Historisch Archief 1877-1940
No. 1096
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
setti, die daar teekenlessen gaf, kennis maakte;
een kennismaking die tot gevolg had, dat de
groote meester hem onder zijn leiding nam ;
terwijl Rossetti met de hem eigen goedhartig
heid tevens den jongen schilder werk bezorgde,
opdat deze in eijne dagelyksche nooddruft zou
kunnen voorzien. Zoo verscheen, door zijn
leermeesters toedoen, in de lllustrated London
News van hem een zwart-en-wit-teekening,
naar een schilderij van den Prae-Raphaëliet
Windus".
In 1857, drie jaar na
Burne-Jones'meerdsrjarigbeid, kwaai William Morris met hem samen
wonen en van meet af aan is de invloed van
den grooten dichter-werkman merkbaar. In
datzelide jaar werden reeds de eerste groote
teekeningen voor gebrand glas gemnakt.
Het wil ons voorkomen dat de kunstenaar
zich in zijne decoratieve ontwerpen, schilderijen
etc. altijd zuiverder en meer volmaakt heeft
uitgesproken dan in de dingen die meer gemaakt
werden om het uitsluitend picturale van het
geval. Strikt genomen is Burne Jones altyd
aan den decoratieven kant gebleven, maar om
'cjuister uit te drukken: in zijne toegepaste
kunst, als tapijten, gebrand glas, is hy altijd
vollediger geweest, en vooral ook omdat hij in
dit laatste een krachtiger harmonieuzer coloriet
liet zien dan in zijn schilderirgen, die voor
ons Hollanders, van huis uit meer coloristen,
niet die sonore kleurengamma hebben, die we
er zoo gaarne in zouden wille i zien.
Onder zyn glasech Ideringen behooren die in
Christ-Chutch te Oxford en in St.-Philip-Church
te Birmingham tot de allerbesten, terwijl van
zyne gobelins de Star of Bethlehem" en
cenige wandtapijten, met een enkel teeder
\rou«eiifi^uur tegen een decorati f fond van
ranken en bladen en randversieringen naar
ontwerpen vaa Morris, tot de voornaamsten
behooren.
Tot zijne bekende sch lieringen behooren
King Cophefua and the Beggar Maid", dat
sterk de kenmerken van den invloed van
Rosetti met zich draagt, the Angels of
Creation", the Golden Stairs", the Wheel of
Fortune" en anderen.
In vereeniging met Morris maakte hij teeke
Stroomingen en Tepstrooiinp,
ii.
Zoo plaste ik ia een stroom en tegenstroom,
zoekend naar het goede vaarwater. Gemakkelijk
is dit niet te vinden, waar zoovele krachtige
stroomingen op elkander stuiten, en draaikolken
vormen, waarin een gewoon mensch gevaar
loopt zijn verstand te zien meesleepen naar de
diepste diepten vaa den watertrechter, om het
wie weet? tot duizend splinters gestooten
weer Laar boven te zien dwarrelen. Om eenig
houvast te hebben neem ik de toevlucht tot
mijn oude redmiddel: het axioma of eenige
daarmfêgelijkstaande waarheid. In den dool
hof der opinies, waarvan de laatst, verkondigde
altoos de meest ware lijkt, geeft het iemand
het veilige gevoel van niet te kunnen verdwalen,
althans niet reddeloos verloren te kunnen loopen,
wanneer hij, strevend Baar een eigen oordeel,
het uitgangspunt zijuer redeneering vastmeett
aan den stevigen bodem eeniger moeilijk te
ontkennen waarheden. Ziehier wat ik vond:
1. Het menschdom wil zich voortplanten.
Hét beweert zelfs dat het zich krachtens
overheerschende instincten moet voortplanten. Of
het menschdom daarin gelijk heeft en daaraan
wijs doet is tene kwestie op zichzelf; maar het
fait is dat het zich voortplantte, voortplant en
nog een wen lang zal voortplanten.
2. Tot de voortplanting is onmisbaar de moeder.
Zelfs is, in het hoogere dierleven, de moeder
doorgaans onmisbaar tot de voeding der jong
geborenen gedurende de eerste levensweken of
maanden. Tevens hebben zich, hetzij tengevolge
van aangeboren aanleg en voorbeschikking, hetzij
tengevolge van eeuwenlange lotsbestemming en
erfelijkheid, bij het vrouwelijk menschdier eenige
eigenschappen ontwikkeld, die het mér dan den
man geschikt maken om zeer jonge levens ook
intellectueel en zedelijk te leiden en te vormen.
Wat daarvan zij, het oordeel der eeuwen, afge
zien van alle vernederende opvattingen ten
opzichte der vrouw, kent aan haar de speciale
geschiktheid toe om het zeer jonge leven te
verplegen en te kweeken.
3. Naast de zucht en den wil tot voortplanten
is in de menschheid, als geheel beschouwd, een
drang naar hooger zedelijk leven, naar grooter
volmaking te bespeuren. Bij liet individu kan
die drang, door aanleg en erfelijkheid, in meer
dere of mindere mate aanwezig zijn. Door de
opvoeding zal hij bij het indicidit worden gedempt
of aangewakkerd.
IIIIIIIIIIUllMIIIIIIMIIIImillllllllllllllllllllllllMllllllllllltlllllHUWntllIM
FEUILLETON.
tttutittiitiiiiitiiiiiiuiiiiitnnttmtiiii
iiiimtiiiuiniim
Zün yiwen schriel in geldzaken?
ningen en versieringen voor the Golden
Legend", The dream of John Buil". Zijn
grootste arbeid op boekversieringsgebied is
wel geweest de illustratie by Morris gedichten
en bij de vertaling van The Aeneid" die door
Morris' dood niet geheel op de Kelmscott
Press zijn uitgevoerd geworden.
In 1894 werd hem het baronetschap door de
Koningin verleend, een eer die hy deelde met
Sir Frederick Leighton, Sir John Millais en
Sir Edgar Boehm.
Afgezien van de vraag, of dergelijke onder
scheidingen voor den betrokkene wel veel
waarde hebben, mag het toch opmerkelijk
heeten, hoe andere landen hunne groote burgers
eeren en hoe daar niet bijna uitsluitend de
aan de staatsruif staanden voor eerbewijzen van
regeeringswege in aanmerking komen.
J. G. V.
IIIMHIlimlIMIIIMIIIMMMIIHIIHMIIllllllllllllMIlllllllltll
Tentoonstelling m Schilderijen, Aparellen
en Teelrap,
door H. I. Haverman, Is. Israëls, Ed. Karsen,
I. Toorop, Fl. Verster, J. Veerman, bij
Oldenzeel.
Ilaverman, Israëls, Karsen, Toorop, Verster,
Voerman, als we die namen hooren, en de
de kleine expositie in de kunstzalen aan de
Leuvehaven zien, zijn we dan niet onmid
dellijk er van overtuigd, dat zy' de kunst van
hun land waardiger vertegenwoordigen, dan
de talrijke bende kunstproleten (de enkele
goeden niet te na gesproken) die in de
akademie de wanden van een heele reeks zalen
bedekken ? Voelen we den wrevel en de
moedeloosheid, opgewekt door de honderden
wafelkraamdoeken, die ons .als nederlandsche
kunst werden opgedrongen, niet uit ons weg
vloeien ?
Zij, de jongeren, erfgenamen van den
Eliasmantel der oude generatie van
impressionnisten, die hun laatste woord gezegd hebben,
zij, de stemmingsdichters, de d oorners, de
verfijners, zij houden hoog de traditie dezer
De vraag is gesteld in The Woman at
home; «rnean" beteekent hier, naar de schrijvers
en schrijfsters het opgevat hebben, vooral
kleingeestig, schriel in het fooien geven;
eenigen sleepen er ook het »op koopjes loopen'',
het afdingen en beknibbelen bij, tut de grens
waar het een deugd begint te worden, die
zuinigheid heet.
Een vijftal schrijvers en schrijfsters hebben
er opstellen over ingezonden; de meeste zy'n
het er over eens, dat vrouwen zuiniger zijn
dan mannen, en inderdaad in het fooien geven
gierig. Gertrude Atherton merkt op dat de
Amerikaansche veel royaler is dan de Engel
sche, omdat zij meestal op reis meer geld bij
zich heeft, en gewoon is zich als man te
gedragen. Ook komt in Amerika voor, wat
in Europa weinig geschiedt, dat dames elkaar
inviteeren en tracteeren. Ook maakt zelfs in
Amerika nog West en Oost een groot verschil;
de Californiërs bv. hebben feitelijk geen idee
van de waarde van het geld; het leven is er
heel goedkoop, eten en drinken en zon heeft
men haast voor niet; maar de minste munt
is er 121A cent waard ^% dollarcent), en
hiervoor heeft men een langen tramrit of een
krant of iets nog geringers. W. Pett Riggs
en Adeline Sergeant zijn het er over eens,
dat de vrouw geen begrip heeft van de waarde
van werk, misschien omdat zij als vrouw en
huismoeder zooveel werk doet dat niet op geld
waardeerbaar is. Het loon van een kruier,
van een naaister, van een onderwyzeres vinden
ze altoos te duur, omdat deze er zelf niets
voor uitgeven, zelf geen kosten maken; dit j
4. Na aftrek van aanleg en erfelijkheid, wordt
het jeugdige individu geheel en al gevormd
door de hem omringende invloeden. Die
invloeden zijn, gedurende de allereerste levensjaren,
van schier uitsluitend huhelijkeu aard. Daaren
boven staat in de meeste gezinnen, althans in
wat men noemt de normale gezinnen, het jonge
kind bijna uitsluitend bloot aan den invloed
der moeder en van vrouwelijke dienstboden en
huisgenooten. Zelfs gedurende de eerste school
jaren staat het kind bij voorkeur onder
vrouwelijken invloed.
