De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 3 juli pagina 1

3 juli 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1097 DB AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD VOOB NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel büde Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/» Zondag 3 Juli, Advertenliën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.10 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het internationaal Congres tot behandeling van vragen betreffende het patronaat over ontslagen gevangenen en de bescherming van zedelijk verwaarloosde kinderen, door Mr. M. C. Nijland. (I.) Dnislere zaken. Staten verkiezing. ? Het Ministerie-Brisson. SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door D. Stigtar. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Av'erkamp. De Wieneckemedaille. Tydschriften voor bouw- en sierkunst, door B. W. P. Jr. Schoppenboer, door G. van Halzen. - PINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. FEUILLETON: Ver tellingen van een oud-student. RECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES: Stroomingen en tegenstroomingen, door Nellie. (III.) De ten toonstelling te Neuwied. Allerlei, door E-e. Ingezonden. SCBETSJES: Als de kinderen spelen, naar liet Duitsch van Otto Ernst. (Slot.) ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVEHTENTIEN. HMIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIilllllllllllllllllllllllMlllllllltlHHIHIUI Het internationaal Congres tot behandeling van vragen betref . fende het patronaat over ont slagen gevangenen en de bescherming van zedelijk verwaarloosde kinderen. In de eerste helft van Juni kwamen de afgevaardigden van verscheiden Regeeringen en andere belangstellenden te Antwerpen bijeen om over verschillende onderwerpen, het patronaat betreffend, te beraadslagen en te trachten op vele punten tot, overeenstemming te geraken. Dat dit congres permanent te Antwer pen bijeenkomt, heeft zijn goeden grond. Dank zij den oud-Minister Ie Jeune, die zich zoozeer aan het vraagstuk «bestrijding van bedelarij en landlooperij en bescher ming van verwaarloosde kinderen" heeft laten gelegen liggen, is het patronaat over verschillende categorieën van hulpbehoe venden in Belgiëtot een volkomenheid gebracht, welke men elders misschien te vergeefs zal zoeken. Het congres was in drie secties verdeeld, welke zich respectievelijk met de bescher ming van kinderen, het patronaat over ontslagen gevangenen, bedelarij en landJooperij en patronaat over krankzinnigen bezighielden. Het ligt niet in mijn bedoeling alles te behandelen, wat in deze secties en de daaropvolgende algemeene vergaderingen werd besproken. Voor 't oogenblik houdt mij het vraagstuk van de bescherming der verwaarloosde kinderen, dus de eerste sectie, bezig, terwijl ik spoedig gelegenheid zal hebben in de Vragen des Ttj'ds op het verhandelde in de andere secties terug te komen. Hoe moet het ambachtsonderwijs zijn in de inrichtingen M opneming van kinderen die onder administratieve voogd/) gesteld zijn ? luidde de eerste vraag, aan 't oordeel van het congres onderworpen. Hierover voerde voornamelijk 't woord de heer Campioni, juge de paix teSchaerbeek, terwijl o.a. de heer Simon van der Aa, onze hoofd-inspecteur der gevange nissen, een belangrijk rapport over het ambachtsonderwijs op onze Rijksopvoedingsgestichten had overgelegd. De heer Campioni besprak het ambachts onderwijs, dat op de Rijksweldadigheidsscholen in Belgiëgegeven wordt, en kwam tot het besluit, dat het resultaat er van over 't algemeen niet aan de verwachting heeft beantwoord. Hij leidde dit af uit de uitkomsten der enquête, welke gehouden ia over de keuze van een ambacht door de kinderen, voorwaardelijk in vrijheid en onder toezicht van de patronaats-commissie te Brussel gesteld. En dan zou hem ge bleken zijn, dat de meeste kinderen, in de vrije maatschappij teruggekeerd, een ander ambacht kiezen dan zij in de Rijksweldadigheidsscholen geleerd hebben. Er ontspon zich hierover een levendige maar wel wat verwarde discussie, volgens de Antwerpsche Métropole omdat de meeste sprekers niet op de hoogte van de quaestie waren. Ik meen te mogen gelooven, dat de heer Campioni te veel heeft gegenera liseerd. Want, er bestaan in Belgi patronaats-commissies in de hoofdplaatsen van alle rechterlijke arrondissementen, en, wat voor Brussel geldt, is daarom nog niet toepasselijk op »de provincie". Inte gendeel. Maar bovendien: Is ook het advies der directeuren van de Rijksweldadigheidsscholen ingewonnen, gedachtig aan het: hoor en wederhoor ? Ik zou het be twijfelen, omdat ik indertijd door een onderzoek in loco en door bericht van de directeuren, tot andere resultaten ben ge komen. Als grondbeginsel stel ik voorop, dat men in deze inrichtingen er op uit is om de jongens van 't platteland het landbouwvak en de jongens uit de stad een ander ambacht te leeren. Nu is het een feit, dat de lust om boerenarbeider te worden niet groot is, dus zal een jongen, voor den landbouw opgeleid en uit de School ont slagen, veelal een ander ambacht kiezen en het betreuren, dat hij niets anders geleerd heeft. Maar, daar staat tegenover, dat, zooals mij de directeur te Reckheim verzekerde, juist de jongens, die zijn in richting verlieten, om hun vlijt en vaar digheid in hun ambacht door velen zeer gezocht zijn. Maar zij kunnen dan ook uit een groot aantal ambachten kiezen, en de tijd van ver blijf is meestal lang genoeg om bedreven te worden. De jongens die een ambacht zullen leeren, worden eerst eenige weken »en quarantaine" gehouden, opdat de directeur hun aanleg kunne beoordeelen. Dan kun nen zij een vak kiezen. Nu gebeurt het natuurlijk wel, dat de keus van velen valt op hetzelfde ambacht en zij zich een tijdje met een ander moeten bezig houden tot er plaats komt. Dit lijkt mij echter minder foed, want zóó kan men óf in vele vaken een kraan worden of in alle een sukkel blijven. In vele vakken , want op sommige Rijksweldadigheidsscholen wordt in 25 ambachten onderricht gegeven. De School te Ruysselede?Beernem is bekend om haar fijn mandewerk en prachtige kant, welke ik nergens mooier zag. Die te Namen vormt bekwame metselaars, slotenmakers en loodgieters. Het tapijtwerken is afge schaft, niettegenstaande prof. Thiry (Revue de Belgique 15 juin '89: Patronage des Enfants) het noemt een der ambachten »bien choisis et a l'aide desquels on parvient toujours tl gagner sa vie." St. Hubert levert goede hoefsmeden, blikslagers en decoratie-schilders. De School te Reckheim vormt vijlenmakers, kunstdraaiers, beeld houwers en kuipers. Ook worden er lover tjes en overschoenen gemaakt. Natuurlijk wordt op al deze inrichtingen tevens onder wijs gegeven in de gewone ambachten: timmeren, schoenmaken, enz. De tweede vraag was: Welke zijn de middelen om verdediging en bescherming te verzekeren aan kinderen, die voor den rechter moeten verschijnen. Bij de bantwoording dezer vraag trad op den voorgrond de jonge Brusselsche advocaat Henri Jaspar, ook in Amsterdam bekend, omdat hij op 3 Nov. 1896 in de vereeniging »Pro Juventute'' een schets gaf van het »comitéde défense", waarvan hij lid is. Dit bestaat uit 25 juristen. Telkens wijst het een zijner leden aan ter verdediging van een kind, dat voor den rechter verschijnen muet. En dikwijls ver zoekt het, om het kind aan een verderfe lijke omgeving te onttrekken, aan den rechter opzending naar een Rijksweldadigheidsschool voor langen tijd. De heer Jaspar stelde voor de besluiten van het in Juni ISO-i te Antwerpen ge houden congres te sanctionneeren. Daar waren de volgende conclusies aangenomen : Om de verdediging en de bescherming van het voor den rechter gebrachte kind te verzekeren, moet men: lo. zich uit sluitend ten doel stellen het zedelijk te verheffen en niet het te straften ; 2o. te dien einde een bijzondere procedure volgen, welke zich op deze twee stelregels grondt: a) het misdrijf, dat het kind begaat, is niet op zich zelf een strafwaardig feit, maar wijst op een gevaarlijken moreelen toestand; b) elke maatregel, ter bescherming van den jongen delinquent genomen, moet zoo ge heim mogelijk blijven; 3o. elke opsluiting van een kind, zelfs in de cel, absoluut veroordeelen. ') De sectie vereenigde zich met deze conclusies. (Slot volgt). ME. M. C. NIJLAXD. Wij ontvangen een afdruk van onder staand artikel. Duistere Zaken. In de Tweede Kamer der Staten-Oeneraal werd den ]0 December 18'.)