De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 10 juli pagina 1

10 juli 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1098 DE AMSTERDAMMER A'. 1898. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bjj de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . B 0.121/! Zondag 10 Juli, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer. . . . ? . . f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. door INHOUD VAN VEERE EN VAN NABIJ: Het internationaal Congres tot behandeling van vragen betreffende het patronaat over ontslagen gevangenen en de bescherming van zedelyk verwaarloosde kinderen, door Mr. M. C. Nijland. (Slot). Het Nederlandsen Verbond. Na de tweede nederlaag. SOCIALE AANGELEGENHEDEN, door D. Stigter. TOONEEL EN MUZIEK: De prijskamp der tooneelschool, door Mr. J. E. Banck. KUNST ES LETTEREN: De Heraldiek en de Inhuldigings feesten, door C. W. H. Verster. Amsterdamsen liuiistnienws door J. H. S F Boosdorp, door L. v. D. en Willem Kloos. Een vrouwenleven, door Elise Orzeszko, beoordeeld door C. H. Boek- en Tijdschrift, door G. van Hnlzen. Boekaankondiging. FINANCIEELE EN OECOKOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. FEUIL LETON: Een niet-alledaagsch middeï, door J.N. Potapenko. RECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES: Stroomingen en tegenstromingen, door Nellie. (Slot.) De Spaansche Vorstinnen. Allerlei, door E-e. ALLERLEI. INGEZON DEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiiii iiuiiiiiu iiiiiiiui Het internationaal Congres tot behandeling van vragen betref fende het patronaat over ont slagen gevangenen en de bescherming van zedelijk verwaarloosde kinderen. (Slot.) De derde vraag luidde: Vereischt het belang van het patronaat niet, dat de leef tijdsbepaling voor strafrechtelijke verant woordelijkheid zoo laat mogelijk worde gesteld, en voorts, dat het stellen onder administratieve voogdij niet kan geschieden foor karteren tijd dan tot aan de burger lijke meerderjarigheid ? Ook op dit congres weder, evenals overal elders, waar de vraag der strafrechtelijke verantwoordelijkheid ter sprake kwam, nog al uiteenloopende meeningen. Een enkele wilde dien leeftijd bepalen op 14 jaren, anderen tusschen 16 en 18 jaren, omdat dan de ergste misdrijven begaan worden onder de meest verzwarende omstandig heden. Weer anderen, de meerderheid, noemden 18 jaren. Prof Thiry uit Luik was van meening, dat het niet aanging om, ten einde zekere gewenschte voordeelen van het patronaat te verkrijgen, de leeftijdsbe paling zoo laat mogelijk te stellen. Toch ging de sectie ten slotte mede met hen, die 18 jaren stelden, hoewel onder eenig voorbehoud. En dan de vierde vraag: Is er aanlei ding om afzonderlijke gestichten te vestigen voor jonge bedelaars en landloopers ? Ernest Passez, lid van den Conseil d'Etat in Frankrijk, deed een voorstel, dat ook reeds op het penitentiair congres te Parijs en het patronaats-congres te Bordeaux was behandeld. Hij wilde bijzondere inrichtingen onder den naam van »Ecole de Préservation" in 't leven roepen, waarin kinderen, die bedelende worden aangetroffen, zouden komen, om daar een opvoeding naar hun behoefte te krijgen. Maar de andere Fransche afgevaardig den, en ook de Belgische, verzetten zich tegen dit voorstel, omdat zij het verkeerd vonden een kind, dat een enkele maal bedelde, als vagabond op te zenden. Men moet m.i. juist, zooals inBelgi geschiedt, een volstrekte scheiding maken tus schen bedelaars en landloopers van beroep profession) en die het een enkele maal uit nood doen (d'occasion). De eersten gaan naar het bedelaarsgesticht te Merxplas; de laatsten naar het toevluchtshuis te Wortel; voor vrouwen van beide categorieën is het gesticht te Brugge bestemd. Ik wil even aanstippen, dat analoog hiermede onze Rijkswerkinrichting te Veenhuizen een flink »maison de refuge" en die te Hoorn »dépöt de mendicité" kon worden, Leiden kon dan voor de vrouwen van bf.:- o a-'.csoïK . -i«ngewezen blijven. Op na de zijn d.' kort W'. Wat In ' <.:? r:aderingen, welke :;-tm plaats hadden, !"-:ies, welke ik veraan, ' ,- ?. theoretisch ? perse ner ??'?. legd zij.i. \ kiest, -. -ut helper1, r!.-.1... ? hij in,i:;l>;l'.'' reke;i] ??? Ei. . "' hL den . ?'.?'.!?? - tv resu .1' ?.i ::. 't :,! nau . moet am: ' wi worden, en wel vtiji-li, door bekwame r.i v itisch goed onderk< rling een ambacht , He hem bij die keuze nagegaan worden, of p \ysiek daarvoor be ?';: verschillende lan? , k gedaan naar de ..VMihtsonderwijs in de ;? fa daarvan een zoo 1 statistiek gemaakt. Ik zou, wat Belgiëbetreft, durven zeggen, dat dit ambachtsonderwijs (gelukkig is er geen sprake van gewoon lager onderwijs dat nog al treurig is) vrij wel aan de meeste dezer conclusies tegemoet komt. Een statistiek is voorloopig echter niet wel te maken, omdat eerst verleden jaar het eerste drie-jaarlijksch Regeeringsrapport ver scheen, een jaar te laat. In het theoretisch ambacht-sonderwijs moet echter ongetwijfeld verbetering gebracht worden. Ook zullen enkele ambachten op de Scholen zeer goed gemist kunnen worden. Wat de andere landen betreft, werden reeds enkele rapporten op dit congres ingeleverd. Overigens kan de»Commission internationale permanente", bij acclamatie herkozen, veel doen. Daarin hebben zitting voor ons land de heeren Rethaan Macar en Simon van den Aa. Deze commissie geeft uit een ^Bulletin de l'Union inter nationale des Oeuvres de Patronage" en houdt zich voortdurend in alle landen bezig met de quaesties, welke in verband staan met het patronaat over kinderen, ontslagen gevangenen en landloopers. Wat vraag II aangaat: A. De besluiten van het op 8 Juni 1894 te Antwerpen gehouden congres (zie boven) worden goedgekeurd. B. Inplaats van hen in preventieve hechtenis te nemen, moeten de kinderen, die voor den rechter worden gebracht, zoo spoedig mogelijk gedurende de instructie aan de »assistance publique" 2) of aan een patronaats-commissie worden toevertrouwd. C. Er moeten in alle belangrijke plaatsen commissies worden gevormd om zich met de verdediging van voor den rechter ge brachte kinderen te belasten. Daarin hebben zitting: magistraatspersonen, advocaten, commissarissen van politie, regenten van gevangenissen, enz. Deze commissies, naar 's lands wijs ingericht, houden zich bezig met a) het bestudeeren van rechts- en andere quaesties, welke zich ten opzichte van het voor den rechter gebrachte kind voordoen; b) aan de autoriteiten voorstel len te doen om practische verbeteringen aan te brengen, waar het belang van het kind dit eischt; c) toe te zien op de richtige toepassing van die maatregelen, welke eventueel genomen zullen worden; dj in overleg met de administratie der gevange nissen en de besturen der liefdadigheidsgestichten de kinderen uit hun zedelijk ver val op te heffen. D. Die commissies zullen onderling voeling houden. Onze vereeniging »Pro Juventute" heeft reeds afdeelingen te Amsterdam en te 's-Gravenhage, maar nog vele moeten volgen. En betrekkelijk vraag III: Het Congres zou wenschen, dat de leef tijd van 18 jaren werd aangenomen, tot welken de rechter macht zal hebben den minderjarigen delinquent ter beschikking van de Regeering te stellen. De belangen van het patronaat eischen, dat die admi nistratieve voogdij niet ophoude vóór de burgerlijke meerderjarigheid intreedt. Bijzondere inrichtingen voor jonge bede laars en laudloopers werden niet noodig geoordeeld. * * * En nu ten slotte de vraag: Is dit con gres geslaagd? In enkele opzichten zeker wel. Men is het er echter over eens, dat de uitkomsten niet te vergelijken zijn met die van het congres van Juni 1804. De debatten waren soms verward, misten algemeenheid. En men had twee secre tariaten, volgens een der Antwerpsche groote bladen een eere- en een werksecretariaat, wat vele moeilijkheden met zich bracht. De opzet was niet goed. Maar wat v.n.m. teleurstelde, was, dat de Voorzitter van 't congres, de heer Ie Jeune »dont Ie nom est tout un programme", zooals terecht een der afgevaardigden, hem toesprekend zeide, op de sluitvergadering geen rede uitsprak, waarop velen gehoopt hadden. Zij konden zich echter troosten met de rapporten op de algemeene verga deringen uitgebracht door eminente jonge mannen. En men vergete niet, dat de heer Ie Jeune in de derde sectie (Bedelarij en Landlooperij) een zeer toegejuichte rede hield, naar aanleiding van een rapport van de Barones van Caloen de Basseghem over de werking van de wet van 1891 ter bestrijding van bedelarij en landlooperij, waarvan hij de geestelijke vader mag ge noemd worden. Sneek. MR, M. C. NIJLAXD. ') Prof. Tliiry zei op dit intern, congres: /,Jamais uu enfant ne soit condamné;\ la prison; pour l'enfant c'est l' ceole de hienfaisauoe de l'Etat qui s'impose toujours." -). De //loi sur l'assistanee publique" is van 27 Nov. ]b91; werd echter den 3 Juni jl. ge wijzigd ten voordeele van onechte kinderen. Het Merlamheh Verbond. Wij ontvingen van het Bestuur van het Nederl. Verbond het volgend artikel ter plaatsing: Bii koninklijk besluit van 13 Juni 11. no. 55 ia rechtspersoonlijkheid verleend aan het Algemeen Nederlandsch Verbond. Daarmee is aan ons nationale gevoel een bepaalde richting gegeven. Niet in feest liederen en feestdronken behoeft men voortaan zich te uiten; door aansluiting kan men ook met zeer geringe opoffering, bewijs geven van gehechtheid aan land en volk. Het Alg. Ned. Verb. toch wil handha ving en verbreiding van den Nederlandschen stam. Wie onze taal wil als dagelijksch voertuig zijner gedachten, die wil ook ons karakter. Of dat zooveel beter is dan dat van andere volken? Stel van neen, wat dan nog? Waar men van houdt, dat trekt men voor, omdat men er van houdt- Maar het Nederlandsche karakter, ook zonder voorliefde mag men dat hardop zeggen, staat in doorsnee beslist boven dat van vele andere naties, terwijl het zich gerust mag meten met dat der overige. Niemand, of' hij moet groeien in kleineering van eigen land en volk, beweert met kennis van zaken het tegendeel. En misschien is juist de klein heid van ons grondgebied een waarborg geweest voor het voortbestaan onzer volksdeugden. Kleine naties met hun rustiger leven, staan in ontwikkelingen eerlijkheid mee vooraan; niemand ontzegt aan de Denen, de Zwitsers, de Belgen en de Nederlanders een eervolle plaats. Het zijn de wiggen van Europa. Maar klein zijn we, dat is zoo en behalve de onmiskenbare voordeelen daaraan ver bonden, ondervinden wij daarvan ook de nadeelen. Een daarvan is dat wij vaak doen alsof wij liever een ander waren. Ons Neder land ontbreekt een gepast gevoel van natio nale eigenwaarde. Dat blijkt vooral uit de zorgeloosheid waarmee wij omgaan met datgene waarmee ons volk staat of valt, met onze taal. Dat die ons nation»,!? plechtanker is, dat komt bij de meesten niti op. Taal doet hen deuken aau spraakkunst en aan vervelende lessen. Maar wat heeft dat alles met taal temaken met het woord dat wij spreken, met de klanken die uitdrukken wat er in ons om gaat ? Die klanken, een vreemde hoort ze, maar begrijpt ze niet; alleen een eigen. En hoemeer er zijn die onze taal begrijpen, des te beter voor ons. Want onze taal houden dat willen wij allen; haar inruilen voor een vreemde, nooit. Hoemeer er dus zijn op de wereld die met ons dat willen, des te grooter is het gebied waarop wij ons kunnen verstaanbaar maken in eigen klanken ; niet in geleende, waarin wij toch nooit geheel onze gedachten en ons hart leeren uitstorten. Oaze eigen taal, die is als onze moeder ; elke andere is als de vrouw die zonder liefde moeders plaats komt innemen. Ze behoort aan ons leven ; zonder haar kunnen wij niet denken, Zij is ons zelf'. Nu vormt het Alg. Ned. Verb. een band tusschen allen, die het Nederlandsch willen als taal, onverschillig waar zij wonen of tot welke natie zij behooren. Het is niet tot de Vlamingen of Zuid Afrikanen de vraag: wordt Nederlanders! Integendeel. Laten de Vlamingen, Belgen en de ZuidAf'rikanen,TransvalersofOranje-Vrijstaters of' Kapenaars blijven. Zij willen dat en wij denken niet anders. Maar als zij tot ons zeggen: uwe taal is onze taal! dan antwoorden wij: van harte graag! Dan voelen wij dat dat voor ons land is een onuitsprekelijk voordeel, geestelijk en stof felijk; dan voelen wij dat we niet enkel zijn een klein maar wakker volkje, maar ook het hoofddeel van den Nederlandschen stam, die waarborg geeft voor het voort bestaan van het Nederlandsch volks karakter. En wij Nederlanders behoeven elkaar daarbij niet nijdig aan te kijken of wie met ons meedoet in het Alg. Ned. Verb. wel van onze kerkelijke of staatkundige belij denis is, of bij wel tot de kliek behoort, waar van we zelf het sieraad zijn we zien voortaan in eiken Nederlander een land genoot, of hij man is of vrouw, heer of knecht. Dat alleen al is een voordeel; we hebben in ons klein landje, zoo onderver deeld in klubjes en partijen, behoefte aan een gemeenschappelijk ideaal, aan de erken ning dat er boven ons dagelijksch gewiemel in kleinere kringetjes b-langen zijn, die ons allen raken. Dat op zich zelf al staalt de volkseenheid. In Belgiëen Zuid-Afrika wil een groote partij het Nederlandsch. tegenover het op dringende Fransch en Engelsch. Laat men daar Gods water over Gods akker loopen, dan raakt het Nederlandsch er vlot en drijft weg. En met het Nederlandsch de nauwe betrekking tot ons land, dat alieen komt te staan op de wereld, als een die de laatste is van zijn geslacht. Want van ons geslacht zijn ze, in Belgiëen Zuid-Afrika. Alleen, we zijn lang van elkander geschei den geweest en hebben eigen manieren ge kregen en vaak eigen woorden en uitspraak. Het is ons aan te zien en aan te hooren dat we van nen bloede zijn, maar lang ons eigen huishouden hebben gehad. Nu vinden we elkander weer, met opgewekt heid, met ernstig willen, en we reiken elkaar de hand, niet om samen te oorlogen, niet om anderen te bedreigen, maar om den vreedzamen strijd te strijden voor het geen we bezitten in gemeenschap: Ome. Taal. Die samenwerking moet plaats vinden door het Alg. Ned. Verb. De inrichting van het Verbond is zoo eenvoudig mogelijk, in aanmerking genomen de uitgestrektheid van het terrein. Immers niet alleen waar het Nederlandsch wordt bedreigd als lands taal, treedt het op. maar ook waar het geldt bij Nederlanders in den vreemde de liefdevolle herinnering aan het moederland levendig te houden. Overal zijn ze ver spreid, in groepen en eenzaam, soms in groote getale, als kolonies. In en om Paterson, bij New-York, wonen er omstreeks twintig duizend, te Chicago ongeveer dertig duizend. In deVereenigde Staten alleen verschijnt een zestigtal Hollandsche Couranten. Daar wordt het hollandsche leven en de hollandsche taal in eere gehouden; daar kan een groot verbond niet anders dan goed doen, als het de voeling met het moederland oor deelkundig en stelselmatig bevordert. Maar ook in de Oost en in de West kan er oneindig veel voor de belangen van onze taal en onzen stam worden gedaan; in China. Japan, Perzie, aan den Cpngo, overal zijn Nederlanders die niets liever willen dan dat blijven met hart en ziel. Hun is het Verbond welkom; dezer dagen nog meldden zich een vijftigtal leden aan uit Oost-Azie; daaronder waren er die geheel alleen te midden van Mongolen of Mandschoes uit bijna nooit gehoorde plaatsen, zich lieten inschrijven. Het terrein is dus ruim, want het omvat alles wat zich Ne derlander voelt en den pnberekenbaren invloed beseft van de beginselen van het Verbond op den bloei van den Neder landschen stam. Daarom was de inrichting moeielijk. Toch is zij eenvoudig gebleven. Het Alg. Ned. Verb. omvat drie groepen: Nederland, Belgiëen Zuid Afrika. Tot Nederland be hoort nog alles wat buiten de twee andere groepen valt, dus Oost, West, Amerika enz. Die drie groepen hebben een eigen bestuur en eigen wetten ; ze zijn in de keus van hun middelen geheel zelfstandig. Wij Neder landers, b.v. kunnen niet uitmaken wat de Vlamingen in hun strijd voor onze taal noodig hebben, evenmin als wij mogen ingrijpen in Zuid-Afrikaansche toestanden. Boven de drie groepsbesturen, die dus heer en meester zijn in eigen huis, staat het hoofdbestuur, dat de algemeene leiding in handen heeft, en bestaat uit vier Neder landers, vier Belgen en vier in Nederland wonende vertegenwoordigers van ZuidAfrika, door deze groep zelf aangewezen. De benoeming dezer vier kan met de eerste mail worden te gemqet gezien. Voor Neder land hebben zitting in het Hoofdbestuur: prof. dr. H. Kern, voorzitter; dr. H. J. A. M. Schaepman, on der-voorzitter; mr. W. de Ridder, directeur der Dordtsche Bank, penningmeester; dr. H. J. Kiewiet de Jonge, te Dordrecht, secretaris. Voor België: dr. Max Rooses ; prof. Paul Fredericq; prof. Jules Obrie en H. Meert, welke laatste de stichter was van een in Gent gevestigd Verbond van denzelfden naam en dezelfde strekking, en aan wiens opofferende toe wijding het Alg. Ned. Verb. thans reeds een groote vijftienhonderd leden dankt, verspreid over de geheele wereld. Het hoofdbestuur voor Nederland heeft aan de heeren Burgemeesters het volgend schrijven gezonden : Zooals u bekend zal zijn is opgericht »Het Algemeen Nederlandsch Verbond", dat zich de handhaving en verbreiding ten doel stelt van de Nederlandsche taal en de behartiging van de belangen van den Nederlandschen stam. Bijgaande statuten zullen u den werkkring van het Verbond doen zien. Het geldt hier geen gewone vereeniging, maar een groqtsche, echt nationale onder neming, die, indien zij slaagt, zedelijk en stoffelijk voor ons volk een weldaad zal zijn. De ingenomenheid waarmee het Ver bond in Zuid-Afrika en Belgiëis begroet, en de steun die verder in en buiten Europa reeds is toegezegd reeds ruim 1500 leden traden toe lijdtgeen twijfel aan krachtige levensvatbaarheid. Wie zich Nederlander gevoelt en aan dat bewustzijn oogenblikken van geluk en fierheid heeft ontleend, man of vrouw, zal wenschen mede te werken tot bereiking van een doel, dat, veelom vattend als het is, algemeene samenwer king noodig maakt. Overal in ons land, ook in de kleinste plaatsen, ook echter daarbuiten, waar Nederlanders wonen, moe ten afdeelingen en correspondentschappen worden opgericht. Daartoe vragen wij ook uwen steun. Gaarne zouden wij dat schrif telijk hebben gedaan, met gropten drang van bewijzen voor de wenschelijkheid van ons streven, maar tijd en werkkracht laten dat niet toe. Wil dus aan dezen gedrukten brief de aandacht schenken als aan een die tot u persoonlijk is gericht. Met vertrouwen vragen wij u in uwe gemeente u aan het hoofd te stellen van eene commissie, die zich de vorming eener afdeeling ten doel stelt. Mocht u zelf dat onmogelijk zijn, dan verzoeken wij u drin gend iemand uit uwe omgeving daartoe uit te noodigen. Zeker zult gij instemming vinden bij velen; de krpningsdagen zullen het opnieuw bewijzen, liefde voor land en volk schuilt bij alle Nederlanders. Voort aan echter zal ieder daaraan blijvend uiting kunnen geven, door met geringe opoffering mede te werken aan don bloei van den Nederlandschen stam, die alle Nederlanders zoozeer ter harte gaat. Uw gunstig antwoord wordt aan het secretariaat te Dordrecht tegemoet gezien. De onvermijdelijke onkosten kunnen wor den vergoed. De raad van bijstand : jhr. mr. W. C. A. Alberda van Ekenstein, lid der Eerste Kamer S. G., Groningen ; R. W. J. C. van de Wall Bake, dir. N. Z. A. S. M., Amsterdam; Mr. C. J. E. graaf van ByJandt, lid Ged. Staten Zuid-Holland, den Haag; mr. J. H. Geertsema, lid der Eerste Kamer S. G-, den Haag; B. L. Gomperts, bankier, Amsterdam ; S. M. Hugo van Gijn, lid der Tweede Kamer S G., Dordrecht ? mr. J. J. I. Harte van Tecklenburg, lid der Tweede Kamer S. G., den Haag; F. B. 's Jacob, burgemeester van Rottei dam ; mgr. dr. J. A. H. G Jansen, pastoor te Bunnik; M. A. D. Jolles, burgemeester van Assen; A. G. Kiöiler (firma Wm. H. Muller & Co.), Rotterdam ; dr. A. Kuyper, lid der Tweede Kamer S. Gr., Amsterdam ; jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, lid der Tweede Kamer S. G., den Haag; mr. J. P. Moltzer, lid van den Hoogen Raad, den Haag; mr. F. S. van Nierop, dir.der Amst. Bank ; mr. N. G. Pierson, Min. v. Finantiën, den Haag; mr. H. P. G. Quack, dir. der Ned. Bank, Amsterdam; D. F. Scheurleer, bankier, den Haag; J. F. M. Sterck, lid van den gemeenteraad, Amster dam ; A. S(oop, dir. der Dordtsche Petr. Maatschij., Bloemendaal. Het bestuur voor de groep Nederland: prof. dr. H. Kern, Leiden, voorzitter; dr. H. J. A. M. Schaepman, lid der Tweede Kamer S. G., on der-voorzitter; dr. H. J. Kiewiet de Jonge, Dordrecht, secretaris; mr. W. de Ridder, Dordrecht, penning meester; J. J. B. van der Chijsjr., Delft; Mare. Emants, den Haag ; mr. J. A. Feith, Groningen ; prof. dr. H. J. Gallée, Utrecht; dr. F. Buitenrust Hettema. Zwolle; dr. J. W. Muller, Leiden ; dr. Th. Nolen, R >tterdam ; O. Kamerling Onnes, Amsterdam ; prof. dr. J. te Winkel, Amsterdam; prof. dr. J. Woltjer, Amsterdam, mej. Cornelie van Zanten, Amsterdam. Na de tweede nederlaag, »Het is eene eigenaardigheid van den Spanjaard, niet te weten wanneer hij over wonnen is" zegt de Temps. Men zou haast geneigd zijn, die uitspraak in letter lijken zin op te nemen, wanneer men de telegrammen uit Madrid leest. Een paar dagen nadat de geheele wereld bekend was geworden met het feit, dat de vloot van admiraal Cervera vernietigd was, ver klaarde de Spaansche regeering nog, dat die vloot veilig en wel de baai van Santiago had verlaten en op weg was naar Havana. Doch van zulk eene materieele onwetend heid kon natuurlijk geen sprake zijn; het ministerie Sagasta heeft, na allerlei uitstel en allerlei uitvluchten, de nederlaag moe ten erkennen. Wat het niet erkent, is het onvermijdelijk gevolg van deze tweede groote nederlaag. Want de heer Sagasta heeft de verzekering gegeven, dat Spanje den oorlog zal voortzetten, zoolang nog een Spaansch soldaat op Cuba aanwezig is. Wanneer die verklaring geen ijdele groot spraak is, dan is zij eene onvergefelijke en onverantwoordelijke lichtzinnigheid. Vriend en vijand zijn het er over eens, dat de Spaansche troepen te land en ter zee met heldenmoed en doodsverachting hebben gestreden. De openbare meening heeft dit erkend, en mér nog dan dat. Volkomen toegevende, dat het Spaansch wanbestuur op den langen duur niet onge straft kon blijven, heeft zij weinig inge nomenheid getoond met de wijze, waarop de Vereenigde Staten den oorlog zijn be ? gonnen, zonder eenig mandaat de rol der wrekende gerechtigheid voor zich in beslag nemend. Zij heeft de ter elfder ure door Spanje gedane concessiën behoorlijk ge waardeerd en der regeering te Washington het verwijt niet gespaard, dat deze, door telkens hooger eischen te stellen en zwaar der offers te vragen, Spanje tot den oorlog heeft gedwongen. Zij heeft toegegeven aan eene ridderlijkheid, die in onzen matter-offact-iï^A nog niet geheel verdwenen is, en hare sympathie is in dezen ongelijken strijd dikwijls uitgegaan naar den zwaksten van de strijders. Zoo zou er voor Spanje alle reden zijn om te zeggen: »aan de eer is voldaan," en om een vrede te vragen, die, al gaat hij gepaard met pijnlijke voorwaarden, toch eervol zou kunnen zijn. De Vereenigde Staten zullen ongetwij feld gaarne onderhandelingen aanknoopen, mits op een redelijken grondslag; immers zij hebben op gevoelige wijze gemerkt, hoe gevaarlijk het is een vijand te onder schatten, en de offers door hen aan goed en bloed gebracht, zijn zeker vél grooter dan zij hadden verwacht. Of denkt men

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl