De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 24 juli pagina 1

24 juli 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 1100 DE AMSTERDAMMER A*. 1898. WEEKBLAD YOOK NEDEELAND Dit nummer bevat een bfyroegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS YAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgever»: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel bq "de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12l/« Zondag 24 Juli. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D VAN VEBRE EN VAN NABIJ: Merenrius ten Paleize. De oud-stryders van '80 en '31. Is bezuiniging op het budget van oorlog mogelyk? door X. (Slot) Cosas do E»p»na. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : De volkshuisvesting, door D. Stigter. KUNST EN LETTEBEN: Eene dissertatie over Dumas père et Damas fils. De parochie van St. Jan bQ Laren, door K. W. P..Jr. Tweede Jaarboek der Scalden; Tentoonst. St.Lucaa door J. G. V. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen.?FEUILLETON: Voorpret, door Tyra. RECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES: Vrouwenbelangen in Berlijn, door C. Allerlei, door E-e. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONtEK, door D. Stigter. SCHETSJE: De Mexicaangche gelieim-gevolmachtigde. INGE ZONDEN. PEN- EN POTLOODKRASSEN. AOVERTENTEEN. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIItttllindllllllltllllHHIlllllllllH MprpnrinQ ton flluibluillo IDU De 15de Juli van dit jaar is een dag van beteekenis geweest voor ons land. Veertien heeren, vertegenwoordigers van de Kamers van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam, Enschedé, Groningen, Arnhem, 's Gravenhage, Haarlem, Utrecht, Leeuwarden, Zwolle, Assen en Tilburg, begaven zich naar het Paleis te Soestdijk, om in het belang van Handel en Nijver heid Hare Majesteit een verzoekschrift te overhandigen. Wat dat verzoekschrift inhield, hebben de dagbladen medegedeeld. De Kamers van Koophandel en Fabrie ken, oorspronkelijk bij kon. besluit van Willem I, ter vertegenwoordiging van Handel en Nijverheid ingesteld, zijn steeds gebleven plaatselijke, onderling onsamen hangende, adviseerende lichamen, die weinig invloed konden oefenen ter ontwikkeling van die beide hoofdbronnen van volks welvaart. En als vertegenwoordiging van Handel en Nijverheid hebben zij het nooit verder kunnen brengen dan tot een schijnvertooning, waarvan niemand dupe werd. Reeds lang gevoelde men, dat deze toestand herziening eischte. Dientengevolge ?werd in 1896 een. vergadering gehouden te 's Gravenhage, waar een groot aantal Kamers vertegenwoordigd waren, en op voorstel van Amsterdam eene commissie werd benoemd, die tot taak had een ont werp samen te stellen, ten einde te komen tot eene voor ons land passende Organi satie der Handel- en Nijverkeids vertegen woordiging. Die commissie nam nauw? keurig kennis van de wijze hoe in andere landen deze aangelegenheid is geregeld, vervaardigde een wetsontwerp, of zoo als zij het zelf noemt, een *Schema voor het organiseeren van Kamers van Handel en , Nijverheid, en van Districtskamers van Han del en Nijverheid;1' met een Centraal-Bureau voor de laatstgenoemden. Een ontwerp, dat wij later nader wenschen te bespreken, maar waarvan de strekking is, de plaatselijke en districts-kamers te vormen tot lichamen, die niet alleen adviseerend kunnen op treden, maar die tevens de bevoegdheid en het vermogen zullen hebben om ook door daden de belangen van Handel en Jijverheid te bevorderen; een Vertegenwoordi ging van Handel en Nijverheid vormende, waarmede door staat en gemeenten reke ning zal moeten worden gehouden. Ter aanbeveling van dit plan versche nen de veertien heeren bij de Regentes ten Paleize; verstoutten zich daartoe, al was het dan ook niet precies een waagstuk. Immers, het spreekt van zelf, zij konden op een heusche ontvangst rekenen. H.M. verklaarde bij het scheiden, dat het haar aangenaam was geweest, vertegenwoordi gers van Handel en Nijverheid uit ver schillende deelen des lands bij zich te ontvangen. Wij begrijpen dat. Ten gevolge de traditioneele opvatting van het Koningschap, van den ochtend tot den avond omringd van militair vertoon, moest de zoo exceptioneele verschijning van Handel en Nijverheidsmannen H. M. reeds een wel kome afwisseling zijn; en aangezien der Regentes de hooge beteekenis van Handel en Nijverheid niet kan ontgaan, zal niejnand zich er over verwonderen, dat zij op hoogst waardeerende wijze zich over den arbeid, door de commissie verricht, heeft uitgelaten, en de belofte heeft af gelegd het verzoek der adressanten in ernstige overweging te zullen nemen. Maar al viel er nu niet zoo groote on verschrokkenheid te prijzen, toch, het initiatief om naar Soestdijk te gaan, ge tuigde van meer zedelijken moed en vuriger geestdrift, dan waardoor Handel en Nijver heid zich tot dusverre hebben onderscheiden. Mercurius ten onzent was zorgeloos, vadzig en onverschillig.... geen, die met minder hartzeer Jupyns water over Jupyns akker liet loopen. In de toelichting toTOet concept erken nen de heeren dat ruiterlijk. »De Regeering kwam bij de regeling van tal van onderwerpen telkens met de belangen van handel en nijverheid in aan raking en bij de wetenschap, dat die belangen niet straffeloos kunnen worden verwaarloosd, voelde zij behoefte aan voor lichting door personen uit den handel en uit de nijverheid, van wie kon worden ondersteld, dat zij wisten, wat ter ontwik keling dezer takken van volkswelvaart behoorde te worden gedaan en nagelaten. Zoo werden hier te lande de Kamers van Koophandel en Fabrieken bij Koninklijk besluit ingesteld en zoo werd ook het reglement dier Kamers in 1851 en in 1896 herzien bij algemeenen maatregel van bestuur. Voor een deel is het zeker aan deze regeling door het Uitvoerend gezag toe te schrijven, dat aan de Kamers het karakter van uitsluitend adviseerende colleges is geschonken, voor een ander deel echter daaraan, dat handel en nijverheid xelf er nooit op hebben aangedrongen om vertegenwoordigd te worden door licJiamen met eene in het Staatsverband krachtiger positie. ') Dat de invloed der Kamers, behalve met betrekking tot de plaatselijke belangen, uiterst gering is, werd spoedig fenoeg opgemerkt en dat het aanzien ezer veelvuldig, doch meestal vruchte loos adviseerende, adresseerende en petitioneerende Kamers daardoor niet is verhoogd, wie zal het ontkennen ? Eoenwel met ernst en aandrang is de eisch tot verbetering van dien toestand nooit gesteld." l) Deze bekentenis omtrent een verleden, dat thans voor goed afgesloten moge wezen! laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. En zelfs nu nog is er iets aandoenlijks in de vermelding, hoe de Regeering, begrijpende dat Handels- en Nijverheidsbelangen »niet straffeloos ver waarloosd kunnen worden, behoefte aan voorlichting gevoelde! De Regeering ?... De Regeering, die niet straffeloos de hoogste belangen wil verwaarloozen, maar reeds twintig jaar lang te vergeefs is aan gezocht om het Consulaatwezen te organi seeren en het ook maar eenigermate te doen beantwoorden aan de eischen van onzen tijd, terwijl alle landen van betee kenis wedijveren om elkander de buitenlandsche markten te betwisten! De Regeering, die het niet georganiseerd Consulaatwezen, dat een voortdurende bedreiging is van Nederland's handels belangen, onder een ministerie van Buitenlandsche Zaken plaatst; de Regeering, die er een q\ia,si-iïlplomatieke vertegenwoor diging op na houdt, waaraan zij ruim 3% ton ten koste legt! De Regeering die, om met een stel buitenlandsche diplomaten te kunnen geuren, de consulaten als van minder fewicht beschouwt, en bij tientallen liefebberij consuls aanstelt, in plaats van beroeps-consuls, die alleen leven kunnen voor de belangen van handel en nijverheid! De Regeering... conservatief, clericaal, liberaal, of zoogenaamd vooruitstrevend 't is precies hetzelfde hoe zij zich doopt de Regeering, die het hart heeft Handel en Nijverheid in het bestuurs-departement als een toegift aan Waterstaat te schenken. De Regeering, die niet straffeloos de hoogste belangen wil verwaarloozen... en een in genieur aan het hoofd van Handel en Nijverheid! Is 't niet om er om te huilen of om te lachen? Leefden wij nog dertig jaren vroeger het zou te vergeven zijn als wij de dwaasheid van dit alles niet inzagen. Maar thans, nu alle Rijken tot eersten eisch zich stellen te zorgen voor de malerieeel welvaart van het volk! Terecht schrijft de Commissie in haar rapport: »Zij die in het handelsbedrijf en de nijverheid hun levenstaak en hun levensonderhoud vinden, vormen verreweg het grootste deel der bevolking" en, zoo voegen wij hierbij, die bevolking is niet meer als vroeger, eene welke spreekwoordelijk rijk is. Integendeel. De landbouw geeft een sober bestaan, de veeteelt brengt geen rijkdom, de vischvangst, de scheepvaart evenmin. De Nijverheid kan alleen staande blijven en zich uitbreiden bij uiterste krachtsinspan ning. Nederland is betrekkelijk een arm land geworden, nu de natuurlijke rijkdom van den bodem, door de productie van zoovele in cultuur gebrachte streken elders, in waarde is gedaald; Nederland teert voor een goed deel op zijn vroegere welvaart en hoe zou dat in 't oog vallen, als Indiëmet nog schatten aan bracht en een leger van goed gesalarieerde ambtenaren en dienaren plaats verschafte! Wij cursiveeren. Maar wat is onzekerder in onzen tijd dan hot bezit van koloniën, die tegen groote Mogendheden niet te verdedigen zijn! Ons land zonder nijverheidsgrondstoffen, ver keert economisch in veel minder gunstigen of gezonden toestand dan België, Frankrijk, Duitschland of Engeland. En toch juist deze reppen in den wereldwedloop veel meer zich dan wij. Wij zetten, schier zonder eenige verandering, en zeker alleen met zulke verandering als de nood ons afdwingt het oude renteniers-leventje voort. Voor de Wetenschap drie of vier universiteiten; voor gezanten drie en een kwart ton, voor het leger en de vloot circa veertig millioen; onverdedigbare weelde in velerlei richting. Zeker, wij gaven schatten uit voor onze water- en landwegen, maar om er voor te zorgen, dat Handel en Nijverheid langs die wegen de oude welvaart zullen terugvoeren van werkzaamheid in deze richting, schier geen spoor. Terwijl Duitschland over de geheele wereld een net van stoomvaartlijnen schiep dacht de Nederlandsche Regeering, die niet straffeloos belangen wil verwaarloozen, zelfs aan Zuid-Afrika niet! Indien n land het noodig' heeft te woekeren met zijn kapitaal om Handel, Nijverheid, Kunst en Techniek op alle mogelijke wijze, ook door hulp en voor lichting, te bevorderen, dan is dat zeker het onze. En toch in vergelijking met onze naburen '.geschiedt door ons ten dezen opzichte zoo goed als niets; en met dat niets doen heeft men vrede. Ook de Regeering, die heet te weten, dat niet straffeloos de belangen van Handel en Nijverheid kunnen worden verwaarloosd. De diplomaat, de Beaufort blijft, blijkbaar zonder eenige gewetensknaging, zich met de behartiging van onze consulaire zaken belasten, en de ingenieur Lely acht zich volstrekt niet onbekwaam om voor Handel en Nijverheid te zorgen! Wat meer zegt, het geheele zoogenaamde vooruitstrevend Ministerie geniet in deze de meest moge lijke kalmte; van een opruiming van het Departement Buitenlandsyhe zaken, van een indeeling van Openbare Werken bij Binnenlandsche Zaken en van de zoo onmisbare stichting van een ministrieel Departement van Handel en Nijverheid, waaronder dan ook natuurlijkerwijze het consulaatwezen zou moeten ressorteeren geen sprake. De heer Borgesius heeft ons alleen met een directeur-generaal voor Landbouw ge zegend, en na dit groot hervormingswerk was, althans vooreerst, de vurigheid zij as geestes, om ons land voor stoffelijken achter uitgang te behoeden, gedoofd. Inmiddels gaan de anderen ons vooruit en zij hebben ons reeds zóó ver achter zich gelaten! Onder deze omstandigheden verheugt ons de gang der veertien nijverheids- en handelsmannen naar het Hof bovenmate. Daar komt een kentering in het getij. Mercurius wordt wakker. Eere den mannen, die hem uit den dut hebben gewekt. Aug. Hendrichs de voor zitter onzer Kamer van Koophandel; Hubrecht, sedert, vele jaren een ijverig voorstander van de reorganisatie van ons consulaatwezen, en nu ook, zoo wij ons niet vergissen, degene die den stoot heeft gegeven tot deze beweging; en de overige twaalf, waaronder meer op den voorgrond treden Mr. Fokker het kamerlid, H. A. v. Heek, A. J. Cohen Stuart en R. Feith, de Commissie van het rapport waartoe ook nog de heer J. Enschedébehoort. Dat hun eerste bezoek ten paleize niet het laatste zij! Met alle kracht moet er worden ingegrepen om te waken, zooals in het adres wordt gezegd: »dat ons land van ouds een land van handel en nijver heid, in den wedloop der volken niet achterblijve''; of juister nog, dat ons land zoo achterlijk reeds, de schade althans een weinig inhale. En dit zal naar onzo overtuiging eerst mogelijk worden, wanneer de Regeering, de behartiging van Handel en Nijverheid begint op te vatten als een ernstige zaak, door hun een eigen Departement te geven, met opheffing van het belachelijke Depar tement van Buitenlandsche Zaken, en hetvolstrekt onnoodig Departement van Open bare werken. Daarom, dat Mercurius weldra weer ten Paleize verschijne, en dan om eerherstel vrage ! Handel en Nijverheid zijn voor ons, gelijk voor alle overige volkeren, naast Landbouw, de groote bronnen van volkswel vaart, die geen verwaarloozing gedoogen. De oudslrijders \an '30 en '3i, In het Maandschrift »Z)0 Landsverde diging, bestemd voor militairen en voor allen, die in de weerbaarheid en de onaf hankelijkheid van Nederland belang stel len," onder redactie van Investigatores, komt in een artikel over «Een nationaal feest" het volgende voor: De Nederlandsche natie, die zich opmaakt tot een kroningsfetst, die schatten bijeenbrengt voor versieringen en feesttooi, die Wilhelmina1 inden plant om het nageslacht levende getuigen achter te laten van het n en onverdeelde volk, die zelfde natie laat haar oud-strijders ge brek lijden. «>Is het geen schande, dat er ten bate van die oudjes geschreven is: »Wie spoedig help*, helpt dubbel," want bet aantal hunner, dat ge brek lijdt, wordt steeds kleiner, hunne houding steeds meer gebogen, bij velen hunner bedekt het zilverwit der haren de eervolle Jitteekenen niet meer; de een na den ander daalt in het kille graf met een' zucht op de lippen, die een' klacht inhoudt ttgen het Vaderland!" Het is heden niet voor 'teerst, dat er ge wezen wordt op de plicht, den oud-strijders een pensioen toe te kennen. Met dankbaarheid wijzen wij o. m. op de Amsterdammer de Groene waarvan de redactie niet alleen met het woord, maar ook met behulp van de teekenstift van den bekwa men Braakensiek, zoo krachtig heeft geijverd voor een pensioen aan de oud-strijders. Maar dat alles is vergeefs geweest, de E,efeering heeft die plicht nog niet gevoeld, de tateu-Geueraal evenmin, eu de natie heeft haar volksvertegenwoordiding nooit aangespoord tot het vervullen van die plicht. Nog slechts luttele jaren en het zal te laat zijn. » Mogen wij feestvieren en het Wilhelmus laten weerklinken, terwijl zij, die eenmaal gehoor zaamden aan het te wapen" voor hun vorst, van giften voortsukkelen? »Neen, dat mag niet! ,Laten we dan toonen, dat we inderdaad doordrongen zijn van de hooge en edele betee kenis van de aanstaande kroningsfeesten, laten we er met kracht op aandringen, dat nog vóór die feesten aan de oud-strijders een pensioen wordt toegekend. Want nog eens, een nationaal feest zij de uiting van een hoog nationaal bewustzijn en niet een pretjesdag met vaderlandslievendheidgeschetter. We kunnen de aanstaande kroningsfeesten ontheiligen door genietingen en bedwelmingen der laagste orde, maar we kunnen ze ook wijden door nationale daden en waardige feestvreugde. Het lag o. i. op den weg der Landsverdedi ging hare meening te zeggen over de beteekenis der aanstaande plechtigheid, omdat de verdedi ging van het vaderland niet het minst afhangt van het zedelijk bewustzijn van het volk." Natuurlijk, zijn wij het eens met deze woorden. Mogen wij feestvieren, terwijl die oud strijders »van giften voortsukkelen"? 't is reeds zoo menigmaal gevraagd ! Het eene teest na het andere werd gehouden en men heeft zich niet geschaamd die oudjes, zonder pensioen, van bijeen gebedeld geld te laten leven of liever: te laten voortkwijnen tot de dood hen roepen zou. Niet allen waren of zijn behoeftig, maar velen brachten hun laatste levensjaren in armoe door en vonden, als door staat en maatschappij vergeten, hun graf. Zooieven er nog enkele honderden, thans iets ruimer bedeeld, omdat jaarlijks het aan tal dunt. De Belgische oud-strijders hebben een pensioen vaii minstens 300 gld. later, meenen wij, nog eens verhoogd. De Nederlandsche hebben geen pensioen, maar genieten de zorg van een genoot schap, dat op de liefdadigheid een beroep doet en rekenen mag op een bijdrage van den Staat. De jongsten van deze bedeelden zijn nu 85 jaren oud ... verscheidene 90 en daar boven. Het a-angenaam bericht aangaande een OSjarig oudstrijder, die nog gras maaide, mocht men deze week in de bladen lezen! Nederland heeft dien menschen een pen sioen onthouden, en daarmee in den loop der jaren eenige tonnen gouds bespaard; zoodat, wat men ook van «Oorlog" moge zeggen, niemand het zal kunnen verwijten in n opzicht niet zuinig te zijn geweest! Het liet zijn oudstrijders liever gebrek lijden dan zijn budget met een pensioentje te be zwaren. De Staten-Generaal hebben dat gedoogd. Waarom, weten wij niet. Daar rnoet een reden voor bestaan, maar zij is ons onbekend. Hoe anderen en wij er ook op hebben aangedrongen, zich nu toch einde lijk over die arme tobbers te ontfermen, het mocht niet baten. Intusschen, dat niet pensioneeren of be hoorlijk onderhouden van onze Oudstrijders is het eenige wat men Regeering, Volks vertegenwoordiging, natie en pets ten laste kan leggen. Geëerd heeft men die oudjes en gefêteerd ook. Men maakte ze zelfs tot ridders: van metaal! En voorts midden op den Dam staat een monument gewijd aan hun geestdrift en Neerlands eendracht.... Wat wil men meer? Dat liefdadigheid, dankbaarheid en vaderlandsliefde specifiek vaderlandsche deugden zijn blijft dus toch waar. Is bezuiniging op het budget van oorlog mogelijk? v (Ingezonden.) (Slot). Sedert 10 jaren isde sterkte van het officie ren korps hier te lande vermeerderd met pi m. 30 Iuitenants-kölonel8;*-40 kapiteins en 225 luitenants, en verminderd met 25 majoors. De sterkte der soldaten is op papier ver meerderd. Uit de .toename van luitenantskolonels en Ie luitenants, bemerkt men het streven om den majoors- en 2e luitenantsrang te clipseeren. Het Indisch leger, dat eene sterkte-vermeerdering dringend noodig heeft, is verminderd sedert 20 j aren met 16 majoors, 11 kapiteins en 25 luite nants, (zie officiers ranglijst 1878 en 1898) en vermeerderd met 5000 man. Men voor ziet in het te kort thans zóó groot, dat verliven geweigerd worden door deta cheeringen van het Nederlandsche leger (plm. 100 luitenants). Dit bevordert de promotie bij dit leger, daar meestal Ie luitenants gedetacheerd worden; doch is het billijk tegenover het Indisch leger? En dan de vraag: Is detacheering»vooral die vo'-r 2 jaren" eene goedkoope aanvul ling? Een gratificatie ik meen van f 1000 alsmede passage heen en terug (f 1600) samen /"2600. En welk nut doen die 2 jarige dienstdoenden ? Zij keeren terug, zooals ze gekomen zijn, onbekend met alles: taal, landaard, klimaat, dienstdétails; en nauwelijks beginnen ze wat nut te kunnen doen, of ze repatrieeren. Ze hebben voor rijks-rekening, een pleizierreisje door Europa gemaakt, naar Indië, voilii tout, en ondervinding opgedaan op krijgskundig gebied. Voor de 9 regimenten infanterie hier te lande zijn benoodigd 45 bataillons-kommandanten; voeg hierbij 6 voor speciale kommando's, als koloniaal werf-depöt enz., totaal 51. In de sterkte zijn 60 hoofd officieren, ergo 9 te veel. Dit zijn de bij ieder regiment n overcompleete hoofdofficieren voor speciale diensten. Welke? Om der promotie wille zijn ze nu reeds benoemd, om in oorlogtijd de eventueel op te richten depót-bataillons te kommandeeren, alsof dan, niet evengoed de 9 oudste en geschikste kapiteins konden bevorderd worden, te meer daar dit kommando geen voorbereiding eischt. De schatkist lijdt er onder en de heeren moeten zelf bekennen dat ze in vredestijd geen werkkring hebben. Zoo zijn er bij de 9 regimenten benoodigd 180 kompagnies kommandanten, 9 kapi teins adjudanten, plm. 27 kapiteins voor speciale diensten, samen 216. Er zijn 264 in de sterkte, ergo te veel 48 kapiteins. Dit zijn de bij ieder regiment vier, samen 36 overcompleete kapiteins voor speciale diensten. Welke? In vredestijd hebben die heeren geen werkkring, ze worden eenvoudig beziggehouden met diensten be neden hun rang, als toezicht op munitie, schietschijven, schermen, gymmastiek, enz. enz. Het zijn dure promotie-middeltjes. Bij ieder compagnie zijn 3 luitenants; wij achten twee meer dan genoeg, vooral nu er nog bij iedere compagnie een sergeant majoor, waarnemend luitenant te velde is, en de kompagnies niet onbeduidend klein zijn. Aannemende 3 luitenants, dan zijn er benoodigd 540 luitenants, 45 luitenantsadjudanten, plm. 45 luitenants voor spe ciale diensten, totaal 630. Er zijn in de sterkte 732; ergo 102 te veel. Hiervan detacheert men 100 naar Indië, die echter successievelijk in de sterkte terugkeeren en dus het overcompleet bestendigen. In Nederland sympathiseerde men met de opheffing der militaire school in Indië, en om reden. Door 60 meer ]e luitenants te detacheeren, komt men in Nederland der pro motie te hulp. Dit streven naar bevordering, komt sterk uit in het militaire; zou men in het civiele er ook zoo voor ijveren ? De artillerie is sedert eenige jaren ver meerderd met l luitenant-generaal, l generaal-majoor, 2 kolonels, 7 luitenantskolonels, 14 kapiteins en 100 luitenants. De artillerie heeft IS veld-batterijen, 40 vesting kompagnieën, 2 pontonniers, 4 panserfort, l instructie en l torpedo koropagnie benevens 3 rijdende batte rijen. Hiervoor zijn benoodigd 60 kapi teins, 7 kapiteins adjudanten, 7 kapiteins voor trein en materieel en plrn. 25 voor speciale diensten totaal 100. Er zijn in de sterkte 120, ergo 20 te veel. Evenals bij de infanterie, zijn hiervan 12 bestemd voor speciale diensten. Welke? dus feitelijk zonder werkkring. Benoodigd zijn 250 luitenants (ruim berekend); er zijn in de sterkte plm. 280 ergo 30 te veel. Bij de cavalerie zijn voor de 18 escadrons

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl