Historisch Archief 1877-1940
:NO. 1099
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Jniins
Brommeijer.
Ik had Klaas in
lang niet geiten.
Hij vermeed me,
geloof ik, omdat
hij wel wist, dat
hij n* zijn troon
rede-paragraaf bij
een handelsman
op den wind van
voren moet reke
nen. Toen hij ver
leden jaar mij een s
op straat tegen
kwam, deed hij
alsof IMJ zoo'n
buitengewone
haast had, dat hij
me niet zien kon ;
hij streek me ra
kelings voorbij
: zonder me te groe
ten... Natuurlijk
kon hij zijn figuur
jjiet redden tegen
over iemand als
ik, die in den regel zoo precies weet wat
voor vleesch hij in de kuip neeft. «Bonjour",
«ehreeawde ik hem actilerna, met zooveel
gewld, dat hij wel even omkijken moest, en als
Klaas ook maar een zestiende van zijn
gezicht naar je toekeert, heb je het
heelemaal voor je, dermate is het uit n stuk.
-Zoo nam ik dan ook tusschen zijn
linker?ooghoek en bakkebaard zijn verlegenheid
waar. Later heb ik met de Beaufort over
die voorgenomen tariefsherziening gespro
ken en hem ie kennen gegeven, hoe wij
aan Pierson's machtig taient zouden gaan
twijfelen, als hij geld zou willen slaan uit
verhoogde invoerrechten ; dat de Handel
niet n der zuilen, maar deiuil is, waarop
?de welvaart van Nederland rust, en het dus
-eenvoudig verraad zou zijn aan het algemeen
belang, als een gewezen directeur van de
Nederlandsche Bank in zijn qualiteit van
schatkist provoost bij Mercurius de lade
kwam lichten; dat wij hem daartoe aller
minst hadden opgekweekt, en wij, liberalen,
hem onmeedoogenloos uit de kongsi zouden
trappen, zoodra hij maar n stuivertje op
?die manier ons zou hebben ontrold. Ik zei
-dat een beetje grover en nadrukkelijker
-dan ik het hier vertel. Waarschijnlijk heeft
zijn vriend hem dat overgebriefd en zat hem
dat nog in de rnaag.
Ook nu zou hij mij niet opgezocht hebben,
maar onpractisch zooals geleerden meer
kunnen zgn, kwam hij de Heerengracht
Jangs en passeerde mij juisf, toen ik met
Vening Meinesz en Rahusen stond te
praten. Ik had Eduard nog niet gezien,
nadat hij in de Eerste kamer de verklaring
had afgelegd, dat hij uit het mennistendom
zou treden, als dit getrouw bleef aan het
oude geloofsartikel volgens hetwelk het
verboden is wapenen te dragen. Zoo
dollenderwijs zei Sjoerd: ik heb je speech
met genoegen gelezen, vooral omdat ik
mocht bemerken, dat Wfl dan toch zijn
vooruitgegaan. Vroeger moesten de wapenen
voor de toga wijken, maar nu houden zij
stand zelfs tegenover het geloof alleen
is het jammer, dat ze aan jou en mij
bij de lands-verdediging zoo weinig
zullen hebben. Dat kan je niet weten,
antwoordde Eduard ..... " Zooals ik nu
me gevoel zou ik nog best kunnen mee
doen in d«n laatsten ban van den landstorm,
en om je de waarheid te zeggen, met het
oog op alle oorlogsgevaar heb ik mij al
aardig op myn gala-degen van de Staten
geoefend, en meteen maakte hij een
uittartende beweging, als 't wezen moest
prikte ik, vóór jij je staal getrokken hadt,
je daarmee omver. Sjoerd lachte eens zon
der te repliceeren. Hrj gevoelde maar al te
goed op dit moment Eauard's superioriteit.
En ik moet erkennen, Sjoerd had zijn
grapje kwalijk slechter te pas kunnen
brengen, dan juist bij onzen
gemeenschappelijken vriend. Want al jaren geleden
was het mij in het oog gevallen, bij gele
genheid dat Rahusen van een audiëntie
ten paleize terugkeerde en door de Bocht
wandelde, hoe martiaal hij er in zijn
hofpakje uitzag. De meeste Amsterdammers
nebben, wanneer zij dat eens in 't jaar
aantrekken, iets schutterigs ; de
kleedingstukken sluiten niet altijd even precies,
omdat zij bühet zeldzaam gebruik, dal er
van gemaakt wordt, den tijd missen zich
naar het corpus dat zij versieren, te
schikién; ook wel eens, omdat het eerste corpus,
waarvoor zij oorspronkelijk vervaardigd
werden, een beetje dikker of dunner was,
?dan het tweede, waarvoor zij later pas
klaar zijn gemaakt.
