaak persoonlijke belangen in het spel zijn,
waarom niet zooveel mogelijk personen
gelijkelijk begunstigd, nu dezen eens een
poosje bevoorrecht, dan weder een ander ?
Hoe meer gelukkige menschen op dit
benedenrond hoe beter; daarom ieder zijn
beurt, elk zijn deel.
De liberale partij te Amsterdam heeft
nooit aan eene billijke verdeeling van deze
aangename belooningen gedacht. De
heusche stelregel leven en laten leven,
was haar geheel vreemd. Tientallen van
jaren achtereen heeft zij op de 36 zetels
in de Staten enkel en alleen voor hare
partij beslag gelegd, en altoos werden alle
aftredenden te samen op nieuw gecandideerd;
en dat niet met de royale erkentenis, hoe
het eenvoudig ging om het bezit van een
prettige sinecure, een aardig verzetje, een
loffelijk getuigschrift! neen, steeds de hou
ding aannemende, alsof het
statenlidmaatschap een ambt was, dat een zeer bijzon
dere mate van allerlei verheven geestes- en
karaktereigenschappen vorderde. Deze
eigenschappen dan ontdekte zij alleen bij
hare partijgenooten, en, daar zij zeer scherp
onderzocht vóór zij iemand dat lidmaat
schap waardig verklaarde, vond zij die
steeds in al hare aftredenden terug. Zoo
ook nu kwam zij met haar zestiental.
Dit hebben wij altijd betreurd en het heeft
ons weieens tot spotten verleid, 't Was
toch waarlijk al te dwaas, ook al te
egoïstisch gehandeld, om voor een stad
van honderd duizenden inwoners alle die
bewijzen van goed gedrag voor haar eigen
partij, d. i. uitsluitend voor haar vriendjes,
te eischen; Roomsch noch Antirevolutionair
daar ook maar n enkel van te gunnen;
en dan bovendien zoolang mogelijk precies
dezelfde vriendjes daarmede te begunstigen.
De verkiezing van Dinsdag heeft dat
opzet, gelukkig, nu eindelijk eens, doen
falen. Van haar 16 candidaten werden niet
meer dan 3 verkozen; 4 verloren hun zetel
en de overigen brachten het tot herstemming.
Zoo begint er dus een eind te komen aan
deze groote onbillijkheid. Weldra mogen
de niet-liberale partijen, elk naar even
redigheid van de sterkte van hun kiezers
corps, in de Staten vertegenwoordigd zijn!
Een onbelangrijker verkiezing, dan die,
welke de hoofdstad houdt voor de Prov.
Staten van Noord-Holland, is moeielijk te
denken. Dat het er al zeer weinig op aan
komt, welke prima-kwaliteit Amsterdam
mers de provinciale zaken zullen behar
tigen, gevoelt ieder, en waar men de Staten
als kieskollegie voor de Eerste Kamer
beschouwt, heeft geen enkele partij iets te
beoogen. Men weet dat Noord-Holland,
hoe men de Staten ook samenstelt, een
anti-kerkelijke meerderheid heeft, van min
stens twee derde der stemmen. En toch
tracht men de kiezers warm te maken
voor zulke verkiezingen. Dat dit moeite
kost is te begrijpen. Welk een
gescharrel is er noodig geweest, om 15.000 van
de 39.000 naar de stembus te drijven!
«Slechts 15.000", zegt men. Doch eer
mag men zich er over verwonderen, dat
er »nog 15.000" te belezen of te bewegen
zijn geweest. Hadden de kerkelijken niet
een onrecht te bestrijden hun zoo lang
reeds aangedaan, waren zij daardoor niet
geprikkeld, het is de vraag of er wel 10.000
een stembiljet zouden hebben begeerd.
Want, afgezien van dat streven om recht
te verkrijgen, is de verkiezing voor de
Staten, te Amsterdam veel leven om
niets; practisch van geenerlei gevolg.
Het ware daarom te wenschen, dat men
te Amsterdam dit verwarde en zinledig
verkiezingswerk wist te doen eindigen.