Op grond van dit alles durf ik beweren:
1. Dat de moeder de spil is waaromheen
de wereld draait.
2. Dat het geluk der wereld verzekerd zou
zijn indien a) alle vrouwen //moeders" wareu
iu den hoogeren zin; indien b) alle moeders
opvoedsters waren, en iudien c) alle opvoedsters
een helder inzicht hadden in de meest belang
rijke levenskwestics, o. a. de innige verhouding
tusschen het individu en d.e maatschappij.
3. Dat men de waarde der echte moeders
nooit hoog genoeg schatten en het moederschap
nooit te ideëel opvatten kan.
4. Dat, al voedt men de meisjes niet op
voor de huwelijksmarkt, men ia de vrouw nooit
genoeg het principe der moederlij'klieid tot ont
wikkeling kan brengen.
Tot een andere, maar tot al het voorafgaande
in nauw verband staande orde van gevolgtrek
kingen behooren de volgende:
1. Intellectueel is het menschdom steeds
vooruitgegaan, sedert de eerste oermensch den
eersten steen in een gespleten tak bevestigde
om een wapen te vormen.
2. De intellectueele vooruitgang bracht steeds
nieuwe waarheden (op allerlei gebied) te voor
schijn, en met deze nieuwe deukrichtingen, levens
toestanden en bestaande vormen. Eu zóó innig
is het verba'id tusschen nieuwe idetën en nieuwe
vormen, dat een groote geest met het oog
daarop het onsterfelijke beeld kon scheppen;
vmen doet geen nieuwen wijn iu oude
iederzakken, anders zoo bersten de zakken eii de wijn
wordt uitgestort."
3. Ondanks allen intellectueelen en
zedelijken vooruitgang bleef het innerlijke wezen
van den mensch zich zelven alle eeuwen door
gelijk, en springt ook de innerlijke nheid
van alle waarheid den detikenden mensch in
het oog ; is het ook een onbetwistbaar feit dat,
op geestelijk gebied de ontwikkelde raenscli van
heden deüontwikkelden meusch vau vóór
eeuwen volkomen verstaat, en dat er, vóór
gemis aan waardeering leidt vanzelf tot schriel
heid in het fooien geven. Annie S. Swan
stemt toe, dat vrouwen minder royaal zijn;
maar voert als verzachtende omstandigheid
aan, dat gewoonlijk van haar verwacht wordt,
met betrekkelijk geringe middelen niet enkel
comfort, maar zelfs den schijn van weelde te
geven, en zij daarenboven voor zich zelf ook
zuinig zijn. Eene vrouw van stand zal vaak
een straat ver wandelen om een tram uit te
sparen, ofschoon zij moede is; dan is het
toch ook niet verwonderlijk, wanneer zij den
conducteur een andermaal niet de halve vracht
extra toegeeft.
Het opstel van Jerome K. Jeroine geven wij
in zijn geheel.
* *
»In de rookkamer van de een of andere club
kwam ditzelfde onderwerp eens ter sprake.
De meesten van ons waren jong en wij had
den de vraagstukken van het heelal besproken
met die beslistheid en die alwetendheid, zoo
karakteristiek in de tegenwoordige jeugd. Wij
hadden de sociale vraagstukken opgelost. Ook
hadden wij de tien geboden herzien. Toen
kwamen wij op het idee eens over de vrouw
te spreken. Ik stelde, meer voor de aardig
heid, de vraag: «Zijn vrouwen slechter of beter
dan mannen" ? Een jonge man, juist van
Cambridge, zeide: slechter. »IIaar deugden liggen
aan de oppervlakte, «verklaarde hij, «en vallen
daarom meer in het oog. Als sexe zijn zij niet
in staat tot edelmoedigheid, rechtvaardigheid
of standvastigheid."
«Wat zijn haar deugden ?" vroeg een heel
lange jongeman, die een heel lange sigaar
rookte. «Zij gaan 's Zondags naar de kerk
om elkanders hoeden te zien. Zij drinken geen
whiskey omdat zij geen whiskey lusten.
Zij bidden omdat zij geleerd hebben dat zij
in den Hemel komen als zij het doen. Afwe
zigheid van ondeugden is haar deugd".
«Ik vind dat je ze wel wat hard beoordeelt,"
landen aan de zee, waar de kunst van
het penseel zoo dikwijls de bewondering der
geheele beschaafde wereld afdwong.
Ed. Karsen en Isaac Israëls, beiden lief
hebbend het wondermooie Amsterdam, met zijn
oude buurten, zijn grachten, zy'n monumenten,
maar en hier houdt de overeenkomst op
ieder op zy'n wijze. Zie maar eens van Karsen
No. 16, «Avond in Amsterdam", waar niets
anders gegeven is dan de rustige ernst van
een gracht met oude huizen en boomen, pittig
donker, waarboven een stille lucht, een rust
zóó stoorloos plechtig en indrukwekkend als
in een katakombe. En Is. Israëls met zijn
Leliegracht: ook d:iar de oude huizen en een
gracht niet overhuivende brug; maar tevens
een eindelooze beweging van menschen en
wagens: dat is het bedrijvige Amsterdamsche
dagleven op de daad betrapt.
En «Zwarte Jane" van Israëls, verwaarloosd
vrouwenkopje tegen fond van oude huizen,
hoe voelen we ook hier de atmosfeer van die
nige stad, waar heele buurten zijn die zóó
als door een tooverwoord overgeplaatst schijnen
uit den bloeitijd van de Nederlandsche Repu
bliek.
Karsen is ook met zijn vier overige inzen
dingen bizonder gelukkig geweest. Hij weet
zoo goed wat hij wil, hij kan zoo volkomen
geven met rustige zekerheid wat hij voelf, en
ik ken weinig artisten, die zichzelf zoo gelijk
bly'ven. «Bloeiende appelboom" (14) is een
wonder van innig-intiem, fleurig leven,
«Tuintje" behoeft voor werk in dit genre van
den Delftschen Vermeer niet onder te doen ;
«Enkhuizen" (15) en «Molen"" (12) bevatten
kwaliteiten van kleur en stemmi .g, die er
niet minder de bewondering voor vragen, dan
voor het eerstgenoemde. Karsen's werk ver
toont ons in den regel den stillen, ernstigen
schemer boven gractiten, tusschen oude ge
bouwen en zware boomen, intieme, mooie
hoekjes, innig waar, en licht aansprekend: ik
geloof niet dat er veel superieure artisten zijn
als hij, die zoo weinig concessies doe i aan
het publiek en toch door datzelfde publiek
betrekkelijk zóó algemeen gewaardeerd worden.
Zijn kunst is de eenvoud zelve, weinig pre
tentieus en tóch voornaam. Het is de voor
naamheid van den aristokraat, die zijn mindere
beleefd en vriendelijk behandelend, toch niet
vergeet dat er een afstand tusschen hen bestaat.
Voerman heeft met Karsen gemeen de sobere
eenvoud van uitdrukking, maar die tóch minder
toeschietely'k is dan bij zyn kunstbroeder.
Beiden zoeken ze de schemering, maar waar
Karsen stadshoekjes, stille grachten, hofjes en
tuintjes afbeeldt, geeft Voerman voornamelijk
de wijde velden met grazend vee, het vlakke
Hollandsche land, met daarboven uitgespannen
de hooge avondhemel.
En dat zijn werk minder wordt, als hij
eng begrensde onderwerpen behandelt, wordt
aanstonds duidelijk, wanneer we 27,
«Rozenlaantje" vergelijksn met «Drinkend paard" en
«Avond" (28 en 29).
»Rozenlaantje" is een grot van laag groen
vol schaduw, waartusschen de bleeke kleuren
schemeren van rozen. Aan het eind een huisje
in vol daglicht, en een vrouw die by' het raam
zit. Hoewel hst wjrk goede eigenschappen
heeft, trekt het toch niet aan, worden we er
niet door aangegrepen, voelen we bijna niets
in ons er aan verwant. Het blijft dof en vaal,
de kleuren leven niet, de loovergrot is doe
zelig en het daglicht vreugdeloos. Neen, wil
men den schilder in zijn volle kracht zien, dan
weide men zijn aandacht aan de andere twee,
reecU genoemde stukken. Dat is superieur
werk, dat ons met bewondering slaat, hier
voelen we een kunst, die onsterfelijk, zelfs
onaantastbaar is. Zie eens in »Avond" achter
de vlakke schemerweiden de nog nagloeiende
westerkim, waarboven donkere wolkjes met
fèl-goude randen; dat heele strakke landschap,
fijn doorschijnend, droomend in het late licht.
Zie ook de heerlijke schemerstemming in
«Drinkend paard", waarin het mij evenwel
voor wil komen, dat de gebogen neklijn van
het paard niet volkomen juist waargenomen
is. Echter in zulk soort stemmingswerk
schaden kleine technische zonden maar heel
weinig.
Jan Toorop dwingt niet minder dan de
anderen bewondering af; maar ik stel me
voor, dat die bij niemand onverdeeld zal zijn.
DAMEjg.
eeuwen, zedelijke waarheden zijn gevonden en
uitgesproken, die heden ten dage nog haar volle
kracht, bezitten en in alle toekomst zullen
handhaven.
Uit dit alles volgt:
4. dat de moederliefde in wezen nog is wat
zij reeds was toen het menschdom tot eenige
zedelijke ontwikkeling was gekomen, en dat de
intellectueele ontwikkeling dit haar wezen niet
bij machte is te verkracliten, wM het te ont
wikkelen en het ie gieten in andere vormen.
Eu d H, t is het wat, dunkt mij, zoo vaak over
het hoofd wordt gezien: dat. de liefde der vrouw
en der moeder voor de haren in wezen nog de
zelfde kan zijn wat zij in haar beste openbaringen
altoos was: trouw, rein, oppfferend en opbouwend,
terwijl zij zich in de vormen schikt naar de
eischeu, de toestanden, en ook de gemakken en
genietingen van het moderne leven. Eu zoo
moge de fiets, om uu maar ee'.s ie. blijven bij dat
evenzeer geprezene als belasterde moderne ver
voermiddel, de uiterlijke levensvormen wijzigen
in het moderne gezin, zij behoeft daarom nog
niet de waarachtige liefde en het waarachtige
plichtsgevoel aan te tasten in de hartader; en
de nattiur van de fels brengt volstrekt niet
mede dat zij den haard vereenzaamt, het budget
iu de war brengt en het huishouden op stelten
zet. Als het op vergelijken aankomt, dan wordt
er zeker evenveel gezelligheid eu waarachtig
huiselijk geluk wegyeiwaaf en wept/esc'irobl als
vrepffejietst. Wanneer zullen wij menscheu ons
toch eens toeleggen op de juiste appreciatie der
dingen ?
Ay w ai l Ie, Juni 1S9S. NELLIE.
(Wordt vervolgd.}
iiiiiiniiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimimnmiiiiiiMiiniiiiiiHiiiiiiiiiiiu
Union des arts décoratifs. Aard
beien. Nationale lilxur. Menu's.
Voor bruidsmeisjes. Geen ijskast.
De vrouwen-afdeeling van de Union des
Arts décoratifs te Parys heeft weer eene ten
toonstelling geopend, die van ernstig en smaak
vol werken getuigt. De ingezonden voorraad
is groot; wij zullen alleen de vakken noemen,
om te doen zien welk een rang de vrouw daar
in de kunst-industrie inneemt; drie groote
zalen van de oude Chancellerie d'Orléans, rue
des Bons-Enfants, zijn met de werken gevuld.
Men ziet er naast elkaar het werk van de
aristocratische dames-patronessen en haar
vriendinnen, en dat van de jonge
handwerk
«iiiiitiiiiiiiiMiiiiiliiliiiimiiiiiiiititHiiiiiiMiiiiiiiliimiiiiiiiiiiiiiiitiiitiii
zeide een jonge man die aar, het Ministerie
van Buitenlandsche Zaken was. «Denk eens
hoe gehecht een vrouw aan hare kinderen is".
«Instinct" antwoordde het jonge mensch van
Cambridge, «Er zijn honden en slangen ge
weest, die zich zelf hebben opgeotterd voor
hun welpen."
«Het is alleen een vorm van zelfzucht," lispte
de lange jonge man.
»Aan haar kinderen offeren zij alles op.
Kijk eens hoe zij de gouvernante afsnauwen
en hoe lastig zij het arme naaistertjes maken,
j op dat hun dierbaar kind een mooier veer op
l zijn hoed zal krijgen."
j »Zij zijn beter van zeden dan wij," bracht
| de jonge man van Buitenlandsche Zaken in.
l «Zij hebben geen hartstocht, en minder ver
leiding," beweerde het jonge mensch van Cam
bridge.
Ik wendde mij tot een ouder lid van de club,
die zonder iets te zeggen er bij had gezeten
met zijn pijp tusschen zijn lippen en de
Ninetecnth ('entnry open op zijn knie. Ik
dacht dat hij geluisterd had, maar hij had ge
slapen. Hij verzocht ons de vraag te herhalen.
»De quaestie is" zei bet jonge mensch van
Cambridge, «zijn vrouwen slechter of beter dan
mannen".
Het oudere lid nam zijn. pijp uit den mond.
«Ik ben van meening," zeide hij bedaard, als
iemand die een vraag nauwkeurig heeft over
wogen, «dat sommige vrouwen beter zijn dan
sommige mannen. Ik ben ook van meening
dat sommige mannen beter zijn dan sommige
vrouwen."
Voortdurend opmerken en nadenken heeft
mij tot de overtuiging gebracht, dat de uit
spraak van het oudere lid veel waars bevat.
Sommige vrouwen zijn erg schriel. In
Oxfordstreet zag ik onlangs een dame die een
cab aanriep; zij stond juist bij Marshall en
Snelgrove. De aandacht van den koetsier was
echter totaal ingenomen door het stukje lucht
sters, die trachten in de kunst-industrie een
plaatsje te veroveren. Mjn vindt er dus: kanten
van allerlei stijl, kussens, zakdoeken, waaiers;
stoffen, geschilderd (aquarel, gouache, olie),
geborduurd (au passé, Oostersch), geweven,
met goud doorregen, gepailleteerd, gebrocheerd,
met kralen bezet; artistiek leer, repoussé, ver
guld, geschilderd ; bind werk, gebrand, en relief;
brandwerk of pyrogravure ; geschilderd
porcelein en aardewerk; tin; gedecoreerd glas;
aquarellen, gekleurde missalen,
miniatnurportretten, ernails ; behangselpapieren ; artistiek
goudsniidswerk en geslepen steenen. In ieder
van deze vakken is wat moois te zien, en
sommige dames hebben weer aardige combi
naties gevonden. Er is onder anderen een
vuurscherm var. rood en donker goud, waarop
een bloemdessin gebrand is, maar de grond
ingevuld met een dessin van opgeplakte vlokjes
zijde, met goudpoeder bestrooid.
* *
*
Eon romaneske aardbeiengeschiedenis van
koning Otto van Beieren, komt juist in deze
aardbeiendagen de aandacht vragen. Zooals
men weet is de koning krankzinnig; men
meende dezer dagen dat hij sterven zou. Eene
week lang had hij r.iets gedaan dan zuchten
en schreien, bijna niet gegeten of geslapen.
Op een ochtend vond men hem weder
goedsmoeds. Hy had een zilveren doosje in de
hand en zei: «Het is met gravin L. weer betar;
zij is buiten gevaar !'' In het doosja waren
twee verdroogde aardbeien, en men dacht toen
aan eene geschiedenis uit vroeger tijd. In 1867
nam prins Otto deel aan een pic-iiic, waarbij
veel werk maakte van de zeventienjarige
gravin L. Na het landelijk dcjeuuer was hij
met haar verdwenen in de lanen van bet
bosch. Men zond den een en ander om hen
te zoeken, en zij weiden gevonden,
boschaardbeien plukkend. De koninklijke familie
achtte het noodig het mei^e naar een klooster
te doen zenden, waar zij nog vertoeft. Dezer
dagen is zij zeer ernstig ziek geweest en op
der. dag waarop Otto van Wittelbbach met het
doosje gezien werd, was inderdaad de beter
schap ingetreden.
* *
*?
De firma Van Bijsterveld, bekend door haar
»advokaat", die men evenals Wijnand Fockink's
half-en-half, tegenwoordig ongeveer heel Europa
door ziet drinken (in Duitschland vooral
's avonds, als «slaapmutsje") heeft een paar
nieuwe artikelen in den handel gebracht, en die
dat boven Crystal Palace hangt. Een bediende
van Marshall en Snelgrove kwam naar buiten
en rtoot hard. De koetsier scheen zoo geheel
in beslag genomen door zijn luchtbeschouwing,
dat hij den weg overstak, een zijstraat insloeg,
alles klaarblijkelijk met het voornemen nu
recht op Crystal Palace toe te rijden en van
daar het luchtverschijnsel gade te slaan.
Eenige minuten later kwam ik uit den
boekwinkel er tegenover en bij het aanroepen
van een cab, reed dezelfde man voor. Ik vond
zijn gedrag van zooeven zoo vreemd dat ik
een uitlegging vroeg.
>;Ik kan het niet bekostigen mijnheer," ant
woordde hij fluisterend. «Als ik jong en on
getrouwd was, zou ik wel dames willen rijden,
bless'ein, maar met cabs van zestien shillings
per dag, om niet te spreken van de belastingen,
een vrouw en kinderen om te onderhouden
wel, ik kan het niet doen".
Maar ik heb ook royale vrouwen ontmoet.
Een vriend vsn mij bewaart op zijn schoor
steenmantel een vuile shilling, in een zilveren
lijstje. De geschiedenis ervan laat ik bier volgen:
Het was in den tijd toen ik het nog erg
krap had, zeide hij, en ik was in Londen
zonder n vriend. De meesten van ons heb
ben zulke omstandigheden gekend. Het is
interessant het zich later te herinneren, maar
onaangenaam bet te beleven. Ik was juist uit
het London Hospital gekomen, na een operatie.
Ik weet dat ik er ellendig uitzag en ik was
zoo zwak als een man maar wezen, en als hij
uithouden kan. Ik leunde tegen een lantaarn
paal en dacht er over hoe ik ooit in Old
Ford Koad zou komen waar ik mijn kamer
had, en ook of eenig menschelijk wezen er
iets om zou geven als ik den anderen kant
opging en in de rivier een einde aan alles
maakte, toen er een vrouw voorbijging, zich om
keerde en mij aankeek. Er was niets merkwaar
digs aan haar, zij was een gewone vrouw uit het
East End,met de stompe vuile handen die het
geZouden er nog velen gevonden worden, die
geheel te goeder trouw een stuk als «Verlangen
en bevrediging" mede voelen en begrijpen ?
Afgezien van de voortreffelijke techniek, zullen
niet velen met mij ds eeuwig-eendere snit
der gezichten, als uit karton gesneden, ver
velend gaan vinden ? Is oudbakken filosfie
nu een veld, waar men inspiratie te zoeken
heeft voor kunst van alle ty'den ? Ig het te
verwachten, dat latere geslachten over 't alge
meen veel zullen voelen voor vrouwen met
gebroken kruisen, en beierende klokken en
leliën, waar de verklaring in staat is alleen
koel begrip te brengen, daar de gedachte ons
onverschillig laat. Dat symboliek evenwel van
goeden huize kan zijn, aansprekend door kleur
en lijn, zoodat een verklaring gerust achter
wegen kan blijven, bewijst de schilder ons
onmiddellijk door No. 24, «iets van eeuwige
jeugd", als kleurgamma, zoo heerlyk rein en
luchtig als blauwglanzend maanlicht; zóó
wonder subtiel van teekening der slanke,
jeugdige fleuren, dat we erkennen door zulk
werk nader te komen tot den artist.
Dit geld ook voor het «Vrouwenkopje" (23)
en het «Kinderkopje" (22). Als portretschilder
zoekt hij in gevoeligheid van lyn zijn ekivalenten
vier eeuwen terug, by de Vlaamsche en Hol
landsche Gothieken.
«Landschap in Dernaw" (18) een droomerig
ding, dat verdiensten heeft van kleur, en de
opmerking trekt, omdat het procédéheel
bizonder is, doende denken aan een gobelin.
Van Floris Versier zijn er twee aquarellen,
waarvan No. 25 «Winter" bespreking vraagt,
maar dan ook zeer nadrukkelyk, want nog
nooit is mij deze kleurentoovenaar mij zoo
superieur toegeschenen als in dit fijne, voor
name winterlandschap. Zie die schaduwsneeuw
op den voorgrond, doorschynend violet, en
daarop boomen, met kronkelende, kale takken,
tegen de fijnblauwe lucht als een orgie van
dronken bacchanten. En op den achtergrond
glanzend zonlicht, roodgoud, goudgeel, gloeiend
op lage huizen . . . Dat alles een syinphonie
van blij, feestend licht, als een goud ;njubel
zang van vol orchest, met zonnescbyu van
fagotten, boomtakkenspreiding van violen en
naar de aanstaande Kroningsfeesten betiteld.
Beide zijn zeer welsmakend ; of een van beiden,
de «Koninginne Van Bijsterveld's Nationale
likeur", of de dito «Kronings-bitter" zooveel
fortuin zal hebben als de «advokaat", is
natuurlijk de vraag. Ieder jaar worden er
eenige likeuren en bitters uitgevonden; waar
om, een paar jaar geleden, de «triple sec
Cointreau" het gewonnen heeft van de anderen,
en een tijdlang met succes tegen Chartreuse
en BénéHetine concurreerde, is zeker niet
gemakkelijk na te gaan. Van Kirschwasser,
Maratquiri, Kummel, hoort men nu weer min
der ; misschien hoort men over een jaar enkel
van «Van Bijsterveld's Nationale likeur."
* *
*
Met het oog op dejeuners of diners gedu
rende de kroningsfeesten heeft de firma Van
Mantgem (?de Fakkel", Singel bij de Munt),
een paar heel sieriy'ke menu's in den handel
gebracht, het eene met het portret der Ko
ningin voluit, met kroon en nationaal wapen
versierd, het andere met de buste in een ronde
lijst met gekleurde wapens; de beide beelden
met hermelijnen mantel en diadeem. Beide
kaarten zien er smaakvol uit; onze eenige
aanmerking zou zijn, dat ons de vergulde kroon
in evenredigheid wat groot genomen schy'nt.
Op het menu-blad is plaats voor en voldoend
aantal gerechten.
De bladen zullen wel duur zijn, want de
uitvoering is uitstekend, maar het is ook een
heel uiooi souvenir.
* *
#
Een aardig souvenir voor bruidsmeisjes, dat
in Engeland in de mode komt, is een waaier,
waarop de miniatuurportretten van bruidegom
en bruid. Als de waaier er naar ingericht is,
kan het bruidsmeisje er ook de bandteekening
van bloedverwanten en gasten en andere
herinneringen op doen aanteekenen.
* *
*
In een Duitsch blad wordt aanbevolen,
wanneer men geen kelder en geen ijskast
heeft, in den zomer spijzen te bewaren in
eene kist, waarvan de bodem en binnenwanden
geheel met briquetten bekleed zijn. Ook is
het noodig al de ruimte die niet door de
spijzen wordt ingenomen, met briquetten te
vullen. De kist moet goed gesloten worden;
spijzen en dranken blijven er verrassend laag
frisch in. E-e.
iHiMiiiiiiiimiiuHiniMmiimii!
volg zy'n van ruw werk zonder einde Eenige
passen verder stond zij stil, keek mij weer
aan en ging terug.
»Wat scheelt er aan?" vroeg zij. Haar stem
was ruw als zij zelf, maar er was iets
sympathieks, in dat ze voor mij de liefelijkste
muziek maakte die ik ooit had gehoord.
Ik vertelde het haar.
»En er gaat geen omnibns ook hier langs,1'
zei ze nadenkend.
«Neen, was dat maar zoo," antwoordde ik,
«maar het zal wel gaan als ik het langzaam
doe".
«Hoe ver is het ?" was haar volgende vraag.
»0, maar anderhalve mijl," antwoordde ik.
«Als ik mij beter voelde zou ik het in twintig
minuten kunnen loopen."
Zij grabbelde tusschen de plooien van haar
slordige japon.
«Neem dit," zei ze, «en roep een cab. Ik
weet hoe het is als je je zoo voelt;" en voor
ik goed begreep wat er gebeurde, was zij
twintig meter ver.
«Toch nam je geen cab" merkte ik op.
«Neen," antwoordde hij. >>Ik wilde den shilling
liever bewaren. Ik kijk er dikwijls naar wan
neer ik ontevreden ben, het stamt mij zachter
als ik dat doe."
Dit is nu toch een voorbeeld van een royale
vrouw, die van verdiensten van misschien
negen shillings in de week, rijtuiggeld geeft
aan iemand die haar totaal vreemd is.
Daarom vind ik het moeilijk deze vraag te
beantwoorden. Zijn vrouwen «schriel''? De
vrouw als soort genomen is lastig te
beoordeelen, want op het oogenblik dat ge meent
ze te begrijpen, zal de eene of andere vrouw
iets doen, zoo weinig vrouwelijk, dat al uwe
berekeningen verkeerd zijn; en als ge ze ver
beterd hebt, waarschijnlijk nog verkeerd, zal
die zelfde vrouw zich weer echt vrouwelijk
gedragen, zoodat het raadsel altijd blyft.
«Hoe is de vrouw eigenly'k!"