Zoo heb ik meer dan eens den indruk ge
kregen, dat er een verholen animositeit
bestond tusschen het gewaad, dat de
waardigheid van het individu trachtte te
vertolken, en de burgerlijke bescheidenheid,
?die bijna zonder uitzondering onze autori
teiten tot in hun uiterlijken verschijnings
vorm kenmerkt. Het minst meende ik dat
te kunnen opmerken bij den steek. De
koppen zijn in den regel van dien aard,
dat er geen ornament te bedenken is, waar
mee zij in disharmonie zouden kunnen
verkeeren. Een kroon zou niets te veel
voor hen zijn, evenmin als een pet te weinig ;
?er zijn er zelfs zóó illustre, dat een slaap
muts hun niet kwaad zou staan. Het hoofd
van een groot man heeft genoeg aan zich
zelf; het is onaantastbaar; de grimmigste
nijd zou niets kunnen bedenken om het te
ontsieren, gelijk dan ook geen ceremonie
meester in staat zou zijn iets uittevinden
om het meerderen luister bij te zetten. Ik
spreek natuurlijk alleen van koppen, die iets
beteekenen, zooals dat van mij zelf'. Wat
is welbeschouwd leclijker dan de cylinder
dien ik draag, die dan bovendien, zooals
Braakensiek pok terecht heeft begrepen, om
de vrije werking der hersenen niet te belem
meren, van voren veel hooger 'dan van ach
teren moet staan, 't Zelfde is, hoewel in
mindere mate, het geval met Gijs. Toch
doen mijn en zijn tronie het, en ik ben er
zeker van, dat welken ietwat genialen
man je neemt, hetzij Altes, de Louter of
Spruyt ... 't komt er niet op aan wie, hij
«r geen zier minder mooi om wordt, als hij
loopt met zijn hoed in zijn nek. Den steek
laat ik dus daar ; de gespannen verhouding
vond ik steeds het meest waarneembaar
van den degenkoppel af tot den voetzool,
vooral tusschen dat wapen en de pan
talonpijp ; het lijkt wel of die twee elkander
altoos iets te verwijten hebben, dat in een
mopperend samengaan zich uit, en
meermaDe Eendracht" op den Dam.
DE NEDEBLASDSCIIE MAAGD: »Weg met dat ding! Hier helpt geen versiering!'
? j [][-,... K.-».'t <(
len is het mij voorgekomen, of er van uit het
burgerlijk hart een zekere bitse zuurheid
naar de kuiten, en zelfs naar de hakken was
gedaald, die het den
hoogwaardigheidsbekleeder moeielijk maakte zich tegenover
dat allerelegantste prikkertje te onthouden
van het toedienen van een plompe stomp
of Irap. Maar hiervan bij Eduard geen
spoor. Waar je bij anderen wel moet den
ken, dat het waardigheids-decoratief er even
als bij de St. Nicolaasvrijers eerst later wordt
opgelegd en gelijmd, meer tot vermaak van
de vrijsters, die er zich mee bezighouden, j
dan van den vrijer zelf, bij Rahusen
ging dat precies andersom. Je merkt het
aanstonds, de degen, het pak en de steek
waren er het eerst, en zij wachtten tot de
vrijer kwam, de volmaakte ridder, die er
mee samengroeide als het klimop met den
eik, zoodat je zoudt zeggen : die twee zijn
n. Toen ik dan ook Eduard had hooren
zeggen: ik geef mijn vaderlijk geloof dade
lijk prijs, als mij dat verbiedt den degen te
kruisen, zag ik hem onmiddellijk weer voor j
me zooals hij hier soms de gracht passeerde, i
wanneer wijlen Willem Drie zich een oogen- j
blik in hem verlustigd had, en dacht ik:
ja wel, kerel, nu heb je het dan eens uit- !
gesproken, rnaar beleefd in jenvandel" heb
je het altijd. Het eenige wat me spijt, is
dat zulke Nederlanders zoo zeldzaam zijn. l
Het vaderland heeft mannen noodig en |
in de ure des gevaars, waar zul je ze vin- j
den ! En daarom heb ik onder vier oogen i
wel eens een zacht verwijt tot Eduard j
gericht en tot hem gezegd: hoe is liet te
verdedigen, dat je, wetende wat er in je
body huist, als celibaiair, ik erken het als
model celibatair, door het leven kond t ]
blijven gaan, want met jou zelf sterft heel j
je militaire ras uit. Iemand, die door zijn ?
geloof anders het sterkste wapenschild i
als ware 't niet veel steviger dan bord- j
papier, zijn rapier heen steekt.,., moest
toch er voor zorgen, dat er iemand was
om den degen op te nemen, als die 'aan
zijn linkerbroekspijp mocht komen te ont
vallen.
Met de weérgalooze snelheid, waarmee
de gedachte voortijlt, kwam ndj dat alles
voor den geest, op het moment, dat
Eduard Sjoerd antwoordde.... en het
scheen wel, dat hij iets bespeurde van de
herinnering, die mij daar door het hoofd
schoot, want terwijl Sjoerd Klaas belette
aan den walkant, ala in gepeins, ons
voorbij te sluipen, en hij hem de hand
toestak zei Eduard, ja, Brommeijer, ik
begrijp inderdaad niet hoe Meinesz er toe
kon komen zich min of meer spottend uit
te laten over een in geestdrift gesproken
woord, dat geheel in overeenstemming ver
keert roet den blakenden defensie-ijver, die |
onze hoogere standen, waartoe u en hij j
en ik, de eer hebben te behooren, met den ;
dag meer aangrijpt. Zeker, daar is een tijd j
geweest, dat een in het militaire vertoonbaar j
burger een witte raaf was; ik herinner me j
nog best dat al die gegalonneerdeheeren hier
op zoo'n April-maandag in de audiëntiezaal ,
alleen nog maar hadden behoeven te zingen,
om je in dien waan te brengen, dat Z. M.
zich het genoegen verschafte de vertooning |
van een opera-bouff'e bij te wonen, maar |
hoe is dat nu veranderd l Daar komt ka
rakter in het gala: ze krijgen meer en meer
begrip van de beteekenis van het staal; !
je kunt het zien, daar zit iets van bet hart
in de hand waarmee zij het gevest aan
grijpen ; de degen is niet langer iets dat
aan hun zij wordt gehangen, maar schiet
om zoo te zeggen uit de lendenen, als een
deel, het beste deel van een krijgshaftig
schepsel, dat nu eerst ten volle den naam
van mensch verdient te dragen. En hoe
nemen zij toe in aantal! Valt er n
hij laat geen opening in de gelederen ....
als ik nu, al ware het heden, opnieuw de
dwaasheid had orn mijn menist-geloof naar
de Bergrede in te richten, en mijn
zijdgeweer wegwierp, je kunt er je van over
tuigd houden, dat minstens tien handen
gereed zouden zijn het op te rapen. Ah
mijnheer Brommeijer, zoo riep Eduard in
vervoering uit, welke heerlijke wonderen
zijn ons ter aanschouwing bereid: hoe
groeit hier (e midden der waterplassen in
ons kaas- en boterland, de liefde voor
den degen !
Nou, zeg ik, daar merk ik nog zooveel
niet van maar Eduard begon opnieuw
over het doopsgezinde evangelie, dat hem
wel niet meer rechtstreeks in den weg zat,
maar dat toch zoo van verre nog een beetje
spookte, evenals voor een socialist Ie va
derlandsliefde, nadat hij die ten onder heeft
geredeneerd. In mijne jeugd, zoo vervolgde
Rahusen, onder den invloed van <lat zotte
geloof, zou ik voor geen geld ter wereld
in de kazerne hebben gewoond. Met een
bajonet onder of boven mijn kapotjas, tus
schen al die wapendragers in, zou ik zeker
in het hospitaal zijn terecht gekomen, en
nog eer in de provoost, want ik was gevoe
lig van aard. Zooals je nog bent, zei ik,
/acht van inborst, dat is je aan te zien.
Neen, hernam Eduard, niet meer zooals
toen. Je gezicht kun je niet veranderen,
het mijne is dan ook nog blijven getuigen
van een afgestorven verleden, maar hier
binnen is liet uit met alle weekheid, liet
leven heeft mij gehard. Toen dan, zoo
wilde ik zeggen, was ik zoo over-delicaat
in mijn opvatting van het geoorloofde, dat
ik me maar niet kon verzoenen met de
verschijning van een voor het oorlogsveld
uitgerust soldaat, een generaal of een
corporaal, rammelend met een sabel, in de
kerk. Jk vond dat een gruwel, en ik begreep
maar niet, dat een militair zoo geheel
en al misdeeld van iijn gevoel kon zijn,
dat hij tusschen de broeders en zusters
zich voor onzen lieven heer durfde te plaat
sen, en te bidden met een moordtuig aan
't lijf. Als menist. had ik zoo iemand wel
willen toeroepen, wees dan toch zoo chris
telijk eu laat ten minste dat zinnebeeld
van bloeddorst, als je hier komt, thuis.
Maar ik ben dat standpunt te boven ge
komen, en aardig, zooals ik nu de wereld
zicli zie richten naar mijn betere over
tuiging. Je weet er zal een _eerewacht
te paard zijn, om Hare Majesteit en haar
gevolg bij de inhuldiging door de stad te
vergezellen, allemaal van de fijnste burgers,
van jou en mijn slag, jongen en ouden,
ik durf gerust zeggen, zonder ze van nabij
te keuren, de fine fleur van het_land met
Rutgers aan het hoofd. En die komen
dan ook in de Nieuwe Kerk, niet te paard,
want helaas daar ontbreekt de ruimte toe,
maar en dat is vooral significatief'
met getrokken dogen nullen _ zij staan
van den troon tot aan den uitgang, en
haie. Je begrijpt, van alles waar ik nieuws
gierig naar ben, is dat juist hetgeen mij
het meest interesseert. Wat zou de inhul
diging zijn zonder het gellikker dier rapie
ren ? U gevoelt het, dat is nu wel het
hoogste gala. Als de Ruyter dat eens zien
kon waarom leefde hij niet in vredes
tijd .... in onze eeuw!
Hij had nog meer op het hart, maar ik
stuitte zijn woordenvloed omdat Vening
Pierson bij mij bracht. Na een niet al
te warme begroeting van mijne zijde, stak
Rahusen Klaas de hand toe, met de woor
den : wel gefeliciteerd met je rijwielbelasting!
Ik liet hem den tijd niet om anders dan
met een knikje te antwoorden : Een
rijwielbelasting, riep ik uit, welzeker, dat is nogal
de moeite waard, wat is dat anders dan
sport, de fiscus op een fiets .... 't doet me
zoo denken aan Eduard op een paard of
Sjoerd op een ezel. verder kom je daar toch
niet mee. Aan zulk soort van dingen wijd
je nu je krachten, maar wat deed je
intusschen tot vernietiging van de welvaart van
je land? Regelrecht tast je de zenuw
aller zaken aan en geeft de Haute
Finance een prik, dient baar een aderlating
toe en zet dan nog een onschuldig, ja,
genoeglijk gezicht bij 't kijken naar den
bloedplas. Zeg-, wat bezielt je dan toch ....
denk je soms dat de heele wereld alleen
voor jou pleizier leeft en een ton of' wat
schade juist door onze Am- terdamsche
bankiers geleden, me koud laat, als gevoel
de ik niets voor 7>iijn stad! Wat geeft het
of' Sjoerd al zijn best doet, om de nalaten
schap van Gijs, die hij onder benefice van
inventaris aanvaard heeft, zoo goed moge
lijk te beheeren, als jij dan tusschenbeuie
komt, om een deel van het behaalde voor
deel ons te ontfutselen ! Amsterdam kwam
zoo langzamerhand op zijn verhaal en nu
juist begon het er zoo aardig voor te staan.
De Amsterdamsche kapitalisten,voor zoover
we die nog overgehouden hebben want
al wat kapitaal heeft lokken jullie naar
den Haag zagen weer wat licht, in af
wachting van een nieuwe handelsschool,
een nieuwe beurs, een nieuwe handelskade
en een nieuw entrepot. .Te kondt merken
dat de ondernemingsgeest opflikkerde, bij
al de middelen die Sjoerd hem aanbiedt,
om zich als van ouds meester te maken
van de wereldmarkt en daar kom jij op
eens met je ?> pCts. leening van ~>~ millioen,
die je onze geldlui in do maag hebt weten te
stoppen, zoodat ze er even prettig uitzien
als iemand die zich een indigestie heeft
gegeten. Van je 57 millioen S ton, lustte het
buitenland er niet meer dan s en je eigen
land nauwelijks ~> millioen, en daar zitten nu
je beste kennissen met de rest. De heele
Beurs is ontstemd, want dat weet je even
goed als ik, als n lid lijdt, lijden alle
leden. Ze houden zoo van elk aar. Ik vraag
je niet wat je plan is van daag, het kan
me niet schelen, maar uit vroegere
vriendschappelijkheid zou ik je raden het
beursbek niet door te gaan, want zoodra Texeira,
Blijdensteyn of Gompertz het bovenste
randje van je vilten grijze in 't oog krijgt,
ben je, vóór je er aan denkt, de trappen
weer af. Dat zou je verdiende loon zijn,
verrader! Oud-directeur van de
Nederlandsche Bank, die, sinds je in den Haag zit,
doet alsof je niet weet hoe je, zonder je
oude vrienden er in te laten loopen, een
leening moet plaatsen. Jij, een Pierson, ?
wanneer dat nu nog iemand als Treub
overkwam; maar zoo zie je alweer dat het
met de oude e_n de nieuwe economie precies
hetzelfde is, in 't sluiten van leeningeii
ben jelui even knap.
Klaas stond een weinig beteuterd, maar
Meinesz knikte mij goedkeurend toe. Brom
meijer heeft gelijk Pierson zei hij nog vóór
Klaa_s een woord luid kunnen uitbrengen
het is mij ook geheel onverklaarbaar hoe
gij zoo hebt kunnen handelen. Het is waar
ge maakt mij het regeeren moeielijk. Am
sterdam, behoef, ik het nog te zeggen, is
het hart van Nederland, de Beurs is het
hart van Amsterdam, de geldhandel is liet
hart van de Beurs, en de bankiers zijn het
hart van dezen Handel. Dat plekje
behoordet gij te ontzien, dat hoekje mocht
ge in geen geval kwetsen. WJo>dt dat
beleedigd, dan ontstaat er een malaise, die
het geheele lichaam gevoelt, een-malaise
die nawerkt tot in de verst verwijderde
deelen .... en wat ik allerminst begrijp,
dat gij, die u in uwe woorden ,ypordöet
als een moreel man, een onvoordeelig zaakje
aan bankiers hebt durven opdringen. On
getwijfeld zijn dezen, wien gij de uitgifte
hebt opgedragen, mannen die in elk opzicht
stevig op hun beenen staan, zij zullen zich
niet laten verleiden, maar hadt gij zoo
niet oorzaak kunnen zijn, dat de onbevlekte
naam van de Amsterdamsche Beurs in
gevaar zou worden gebracht, daar gij, door
een binnenlandsche leening te plaatsen
met een rentevoet, die al te krap berekend
is, een gewoon mensch allicht zoudt ver
lokken tot dekking van het ver-lies iets
buitenlandsch aan de markt te'brengen,
dat niet van prima qualiteit was Gij
moogt den mensch niet verzoeken....
Juist zoo! riep ik uit. Sjoerd noemt daar
t ware woord- Verzoeker ben je.... Ver
leider, Satan in burgerkleéren,
Winstopvreter, Bederf' van je land ! ! Maar Eduard
liet me niet uitspreken. Het was aardig
te _ zien, hoe hij zenuwachtig
tusschenbeide kwam om den ontboeiden storm te
breidelen. Kom, Bromraeijer, ga zoo niet
voort, zei hij, haast op smeekenden toon:
hier, Fierson is toch ook een verstandig,
\yelmeeneml man, en al mag ei'n u iets aan
zijn van wat Meinesz en u er van zeggen,
laat dat de vriendschap niet verstoren.
Wil hem liever vergeven, vooral in
deze gewichtige dagen. Er moet Eendacht
zijn. Zie om je heen, alles maakt zich
gereed, om n van zin, als zonen van
n volk, het groote feest te gaan vie
ren, en behooren wij nu niet het voor
beeld te geven, u Brommeijer, Meinesz en
ik, nu daar op den Dam de oude Een
dracht weder wordt verguld. lahusens
goedmoedig aangezicht begon hoe langer
hoe meer te blinken, en ons allen aan
ziende, maar mij vooral hoorden wij
hem zachtkens fluisteren: zegent die u
vloeken; gaat met hem die u n mijl dwingt
te gaan, twee mijlen; wie van u den rok
neemt, geeft hem ook den mantel.... en
werkelijk de woede die in mij was opge
komen dook weer onder bij he_t stralen
van het warme licht dat uit zijn zachte
oogen schoot....
Ik was ontwapend... toen Pierson, zon
der een woord te spreken, mij do hand
toestak ?.. die ik aanvaardde, tegelijk met
die van Sjoerd, die onwillekeurig zich
gedrongen gevoelde het vernieuwde vriend
schapsverbond te bezegelen; maar toch
kon ik niet nalaten even Eduard toe te
lachen en hem toe te voegen: Zie je,
menist ben je niet meer, maar Sjoerd had
toch wel een beetje gelijk; zoo'n engel van
een kerel, als jij, al droeg je ook een geweer
eu een sabel... op een slagveld hoor je
niet thuis.