Dit zou o. i. kunnen geschieden door
de kiesvereenigingen een evenredige ver
tegenwoordiging voor de Prov. Staten
te doen aannemen naar de cijfers der
partijverhouding bij laatste Kamerver
kiezing gebleken. Bij de Kamerver
kiezing voere men den politieken strijd;
principieel, onder duidelijke leuzen, met
inspanning van alle kracht. Dit is bij
de verkiezing voor de Prov. Staten niet
mogelijk. Zulk een minnelijke schikking
zou zijn in het belang van alle partijen.
Immers het verkiezingswerk zou niet
den invloed ondergaan van allerlei klein
geestig partijgeknutsel, de holle frases kon
den minder talrijk zijn, en evenzoo de
dubbelzinninge betoogen.
Dit zou ook zijn in het belang der liberale
partij zelve. Want zij dient er op te
rekenen, dat de voorloopige uitslag en de
thans verkregen verkiezingscijfers haar
weinig goeds voor de toekomst voorspellen,
daar het op den duur steeds minder moge
lijk zal blijken haar kiezers warm te
maken voor het behoud van zekere zoo
genaamde partijvoordeelen, die op den
keper beschouwd, maar weinig anders «ijn
dan een persoonlijk voordeeltje voor den
een of ander, die het aangenaam vindt in
de Prov. Staten gebracht te worden. Zoo
als de liberalen thans de Staten-verkiezing
voeren met ernstige gezichten als stond
er een ernstig belang op het spel, nemen
zij hunne kiezers eenvoudig bij den neus.
De opkomst heeft het bewezen, het
meerendeel van dezen voelt dit wel.
Sternen uit ie YeraMe Staten.
De Temps deelt een onderhoud mede
met den Heer Chauncey-Depew, den meest
gevierden redenaar der Vereenigde Staten.
Aan zijne oratorische talenten, die het
meest schitteren op ofScieële diners, paart
de heer Chauncey-Depéw eene niet minder
groote bekwaamheid in financiëele quaesties.
Hij vertegenwoordigt in spoorwegzaken de
belangen der Vanderbilt's, en is president
van den raad van beheer van spoorweg
maatschappijen, die over een net van
32.000 kilometers beschikken. Geen won
der dat hij tot de invloedrijkste mannen
van New-York behoort, en dat hem her
haaldelijk in den staatsdienst zeer belang
rijke betrekkingen zijn aangeboden, welke
hij echter steeds heeft geweigerd aan te
nemen.
Deze Amerikaan, die om familieaange
legenheden tijdelijk te Parijs vertoeft,
schrijft den oorlog in de eerste plaats toe
aan de sympathie van zijne landgenooten
voor de verdrukte Cubanen en in de
tweede plaats aan de benadeeling der
Amerikaansche belangen, door den
langdurigen opstand dien de Spanjaarden niet
bij machte waren te onderdrukken. De
ramp van de Muine was de druppel die
den emmer deed overloopen, en het Ame
rikaansche volk op onstuimige wijze den
eisch deed stellen, dat de Spanjaarden
van Cuba moesten worden verdreven. Maar
aan eene annexatie van Cuba is daarbij
niet gedacht. De heer Chauncey-Depew
nam het zijn interviewer bepaald kwalijk,
dat deze zich een vingerwijzing veroorloofde
naar de houding der Engelschen in Egypte.
Wij zijn geen Engelschen!" riep hij
verontwaardigd. Wij zijn Amerikanen!
Neen, wij willen Cuba niet hebben en wij
zullen het niet nemen. Wij willen er slechts
eene regeering invoeren van orde, wet en
vrijheid. Wij willen, dat het volk in dit
land zich zelf zal besturen, zooals het
Fransche volk en het Amerikaansche volk
dit doen, en wij hebben er ons over ver
baasd, dat eene natie als de uwe dit niet
heeft ingezien." Als de interviewer be
scheidenlijk opmerkt, dat hij slechts heeft
gezegd wat een deel van de openbare
meening in Frankrijk vreest, is de finan
cier Depew dadelijk gereed met zijn ant
woord : Uwe sympathie voor Spanje is
toe te schrijven aan het feit, dat de helft
der Spaansche buitenlandsche schuld in
Fransche handen is." De Franschman vond
het geraden, aan het gesprek eene andere
wending te geven en bracht dit op de toe
nadering tusschen de Vereenigde Staten
en Engeland. Europa" zeide de heer
Chauncey-Depew was niet met ons; het
scheen zelfs, dat het zich tegen ons zou ver
staan. Op dat oogenblik zeide Engeland
tot ons: ik vind, dat ge goed hebt ge
handeld. Wij zijn voor dat woord dank
baar geweest. Maar nu moet men daaruit
niet afleiden, dat wij een verbond met
Engeland zullen sluiten. Neen, eene offen
sieve en defensieve alliantie tusschen En
geland en de Vereenigde Staten is onmo
gelijk. Het zou in strijd zijn met onze
beginselen, met onze leerstellingen. Zulk
een verbond zullen wij nooit sluiten; hoog
stens zou men kunnen spreken van een
tijdelijke entente cordiale".
Op de vraag, wat Amerika zou doen als
het de overwinning had behaald,
antwoorde Heer Depew: Ik zou aan Cuba de
middelen willen geven om zich tot een
onafhankelijken en vrijen staat te
constitueeren; ik zou Porto Rico willen be
houden, dat ons als kolenstation zou kun
nen dienst doen; ik zou ons op de
Philippijnen eene haven willen verzekeren, die
ons den zelfden dienst zou moeten bewijzen.
Ik zou zelfs kunnen zeggen dat, als Spanje
thans wilde onderhandelen, dit zou kunnen
geschieden op de zooeven aangegeven,
billijke grondslagen. Maar indien men
wacht tot een groote slag is geleverd, dan
zal de openbare meening in Amerika,
zich, naar ik vrees, veeleischender toonen.
Thans reeds zou zij wenschen, de
Philippijnen te annexeeren. De inboorlingen van
dien archipel zijn niet geschikt voor zelf
bestuur; moeten wij hen dan aan hun
lot overlaten? Onze grond en onze
fabriken leveren veel meer op, dan voor onze
consumptie noodig is: Zouden die eilanden
niet voor ons een uitstekend débouchézijn ?
Europa is bezig, China te verdeelen: zou
het niet verstandig zijn, als ook wij zorg
den, in die streken vasten voet te krijgen ?
Ziedaar de vragen, die ons volk zich stelt
en die ik getracht heb, in den zin van
den president te beantwoorden. Hoe langer
de oorlog duurt, des te veeleischender zal
het volk worden, en reeds wordt bij ons
de meening uitgesproken, dat Spanje in
ons halfrond geen enkele bezitting mag
behouden."
Op het punt van plannenmakerij voor
de toekomst wordt de redenaar-financier
verre overtroffen door den
redenaar-politicus. De Heer Webster Davis, hoofdamb
tenaar aan het ministerie van
binnenlandsche zaken te Washington, heeft op
Uecoration-day (den dag, waarop de graven
der in den oorlog gevallenen met bloemen
worden versierd) eene rede gehouden,
waarin hij o. a. het volgende zeide :
Ik geloof, dat de tijd voor ons volk is
gekomen, om het terrein van zijn werk
zaamheid uit te breiden en naar hoogere
doeleinden te streven. De
Saudwich-eilanden, die nog ruimte aanbieden voor
millioenen van onze medeburgers, die een voor
treffelijk débouchévoor onze
nijverheidsproducten en veilige havens voor onze
schepen zouden opleveren, kloppen dage
lijks aan onze deur, om toelating en
opneming in onze statenfamilie te vragen.
In het verre Oosten openen zich voor onzen
handel en onze nijverheid schitterende
vooruitzichten. Ongetelde millioenen wach
ten daar den tijd af, waarop zij met onze
producten beter en goedkooper zullen wor
den voorzien dan tegenwoordig met die'der
Oude Wereld. Zoodra onze transportmid
delen zullen zijn verbeterd, dat wil zeggen,
zoodra wij het Nicaragua-kanaal zullen
hebben aangelegd, kunnen wij daar vreed
zame veroveringen maken, die waardiglijk
naast onze wapenfeiten zullen kunnen
worden gesteld. Naast het kanaal zal
een telegraafkabel door de Stille Zuid
zee (San Francisco?Honolulu?Manilla
Hongkong) onontbeerlijk blijken te zijn.
Amerika moet en zal de Stille Zuidzee
beheerschen. Daarvoor is de vorming
van eene handelsvloot noodzakelijk. De
oude scheepvaart-wetten moeten in de
rommelkamer verdwijnen, want zij zijn
het, die onze sterrenbanier ver hebben
gehouden van de wereldhavens. Het staande
leger moet worden vermeerderd, doch niet
al te zeer, want de Unie kan altijd rekenen
op de vrijwilligers, die in geval van oorlog
kunnen worden verkregen uit de soldaten
der staten-militie. Verder moeten wij zor
gen voor betere kustverdediging. De
hoofdzaak bij alle maatregelen voor aan
val en verdediging is echter de aanschaffing
eeuer oorlogsvloot. Wij moeten ter zee
onoverwinnelijk zijn. Wij houden van den
vrede en wij zuilen dien zoo lang mogelijk
bewaren, maar wij moeten steeds toegerust
zijn, om het tegen de sterkste Europeesche
natie te kunnen opnemen."
Het blijkt, dat Broeder Jonathan wel
een weinig lijdt aan oorlogkoorts. Bij hon
derden worden de nieuw-geboren burgert j es
van de groote republiek in de registers
van den burgerlijken stand ingeschreven
met de voornamen »George Dewey," en
een patriottisch kleermaker te New-York
heeft den doop van zijn tweelingen uitge
steld tot na de eerste overwinning van
admiraal Sampaon, om de jeugdige bur
geressen »Manillav en zCuba" te kunnen
noemen. Het is niet te verwonderen, dat
de groote offers aan goed en bloed, die
reeds gebracht zijn en ongetwijfeld nog
gebracht zullen worden, de verbeelding en
de eerzucht prikkelen. Tegen onschuldige
en onschadelijke uitingen van hero-worship
als de laatstgenoemde kan niemand ernstige
bedenkingen hebben. Maar het is te hopen,
dat de Amerikanen te verstandig en te
practisch zullen zijn om zich, door een
mogelijk en waarschijnlijk succes, te laten
dringen tot eene politiek, die reusachtige
en blijvende uitgaven voor militaire doel
einden onvermijdelijk zou maken. De
weelde der kolossale oorlogsbudgetten kun
nen de slimme Yankees gerust aan de
ouderwetsche Europeanen overlaten.
uiiniiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
immuun ...... iniiiiiiiii ...... niiiiiniiii
Sooiala
iiiiiiMiiiiiuiimiiiiniim
De yereeniging van Ds. Pierson en het
Niew-Ialtnnsianisme.
_Twee weken geleden wees ik op het ge
wichtige besluit door de Nederlandsche
vereemging _ tegen de prostitutie genomen.
Onder de middelen ter bereiking yan haar
lofwaardig doel had de vereeniging ook
opgenomen, volgens bedoeld besluit: be
strijding van alle in den zin van den
NieuwMalthusiaanschen bond gedreven propa
ganda.
Dat kwam mij vreemd voor. Daarom
herinnerde ik aan de gedenkwaardige woor
den van den jongeren broeder van den
president der bedoelde vereeniging, aan
den oud-hoogleeraar mr. N. G. Pierson
den tegenwoordigen premier van het mini
sterie : »Het gemiddeld inkomen zou vrij
belangrijk kunnen zijn, wat baat dit echter
aan het talrijkste deel der bevolking, aan
de arbeiders, indien dat inkomen nooit hun
inkomen kan worden, omdat de bestaande
inrichting der maatschappij een ongelijk
matige verdeeling met zich brengt", alsmede
aan zijne verklaring, dat ten aanzien yan
den voet der verdeeling van de
arbeidsvruchten, de toestand ongunstiger wordt
door toeneming der bevolking. Daar nu
volksverhuizing door den hoogleeraar Pier
son onvoldoende wordt geacht, vraagt hij:
Wat blijft er nu over? om daarop te ant
woorden : Niets dan moraal restraint, waar
voor Malthus heeft geijverd en het zoo
genaamd neo^tnalthusianisme, dat door
sommige zijner hedendaagsche volgelingen
wordt aangeprezen. Ken derde is er niet.
Maar de moral restraint, wie gelooft
er aan, dat hij ooit in ruime mate zal
toegepast worden. De drang die de seksen tot
elkander brengt en die niet alleen in lagere
hartstochten zijn oorsprong neemt is ge
woonlijk te sterk, dan dat vermaningen,
met hoeveel ernst ook voorgedragen, in
staat zijn hem te keeren. (Zie Mr. N. G.
Pierson, Leerboek der Staathuishoudkunde,
deel II, bl. 164).
Op deze en andere gronden neemt Mr.
Pierson het neo-malthusianisme in be
scherming, acht hij in het doel, dat de
neomalthusianen beoogen niets onzedelijks
gelegen, verklaart hij dat hun stelsel zelfs
uit de edelste bedoelingen ontsproten is.
Er scheen dus een groote, een scherpe
tegenstelling tusschen de leer van de ver
eeniging, waarvan de zeer verdienstelijke
Ds. H. Pierson de voorzitter is en die van
zijn jongeren broeder, den bekenden staat
huishoudkundige, te bestaan.
Nadere toelichting kwam mij zeer ge
wen scht voor.
Met zeer veel genoegen ontving ik daarom
het volgende stuk.
Zetten, 7 Juni '98.
Mijnheer de Redacteur.
Met belangstelling nam ik kennis yan
uwe opmerkingen omtrent de uitbieiding
van den werkkring der Ned. Ver. tegen
de prostitutie, waarvan ik de eer heb voor
zitter te zijn.
Uw artikel lette alleen op dit onderdeel
van het program: Bestrijding van alle in
den zin van den nieuw-malthusiaanschen
bond gedreven propaganda", en ik kan mij
dus ook tot dit onderdeel bepalen.
Uw vraag dienaangaande, of de ver
eeniging zich plaatst op het standpunt van
mijn broeder, Mr. N. G. Pierson, dan wel
op dat van de socialisten en zoo niet, of
wij een derde oplossing van de kwestie
kennen, lag voor de hand, maar voor de
leden yan de N. V. tegen de prostitutie,
heeft die vraag geen beteekenis.
Immers de woorden door ons gekozen
zijn, na nauwkeurig wikken en wegen,
aidus gesteld en stonden in verband met
de motie in April '96 gepubliceerd en de
correspondentie met den secretaris yan den
N. Malth. bond, voorkomende in het
Maandblad van Mei, Juni, Augustus 1S9C,
waarvan ik u hierbij een exemplaar toezend.
De vereeniging richtte zich niet tegen
het N. Malthusianisme maar tegen den
N. M. bond en in verband daarmede doet
de formuleering van het thans opgenomen
artikel uitkomen, dat de propaganda door
dien Bond gedreven niet anders dan bevor
derlijk kan zijn aan de prostitutie.
Wat mij persoonlijk aangaat, beschouw
ik het N. Malthusianisme als zoodanig een
geneesmiddel erger dan de kwaal, maar in
de formuleering van het program heb ik
zelf voorgesteld, niet te veel te zeggen,
omdat er ook onder ons zijn, die het N.
Malth. beschouwen als een redmiddel voor
de maatschappij. Hoe echter ernstige
mannen vrede kunnen hebben met de manier,