De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 19 juni pagina 7

19 juni 1898 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1095 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De zaak?Gebr. Hoogerhuis in de Tweede Kamer. immuun i MiiMiiimiiiniiiiiiu Wat Zola betreft, de heer W. schijnt het met zichzelf niet recht eens te zijn, wat hij van hem denken moet, maar met den heer W. wien het tegen de borst stuit, altoos op hetzelfde aambeeld te slaan en die [een] zaak haar beloop wil laten als hij gezegd heeft waar hij denkt, dat het op aankomt," contrasteert de toomelooze wilskracht van een Zola inderdaad te sterk. Zola's «culpeuse toeleg" evenwel kan ik in't ge heel niet toegeven. Om de zedelijke waarde van Zola's daad te taxeeren, steüe de heet W. zich voor, dat een zijner bloedverwanten of vrienden, in 't kort, iemand, die hem dierbaar is, op de beschuldiging van landverraad terecht stond en gevonnist werd met nog zwaarder straf dan de bestaande wet toeliet, terwijl de heer W. sterven wilde voor de overtuiging, dat die bloedverwant of vriend zoo onschuldig was als de heer W. zelf niet alleen, maar dat «en deel zijner veroordeelaars daarvan bewust waren, eilieve, hoe zoude het met zijne leuk heid en zijne kalmte gaan, zoude het publiceeren van wat hij waarheid achtte, culpens zijn? Na is dit waar, dat er iets Don Quichotisch in is voor een geheel vreemden mensch op te treden alsof het een. eigen broeder ware. De heer W. zal hierop antwoorden: Hoe kan men van de waarheid van iets een overtuiging bezitten, zonder dat men de stukken voor zich heeft ? vergetende, dat ook hij zelf en ieder onzer bij uitzondering ook wel in zoo'n geval verkeert. Is hij niet als de gansche wereld b.v. er van overtuigd dat Rhodes de intellectueele en flnancieele auctor is van Jameson's inval? Er waren, ook voor ons, materieele aanwijzingen, maar overtuigende bewijzen ? Een ander voorbeeld. Een ieder acht de Russische regeering medeschuldig aan Stamboeloffs droevig levenslot, waar zijn de materieele bewijzen ? Ik wil maar zeggen, dat somtijds een overtuiging op moreele gronden even sterk en even rechtvaardig kan zijn als een overtuiging op andere wijze ver kregen. Sterkt ook de wijze, waaarop de gene raals de opzettelijke aanranding van hun eer en hun karakter hebben beantwoord, niet het vermoeden, dat zij zich bewust waren, de klap te hebben verdiend? Zoo verweert zich geen man, vrij van geweten. Een Zola zou-de zich geen rekenschap gegeven hebben van de portee zijner woorden, d. w. z. het niet precies zoo bedoeld hebben als hij schreef, of voor zichzelf van de zuivere waarheid zijner beschuldigingen, niet de innige overtuiging be zeten hebben ? Kom, kom, Mr. Wesenhagen, dit grenst aan naïveteit. Ja, het is een vreeselijk, ontzettend denkbeeld te moeten aannemen dat mannen, in den Staat met zoo zeer gewichtige posten faekleet!, moreel op verschillende wijs zoo godsjammerlijk zwak zijn geweest, en het is begrijpelijk dat een groot deel van het IVansche volk tegenstreeft, zulk een waarheid niet kan aanvaarden, maar tegen over die weigering, dit ongeloof, dat zijn hoofd bron in eigenliefde vindt, staan Zola's openlijke medestanders, met hun vast geloof ia de reddende kracht der rechtvaardigheid, weinige, maar waarde vol. Is een Scheurer-Kestner, bij wijze van spreken, niet een stad waard? En een Grimaus? Zijii het niet mannen, zoo grijs, ik bedoel zoo bezadigd, zoo bedachtzaam, zoo van lichtvaardigheid .en over ijling vrij als Mr. Wesenhagen maar verlangen kan ? . Of gaven ook deze, evenals Trarieux, van ' hunne woorden niet de rekenschap, die men zou verwachten, als measchen van dien leeftijd en doorzicht zulk een gewichtig Staatsbelang (!!!) bespreken? Voorwaar ! Reeds de eerespotnaam in Eraukrijk voor Zola's medestanders les intellectuels! moest alle intellectueelen tot vóordenkcn stem men, aleer zij hun twijfel neerschreven aan Zola's volste recht! !?=»?>-? »t» J^fct hoogachting Uw d w. A m s t., G Juni 'OS. A. 15. D.VVIDS. Minister CORT VAN DER LINDEN (tot Mr. TROELSTKA) : »En nu, na dit rapport [en deze interpallatie, wat nu ?' Geachte liedactie l Pas s.v.p. het Hoor en wederhoor" toe op Onvrede in de onderwijzerswereld", waar van in uw jongste nummer het slot verscheen. Dat ook mr. O. ons, leden van de V. v. H. v. S, voor conservatief uitmaakt, laat ons koud: wij kunnen ona troosten met Shakespeare. What's a name That which we call a rose, Bij any other name would smell as sweet. Dat mr. O. op de eene plaats schrijft: »De hoofden van scholen schenen zich meer te hebben willen aaneensluiten, nadat hier en daar geroepen werdt: weg met de hoofden '." en op andere : »Wij voor ons gelooven dan ook niet, dat de vrees voor onttroond worden de hoofden van scholen gedreven heeft tot het stichten hunner vereeniging", vormt eene tegen spraak, die ieder goed lezer in 't oog springt en ons dat ook niet tot spreken dringt. Maar mr. O. meent, dat wy bezorgd zouden zijn onder controle gesteld te zullen worden van Deter bezoldigde schoolopzieners, enz. Zie, geachte Redactie! dat is te zot om gedrukt te worden ; want, ziet u, wy zelven . .. dringen op zulke controle aan. Toch is dit voorzeker niet onze grootste grief tegen bet artikel van mr. O., en ook niet, dat hy ons onbeperkte monarchen in eigen oog laat zijn, of ook niet, dat hij ons booze bedoe lingen toedicht met te spreken van »het zoet gefluit, waarmee vele leden gelokt zullen worden." Wij kunnen bij zulke uitlatingen glimlachend de schouders ophalen; maar wat mr. O. voorstelt als een strijd van verongelijkten tegenover «onbeperkte monarchen" is een voudig een onverschrikkelijk schouwspel, waar van de wedergade niet wordt aangetroffen. Of heeft mr. O. ooit gemerkt, dat b.v. klerken der posterijen en telegraphie in verzet komen tegen de directeuren en de eveneens bevoorrechte commiezen ? Heeft mr. O. ooit vernomen van een drijven van landmeters 4e klas tegen landmeters Ie klas ? Halen ook gemeene sol daten het in hun hooft om in opstand te komen tegen korporaals en onderofficieren, omdat dezen hoogere soldij ontvangen ? Treden spoorwegambtenaren tegen hunne meerderen vijandelijk op ? Zoo kunnen wij voortgaan en toch is bij al die groepen »het werk der hoofden niet moeilijker dan het hunne". Is het geen algemeen verschijnsel, dat hoe hooger de rang is, hoe hooger de bezoldiging en vaak zelfs hoe minder het werk is ? Waarmede hebben dan de hoofden in massa zich de vijandschap der helpers in de school op den hals gehaald V Hiermede, dat er nooit een hoofd was, door wien zijn plicht vergeten werd. Staat daar niet tegenover, dat er ooit wel eens een onderwijzer was, die dat deed ? Keen, mr. O. .' de onderwijzers verlangen niet, dat het hoofdschap wat minder voordeelig zal zijn, maar dat hun werk beter bezoldigd zal worden. Welnu, daarin hebben zij groot gelijk. Ze hebben evenwel aan de verkeerde deur geklopt: niet de «onbeperkte monarchen", maar zij, die de beurs houden, moeten aan gesproken worden ; en of nu allerlei rangexa mens en adviezen bet moeilijk hebben gemaakt het tot een hooger tractement te brengen". dat zegt weinig of niets*, want een maatstaf moet er zijn voor bevordering en er is eenvoudig nooit hooger traktainent teruggehouden, waar dat van de autoriteiten te verkrijgen was. Aan u, geachte Redactie ' mijn beste dank, dat u mij de noodige ruimte in uw degelijk blad heeft willen afstaan. Met hoogachting. liiirNo UK Koo. s'Grevelduin Capelle, !?'! Juni Jsiis. SM II ,11 S. Bij de beraadslaging over den aanbouw van een nieuw schip voor het auxiliair eskader, is een zwak punt van ons defen siewezen aangeroerd, dat ik liever stilzwij gend ware voorbijgegaan, omdat het zoo j licht zou kunnen worden opgemerkt door een eyentueelen vijand. Ik bedoel: de totale ; afwezigheid van kolenstatiqns tusschen hier '. en Indiëvoor ons vlootje. ? »Stel, zoo ' schrijft de Standaard, er breekt een oorlog ' uit, en een deel van het auxiliair eskader j is, als pas gebouwd, of weer hersteld, in j Nederland, hoe krijgen we zulk een flottilje l dan naar onze Indien ? ! De weg door het Suez-kanaal zal ons dan versperd zijn, niet volgens de tractaten, maar door de schepen van den vijand, die in de Straat van Gibraltar, of verderop l in de Middeüandsche zee, post vatten. Onze schepen zullen dan om de Kaap moeten, en ter mijding van,min gewenschte ontmoeting, om de Kaap met langen otnweg varen. Op, eens dien langen weg afstoomen, kunnen deze schepen niet. Daardoor heb ben ze geen kolen genoeg aan boord. Waar zullen ze die kolen dan vinden, zoo we nergens een eigen kolenstation be zitten ? In neutrale havens gaat dit uiterst ge brekkig ; en zoo later kolen contrabande wordt verklaard, zal zelfs die slechte kans nog geheel verkeken zijn. Onze eenige hoop blijft dan op de havens of kolenstations van bondgenooten ; maar zullen we die altoos hebben? Spanje voert thans den oorlog allean, en ook Denemarken is voor nu ruim dertig jaren door niemand bijgesprongen. En nu is het zeker waar, wat de Minister opmerkte, dat een kolenstation ook ver dedigd moet worden ; maar in geval van oorlog niet naar de Oost te kunnen komen, zou toch nog erger zijn. Ons dunkt, hier wreekt zich het verkoopcn van de Goudkust aan Engeland." Dit is van a tot z juist, ik verklaar gaarne niet te weten, hoe die schepen Indiüzullen. moeten bereiken. De vijand wacht ze op in de MiddeHandsche Zee, loert er op bij [ de Kaap, en zoo zal het niet alleen kunnen gebeuren, dat ze, ook van kolen voorzien, twee, drie maanden werk hebben, om via den langs ten weg op het Indisch oorlogs terrein te ver.-chijnen, maar bovendien, dat zij er in hel geheel niet komen. En wat dan '.J Daar ook ik altijd veel voor de »vloot" gevoeld heb, gaf ik mij reeds geruiinen tijd moeite om een oplossing te vinden voor deze quaesttie, die nu wel voor 't eerst, al gemeen besproken wordt, maar menigen vlootvoogd en zeeoificier, met hart voor zijn vak, slapelooze nachten heeft bezorgd. Zoo heb ik de zaak voor zoo ver ik weet van allen zijden beschouwd en ben tot de volgende slotsom gekomen. Is het een oor log met Rusland, Engeland, Frankrijk of Duitschland, dan zou ik maar eenvoudig doen, alsof er geen "flottielje" te verplaatsen was. »Ultra posse nemo obligatur" zeiden de Korneinen, of zooals onze vaders ons geleerd hebben: tegen de bierkaai is niet te vechten! Doch de toestand kan geheel anders zijn. We kunnen het met Denemarken aan den stok krijgen, met flurnenië, Turkije, m. a. w. met een mogendheid, die meer portuur is. Welnu, dan zou ik maar flinkweg den tocht door de Middellandsche zee en het Suez-kanaal wagen; want in het aller ergste geval, dat is, als die schepen »pas gebouwd of weer hersteld", na een roem rijken strijd te gronde waren gegaan, zouden wij toch nog wel de baas blijven. Het is waar we zouden in een oorlog met Denemarken enz. ook onze flottilje hier kunnen houden m. a. w. in geen enkel geval onze scheepjes in oorlogstijd naar den Oost laten trekken maar ik acht dit te zeer in strijd met het doel, waarvoor een auxiliair eskader is gebouwd, om dit te durven aanbevelen. Het eenige wat ik nog niet zou kunnen zeggen, is, hoe te handelen als een vijand eens zoo brutaal was, dat hij niet alleen Indiëmaar ook Nederland aanviel. Hoe moet het dan met de flottilje ? Maar dit vind ik nu een geval, dat veilig onder de niet te voorziene kan gerangschikt worden. En het heeft geen nut onnoodig de quaesties te vermeerderen. * * * Toen mijn vriend Brommeijer in zijn laatste schrijven in de Groene verzekerde, dat iemand als Eduard Thomas Theodorus Henricus van Btnlheim van den Bergli, met vier voornamen en twee van's, onge twijfeld zijn adelbrieven verdiend had, gaf hij weer bJijk van die zeldzame opmerkings gave, welke een zijner meest onbetwiste eigenschappen i.s. Hoe geheel anders de Grenswachter, die den grooten opmerker willende navolgen, dorst te schrijven: »'sMans voornamen bewijzen dal hij..roomsen. is." En wat komt nu uit? Dat de pas gejonkheerde christen een 'verdienstelijk pro testant" is ! Dat was dus leelijk misgeschoten van dien Gmiisiraclttcr. Het AVW. Dayl/lad neemt hem daarover onder handen en verklaart niet zonder geestdrift, dat we dankbaar moeten zijn nu de resident Eduard Thomas Theodorus Henricus van Bentheim van den Berg in het verre oos ten niet vergeten is, waar het de be doelde onderscheiding gold. En nu ik weet, dat v. d. Bergli »een verdienstelijk protestant" is, stem ik daarmede ten volle in. Alleen wordt mijn nieuwsgierigheid geprikkeld, om te weten te komen, waarin die verdienste van den geadelde bestaat. Is het een protestantsdie verdienste, anders gezegd een verdienste als protestant? Ik vraag dat, omdat ik verscheidene prote stanten ken, die zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt als protestant, zonder dat er tot dusverre eenige belooning of onder scheiding op is gevolgd. Al denk ik er niet aan rechtstreeks een aanbeveling tot verheffing in den adelstand te schrijven, zoo wil ik toch de leden van den prote stantenbond on van de Evangelische maatschappij even noemen, waaronder er legio zijn, die zelfs geen roomsche voor namen dragen, zoodat geen enkele Grenswachter hen van ketterij verdenken kan. Intusschcn ben ik maar blij, dat ik iiiiriijiiimHiiiimiliHitijiiiimiiiiilMiiiMiMiuimiiimmiiMiimiiiiiiimii heelemaal geen gevaar loop voor Rqomsch. te worden aangezien, daar ik Snuifjesman heet, zonder initialen. In dezen critischen t\jd moet je op alles passen, want overal zijn grenswachters, die spioniieeren tot door je voorletters heen! MMmiiiiniiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiHiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiimiiiiMHiiiiiiif * Ontslagen onderwijzers te Monniteiam. Het hoofdbestuur van het Nederl. Onderw.Genootschap (G. Meijer, voorz. en P. de Geus, secret.) heeft een schrijven aan het Rijksschooltoezicht in Nederland gericht, dat alge meen bekend verdient te zijn. »In de gemeente Monnikendam is door den gemeenteraad op het gebied van het lager onderwys een beslissing genomen, die in de laatste weken zeer ae aandacht heeft getrokken van de onderwijzerswereld en, naar wij hopen, ook van velen, die daar buiten staan. Door het verminderen van de schoolbevolking der beide daar gevestigde openbare lagere scholen ten gevolgen van de oprichting eener bijzon dere Katholieke school is besloten school No. l, hoofd de heer J. H. Mentinkberg, op te herten en de leerlingen der beide scholen te plaatsen in school No. 2, hoofd de heer O. B roers ma. Ofschoon tegen dit besluit, dat trouwens door Gedeputeerde Staten ia goedgekeurd, zeker uit een wettelijk oogpunt geen bezwaren zijn in te brengen, is het toch zeer te be treuren. Immers hierdoor worden, behalve bovengenoemd hoofd, ook nog drie onderwijzers en n onderwijzeres met l Juli uit hun be trekking ontslagen ; bijna alle ambtenaren, die het beste deel van hun leven, sommigen meer dan 20 jaar, in dienst der gemeente Monni kendam hebben doorgebracht. Het ss overal, zoowel bij particulieren als bij eenigen tak van openbaren dienst, een gebruik, dat, als vermindering van personeel noodzakelijk is geworden, de oudsten in dienst jaren aanblijven, tenzij op hun arbeid gegronde aanmerkingen zijn te maken. Door de oudsten in dienstjaren te ontslaan, door dus geen rekening te houden met de moreele verplichtingen, welke een gemeente heeft tegenover onderwijzers, die haar zoo langen tijd met ijver en toewijding hebben gediend, heeft de gemeenteraad van Monni kendam een groote onbillijkheid gepleegd. Wanneer men bedenkt dat het besluit met 4 tegen 3 stemmen genomen is, dat onder de tegenstemmers de beide Wethovtders behoorden en dat de plaatselijke schoolcommissie, zoowel als de districts- en. de arrondissements-schoolopziener tegen den genomen maatregel waren, clan mag zeker worden beweerd, dat hier niet getracht is naast de belangen der gemeentekas ook die van de ambtenaren behoorlijk te be hartigen. Xu de genomen maatregel juist degenen treft, die het langst in dienst waren, bestaat de mogelijkheid, dat bij hen, die met den loop der zaak niet voldoende bekend zijn, verden king opkomt omtrent de bekwaamheid en geschiktheid der ontslagenen tegenover hun collega's die minder dienstjaren hebben. Wij achten ons daarom verplicht te verklaren, dat een door ons ingesteld onderzoek ons de over tuiging heeft geschonken, dat bij geen van de ontslagen onderwijzers ongeschiktheid of on bekwaamheid tot ontslag hebben medegewerkt. Vol vertrouwen wenden wij ons daarom tot het lüjks-schooltoezicht en tot allen, die invloed oefenen op de benoeming van hoofden van scholen en klasse-onderwijzers om te bewerken, d.'it de heer 3Ientinkl/erg, mejuffrouw Lantinga en de heeren Louw en Santema zoo spoedig mogelijk een behoorlijke betrekking verkrijgen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl