Historisch Archief 1877-1940
N°. 1096
DE AMSÏEEDAMMEE
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS YAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . » Q.121/»
Zondag 26 Juni
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U D
VAN VERRE EN VAN NABIJ : Verkiezing Prof.
Staten. Uitoefening der geneeskunst in de
grensgemeenten, door Dr. G-. W. B. Op en om
de Philippijnen. SOCIALE AANGELEGENHE
DEN, door D. Stigter. KUNST ES LETTEREN:
Toonkunst-Mnziekfeest, door Ant. Averkamp.
Sir Edward Burne Jones, door J. G. V. Ten
toonstelling van schilderijen, aquarellen en
teekeningen, door A. van Veen. Voor de kunst",
door v. M. Amsterdamsen kunstnieuws, door
J. H. S. Naar aanleiding vau een nieuw Tijd
schrift, door R. A. Kollewijn. In memoriam.
Frits Roosdorp, door J. K. Rensburg.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
B. Stigter. RECLAMES. VOOR DAMES:
Stroomingen en tegenstroomingen, door Nellie. (II.)
Allerlei, door E-e. Feuilleton: Zijn vrouwen
schriel in geldzaken? INGEZONDEN.?Losse
reisschetsen, door Justus van Maurik. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN.
iiiiiiiiniiiiiiiitniiiiiiMiiilH
?>?ss:Miezins Prov.
Toen wij, in ons artikel Veel leven om
niets, in het licht stelden, dat de verkie
zing voor de Provinciale Staten hier, te
Amsterdam, moeilijk de liberale kiezers
tot groote krachtsinspanning kon nopen,
omdat bij de overgroote liberale meerder
heid in dat vertegenwoordigend lichaam
de uitslag der stemming^rac^'se/i van geen
gevolg kan zijn, rekenden wij niet op
de instemming der liberale leidslieden, die
steeds den kiezers hebben trachten te be
duiden, hoe er gewichtige belangen op het
fpel stonden.
Het Handelsblad gaf, in een antwoordje
aan de Standaard, welk orgaan van Politiek
Egoïsme had gesproken, ons eenig bescheid.
Dat luidde als volgt:
»Nu reeds vijf provinciën 19 anti-liberale
leden naar de Eerste Kamer hebben afge
vaardigd en nog maar 7 zetels zijn te
veroveren om er de meerderheid te ver
plaatsen, is het de plicht van de liberalen
in de andere gewesten, met name in Noord
en Zuid-Holland, om met alle kracht te
werken, dat hun meerderheid niet nog
meer wordt verzwakt.
Daarom is het dringend noodig, dat bij
de herstemmingen voor de Provinciale
Staten de liberalen in den lande allerwege
herinnerd worden aan het dreigend gevaar.
Ia het volgend jaar treedt een derde deel
der Eerste Kamer af. Er moet dus thans
door trouwe opkomst der vooruitstrevenden
gewaakt worden dat niet meer zetels in
de Staten verloren gaan.
»Wie beweert, dat zulk alarmgeroep is
»veel leven om niets," vergeet dat de
kiezers alleen wat te zeggen hebben in
hun eigen district en er niet op mogen
rekenen dat andere districten wel zullen
goedmaken wat zij door lauwheid en onver
schilligheid bedreven" (bedierven.)
Maar welk een zonderlinge verwarring
van denkbeelden! Zuid-Holland en
NoordHolland moeten er voor waken, dat er
door de Prov. Staten niet meer
antiliberale leden in de Eerste Kamer ver
kozen worden.
Zuid-Holland, zeker. In een provincie,
waar de verhouding der partijen in de
Prov. Staten onzeker is; waar door krachts
inspanning de anti-klericalen er voor kun
nen zorgen, dat hun tegenpartij niet de
meerderheid verkrijgt; waar de strijd dus
werkelijk loopt over de bezetting der
Eerste-Kamerzetels is het natuurlijk
der liberalen plicht met allen mogelijken
ijver den katholieken of
anti-revolutionairen de zege te betwisten. In zulk een pro
vincie is de Staten-verkiezing een zaak
van belang.
Maar Noord-IIolland, waar steeds een
meerderheid van minstens twee-derden der
stemmen aan de zijde der liberalen zal
zijn; waar onmogelijk ooit een
Eerste-Kamerzetel een anti-revolutionair of katholiek
zal kunnen toevallen; waar de liberalen
dus volstrekt zeker zijn van een benoe
ming hunner partijgenooten voor de Eerste
Kamer; hoe kan »met name
NoordHolland" worden opgeroepen, om met alle
kracht te werken, dat hun meerderheid,
(die der liberalen in de Eerste Kamer) niet
nog meer wordt verzwakt?
De woorden moeten toch een zin heb
ben. Welnu, wat verstaat het Handels
blad daaronder, als het schrijft: »Er moet
dus*) thans door trouwe opkomst der voor
uitstrevenden (te Amsterdam!) gewaakt
worden dat niet meer zetels in de Staten
verloren gaan."
We zouden van dat »dus" iets begrij
pen, als het aantal liberale Staten-leden
voor Noord-Holland ook tot versterking
strekte van het aantal liberale leden in
*) Wij onderstrepen.
Zuid-Holland of in andere provinciën,
m. a. w., wanneer de gezamenlijke Staten
leden der verschillende provinciën als een
eenheid de leden der Eerste Kamer kozen.
Dan zoude, zoo er van de 77
NoordHollandsche leden 60 liberaal waren, door
deze provincie en dus ook door de Am
sterdamsche burgers meer invloed op de samen
stelling der Eerste Kamer kunnen worden
uitgeoefend, dan wanneer van die 77 leden
slechts 40 of 50 de liberale meerderheid
uitmaakten.
Doch, dit is geenszins het geval. Elke
provincie vormt een op zichzelf staand
kiescollege voor de Eerste Kamer; en
wordt, gelijk in Noord-Holland, in zulk
een kiescollege de liberale meerderheid op
geen enkele wijs bedreigd, waarom zal
men dan verplicht zijn de katholieken en
anti-revolutionairen enkele van de 36
Amsterdamsche mandaten te misgunnen?
Maar, zoo schrijft het Handelsblad,
gij vergeet dat de kiezers alleen iets te
zeggen hebben in hun eigen district,
m. a. w. als de Amsterdamsche liberale
kiezers niet alle 36 zetels in de Staten
voor hun partij opvorderen ... zou de
meerderheid in de Prov. Staten van
NoordHolland zich kunnen verplaatsen.
ieder echter weet, dat dit onmogelijk is.
De katholieken en de anti-revolutionairen
zijn als anti-liberale partij in deze pro
vincie zóó zwak, dat zij nooit meer dan een
beperkt aantal plaatsen kunnen winnen.
Immers zelfs in de negen districten der
Hoofdstad mochten zij bij de verkiezing
voor de Tweede Kamt r niet n hunner
candidaten zien slagen.
Wanneer het Handelsblad Zuid-Holland
en Noord-Holland in n adem noemt,
alsof deze beide provinciën te samen er
voor moesten zorgen dat de Eerste Kamer
in het volgende jaar niet zal worden om
gezet, zegt het eenvoudig iets, dat vol
strekt geen zin heeft. Zeker, het klinkt
heel aardig ter aansporing van een soort
liberale kiezers, die nog niet eens weten,
hoe de Eerste Kamer gekozen wordt. Best
mogelijk, dat er ook nu weer eenige hon
derden, die dan toch de Eerste Kamer
wilden redden, onder deze voorstelling van
hooge plichtsvervulling, naar de stembus
zijn gehold; maar is het toch niet be
denkelijk, dat men zulke redeneeringen
zich veroorlooft te houden ... eenvoudig
om een zoo groot mogelijk aantal van de
36 «bewijzen van goed gedrag" voor zijn
partij en de aftredende leden te ver
krijgen. . . en daarmee het bewijs te leveren,
dat het liberalisme in de hoofdstad bloeit?
* *
*
De schok, waardoor sommige gemoe
deren zijn opgeschrikt, nu van ds 36
Amsterdamsche Staten-zetels eenige door
niet-liberalen zijn vermeesterd, was zóó
groot, dat men de woorden door sommigen
geschreven of gesproken, niet al te nauw
lettend mag keuren. Men moet de ge
loofsbelijdenis van een geslagene niet naar
zijn zuchten en vloeken afrekenen. Zoo is
het dan ook wenschelijk, nu dit Amster
damsche verkiezingskoortsje tot het ver
leden behoort, met de stembiljetten de
gedrukte stukken en stukjes maar te ver
zegelen en er niet weder naar om te zien.
Indien wij van die aanbevolen gedrags
lijn nog even afwijken, is dit, wijl de
positie van n der betoogers aan zijn
woorden een meer dan gewoon gewicht
verleende. We hebben het oog op het
optreden van professor Van Hamel.
De hoogleeraar achtte den toestand,
waarin de liberale partij, ten gevolge van
den uitslag der verkiezing te Amsterdam
verkeerde, zóó ernstig, dat hij, ofschoon
om gezondheidsredenen liever zich terug
houdende, toch spreken moest. Hij be
handelde de zaak principieel. De geheele
geschiedenis der liberale partij, zoo ver
zekerde hij, is evolutie. Zij moet worden de
groote hervormingspartij. Zij moet zich
versterken om zich sociaal krachtiger te kun
nen ontwikkelen. Nu is het haar plicht, bij
de groote verantwoordelijkheid, waar er een
liberaal ministerie is gekomen, te trachten
de innerlijke kracht te bewaren groote
indrukwekkende kracht te vertoonen, door
aaneengesloten op te trekken ... Die kracht
bestaat in stemmen. Verleden jaar werd
er meer gestemd, en was de kracht der
evolutie-partij dus grooter...
De soetaZe-hervormingspartij en de Pro
vinciale Staten van Noord-Holland ..;
16 aftredende sociale hervormers, die allen
herkozen hadden behooren te zijn! Zie
hier een nieuw gezichtspunt voor de
Staten-verkiezingen. Geheel in overeen
stemming met deze inderdaad hoogere
opvatting van dit verkiezingswerk, wees
de Hoogleeraar op de onmisbare voor
waarde, om te komen tot »een optreden
met indrukwekkende kracht" ... Noodig
was het geloof in een ideaal... een ideaal
dat voor de hand lag... n.l. te worden
de groote hervormingspartij in het Vader
land
Evolutie sociale hervormingspartij
indrukwekkend optrekken innerlijke
kracht! Wanneer de liberale partij, van
conservatief tot radicaal, die woorden nu
maar zich in het geheugen prent, zal zij
weten, dat zij voor de Provinciale Staten
van Noord-Holland de aftredenden moet
kiezen. En wee haar, wanneer zij daarin
nalatig blijft, want en nu komen de eigen
lijke argumenten »als nu de herstemmin
gen voor de vrijzinnigen niet goed uit
vielen dan zouden aan het provinciaal
bestuur krachten onttrokken worden van
beteekenis. Het zou een grool verlies zijn
in verband met de verkiezing van leden
der Eerste Kamer; verzwakt KOU worden
de kern van hen, die deze Kamerleden
kiezen. Maar nog grooter zou het verlies
zijn voor de vrijzinnige partij zelf, omdat
zij zou verliezen aan innerlijke kracht,
misschien zich een doodelijke wonde zou
toebrengen."
Zij zou krachten van beteekenis ver
liezen ... nu, dat zou o.i. nog te boven
te komen zijn. Ook zonder enkele van de
aftredenden, zou de kracht van beteekenis
in het corps der 77 wel niet ontbreken.
Maar er is een ander bezwaar: de kern
van hen, die Eerste Kamerleden kiezen,
zou verzwakt worden. Wat dat zeggen
wil ? Is dat kiezen van een Eerste
Kamerlid zoo'n bijster moeilijk werk, dat
b.v. 60 liberale Staten-leden daarin sterker
zouden zijn dan 50 ? En wat nog wonder
baarlijker is... wanneer de herstemming niet
geheel naar den zin der vrijzinnigen uit
liep dan zou de evolutie-partij, de
sociale hervormingspartij, zich misschien
een doodelijke wonde hebben toegebracht!
Een paar zetels minder in een college,
dat ongeveer niets te doen heeft en
de evolutie in gevaar; de innerlijke
kracht zoek; het ideaal verduisterd; de
sociale hervormingspartij om zeep! Wat een
wereld om in te leven, waar al die groote
zaken van zulk een kleinigheid afhangen,
en hetgeen de ziel verrukt, 'en in geest
drift doet ontgloeien, niet steviger is ge
plant dan een bloem des velds!
Toch, ook dit heeft ons niet het meest
getroifen. Geheel onverklaarbaar kwam
het ons voor, dat een hoogleeraar, die van
innerlijke kracht en van het ideaal der
sociale hervormingspartij spreekt, geen
politicus van professie, maar een drager
van denkbeelden, een prediker vau be
ginselen, zelf in zijn hart overtuigd van
de billijkheid eener evenredige vertegen
woordiging zich heeft kunnen weer
houden zijn gehoor allereerst te verzeke
ren, dat hij zich schaamt voor het ver
leden eener zoogenaamd liberale partij,
die, zoo lang ze er maar kans toe heeft
gezien, in een stad waar honderd duizend
katholieken en misschien vijftig duizend
calvinisten wonen al de 36 «bewijzen
van goed gedrag" naar zich toe te halen ...
als ware in de «liberale" politiek zelfzucht
de eerste, de eenige deugd.
Man van het ideaal hoe kondt gij
zoo kleinzielig zijn ? Waar bleef uw be
sef van «innerlijke kracht?1''
De uitslag der herstemming, heeft onze
meening bevestigd, dat de liberalen, zelfs
ondanks het sterkste alarmgeroep, niet
warm te maken waren, eenvoudig omdat
zij wel wisten, dat de Amsterdamache ver
kiezing voor de Provinciale Staten van
Noord-IIolland volstrekt niet van invloed
kan zijn op de. samenstelling der Eerste
Kamer. Had men met eenigen schijn van
waarheid kunnen beweren : indien gij niet
op uw post zijt, gaan de Staten van
Noord-Holland om, geen enkele
clericaal ware verkozen.
Intusschen met deze Staten-verkie
zing dient er op gewezen te worden, hoe
ook nu weer de slimmiglicid in de politiek
zich wreekt. »Slim" als altijd heeft men,
toen het nieuwe kiesrecht kwam, alleen
de Tweede Kamer ontbonden, maar de
Eerste Kamer en de Provinciale Staten,
naar het oude kieerecht verkozen, laten
voortbestaan. Daar stak dit voordeeltje in :
als het nieuwe kiesrecht, men kon niet
weten, eens een kerkelijke meerderheid in
de Tweede Kamer bracht zou men
met een liberale Eerste Kamer jaren
lang nog die kerkelijke meerderheid
machteloos kunnen maken, m. a. w. met
die uit het afgedankte kiesrecht ontspro
ten Eerste Kamer het land kunnen
regeeren. Edoch deze leepheid heeft haar
schaduwzijde. Niet in Amsterdam, of
Noord-Holland, maar over het geheele
land houden de kerkelijke partijen en de
niet-kerkelijke elkander vrijwel in even
wicht en het is zeer goed mogelijk, dat
niet door Amsterdam of Noord-Holland,
maar door de andere provinciën de
kerkelijken een meerderheid verkrijgen in
de Eerste Kamer, terwijl zij in de Tweede
Kamer in de minderheid zijn. Het voor
deel dat de liberalen zich beloofd hadden,
dreigt nu voor hen een nadeel te worden,
want is er eenmaal een kerkelijke Eerste
Kamer, dan kan het jaren duren, vóór
ook deze Kamer weder om is.
En zouden nu de oogen niet open
gaan? Wat is voor een goede werking
van het parlementair stelsel meer noodig,
dan dat de Eerste en de Tweede Kamer
naar n zelfde kiesrecht n zelfde beeld
\ geven van de politieke gesteldheid des
lands opdat, als er een liberaal mini
sterie aan het roer staat ook liberaal, en
als er een kerkelijk kabinet is, ook kerke
lijk kunne geregeerd worden dat beide
richtingen zich kunnen vertoonen in haar
volle kracht?
Uitoefening der geneeskunst in
de grensgemeenten.
»Een wetsontwerp is ingediend ter goed
keuring van de overeenkomst op den 23sten
Februari l SOS te 's-Gravenhage tusschen
Nederland en Duitschland gesloten, waarbij
die, op den Uden December 1S73 te Berlijn
tusschen beide Rijken gesloten, tot regeling
van de uitoefening der geneeskunst in de
grensgemeenten wordt uitgebreid tot de
veeartsen."
Een dergelijke overeenkomst, als hier
genoemd wordt, bestaat ook tusschen
Nederland en België(7 Dec. 1868) en
bepaalt, dat de geneeskundigen, gevestigd
in wederzijdsche grensgemeenten het recht
hebben tot het uitoefenen aldaar van de
geneeskunst of een harer takken. Een
uitmuntende bepaling, voor het meerendeel
zeer ten goede komende aan de bewoners
van vele plattelands streken. De omschrij
ving van het artikel geeft echter aanleiding,
dat somwijlen vreemde geneesheeren [kun
nen praktiseeren in eene omgeving, waar
hunne hulp volstrekt niet noodig is en
aan den anderen kant, dat de bedoeling
der wet om ten nutte te zijn van geïsoleerd
wonende grensbewoners, volstrekt niet
bereikt wordt. Er zijn toch gemeenten,
van eenige uitgestrektheid in ons land,
die met een uithoekje toevallig de grenzen
raken; de vreemde geueesheeren, ook
tandmeesters daaronder gerekend, hebben
nu het recht in de geheele gemeente soms
uren ver van de grenzen, geneeskundige
praktijk uit te oefenen, zitdagen te hou
den enz., niettegenstaande een voldoend
aantal Nederlandsche geneeskundigen in
deze plaats gevestigd zijn of er bij den
tegenwoordigen overvloed van jonge artsen
(en tandmeesters) allicht zich zouden
vestigen of zitting houden, indien dit
verlof aan buitenlandsche titularissen
geen overwegend bezwaar opleverde.
Aan den anderen kant is niet zelden
langs de grenzen van Nederland voor de
plattelandsbewoners groote behoefte aan
geneeskundige hulp, die over de grenzen
ook gemakkelijk verkrijgbaar is; zonder
wetsovertreding kan deze echter niet
worden ingeroepen, omdat de gemeente,
waar deze zieken woonachtig zijn, niet
onmiddelijk aan de grenzen gelegen is,
maar toevallig een smal strookje eener
andere Nederlandsche gemeente hen scheidt
van de gsenslijn.
Bij eene andere wettelijke overeenkomst,
waar eene dergelijke omstandigheid aan
goede werking der wet beletselen in den
weg zoude kunnen stellen, hebben de
wederzijdsche regeeringen hierin voorzien.
Op 15 Nov. 1892 is namelijk tot stand
gekomen eene schikking tusschen Neder
land en België, betreffende maatregelen
te nemen bij het voorkomen van honds
dolheid op de wederzijdsche grenzen,
waarbij aan burgemeesters de verplichting
tot wederkeerige kennisgeving is opgelegd
bij ieder geval van hondsdolheid waarge
nomen: dans ime commune néerlandaise
limitrophe ou sitiiée d une dislance de
moins de quatre kilomètres du Royaume
de Belfjique en omgekeerd. De bepaling
der overeenkomst blijft dus van kracht
ook al raakt de gemeente, waarin het
geval van hondsdolheid voorkomt niet
onmiddelijk aan de grenzen.
Uit den aard der zaak ondervinden
slechts enkele deelen van het land de
bezwaren aan deze overeenkomsten ver
bonden en zullen zij slechts zelden de
aandacht der wetgevende macht trekken
in die mate, om zich in 't bijzonder met
de herzienning en verbetering bezig te
houden.
Nu deze echter geroepen wordt er hare
aandacht aan te schenken door het indie
nen van het bovenbedoelde wetsontwerp,
ten doel hebbende eene uitbreiding tot
stand te brengen, wat betreft de uitoefe
ning der veeartsenijkunde, zou het hoogst
wenschelijk zijn deze gelegenheid te baat
te nemen en de noodige verbetering aan
te brengen, door het woord »gemeente''
als grensbepaling weg te nemen.
Het zou veel meer overeenkomen met
de bedoeling, waarmede deze verlofs
bepaling voor vreemde geneeskundigen is
in het leven geroepen, veel meer ook de
belangen der plattelands grensbewoners
baten en de rechten en bevoegdheden der
Nederlandsche geneeskundigen, tand
meesters, vroedvrouwen en veeartsen waar
borgen, indien in al zulke overeenkomsten
werd vastgesteld, dat wederzijdsche praktijk
wordt toegelaten binnen een strook vau
b.v. vijf kilometers, onverschillig op welke
wijze de gemeenten daarbinnen zijn verdeeld.
Het is waarschijnlijk alleen de gewoonte,
die indertijd er toe geleid heeft bij de
regeling dezer aangelegenheid de ligging,
precies aan de grenslijn van het Rijk, en
de omlijsting der geheele gemeente als
criterium te nemen, overigens bestond
daarvoor geen enkele noodzakelijkheid en
het is om die reden te hopen, dat een
der leden van de Kamer deze gelegenheid
niet ongebruikt zal laten, de aandacht
van de regeering er op te vestigen.
Bezwaren tegen het vaststellen van zulk
een strook langs de grenzen zullen moeielijk
als overwegend kunnen gelden, wanneer
men ziet, dat ten behoeve van de accijns
wetten herhaaldelijk zoogenaamde verboden
rayons en onder bijzondere bepalingen
gestelde strooken langs de grenzen zijn
aangegeven, waarbij evenmin de omlijsting
der gemeenten tot maatstaf wordt genomen.
Br. Dr. G. W. B.
Op en om de Philippijnen.
M l l V
«Terwijl Willem Jansz. met zijne vloot
in l622 voor Manila lag, was de toestand,
waarin de Spanjaarden zich bevonden,
oogenschijnlijk verre van rooskleurig. De
inwoners van Cagayan in het noorden van
Lu9on en Zanbales op de westkust van
dat eiland waren tegen hen in opstand,;
in Manila waren de levensbehoeften tot
ongekend hoogen prijs gestegen, hoofd
zakelijk omdat wij de haven geblokkeerd
hielden, en over hun gouverneur Fajardo
hadden zij volstrekt geen redenen om
tevreden te zijn. Integendeel, de Audiencia
van Manila had reeds in 1621 herhaal
delijk haar beklag over hem ingediend bij
den koning. Zij verweet hem in drie
jaren tijds driejinillioen onnut te hebben
verspild, zonder dat hij iets tegen den
vijand had uitgericht en daartegenover
een millioen als particulier eigendom naar
Spanje had gezonden." ')
De geschiedenis herhaalt zich. Lees
voor Willem Jansz., den Hollandschen
vlootvoogd, admiraal Dewey met zijn
Amerikaansch eskader; voor den Spaanschen
gouverneur Fajardo den generaal Primo de
Rivera en zijn handlanger Paterno, en de
geschiedenis van 1622 zou kunnen door
gaan voor die van 1898.
Reeds voorjaren hebben de Spanjaarden
ingezien, dat het voor hen niet doenlijk
was, twee groote koloniale oorlogen tegelijk
te voeren. Daarom hebben zij, toen het
hun onmogelijk scheen op Cuba een ander
stelsel dan eene gewelddadige onderdruk
king van den opstand toe te passen, op
de Philippijnen een systeem van valsche
voorspiegelingen en omkooperij georgani
seerd. Hoe dit iji zijn werk is gegaan,
hebben dezer dagen de republikeinsche
afgevaardigden in de Spaansche Cortes
aan het licht gebracht. Het is een onver
kwikkelijke historie.
Wie het eerst het plan heeft gemaakt
om de opstandelingen op de Philippijnen om
te koopen en hen tegelijk op de gemeenste
manier te bedriegen, is niet uit te maken.
Zeker is het, dat Primo de Rivera het
plan heeft uitgevoerd met medeweten en
instemming van het conservatieve en van
het daarna opgetreden liberale ministerie.
Het laatste bedrijf is onder den tegen
woordigen premier Sagasta afgespeeld, en
deze kan van de zaak niet onkundig zijn
gebleven, daar Primo de Rivera de zes
millioen peseta's, die zij kostte, en waarvan
een goed deel hem aan de vingers is blijven
hangen, natuurlijk niet uit zijn eigen zak
heefc betaald, maar ze uit de staatskas
heeft genomen.
Als onderhandelaar tusschen den
Philippijnschen gouverneur en het
insurgentenhoofd Aguinaldo trad de advokaat Paterno
op, een der goede vrienden van den afge
treden minister van koloniën Moret. Paterno
begaf zich, door Primo de Rivera van eene
volmacht voorzien, naar het hoofdkwartier
der opstandelingen te Biacnabato en slaag
de er in, Aguinaldo te overtuigen, dat
deze in zijn eigen belang en in dat van
zijne zaak zou handelen door vrede te slui
ten. Natuurlijk stelde Aguinaldo zijne voor
waarden ; de Spanjaarden kwamen dan ook
niet slechts met geld, maar tevens metbelof
ten van hervormingen. Drie millioen zouden
worden gegeven, naar het heette om de nood
lijdende opstandelingen te ondersteunen,
maar verder eisch te Aguinaldo de verdrijving
of althans de ontbinding der monniksorden,
de vertegenwoordiging der Philippijnen in
de Cortes; de invoering van eene
recht') D. A. SLOOS. De Nederlanders in
dePh>lifpijnsche wateren vóór 1626.