Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1098
(Ju&y).
«Deze is nog de hardste van de drie, maar ik zal er wel
mee klaar komen."
Eet NigerMtaat tnssclieii Engeland en Franlrt,
(Judy).
BKITTAKKIA : »U hebt het beste vischwater, Madame, maar
ik heb het beste aas .'"
Een heilige.
»N<ni, meneer Dinges, ik heb geen beletsel tegen uw
huwelijk met mijn Katrina dat was haar moeder, die is
nu een heilige in den hemel en ik ben heel gelukkig met.
haar geweest sedert zij een heilige werd/'
Een Vrouwenleven. Naar h«t Poolsch, van
EMSE OBZESZKO, door mevrouw VAN
HEUVELINCK.
Een roman van een Poolsche schrijfster,
gewijd aan de vrouw, teekenend den zwaren
bestaansstryd dien zij, ingevolge de economische
stroomingen, in de tweede helft dezer eeuw
in alle landen en werelddeelen heeft te voeren,
kan niet anders dan veler belangstelling wekken,
vooral wanneer men weet dat Elise Orzeszko,
een schrijfster van beteekenis, in de Poolsche
letterkunde een eerste plaats inneemt en haar
romans in de meeste Europeesche talen z^jn
overgezet.
Als inleiding tot het werk vinden wij een
korte levensschets, waaraan wij enkele regelen
ontleenen:
»Het talent van Elise Orzeszko, vrij van
het weifelende en eenzijdige, zoo menig
vrouwelijk auteur eigen, heeft zich tot manne
lijke kracht ontwikkeld. Zij schonk haar
landgenooten een groot aantal werken, alle
getuigenis afleggend van haar helderen geest,
en haar meesterschap over den vorm.
»Na zich geruimen tijd alleen met letter
kundigen arbeid te hebben beziggehouden,
vestigde zij te Wilna een drukkerij met daaraan
verbonden boekhandel en uitgeverszaak, die
zij jaren lang met toenemend succes dreef,
totdat haar plotseling van regeeringswege
bevolen werd haar zaken te sluiten. Sedert
leeft zij stil en teruggetrokken te Grodno,
haar tijd verdeelend tusschen literarisch werk
en het beoefenen eener edele weldadigheid,
waarmede zij de liefde en achting harer
stadgenooten heeft gewonnen.
«Toen in het voorjaar van 188C een hevige
brand het grootste deel dezer stad vernielde,
werd ook het huis van Elise Orzeszko een
prooi der vlammen, en met haar woning
verloor zij haar grootste schat: haar
biblotheek van vier duizend deelen, de trouwe
vrienden van haar eenzaam leven. Erkentelijk
voor haar vele verdiensten, wilden
haarlandgenooten als nationaal huldeblijk haar een
nieuwe bibliotheek ten geschenke aanbieden.
Door de algemeene deelname was in korten
tyd een belangrijke som gelds bijeengebracht,
die echter door mevr. Orzeszko voor zichzelf
van de hand gewezen, doch ter leniging van
den nood harer zwaar getroffen medeburgers,
dankbaar aanvaard werd.
»Als auteur heeft Elise Orzeszko hare groote
gaven van geest en gemoed gewijd aan het
veredelen van haar volk en het verkrijgen van
zijn geestelijke vrijheid. Deze strekking harer
werken, gepaard aan een heldere, juiste voor
stelling der feiten en een uiterst fijne ontle
ding der karakters, hebben haar een eerste
plaats in de Poolsche letterkunde verzekerd
en haar gemaakt tot de evenknie van Georges
Sand en George Eliot."
Deze voorlichting omtrent het wezen van
eene bij ons te lande nog geheel onbekende
literaire figuur is niet overbodig, omdat, bij
het ter hand nemen van haar pennevrucht,
men aanstonds gewaar wordt dat het werk
verouderd is, dat het weergeeft een phase in
de vrouwenbeweging, welke thans in alle
landen vrij wel als overwonnen kan worden
beschouwd. Maar gezien en waargenomen
door een auteur als Elise Orzeszko, kan ook
de opkomst van een sterke maatschappelijke
strooming, vooral in een land als Polen, hoogst
belangwekkend zijn.
Mevrouw Orzeszko beschikt over veel dra
matische kracht. Het sobere, ingehoudene,
dat over het algemeen de Slavische literatuur
kenmerkt, smeult onder den eenvoud der be
schrijvingen; en het is zelfs alsof, naarmate
het drama spannender wordt, het beeldend
vermogen der schrijfster een nog intensiever
karakter verkrijgt. Bovendien de geheele
opzet is sober. Weinig personen. Eig'nlijk
staat slechts ne figuur voor ons: een jonge
vrouw, weduwe, na den vroegen dood van
haar echtgenoot doodarm achtergebleven met
een meisje van vier jaar, en gedwongen te
strijden den wreeden ruwen broodkamp in
een samenleving, waar voor de wouw (het
werk dagteekent blijkbaar van een twintig
jaren geleden) op economisch terrein nog
weinig plaatsen beschikbaar zijn; een samen
leving waarin zij zooals de schrijfster vooral
scherp doet uitkomen zich nog pas bewust
moet worden, dat alleen studie, degelijke
vakkennis haar in staat kunnen stellen zich
door het leven te slaan en tegen anderen op
te worstelen.
De jonge vrouw, zorgeloos en in weelde
grootgebracht, onwetend, onkundig, ziet zich
plotseling midden in den bestaansstrijd geworpen.
Welke hare bevindingen zijn, laat de auteur
ons zien. Het geheele boek is beschrijvend.
Stap voor stap volgen wij de ongelukkige, die
er naar smacht voor haar kind te mogen
werken, en eerst langzaam tot het besef komt
dat hoewel zij als alle jonge meisjes van
haar stand eenige oppervlakkige algemeene
ontwikkeling bezit; zij niets, zelfs niet haar
eigen moedertaal grondig kent. Kn niots
spreekt krachtiger, overtuigender tot ons dan
het relaas harer wederwaardigheden zoo logisch
voortvloeiend uit gegeven oorzaken, zoo treurig
waar, zoo onafwendbaar noodlottig.
En tot die sobere tragiek der feiten blijft
de schrijfster zich bepalen. Nergens nemen
wij in de gesprekken waar een sterk anders
willen of hopen of eischen ; nergens een opstand
der ziel tegen het bestaande, tegen >le oor
zaken die de hoofdpersoon in baar work aan
de bitterste ellende pvijsgover. Xergens ecu
scherp geformuleerde beschuldiging, een aan
klacht gericht hetzij tegen een maatschappij,
die de vakopleiding voor de vrouw verwaar
loost, hetzij, zooals onze «feministen" plegen
te doen. 11 gen il en man en het onrecht door
hem gepleegd.
Weinig of geen bespiegelingen. Enkele
gesprekken raken nu en dan eenige bovenop
liggende oorzaken aan, maar op zoo vage
vluchtige wijze dat zoo men niet in het boek
een enkele maal het woord ^vrouwenvraagstuk''
was tegengekomen, men werkelijk meonen zou,
dat een twintig jaren geleden in Polen nog
geen vrouwenvraagstuk bestond.
Wel herinnert n volzin aan het slot van
een hoofdstuk ons plotseling aan het feit, dat
de auteur van Ken Vrouwenleven een vrouw
is! Xa de beschrijving van een nogal licht
zinnig jong mensch, een tamelijk ongevaarlijk
Don Juan type. slaakt Elize Orzeszko, de
auteur, de verzuchting:
-O l die mannen! Welk een oppervlakkig
lichtvaardig ijdel geslacht!"
Zoo ik gegeven mijn sympathie n voor
de auteur n voor haar werk niet overtuigd
ware, dat deze verzuchting haar bij zeer vele
lezeressen in ons land ten goede zal komen,
zou ik in plaats van ze te citeeren. misschien
hebben getracht ze zoo mogelijk weg te mof
felen als een leelijk vlekje op het literair
wapenschild van een schrijfster, die de evenknie
van George Eliot wordt genoemd. Maar een
boek dat voor onze dameskringen bestemd is,
zal, meen ik, door die aanhaling niet worden
geschaad!
Een eigenaardig licht werpt Een Vrouwenleven
op sommige Poolsche zeden en gewoonten.
Zoo o. a. sehynen er althans in Warschau,
toen het werk het licht zag, weinig of geen
winkels te zijn geweest met vrouwelijk dienst
personeel, en werden juist de beginselen van
het teekenen alleen door mannen onderwezen.
Laten wjj hopen dat ook dit als verouderd
kan worden beschouwd.
Den loop van het verhaal te schetsen zij
hier opzettelijk nagelaten, opdat het in al zijn
droeven eenvoud den lezers in de ziel grijpe.
Het waas van berusting, dat ondanks enkele
klachten als een stille rouwsluier over het
geheel ligt, brengt voor den geest het arme
verbrokkelde overheerschte land, waar mevrouw
Orzeszko het levenslicht zag. Xergens, ondanks
het diep treurige van den toestand, eenige
hoop, eenig uitzicht op vooruitgang, op een
latere betere toekomst voor de vrouw. Het
fatum dat drukt op het gansche volk drukt
ook op dit werk. De schrijfster gevoelt diep
den ontzettenden toestand van een vrouw die
krachtig wil, doch steeds en altijd struikelt
over haar eigen onkunde; maar een uitweg,
of een strijd tegen oorzaken schijnt zich niet
voor haar geestesoog te beelden. En die
sombere fanatieke berusting belet haar ook
misschien dieper door te dringen in de
kwestie, zich rekenschap te geven van de
maatschappelijke werkingen die aan de be
schreven verschijnselen ten grondslag liggen.
Zij spant niet de spieren van haar wil tot een
verzet, dat in laatste instantie drijft tot zoeken,
tot een willen weten van alles wat achter de
menschen-gedragingen zich verschuilt.
Maar wie kan weten of zij niet opzettelijk
in dit werk zich bepaald heeft tot de beeldende
taak der kunstenares, willekeurig vermijdend
alles wat haar tot hervormster en haar roman
tot een. tendenz-roman maken zou ?
Wat hiervan ook wezen moge, wij kunnen
haar dankbaar zijn voor wat zij in Ken
Vrouloenleven gaf. Het is te hopen dat hare
latere werken, inzonderheid Mirthala, Metr
Eiofovitch en Die verlorene Seele, eenigen tijd
geleden in de Nouvelle llevne zoo gunstig
besproken, en waarin, naar ik ook van andere
zijde vernam, pas de volle rijpheid van haar
talent zich ontplooit, mede in onze taal zullen
worden bewerkt.
De vertaling van Een Vrouwenleven laat
zich prettig en vloeiend lezen.
C. II.
(iuiiutuiumiiiuiuinunuiMiiuriiiuiuitiiiiiiuiuiutuniMiimituiimui
Tijdschriften van Juli.
De Gids.
De Crids ziet er imposant en zwaar uit.
210 pagina's, een heel boekdeel, 't Begint met
een breed-uitgezet opstel van den heer G. P.
Rouft'ier over het Spanj; van heden.
Wij ze'f klagen over de wondervreemde
verhalen omtrent ons vo'k ia omloop. Het
kan dus ook gebeuren, dat andere volkeren niet
naar juibte waarde door ons worden beoordeeld.
Evenwel, in den laatsten tijd zijn littera're
toeristen en toerende litteraturen druk doende
hierin verbetering te biengen. En wat Maurits
Wagenvoort voor Griekenland en Turkije, Henri
Borel voor Cuina deden, t. w. de goede hoe
danigheden in andere volkeren opsporen, dat
doet nu de heer Itoufl'a=r voor Spaije.
Wel wat vreemd klinkt o. i. hst verwijt,
dat bij onze dagblalen g> en correspondenten
kuncen overschieten, wat een besliste onwaar
heid is, o. a. het Nieuws" heeft er wel een in
Spanje. Voor een klein land met een beperkten
leeskring doen we zoo weinig niet.
Kn, zijn in de litteratuur Marcellus Emants,
Jac. van Looy en anderen al niet begonnen over
Spanje te schrijven V Maar deze kleine on
waarheid van den heer Rouft'ier doen we 't best
maar te schrijven op rekening van zijn enthou
siasme, dat hier z ;o heerlijk opblinkt uit zijn
aangenaam-leebbaar en zeer lezenswaardig opste',
waarmee bij onze kennis over Spanje en 't
Spaansche volk komt verrijken. Volkomen
ra;»k is de heer Roufi'ier waar Lij het karakter
van een volk in verband brengt met bodem en
weergesteklheid. Wat voor ons land is de
zomerwarmte, die alle knoppen doet zwellen
en rijpen, dat is voor Spanje de rege", die
dan alle schaarschte verdrijft. Gebrek aan
water maakt daar land en volk dor en star. Men
onderwerpt zich aai: wat niet te veranderen
valt. Zoo gaat hot ook met de politiek en in
ulles. Dat is dus do grondtrek geworden, waar
onder weer slu'mert de heete gloed van hot nabije
Afrika, de adem van den zendenden wind. die
negen maanden strijkt over de naakte, dorre
bergtoppen van het Sjnausche hoogland. Het
volk daar geboren, kan geen Iklljke, zeldci
edele, maar wel groottche dingen doen.
Ilooghartigheid en glo -d, rauwheid van innerlijk
wezen, weg geduwd achter strakke starheid is
het die blind maakt van hartstochtelijkheid,
en weer wegsombort als het niet kan wat
het wil.
Ken tweede, uitvoerig opsttl is van dr. R, C.
de Boer, over do nieuwe generatie iu -e
Xoordsche litteratuur, meer in het bijzonder over
Gabriel Finne, een volgeling van Lie on
Kiollai:d. Wat Kielliv d schroef voor en over de
armen, dat doet Finne over do zondaars, de
ontui-htigen, maar bij is objectiever. Uj zegt
de dingen cynisch, soms met brutaliteit die
pijnlijk aandoet. Xu is Finne aan het ver
anderen. De veroordeelden van de samenle
ving, waarvoor hij bet zoo kloek opnam, de
onluchtjgen, schijnen hem bij nadere kennis
making niet te zijn mti'^evaUt-n. il'j gat toen,
fel in het gele licht van zijn sarcasme, de
wereld als kampplaats, waar ieder strijdt om
voedsel, waar de mensen .n door elkaar wrie
melen en wroeten, sommigen met deugd geu
rend, anderen bruusk voor hun ondeugd uit
komend, alien doortrokken van hebzucht en
eigenbaat, Xu zoekt Fnir.e naar den oprcchten
mensch, den mensch bij wie uit elleudigheid
de behoefte ontstaat tot hoogere levensvormen.
Uit den zwarten bodem ontluikt dus bij dezen
schrijver een blanke lelie van jong idealisme.
Dr. de Boer toont aan, dat hij in dit nieuw
stadium, litterair het /«-akst is; zijn sterkte
was hyper-cynisme als in Konny", maar hem
hierna te beoordeelen is niet juist. Telkens
ziet men toch als een schrijver zich van een
nieuw gebied tracht meettor te maken, dat
hij verzwakt. De betere vorm komt later weer.
De heer S. K<\H!' geeft ons in Francois
Caron" een beeld van den régent-koopman,
die van kok-jongen zich wist op te werken tot
goeverncur, een van die bewonderenswaardige
epiciers", die naast de strijdbare
goeverneurgeneraals or,s Gemeenebest tot de hooge trap
van handclsgrootheid brachten. Later, door
win- en eerzucht geleid ging Caron over naar
een fransclie maatschappij, werd in zekeren
zin (hij was Brusselaar van geboorte) de ver
rader van het volk waaraan h\j zyn grootheid
te danken had.
Litteratuur ia er eigenlijk in deze afl. nietr
behalve een pa*r verzen van Marie Boddaert
uit een bundel, die binnenkort bij H. Honig
zal verschijnen. Deze regelen over sneeuw
doen niet onaardig aan ?.
Wat losse vlokjes vlos als duivedons,
Vol rust van dauwe en maanglans, dauweblank,
In veel black wittig licht... al meer en meer ...
Elk vlokje een vleugje rust uit Groote Rust;
Elk vlokje een vleugje glans uit Woon van Droom.
Dan is er nog een pittig kapittelend studiefje
over het pronkerig en prullerige, popperige en
vodderige van onze kerkhoven, door C. van
Nievelt, en brieven van Tollens aan Immerzeel,
met aanteekeningen, ora de letterkundige
periode van 1807 tot Ib31 te leeren kennen.
In de letterkundige kroniek bespreekt mr. J. N,
van Haii het nieuwe drama Starkadd van den
vlaming Alfred Hegenscheidt. Hij geeft van dit
tooneelwerk een uitvoerig overzicht, wijst op
het tekort van volkomen meesteischap. Als ves
tigde ik, zegt de heer van Hall, gaarne er de
aandacht op, als een degelijk stuk arbeid, breed
en nobel van opvatting, krachtig van taal en
zich door al die eigenschappen verheffend boven
het gruS onzer oorspronkelijke drama's en
melodrama's, door de zwakheden van het werk
te verzwijgen, zou ik maar bijdragen teleur
stelling te bereiden, die moet volgen als men
aldoor opvijzelt gelijk de Vlamingen dit onderling
voeren, en waarvan zelfs een der besten den
beer Aug. Vermeylen zich in Van Nu en
Straks" niet weet zuiver te houden.
Het zoo hoog geheven boek van J, M. Acket
over de Navolging Christi heeft Dr. W. G. C.
Byvanck hiet kunnen bevredigen. Hij had het
opgenomen in het denkbeeld nog eens, in dezen
krachtigen tijd, i.ader te worden gebracht tot
dea man, die hij zoozeer had liefgehad. Maar
het was hem een teleurstelling, meestal. De
heer Acket, zegt e k««r Bijvanck, komt met
onvoldoende kennis van zichzelf tot den aan
dien hij niet voldoende heeft leeren kennen,
en hij spreekt, naar de mode van den dag, over
dingen waarvan men niet spreekt in het bijzijn
van iemand die men lief heeft, zooals men Thomas
a, Kempis moet liet hebben om hem te kennen.
De afl. sluit met het gewone buitenlandscb.
overzicht en bibliographie. voorafgegaan door
het muzikaal overzicht van mr. Henri Viotta,
die vluchtigjes en vlot behandelt het ont
staan van e zang- en muziekleer de
menschelijke zangstem als eerste middel tot
opet baring van gedachten en hartstochten,
daarna het systematisch zangonderwijs, waarbij
Julius Stockhauseri, die nn ju st zijn 50 jarig:
jubileum viert, als een der besten kan worden.
gerekend.
( \\~ordt vervolgd). G. VAN HULZEN.
De Wienecke Medaille.
Wij plaatsen hier eene verkleinde afbeel
ding van de medaille, waarvan de beschrijving
in ons vorig nummer is opgenomen.
Prijsvraag reclame-biljet.
Hot dagblad De Courant heeft een prijs
vraag voor een reclame-biljet uitgeschreven,
waarvoor als prijzen zijn beschikbaar gesteld :
n van 500, n van 300, n van '200 en
vijf van 100 gulden. De jury bettiat uit de
heeren II. l', Berlage XTz., architect, en G. II.
Breitner en H. W. Jansen, kunstschilders.
Aan het bureau van De, Courant, X. Z. Voor
burgwal 'Mi te Amsterdam, zijn de gedrukte
voorwaarden van mededinging te bekomen.
BOEKAANKONDIGING.
Of fideel Gedenkboek van de Feestelijke
Oii/runflst en de Iiilnildij/imi van Iture
3[(ije*lei' Koningin \\~dheliiuna llcleiiu
l'ititline Muria binnen Amsterdam
in 1S9S. Compleet in 4 deelen. Uit
gevers : Van Ilolkeuia en Warendorf.
In een der eerste zittingen van het Centraal
Comitéuit de Hoofdcommissie voor de feeste
lijke ontvangst van II. M. de Koning te Amster
dam werd besloten het bovengenoemde
Of/iciccl (redenkboek uit te geven.
liet is een opmerkenswaardig fait, dat de
leden van dat comité, nog pas aan h':t begin
hunner taak staande, doordrongen waren van
de gedachte, dat hun werk, evenals dat van
hunne collega's in andere plaatsen, met hoe
vee' geestdrift ook aanvaard, niet van blij v enden
aard kon zijn. Zij waren zich bewust, dat er
een tijd zal komen, waarin, wat nu nog toe
komst mag heoten, verleden is geworden, een
tijd, waarin hun arbeid, hoe belangrijk, hoe
gewaardeerd ook, zal zijn voorbijgegaan, waarin
het zegelied is verstomd, de vlaggen ingehaald,
de guirlandes verdord, de bloemlöstoenen
venljnst'. /.f>u er dan van dat alles, wat
zooveel voorbereiding, liefde en inspanning
had gekost, niets overblijven? Xeen, er moest
een herinnering zijn aan al het goode en
schoone. dat de inhuldigingsfeesten zullen
brengen, een blijvende gedachtenis aan den
band tusschen Oranje en Nederland, opnieuw
bevestigd en bezegeld. Daarom werd besloten
tot de uitgave van het Gedenkboek.
Dat boek moet dus een kostelijke bijdrage
worden tot de geschiedenis der inhuldiging
en wat meer zegt: een blijvend monument
der liefde van het volk voor zijn Koningin.
0;n dut dubbele doel te bereiken is de
medewerking verkregen van dichters en tee
kenaars, van componisten en geleerden, van
historici en militairen, van allen in n woord,
die iets konden bijdragen om dit werk aan
zijn hooge bestemming te doen beantwoorden.
Het eerste deel, nu verschenen, is de veel
belovende inleiding tot de drie volgende,
waarmede hcïwerk compleet zal zijn. We
vinden daarin de Cantate in fac-similévan
den nestor onzer dichters, den grijzen bard
Xicolaas Beets, een goed-rond Hollandsch,
hartelijk zeemanslied van Schimmel, en een
-Kroningswake" gedicht van Schaepman, die,
voedsterliug van Vondel en Da Costa, hier
opnieuw bewijst, dat hij in onze moedertaal
zacht fluisteren kan en zingen, maar ook een
mannenwoord kan spreken met metalen klank.
Johan Gram vertelt van de zonnige jeugd van
ons koninginnetje, met tal van kleine voor
vallen en anecdoten, terwijl kolonel II. de
Bas van Koning Willem III en de
Koningin