?, op voorstel van den .Minister van Binneiilandsche Zaken, aangenomen : Subsidicn tot bestrijding van misbruik van ster ken drank ? 10 000.'' Bij de behandeling van dit voorstel werd door d', n heer Vermeulen, voorzitter der kommissie van Rapporteurs, o.a. gezegd: ....Ook omtrent een arder punt zou eeue in lichting haar (de kommissie) aangenaam zijn. liet is 'bekend, dat er twee katcüoriën van drankbes' rij ders bestaan: Gcliecl-outlioudcrs en voors!anders van matigheid in het ahvmrcn. Ouder de eer-te kntceorie worden sommigen, misschien velen aangetroffen, die ir> de leden der tweede kategoric veeleer tegenstanders dan vriiiiden en medestanders zien/' De. kemnv.ssie van Rapporteurs, het streven ^ an beide kafegoriën waarderende, zou, indien het moge lijk is, gauniu de verzekering ontvangen dut bij het verleenen van subsidie tusschen die beide katcgoricn geen. verschil zal worden gemaakt." (Handelingen II. Pag. 412). Terwijl de heer Nolting opmerkte: Indien de Minis'.er bereid mocht zijn om die werkliedenvereenigingen te steunen in het tegengaat* van het drankmisbruik, die kanker der maatschappij, dan zou ik dat zeer toejuichen, wai t juist van uit de klasse der werklieden moet de draukbestrijding uitgaan." (Handelingen II. Pag. 413). l)e heer Goeman Korgrsiua, Minister van Binnenlandsche Zaken, antwoordde hierop: Mijnheer de Voorzitter! Het verwondert mij niet, dat deze post bij de kommissie van Rapportei rs geen bezwaar heeft ontmoet. Immers de geheele Kamer zal met mij instemmen dat, waar de schat kist jaarlijks 25 millioen trekt \iit sterken drank, de tijd wel gekomen mag beeten dat eenige steun verleend wordt aan die vereeuigingen, welke zich zoo veel moeite geven om het drankmisbruik te b. strijden. De kommissie van Kapporteurs heeft tot mij de vraag gericht of ik bij het toekennen van geldclijken steun onderscheid zal maken tusschen onthoudersen afschaffiiigsvereeuigingen of dezulken die alleen misbruik bestrijden. Mijn antwoord is, dat ik tusschen al die vereenigiugen volstrekt geen onderscheid zal maken, dat ik mij van eenzijdigheid iu dit opzicht geheel zal ont houden, want al de genoemde soorten van vereenigingen hebben mijne volle sympathie. Ook aan verecnigingen die geen neutrale, maar zelfs een specifiek godsdienstige kleur hebben, zal ik, wanneer blijkt dat aan steun behoefte bestaat en het geld uuttig besteed zal worden, mijn steun niet onthouden De heer Nolting vroeg of ik voornemens ben wcrklieden-verecnigingen, die het misbruik van ster ken drank tegengaan, te steunen? Waarom niet? Ik geloof dat wij allen met daukbaarhe'd erkennen, dat werkliedenvereenigingen, tot verschillende richtingen behoorende, het eens zijn omtrent de noodzakelijkheid der bestrijding van drankmisbruik. Ook in die richting acht ik mij verplicht steun te verleenen (Handelingen II pag. 413 en 414). Is 't te verwonderen, dat de Socialistische GeheelOnthouders-Propagandacliib n als geheel-outhoudersn als werkliedeii-vereeniging zich per rekwest tot den Minister van Binnenlandsche Zaken wendde, met verzoek haar, voor de propaganda tegen het drank misbruik, een zeker bedrag toe te staan ? Onvermoeid strijdt de klub voor geheel onthouding, in woord en hi schrift waar dit mogelijk is, en ze zon nog meer, nog veel meer kunnen doen wanneer de finantiëa beter waren. Het antwoord van den minister was echter een teleurstelling ! Tot hare groote verwondering kreeg de klub het volgend schrijven : De Minister van Biunenlandsche Zaken beschik kende op het verzoek van het bestuur der Socialis tische Geheel-Onthouders Propagandaclnb om een geldelijke toelage ter bevordering van de propaganda voor geheel onthouding. Getft aan adressant te kennen, dat er geeiie t« men zijn om aan zijn verzoek te voldoen. 's-Gi'dvenhflf/e, 9 Maart IS98 " (Handteekeuing onleesbaar). 't Was voor de klub, gedachtig aan de bovenaangehaalde woorden des Minister? een zeer duistere zaak. Duister vooral, omdat in de beschikking hier boven de redenen tot de weigering niet worden eenoemd. Ze besloot daarom nogmaals een rekwest te zenden, waarin o m. werd gezegd : Dat zij als draukbestrijdeisvereeniging vermeent, ook de Suc. Geh. Oiith. Prop. Club recht heefc tot steun. Dat echter naar aanleiding van een desbetreffend rekwest in een antwoord d.l. 9 Maart 18'JS no. 1114 afdeeling BB, werd bericht dat er geen termen tot inwilliging bestonden. Dat zij zoo vrij zijn niet te weten welke tennea als zoodanig voor haar, toch een draukbcstrijdersvereenigitig, zouden moeten bestaan. Redenen waarom de Hoc. Geh. Onth. Prop. Club zich nogmaals tot u wendt, mei vcrzjck haar een bedrag toe te staan, en in eik geval bij niet toeslaan te vernemen welke redenen voor deze weigering bestaan." En 't antwoord van den Minister hierop? Hier is't : De Minister van Binnenlandsclie Zaken, betchikkcnde op het herhaald verzoek van liet bestuur der Socialist! ehe Geheel-Onthouders Propagamlaeliib om een subsidie toe te staan en in ieder geval hij niet toestirm te vernemen, welke re.lenen er voor deze weiuvring bestaan ; Gelet op de ingewonnen ambtsberichten ; Geeft aan adressant te kennen, dat er geen termen zijn om aan zijn verzoek tr voldoen. 's-Vratenhayn, 25 Mei 1S98'" (Ilandteekening onleesbaar). Ook nu nog loopt de klub in \ duister rond te takten, nog altijd is ?.e even vvrr. V* ai zijn nu toch de redenen van deze wrigerinir r Zijn ze uroot r Zijn klein? Zijn ze gewichtig: Zijn ze minder güwichlig'r Zijn ze misschien te verhelpen ? Alles is non' een diep geheim. Eu rondloopend met een gemoed zoo zwaar, zoo in-zwaar, besloot ze het geval bekend te maken, opdat lirht ontsta, want gedeelde leed is halve leed, en ze kraeht putte, en den moed ont vangen... nogmaals ecu rekwest te solirijveu. Namens df SM'. Geii.-Onll'. Prop. Cli'l te .tiiut/mtain, Jon. LODE*HK, Sekn'lc'ris. Inderdaad er is iets duisters in deze geschiedenis. Dat uit een schatkist, die jaarlijks 25 mil lioen uit sterken drank trekt, tien duizend gulden voor subsidie aan vereenigingen ter bestrijding van drankmisbruik gegeven wordt, getuigt op zichzelf nog niet van een propaganda-ij ver, die bewondering moet wekken. Een ernstig gezicht te blijven zetten bij deze Ilegeeringsmilheid kost eenige moeite. Als men van iemand 2500 gld. heeft weten machtig te worden en men geeft daarvan er een aan de kerk b.v., om dat deze de zelfzucht bestrijdt draagt de onbaatzuchtigheid nog geenszins een verheven karakter. De Staat der Xeclerlanden met zijn 25 millioen uit den sterken-drank-accijns, zou, indien hij een individu ware, niet gemakkelijk een fatsoen lijk gezelschap kunnen vinden om er in te verkeeren. Maar wij weten nu eenmaal hoe het met dien Staat geschapen is, en hebben voor het oogenblik alleen onze aandacht t* wijden aan de verdeeling van de tien mille, die hij ter ^bestrijding van drank misbruik" afstaat. Het feit is, dat namens dien Staat, Minister Borgesius 10.000 gld. heeft uit te deelen aan vereenigingen gelijk hem goeddunkt. Alleen de belofte bindt hem dat hij geljjkelijk zijn gave zal schenken aan matigheids-mannen, afschaffers en ge heel-onthouders, want, zoo verzekerde hij, alle die vereenigingen hebben mijne volle sympathie. Hoe iemand volle sympathie kan hebben zoowel voor een matigheidsvereeniging als voor een geheel-onthoudersvereeniging moge niet duidelijk zijn, daar de eene soort van vereeniging hem toch allicht sympathieker dan de andere zal wezen, men vergete niet dat er een Minister aan 't woord was, die gaarne zich zoo vurig en krachtig mogelijk uit drukt. Werklieden-vereenigingen tot ver schillende richtingen behoorende, neutrale vereenigingen, politieke en kerkelijke als zij geld noodig hebben en dat nuttig voor het gestelde doel, de bestrijding van drankmisbruik, willen gebruiken, zoo was de belofte, hun zal ik mijn steun niet onthouden. Nu zullen wel allen, die van het streven tot beperking van drankmisbruik kennis namen, moeten erkennen dat de socialisten onder de werklieden in deze niet de minstijverige propagandisten zijn. In dit opzicht hebben de socialisten zich verdienstelijk gemaakt. Waarom ontvangt nu juist de Soc. Geheel-onthouders Prop.-club geen steun ? Waarom ? Misschien geheel terecht misschien... maar is het zooals het behoort, bij her haling een verzoek daartoe te weigeren zonder opgave van redenen? In het antwoord op het tweede verzoek, leest men als motief niets anders dan: ?ngelct op de ingewonnen ambtsberichten," maar de inhoud dezer ambtsberichten zelf worden niet vermeld, en evenmin de ambte naar genoemd, die de berichten verstrekte. M. a. w. daar kan dus| zij 't al niet met opzet, maar uit gebrekkige kennis en tegeningenomenheid, bij ambtenaren aller minst buitengesloten omtrent eene ver eeniging allerlei worden gerapporteerd, dat minder juist is, zonder dat de betrokkene zich tegen verkeerde voorstellingen kan verdedigen. Immers bij de Vereeniging der Soc. Geh.-Ontlr Prop.-club zelve had de Minister blijkbaar geene inlichtingen ingewonnen. Ons dunkt het stelsel, om een Minister een zekere som toe Ie staan ter verdeeling onder een aantal Vereenigingen en dat zelfs zonder motiveering van zijn gunstbetoon aan deze en van zijn weigering van steun aan gene kan niet worden besteadigd. Dit is zoo vicieus mogelijk. Wil men Staatssubsidie voor de bedoelde Vereenigingen beschikbaar stellen, dan behoort dat alleen te geschieden bij de begrooting in afzonderlijke posten voor elke Vereeniging, opdat er van minslerieele willekeur bij liet uitdeden van gelden geen sprake kunne zijn en elke Vereeniging zich bij de Kamer voor begunstiging kan aanbevelen. Beter gelooven wij, zou het zijn, dat de Staat dat Vereenigingswerk niet gelde lijk maar zedelijk steunde, door namelijk niet tien duizend maar honderd duizenden, ja millioenen op te ofl'eren, m. a. w. door eene betere wetgeving ten krachtigste te doen blijken, dat het hem waarlijk ernst is met zijn afschuw voor sterken-drankmisbruik. Staten-Verkiezing. Het Handelsblad meent te mogen be twijfelen, dat de uitslag der Kamerver kiezing in 1807 bewijst, hoe IS.oord-Hol!and, dat is de hoofdstad en het overige gedeelte der provincie, den antirevolutionairen en katholieken nooit meer dan een beperkt aantal zetels in de Prov. Staten kunnen verschaffen. «Slechts in Enihuizen, Zaandam, Hoorn en Haarlem werden terstond liberalen ge kozen, in Hilversum een antirevolutionair. Maar voor al de overige 13 leden, die uit Noord-Holland naar de Tweede Kamer af gevaardigd worden, moest herstemd worden, waarbij in 9 Amsterdamsche districten." aaroy m u Amsteraamscne districten. Wanneer men echter er op let, dat het iemce kiesrecht, in Noord Holland, ge geven heeft aan de antirevolutionairen en katholieken lij uiterste krachtsinspanning niet meer dan 3 van de 18 afgevaardig den voor de Tweede Kamer en 8 van de 37 afgevaardigden ter Prov. Staten, had er te Amsterdam bij de Staten-ver kiezing toch wel eenige «edelmoedigheid" kunnen worden betoond. Het Vaderland, melding makende van den uitslag der Amsterdamsche verkiezin gen erkent, dat deze geen aanleiding geeft tot klagen; 13 anti-clericalen en 5 cleri-calen is volstrekt geen verontrustende verhouding; en in elk geval kan, naar het Vaderland opmerkt, op deze zetel ver deeling, van liberale zijde, uit het oogpunt van rechtvaardigheid, geen aanmerking worden gemaakt. Dit is o. i. juist. En aan die rechtvaar digheid hadden de anti clericalen bij de voorbereiding der verkiezing behooren te denken. Het Ministerie-Brisson, Frankrijk heeft weder een ministerie, en wel een radicaal ministerie, althans een ministerie van radicalen. En onge twijfeld heeft de President der Repu bliek dit gewenscht. Want na slechts ne enkele poging te hebben beproefd om met den heer Ribot, die tot de gematigden behoort, eene oplossing van de crisis te verkrijgen, heeft hij achtereenvolgens de radicalen Sarrien, Peytral en Brisson als kabinetsformeerders aangewezen. Het zou zeer gewaagd zijn hieruit af te leiden, dat de heer Félix Faure radicale neigingen of symphathieën bezit. Persoon lijk behoort hij tot de gematigden, en van het laatste radicale ministerie, dat van den heer Bourgeois, heeft hij niet veel genoegen beleefd. Men herinnert zich, in welk een onaangename positie hij zich bevond gedurende de voogdijschap, welke het ministerie-Bourgeois over hem trachtte uit te oefenen. Men herinnert zich, hoe hij op zijn reis naar Lyon en Marseille, waar heen de heeren Bourgeois en Mesureur zich verplicht achtlen hem te vergezellen, ontvangen werd met dekreten: »Leve het ministerie!1' en »Weg met den Senaat!" een enkele maal zelfs: »Leve de Sociale!'1 En men mag aannemen, dat de president dit ministerie niet veel tranen heeft nageweend. Toch gaf hij, nadat de heer Bour geois zijn ontslag had aangenomen, de opdracht tot samenstelling van een mini sterie weder allereerst aan diens geest verwant Sarrien, die het zou beproeven met eene combinatie, waarin het radicale element overheerschend zou zijn, doch waarin ook andere republikeinsche partijen zouden zijn vertegenwoordigd. Eerst toen deze combinatie was mislukt, werd de alles behalve radicale Méline op het Elysée geroepen, en diens ministerie heeft zich ruim twee jaar kunnen staande houden. Thans is de volgorde juist omgekeerd geweest. De heeren Sarrien en Peytral kregen nog de opdracht, een ministerie uit verschillende partijen samen te stellon ; den heer Brisson blijkt het maken van zoo'n allegaartje niet voorgeschreven te zijn. Politieke allegaartjes zijn trouwens door den heer Faure, nog voor hij als president optrad, uitdrukkelijk veroordeeld. Bij de verkiezingen van 1893 protesteerde hij tegen de zoogenaamde »concentratiepolitiek." Aan zijne toen voor zijne kiezers gehouden rede ontleenen wij het volgende. »Wat is eene regeering? Is het eene vereeniging van mannen, samengekomen van de vier windstreken der politiek, ieder rnet zijn eigen traditiën en zijn eigtn richting, die het met elkander eens trachten te worden door alle quaestiën te ontduiken ? Zal die overeenstemming tusschen hen tot stand gekomen zijn omdat zij eene uiterst vage gemeenschappelijke verklaring hebben geteekend, welker verdienste daarin bestaat, dat zij niemand ontstemt, en in welke men iedereen tracht wijs te maken, dar, men aan zijne meening voldoening zal schenken ? ^Herinneren wij ons niet een radicaal ministerie, welks meerderheid bestond uit mannen, die in hun oorspronkelijk program de eischen hadden opgenomen, welke aan de geavanceerde partij dierbaar zijn ? En wat is er van die plannen gekomen, toen deze mannen, die toch volkomen te goeder trouw waren, aan het roer kwamen? Hebben zij die uitgevoerd? Neen, want in het ministerie bevonden zich een of twee ge matigden. En de radicale partij kreeg geenerlei voldoening. »Zouden wij niet van den anderen kant kunnen wijzen op een liberaal ministerie, waarin een radicaal minister zijn ambtgenooten het ontslag van een ambtenaar afdwong? En wat de solidariteit van de regeering betreft, hebben wij nietsomiijds (om niet te zeggen dikwijls) een minister openlijk de staatkunde hooren critiseeren van de regeering, van welke hij deel uit maakte?''

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl