Historisch Archief 1877-1940
No. 1095
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De zaak?Gebr. Hoogerhuis in de Tweede Kamer.
immuun i MiiMiiimiiiniiiiiiu
Wat Zola betreft, de heer W. schijnt het
met zichzelf niet recht eens te zijn, wat hij
van hem denken moet, maar met den heer W.
wien het tegen de borst stuit, altoos op
hetzelfde aambeeld te slaan en die [een] zaak haar
beloop wil laten als hij gezegd heeft waar hij
denkt, dat het op aankomt," contrasteert de
toomelooze wilskracht van een Zola inderdaad
te sterk.
Zola's «culpeuse toeleg" evenwel kan ik in't ge
heel niet toegeven. Om de zedelijke waarde
van Zola's daad te taxeeren, steüe de heet W.
zich voor, dat een zijner bloedverwanten of
vrienden, in 't kort, iemand, die hem dierbaar
is, op de beschuldiging van landverraad terecht
stond en gevonnist werd met nog zwaarder
straf dan de bestaande wet toeliet, terwijl de
heer W. sterven wilde voor de overtuiging,
dat die bloedverwant of vriend zoo onschuldig
was als de heer W. zelf niet alleen, maar dat
«en deel zijner veroordeelaars daarvan bewust
waren, eilieve, hoe zoude het met zijne leuk
heid en zijne kalmte gaan, zoude het publiceeren
van wat hij waarheid achtte, culpens zijn?
Na is dit waar, dat er iets Don Quichotisch
in is voor een geheel vreemden mensch op te
treden alsof het een. eigen broeder ware.
De heer W. zal hierop antwoorden: Hoe kan
men van de waarheid van iets een overtuiging
bezitten, zonder dat men de stukken voor zich
heeft ? vergetende, dat ook hij zelf en ieder
onzer bij uitzondering ook wel in zoo'n geval
verkeert. Is hij niet als de gansche wereld
b.v. er van overtuigd dat Rhodes de
intellectueele en flnancieele auctor is van Jameson's inval?
Er waren, ook voor ons, materieele aanwijzingen,
maar overtuigende bewijzen ? Een ander voorbeeld.
Een ieder acht de Russische regeering
medeschuldig aan Stamboeloffs droevig levenslot,
waar zijn de materieele bewijzen ? Ik wil maar
zeggen, dat somtijds een overtuiging op moreele
gronden even sterk en even rechtvaardig kan
zijn als een overtuiging op andere wijze ver
kregen. Sterkt ook de wijze, waaarop de gene
raals de opzettelijke aanranding van hun eer
en hun karakter hebben beantwoord, niet het
vermoeden, dat zij zich bewust waren, de klap
te hebben verdiend? Zoo verweert zich geen
man, vrij van geweten.
Een Zola zou-de zich geen rekenschap gegeven
hebben van de portee zijner woorden, d. w. z.
het niet precies zoo bedoeld hebben als hij schreef,
of voor zichzelf van de zuivere waarheid zijner
beschuldigingen, niet de innige overtuiging be
zeten hebben ? Kom, kom, Mr. Wesenhagen,
dit grenst aan naïveteit.
Ja, het is een vreeselijk, ontzettend denkbeeld
te moeten aannemen dat mannen, in den Staat
met zoo zeer gewichtige posten faekleet!, moreel
op verschillende wijs zoo godsjammerlijk zwak
zijn geweest, en het is begrijpelijk dat een groot
deel van het IVansche volk tegenstreeft, zulk
een waarheid niet kan aanvaarden, maar tegen
over die weigering, dit ongeloof, dat zijn hoofd
bron in eigenliefde vindt, staan Zola's openlijke
medestanders, met hun vast geloof ia de reddende
kracht der rechtvaardigheid, weinige, maar waarde
vol. Is een Scheurer-Kestner, bij wijze van spreken,
niet een stad waard? En een Grimaus? Zijii het niet
mannen, zoo grijs, ik bedoel zoo bezadigd, zoo
bedachtzaam, zoo van lichtvaardigheid .en over
ijling vrij als Mr. Wesenhagen maar verlangen
kan ? . Of gaven ook deze, evenals Trarieux,
van ' hunne woorden niet de rekenschap, die
men zou verwachten, als measchen van dien
leeftijd en doorzicht zulk een gewichtig
Staatsbelang (!!!) bespreken?
Voorwaar ! Reeds de eerespotnaam in Eraukrijk
voor Zola's medestanders les intellectuels!
moest alle intellectueelen tot vóordenkcn stem
men, aleer zij hun twijfel neerschreven aan
Zola's volste recht!
!?=»?>-? »t» J^fct hoogachting
Uw d w.
A m s t., G Juni 'OS. A. 15. D.VVIDS.
Minister CORT VAN DER LINDEN (tot Mr. TROELSTKA) : »En nu, na dit rapport [en deze interpallatie, wat nu ?'
Geachte liedactie l
Pas s.v.p. het Hoor en wederhoor" toe op
Onvrede in de onderwijzerswereld", waar
van in uw jongste nummer het slot verscheen.
Dat ook mr. O. ons, leden van de V. v. H.
v. S, voor conservatief uitmaakt, laat ons
koud: wij kunnen ona troosten met Shakespeare.
What's a name
That which we call a rose,
Bij any other name would smell as sweet.
Dat mr. O. op de eene plaats schrijft: »De
hoofden van scholen schenen zich meer te
hebben willen aaneensluiten, nadat hier en
daar geroepen werdt: weg met de hoofden '."
en op andere : »Wij voor ons gelooven dan ook
niet, dat de vrees voor onttroond worden de
hoofden van scholen gedreven heeft tot het
stichten hunner vereeniging", vormt eene tegen
spraak, die ieder goed lezer in 't oog springt
en ons dat ook niet tot spreken dringt. Maar
mr. O. meent, dat wy bezorgd zouden zijn
onder controle gesteld te zullen worden van
Deter bezoldigde schoolopzieners, enz. Zie,
geachte Redactie! dat is te zot om gedrukt
te worden ; want, ziet u, wy zelven . .. dringen
op zulke controle aan.
Toch is dit voorzeker niet onze grootste
grief tegen bet artikel van mr. O., en ook niet,
dat hy ons onbeperkte monarchen in eigen oog
laat zijn, of ook niet, dat hij ons booze bedoe
lingen toedicht met te spreken van »het zoet
gefluit, waarmee vele leden gelokt zullen
worden." Wij kunnen bij zulke uitlatingen
glimlachend de schouders ophalen; maar wat
mr. O. voorstelt als een strijd van verongelijkten
tegenover «onbeperkte monarchen" is een
voudig een onverschrikkelijk schouwspel, waar
van de wedergade niet wordt aangetroffen. Of
heeft mr. O. ooit gemerkt, dat b.v. klerken der
posterijen en telegraphie in verzet komen tegen
de directeuren en de eveneens bevoorrechte
commiezen ? Heeft mr. O. ooit vernomen van
een drijven van landmeters 4e klas tegen
landmeters Ie klas ? Halen ook gemeene sol
daten het in hun hooft om in opstand te komen
tegen korporaals en onderofficieren, omdat
dezen hoogere soldij ontvangen ? Treden
spoorwegambtenaren tegen hunne meerderen
vijandelijk op ? Zoo kunnen wij voortgaan en
toch is bij al die groepen »het werk der
hoofden niet moeilijker dan het hunne". Is
het geen algemeen verschijnsel, dat hoe hooger
de rang is, hoe hooger de bezoldiging en vaak
zelfs hoe minder het werk is ? Waarmede
hebben dan de hoofden in massa zich de
vijandschap der helpers in de school op den
hals gehaald V Hiermede, dat er nooit een
hoofd was, door wien zijn plicht vergeten
werd. Staat daar niet tegenover, dat er ooit
wel eens een onderwijzer was, die dat deed ?
Keen, mr. O. .' de onderwijzers verlangen
niet, dat het hoofdschap wat minder voordeelig
zal zijn, maar dat hun werk beter bezoldigd
zal worden. Welnu, daarin hebben zij groot
gelijk. Ze hebben evenwel aan de verkeerde
deur geklopt: niet de «onbeperkte monarchen",
maar zij, die de beurs houden, moeten aan
gesproken worden ; en of nu allerlei rangexa
mens en adviezen bet moeilijk hebben gemaakt
het tot een hooger tractement te brengen".
dat zegt weinig of niets*, want een maatstaf
moet er zijn voor bevordering en er is eenvoudig
nooit hooger traktainent teruggehouden, waar
dat van de autoriteiten te verkrijgen was.
Aan u, geachte Redactie ' mijn beste dank,
dat u mij de noodige ruimte in uw degelijk
blad heeft willen afstaan.
Met hoogachting.
liiirNo UK Koo.
s'Grevelduin Capelle, !?'! Juni Jsiis.
SM II ,11 S.
Bij de beraadslaging over den aanbouw
van een nieuw schip voor het auxiliair
eskader, is een zwak punt van ons defen
siewezen aangeroerd, dat ik liever stilzwij
gend ware voorbijgegaan, omdat het zoo
j licht zou kunnen worden opgemerkt door
een eyentueelen vijand. Ik bedoel: de totale
; afwezigheid van kolenstatiqns tusschen hier
'. en Indiëvoor ons vlootje. ? »Stel, zoo
' schrijft de Standaard, er breekt een oorlog
' uit, en een deel van het auxiliair eskader
j is, als pas gebouwd, of weer hersteld, in
j Nederland, hoe krijgen we zulk een flottilje
l dan naar onze Indien ?
! De weg door het Suez-kanaal zal ons
dan versperd zijn, niet volgens de tractaten,
maar door de schepen van den vijand, die
in de Straat van Gibraltar, of verderop
l in de Middeüandsche zee, post vatten.
Onze schepen zullen dan om de Kaap
moeten, en ter mijding van,min gewenschte
ontmoeting, om de Kaap met langen
otnweg varen.
Op, eens dien langen weg afstoomen,
kunnen deze schepen niet. Daardoor heb
ben ze geen kolen genoeg aan boord.
Waar zullen ze die kolen dan vinden,
zoo we nergens een eigen kolenstation be
zitten ?
In neutrale havens gaat dit uiterst ge
brekkig ; en zoo later kolen contrabande
wordt verklaard, zal zelfs die slechte kans
nog geheel verkeken zijn.
Onze eenige hoop blijft dan op de havens
of kolenstations van bondgenooten ; maar
zullen we die altoos hebben?
Spanje voert thans den oorlog allean,
en ook Denemarken is voor nu ruim dertig
jaren door niemand bijgesprongen.
En nu is het zeker waar, wat de Minister
opmerkte, dat een kolenstation ook ver
dedigd moet worden ; maar in geval van
oorlog niet naar de Oost te kunnen komen,
zou toch nog erger zijn.
Ons dunkt, hier wreekt zich het
verkoopcn van de Goudkust aan Engeland."
Dit is van a tot z juist, ik verklaar gaarne
niet te weten, hoe die schepen Indiüzullen.
moeten bereiken. De vijand wacht ze op
in de MiddeHandsche Zee, loert er op bij
[ de Kaap, en zoo zal het niet alleen kunnen
gebeuren, dat ze, ook van kolen voorzien,
twee, drie maanden werk hebben, om via
den langs ten weg op het Indisch oorlogs
terrein te ver.-chijnen, maar bovendien, dat
zij er in hel geheel niet komen. En wat dan '.J
Daar ook ik altijd veel voor de »vloot"
gevoeld heb, gaf ik mij reeds geruiinen
tijd moeite om een oplossing te vinden voor
deze quaesttie, die nu wel voor 't eerst, al
gemeen besproken wordt, maar menigen
vlootvoogd en zeeoificier, met hart voor
zijn vak, slapelooze nachten heeft bezorgd.
Zoo heb ik de zaak voor zoo ver ik weet
van allen zijden beschouwd en ben tot de
volgende slotsom gekomen. Is het een oor
log met Rusland, Engeland, Frankrijk of
Duitschland, dan zou ik maar eenvoudig
doen, alsof er geen "flottielje" te verplaatsen
was. »Ultra posse nemo obligatur" zeiden
de Korneinen, of zooals onze vaders ons
geleerd hebben: tegen de bierkaai is niet
te vechten!
Doch de toestand kan geheel anders zijn.
We kunnen het met Denemarken aan den
stok krijgen, met flurnenië, Turkije, m. a. w.
met een mogendheid, die meer portuur
is. Welnu, dan zou ik maar flinkweg
den tocht door de Middellandsche zee en
het Suez-kanaal wagen; want in het aller
ergste geval, dat is, als die schepen »pas
gebouwd of weer hersteld", na een roem
rijken strijd te gronde waren gegaan, zouden
wij toch nog wel de baas blijven. Het is
waar we zouden in een oorlog met
Denemarken enz. ook onze flottilje hier
kunnen houden m. a. w. in geen enkel
geval onze scheepjes in oorlogstijd naar
den Oost laten trekken maar ik acht
dit te zeer in strijd met het doel, waarvoor
een auxiliair eskader is gebouwd, om dit
te durven aanbevelen.
Het eenige wat ik nog niet zou kunnen
zeggen, is, hoe te handelen als een vijand
eens zoo brutaal was, dat hij niet alleen
Indiëmaar ook Nederland aanviel. Hoe
moet het dan met de flottilje ? Maar dit
vind ik nu een geval, dat veilig onder de
niet te voorziene kan gerangschikt worden.
En het heeft geen nut onnoodig de quaesties
te vermeerderen.
* *
*
Toen mijn vriend Brommeijer in zijn
laatste schrijven in de Groene verzekerde,
dat iemand als Eduard Thomas Theodorus
Henricus van Btnlheim van den Bergli,
met vier voornamen en twee van's, onge
twijfeld zijn adelbrieven verdiend had, gaf
hij weer bJijk van die zeldzame opmerkings
gave, welke een zijner meest onbetwiste
eigenschappen i.s. Hoe geheel anders de
Grenswachter, die den grooten opmerker
willende navolgen, dorst te schrijven:
»'sMans voornamen bewijzen dal hij..roomsen.
is." En wat komt nu uit? Dat de pas
gejonkheerde christen een 'verdienstelijk pro
testant" is ! Dat was dus leelijk
misgeschoten van dien Gmiisiraclttcr. Het AVW. Dayl/lad
neemt hem daarover onder handen en
verklaart niet zonder geestdrift, dat we
dankbaar moeten zijn nu de resident
Eduard Thomas Theodorus Henricus van
Bentheim van den Berg in het verre oos
ten niet vergeten is, waar het de be
doelde onderscheiding gold. En nu ik
weet, dat v. d. Bergli »een verdienstelijk
protestant" is, stem ik daarmede ten volle
in. Alleen wordt mijn nieuwsgierigheid
geprikkeld, om te weten te komen, waarin
die verdienste van den geadelde bestaat.
Is het een protestantsdie verdienste, anders
gezegd een verdienste als protestant? Ik
vraag dat, omdat ik verscheidene prote
stanten ken, die zich zeer verdienstelijk
hebben gemaakt als protestant, zonder dat
er tot dusverre eenige belooning of onder
scheiding op is gevolgd. Al denk ik er
niet aan rechtstreeks een aanbeveling tot
verheffing in den adelstand te schrijven,
zoo wil ik toch de leden van den prote
stantenbond on van de Evangelische
maatschappij even noemen, waaronder er
legio zijn, die zelfs geen roomsche voor
namen dragen, zoodat geen enkele
Grenswachter hen van ketterij verdenken
kan. Intusschcn ben ik maar blij, dat ik
iiiiriijiiimHiiiimiliHitijiiiimiiiiilMiiiMiMiuimiiimmiiMiimiiiiiiimii
heelemaal geen gevaar loop voor Rqomsch.
te worden aangezien, daar ik Snuifjesman
heet, zonder initialen. In dezen critischen
t\jd moet je op alles passen, want overal
zijn grenswachters, die spioniieeren tot door
je voorletters heen!
MMmiiiiniiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiHiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiimiiiiMHiiiiiiif
*
Ontslagen onderwijzers te Monniteiam.
Het hoofdbestuur van het Nederl.
Onderw.Genootschap (G. Meijer, voorz. en P. de Geus,
secret.) heeft een schrijven aan het
Rijksschooltoezicht in Nederland gericht, dat alge
meen bekend verdient te zijn.
»In de gemeente Monnikendam is door den
gemeenteraad op het gebied van het lager
onderwys een beslissing genomen, die in de
laatste weken zeer ae aandacht heeft getrokken
van de onderwijzerswereld en, naar wij hopen,
ook van velen, die daar buiten staan. Door
het verminderen van de schoolbevolking der
beide daar gevestigde openbare lagere scholen
ten gevolgen van de oprichting eener bijzon
dere Katholieke school is besloten school
No. l, hoofd de heer J. H. Mentinkberg, op
te herten en de leerlingen der beide scholen
te plaatsen in school No. 2, hoofd de heer
O. B roers ma.
Ofschoon tegen dit besluit, dat trouwens
door Gedeputeerde Staten ia goedgekeurd,
zeker uit een wettelijk oogpunt geen bezwaren
zijn in te brengen, is het toch zeer te be
treuren. Immers hierdoor worden, behalve
bovengenoemd hoofd, ook nog drie onderwijzers
en n onderwijzeres met l Juli uit hun be
trekking ontslagen ; bijna alle ambtenaren, die
het beste deel van hun leven, sommigen meer
dan 20 jaar, in dienst der gemeente Monni
kendam hebben doorgebracht.
Het ss overal, zoowel bij particulieren als
bij eenigen tak van openbaren dienst, een
gebruik, dat, als vermindering van personeel
noodzakelijk is geworden, de oudsten in dienst
jaren aanblijven, tenzij op hun arbeid gegronde
aanmerkingen zijn te maken.
Door de oudsten in dienstjaren te ontslaan,
door dus geen rekening te houden met de
moreele verplichtingen, welke een gemeente
heeft tegenover onderwijzers, die haar zoo
langen tijd met ijver en toewijding hebben
gediend, heeft de gemeenteraad van Monni
kendam een groote onbillijkheid gepleegd.
Wanneer men bedenkt dat het besluit met
4 tegen 3 stemmen genomen is, dat onder de
tegenstemmers de beide Wethovtders behoorden
en dat de plaatselijke schoolcommissie, zoowel
als de districts- en. de
arrondissements-schoolopziener tegen den genomen maatregel waren,
clan mag zeker worden beweerd, dat hier niet
getracht is naast de belangen der gemeentekas
ook die van de ambtenaren behoorlijk te be
hartigen.
Xu de genomen maatregel juist degenen
treft, die het langst in dienst waren, bestaat
de mogelijkheid, dat bij hen, die met den loop
der zaak niet voldoende bekend zijn, verden
king opkomt omtrent de bekwaamheid en
geschiktheid der ontslagenen tegenover hun
collega's die minder dienstjaren hebben. Wij
achten ons daarom verplicht te verklaren, dat
een door ons ingesteld onderzoek ons de over
tuiging heeft geschonken, dat bij geen van de
ontslagen onderwijzers ongeschiktheid of on
bekwaamheid tot ontslag hebben medegewerkt.
Vol vertrouwen wenden wij ons daarom tot
het lüjks-schooltoezicht en tot allen, die invloed
oefenen op de benoeming van hoofden van
scholen en klasse-onderwijzers om te bewerken,
d.'it de heer 3Ientinkl/erg, mejuffrouw Lantinga
en de heeren Louw en Santema zoo spoedig
mogelijk een behoorlijke betrekking verkrijgen.