Historisch Archief 1877-1940
N'. 1101
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOR
LAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1081 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 31 Juli,
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSB te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I M H O U D
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Moreele politiek.
H.H. M.M. en de tentoonstelling van Vrouwen
arbeid. Leerplicht en Gemeente-financiën.
Een stap vooruit in de wetgeving voor Ierland.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN : De volkshuis
vesting, door D. Stigter. (II.) KUNST E.V
LETTEREN: Ziel-leven, door W. G. van Nouhuys
Muzikale kritieken, door Ant Averkamp. Lorenzo
da Ponte. De Impressionisten door S. Ten
toonstelling van kunstdrijfwerk, door F. Zwollo,
beoordeeld door B. W. P. Jr. Haarzuylens en
omstreken, door R. W. P. Jr. FEUILLETON:
In het geniep, een Gooische schets, door Truida
Kok. (I.) BECLAMES. SCHAAKSPEL.
VOOR DAMES: Van de tentoonstel!, van Vrouwen
arbeid, door Vera. Allerlei, door E-e Inge
zonden. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI.
INGEZONDEN. PFN- EN
POTLOODKRAS8EN. ADVERTENTIËN.
lUimttmimiiimiittmnnimimimitiinimtiiiminiiHmtmmti
Moreele politiek,
Dat wij Nederlanders, als wij eenmaal
iets gevonden hebben waard er onze aan
dacht op te vestigen, niet tot de opper
vlakkige beschouwers behooren, is bekend.
We laten een onderwerp niet los, zonder
het van alle kanten, van buiten en van
binnen, bekeken te hebben; in de citroe
nen, die wij aldus uitpersen, blijit geen
druppeltje over; de schil, die onze politieke
vorschers wegwerpen, is nooit meer dan
schil; als zij den Moor de vrijheid geven
weer van hen te gaan, kan men er op
lekenen, dat hij terdege zijn schuldigheid"
Leeft gedaan.
Zoo mochten wij het ook nu weder er
varen ten opzichte van de verkiezingen
voor de Provinciale Staten. Weken lang
K dat ding nu gekeerd en gewenteld, be
roken, bevoeld en geproefd.... en we mogen
voor vast aannemen, dat er niets meer
van te zeggen zou zijn, wisten wij nu maar
of de anti-revolutionairen den liberaal
v. d. Houven v. Oordt als gedeputeerde
voor Gelderland eerst hebben willen wip
pen, of dat zij dadelijk met de katholie
ken hem hun stem hebben gegeven; en
ware het ook slechts met zekerheid te
bepillen, welk stembiljet te Aalten het minst
?»juist" was gesteld. Over het laatste valt
Let elk belangstellende nu gemakkelijker
te oordeelen dan over het eerste, aange
zien wij de beide strooibiljetten zwart op
wit voor ons hebben, en dat, voor de
nauwgezette proevers zelfs niet geheel
verstoken van commentaar! terwijl voor
het eerste, dat de Geldersche gedeputeer
den-verkiezing betreft, alles ontbreekt wat
op een geregistreerd archiefstuk gelijken
mag. Toch, dat ook dit vraagpunt niet
met een non liquet zal moeten worden
ter zijde geschoven, wij houden ons er van
overtuigd. De, Standaard geeft reeds eenig
licht, waarschijnlijk meer dan haar tegen
standers begeeren.
Inmiddels, terwijl met onverdroten
ijver op deze beide quaesties, welke nog
in discussie zijn, dieper moge worde in
gegaan, en ons niets aangenamer zal zijn
dan ten slotte de namen der prijswinners
in dezen wedstrijd loffelijk te vermelden
wij mogen alvast met voldoening
conetateeren, dat er in onze binnenlandsche
politiek, zoo ongemerkt haast, langzaam
maar geleidelijk, eenig voordeel is behaald,
door hen die meenen, dat in de samen
stelling van elk openbaar vertegenwoor
digend of besturend lichaam, de rechten
der minderheid behooren te worden in acht
genomen. Alle richtingen, geen enkele
uitgezonderd, zijn nu zoo ver gekomen,
dat zij het billijkheidsbeginsel, het eerbie
digen van de rechten der minderheid bij
verkiezingen, in theorie althans, beamen.
In het blad der geavanceerd liberalen Voor
uitgang, las men een ernstige afkeuring
van het passeeren der anti-liberalen bij
de verkiezing van gedeputeerden voor
Overijsel, waar deze twintig zetels innemen,
tegenover dertig, die aan de liberale partij
toekomen. Als om strijd gaven de liberale
bladen, ook die niet tot de geavanceerde
richting behooren, een duidelijke veroor
deeling van het oude stelsel, door de libe
ralen in de Provinciale Staten van
ZuidHolland toegepast, om aan de talrijke
minderheid van kerkelijken geen enkele
plaats in het college van Gedeputeerden
te gunnen. Wat er ook gebeurd moge
zijn bij de verkiezing van gedeputeerden
door de Geldersche Staten, de anti revo
lutionairen zouden niet gaarne verdacht
worden van het beginsel, de vertegen
woordiging der minderheden, te hebben
geschonden. Toen de verkiezing voor de
Provinciale Staten in de hoofdstad was
geëindigd met een vermindering van het
aantal liberale leden, was het Vaderland
gereed, de rechtvaardigheid van zulk, een
wijziging te erkennen, en liet Handelsblad,
hoe het ook geijverd had, om zoo iets te
voorkomen, sprak dit niet tegen.
Welk een verandering in de gevoelens
ten opzichte van hetgeen billijk is, sedert
wij het waagden nog lang vóór er van
een radicale partij sprake was de heeren
Hovy en Glinderman voor het lidmaat
schap van den Amsterdamschen raad aan
te bevelen; twee antirevolutionairen
onder de negenendertig, in wier midden
hoogstens een katholiek werd geduld, die
niet clericaal kon heeten. Wat werd er
destijds getoornd door liberalen van allerlei
slag! En thans: de Amsterdamsche raad
is reeds tal van jaren een staalkaart van
alle mogelijke parijen ; de socialisten uit
gezonderd, want dezen mede hun deel te
geven is den clericalen, nu hun zei ven
recht is geschied, en den liberalen ook, toch
nog al te kras.
Dat er aan de toepassing van het be
ginsel iets, zelfs zeer veel ontbreekt, springt
in het oog. Lieve hemel, het valt den
meesten menschen zoo zwaar, al is het maar
in zulk een betrekkelijk weinig
beteekenend geval, billijk te zijn, een voor
deeltje af te staan aan de tegenpartij.
Zijn vijand lief te hebben is een
bovenaardsche eisch voor geloovigen en
ongeloovigen; immers hem ook maar niet te
haten, niet te verdrukken, niet te berooven,
is reeds te veel gevergd van de elite onzer
samenleving, en dat ofschoon wij volgens de
wet, sedert 1857, van jongs aan zijn opge
voed in alle maatschappelijke en christelijke
deugden, met of zonder den bijbel. Maar
toch, als wij nu in het Handelsblad en
andere couranten lezen, dat de liberale
statenleden, in zekere gevallen, clericalen
tot gedeputeerden moeten kiezen, en wij
zien clericalen en anti-clericalen zich met
ijver schoonwasschen van de beschuldiging
tegen een vroeger zoo veracht beginsel te
hebben gehandeld dan denken wij
bij ons zelf: van die zooveel gesmade
moreele politiek heeft een stukske alevel
doorgewerkt. Zeker, wij zijn nog niet waar
wij wezen moeten; het zal nog geruimen
tijd duren, eer ieder in dit opzicht zijn
gedrag met zijn woorden, zijn natuur met
de leer, in overeenstemming brengt
maar wij gaan vooruit. Eenmaal zal het
de onveranderlijke regel worden in geheel
Nederland, dat het recht der minderheid
op evenredige vertegenwoordiging in de
bestuurslichamen ook zonder dat een
?wet daartoe dwingt wordt erkend en
gehuldigd in de praktijk.
H.H.M.M eii detentoonstelüiii uronwenarbeiu,
Toen wij in ons voorlaatste nummer,
naar aanleiding van de opening der ten
toonstelling voor vrouwen-arbeid, de op
merking maakten, dat het jammer was, bij
zulk een belangrijke gebeurtenis de tegen
woordigheid van H.H. M.M. de Regentes
en de Koningin te moeten missen, meen
den wij de overtuiging van meerderen te
hebben uitgesproken.
Blijkbaar hebben wij ons daarin niet
vergist. Onder het opschrift: Een vrtj'wel
algemeen gedeelde opmerking maakt het
weekblad Vooruitgang, redacteur J.
Hoogendijk Jr., het orgaan der geavanceerd libe
ralen, melding van hetgeen wij dienaan
gaande schreven en laat er dan op volgen:
e Amsterdammer"^ gelooft hierin niet alleen
te staan en terecht.
//De Koninginnen bezoeken een ziekenhuis,
een schilderijententoonstelling, een
landbouwtentoonstelling, vereeren zelfs het Xurhaus
met een min of meer officieus bezoek, doch bij
een zoo hoogst belangwekkende gebeurtenis als
de opening van de eerste tentoonstelling in
Nederland op touw gezet, geheel in het belang
der Kederlandsche vrouwen, laten zij zich met
een beleefde boodschap verontschuldigen.
»En het valt temeer op, waar de tentoon
stelling met voorbedachten rade juist gehouden
werd in het jaar, dat een vrouw den troon
van Nederland besteeg.
Nu zegt men en wij nemen het gaarne aan,
dat hare rrajps'eiten bij dergelijke zaken ge
woonlijk afgaan en ook nit-t anders kunnen
dan afgaan op hunne omgeving tu dat deze,
minder ingenomen met. een in haar ooy te rood
getiute instelling, daarom vau ouguts'i0' advies
gediend heeft.
Zoo het juist is, ziudeti we wel willen op
merken, dat, dan de betrokkene heereu en dami s
adviseurs de landsbelangen en de populariteit
der koninginnen op laakbare v?ijze ondergeschikt
maken aan hunne eigen s-ympataieëa en antipa
thieën, respectievelijk stauubbelanpen.
En tevens doet het den wencch opkomen,
dat de omgeving barer majesteiten minder
eenzijdig mocht gerecruteerd worden u t de
hoogste standen der bevolking, en zoodanig
samengesteld zijn mocht, dat Let hoofd vau den
staat geregeld contact hield ook met andere
lagin der bevolking.
,, Dit laatste zou n den staat u het hoofd
ten goede kumeu".
Uit deze woorden zou men moeten af
leiden, dat de hofkringen, die op H.H.
M.M. den meesten in vloed oefenen, bekrom
pen genoeg zijn, om een tentoonstelling
van vrouwenarbeid te veroordeelen, als al
te nieuwerwetsch, en dat zij daarom H.H.
M.M. hebben afgeraden haar te openen.
Wat voor roods er echter zou kunnen
steken in een poging van vrouwen, om
vrouwen te sterken in den tegenwoordig
zoo zwaren strijd voor het bestaan, is
moeielijk in te zien.
Zeker, voor heeren en dames aan het hof
verbonden, zal met het oog op eigen positie,
niet de behoefte gevoeld worden aaa
vtrbetering van het lot der vrouw; tuaar hun
zulk een algeheele onverschilligheid ten
opzichte van noodige maatschappelijke her
vormingen, als door de stichters dezer ten
toonstelling worden beoogd, toe te schrij
ven, wij durven het niet.
Bestond het Hof van onze Regentes en
Koningin behalve uit het Militaire Huis,
dat uit zijn aard zeer eenzijdig en beperkt
van inzicht is, ook voor 't overige uit
personen, die zoo goed als niets van de
eischen van het maatschappelijk leven,
niets van de nooden ues volks bemerken
en beseffen, mocht dan zulk een toestand
in het kroningsjaar blijven voortduren?
Het weekblad Vooruitgang getuigt van
het opkomen van den wensen, »dat de
omgeving Harer Majesteiten minder een
zijdig worde gerecruteerd uit de hoogste
standen der bevolking ..." in anderen vorm
hebben wij dezen wensch meermalen uit
gesproken. Ook wij meenen, dat hoe meer
men aan het koningschap ten onzent een
burgerlijk karakter geeft, hoe vaster het
zal staan. Waarom, zoo hebben wij zoo
dikwijls gevraagd, het Hof van een mili
tairen geest doortrokken ? Moesten daaren
tegen niet boven alles Kunst, Wetenschap,
Handel, Nijverheid daar tehuis zijn, en zou,
indien dit het geval ware... er niet veel
meer belangstelling worden betoond voor
wat het volk versterken en verheffen
kan?
Ons is Vooruitgang's schrijven bijzonder
welkom; wij worden daardoor versterkt in
de meening, dat men vrij wel algemeen zoo
denkt. Maar indien dat zoo mocht zijn,
waarom zwijgen dan onze confraters in
de pers ? Is de zaak niet ernstig genoeg ...
of is zij zóó ernstig, dat zij haar niet
durven aanroeren? Zij, de sprekers van
professie ?!...
De Standaard, het gewicht der zaak
erkennende, gaf te verstaan, dat de Hof
houding buiten bespreking kan blijven,
indien de Vorstin des lands maar niet ziet
door de bril der Hofhouding. Degelijke
vorsten ,.zagen steeds buiten de Camarilla
om.'' De degelijkheid onzer Vorstinnen
laten wij gaarne buiten bespreking, maar
dat voor haar een uitsluitend militaire
en adellijke omgeving, in ons door en door
burgerlijk land, een gevaar is behoeft,
meenen wij, geen betoog.
Leerplicht en gemeente-fiuanciën.
De gemeenteraad van Amsterdam heeft
in zijn zitting van Woensdag j.l. een be
langrijk besluit genomen. Op voorstel van
den heer Hovy droeg men het Dag.
Bestuur op een adres aan de Regeering
te ontwerpen, ten einde haar te verzoeken
bij de invoering van leerplicht te zullen
zorg dragen, dat de vermeerdering van de
kosten van het onderwijs, gevolg van dezen
maatregel, niet ten laste va* de gemeenten,
maar van het Rijk zal komen.
Wel wordt dit niet zoo duidelijk gezegd
door B. en W. die het vertrouwen
wenschen uit te spreken, dat de Regeering
aan de bezwaren welke de vermeerdering
van uitgaven met zich zal brengen, wil te
gemoet komen; maar wanneer het
concept-adres den Raad bereikt, zullen
ongetwijfeld de puntjes op de i worden
gezet.
Dit is naar onze meening een goed
besluit. Bij de regeling der
gemeentefinanciën heeft Amsterdam, dat zoo groot
belang had bij een betere, d. i. rationeele
regeling, zich zeer laksch gedragen; en
de nieuwe regeling houdt dan ook vol
strekt geen rekening met de bijzondere
uitgaven in het algemeen belang, waartoe
de hoofdstad verplicht is.
Destijds hebben B. en W. gelijk zoo vele
andere gemeenten, even als zij zelve in
nood en druk, verzuimd het voorbeeld te
geven van een krachtig optreden voor een
billijke verdeeling van de te dragen lasten
tusschen gemeente en Rijk en, natuur
lijk, vooreerst is er weinig kans op, dat
hierin een verbetering van beteekenis zal
komen.
Mr. Heineken gaf een juiste verklaring
van den toestand, toen hij het
voorstelHovy aldus ondersteunde:
»Men zegt altijd dat onderwijs is een
quaestie van gemeentezorg, doch het Rijk
legt eenvoudig lasten op, zonder middelen
beschikbaar te stellen. Het onderwijs is
voor deze gemeente een zware last ei de
tegenwoordige Rijksbijdrage mag zeker
| niet gerekend worden te gelden voor
! komende lasten.
! »De lasten worden op den duur voor
de gemeenten te zwaar en daarom is het
roo'lig het Rijk kenbaar te maken, dat al
| weder een bezwarende last op de gemeenten
i zal worden gelegd, met name op
AmsterI dam. Aan het Rijk deze opmerking ma
kende, zal men tevens kunnen wijzen op de
bezwaren van het toezicht op de wet, wat
ook een zware last voor de gemeente is.
j »Het toezicht zooals het tegenwoordig
' is geregeld, acht spr. onvoldoende; voor
behoorlijk toezicht dient men de gemeente
de iioodige middelen te geven. Spr. zegt
dit zonder iets tegen het ingediende wets
ontwerp te bedoelen."
Het Rijk weet zelf niet meer geld ter be
schikking te krijgen, omdat het bij geen
enkden iak van dienst, bezuiniging wil voor
stellen; steeds duurder wordt de
ouderwetsche, veel te weelderige huishouding; en
terwijl, niet alle, maar een aantal gemeen
ten zich niet naar eisch kunnen ontwikkelen,
omdat bij de zeer hooge lasten, de middelen
ontbreken, legt het Rijk door nieuwe wetten
ook die gemeenten de verplichting tot nog
grooter uitgaven op.
Dat de gemeenten eindelijk eens tee
kenen van leven gaan geven is
wenschelijk, niet alleen in haar eigen, maar evenzeer
in het algemeen belang.
Doch het zijn de gemeenten niet alleen,
die bij de financieele zijde van de invoe
ring van Leerplicht zich betrokken heb
ben te achten.
Het spreekt van zelf het Bijzonder
Onderwijs maakt zich ook ongerust over
de gevolgen, die de nieuwe wet voor zijn
scholen hebben zal. En waar de verhou
ding tusschen de St-aatsuitgaven voor Open
baar en Bijzonder Onderwijs reeds zeer
ten nadeele van het laatste is, mager
niet aan gedacht worden het Bijzonder
Onderwijs het bestaan nog moeielijker te
maken.
De vraag is dus: hoeveel zal het Rijk,
voor leerplicht der gemeenten en het Bij
zonder Onderwijs bijpassen ?
We zouden de rekening wel eens willen
zien!
Maar men maakt liefst geen rekening.
Dat komt wel te recht denkt men.
Edoch het komt ten slotte niet te recht.
Want voor het leerplicht ontwerp is geen
geld en zal geen geld komen, zoolang
men niet doortastend durft hervormen, in
de richting van bezuiniging op Oorlog en
Marine, op Hooger Onderwijs, op
tractementen en pensioenen, op gezantschappen
enz. enz.!
Toch moest er leerplicht zijn, tot min
stens het einde van het 13de jaar!
Het moest maar het kan niet, omdat
zooveel van hetgeen er niet moest zijn
zooveel kost!
Onder deze omstandigheden loopen de
gemeenten op nieuw gevaar!
Een stap vooruit in de Wet
geving Yoor Ierland.
Wie zich in Engeland heeft gevleid,
dat tegelijk met Gladstone ook de lersche
quaestie van de baan zou raken, heeft zich
grootelijks vergist. De conservatieven zoo
wel als de liberalen hebben moeten erken
nen, dat Gladstone gelijk had, wanneer
hij telkens opnieuw verzekerde: vlreland
blocks the ivay", Ierland verspert den weg
voor eiken vruchtbaren parlementairen
arbeid. Evenals vele andere ingrijpende
maatregelen, na door liberale ministeriën
te zijn voorbereid, onder een conservatief
régime de wettelijke sanctie hebben ver
kregen men denke slechts aan de
lïeformbill van het jaar 1885 zoo heeft ook
thans weer het conservatieve
ministerieSalisbury de noodzakelijkheid gevoeld en
erkend om het werk harer liberale voor
gangers voort te zetten en te voltooien.
Het resultaat is de onlangs door het Lager
huis aangenomen Local Government BUI
voor Ierland, welk ontwerp in het
Hoogerhuis wel zal worden bestreden, maar toch
ongetwijfeld, zij het dan ook met enkele
wijzigingen, zal worden aangenomen.
De plaatselijke aangelegenheden werden
tot dusver in Ierland ten platten lande
beheerd door de zoogenaamde grand juries,
colleges welker leden elk jaar uit de hoogst
aangeslagenen werden aangewezen door
den high. sheriff, dus door een
regeeringsambtenaar. Het bedrag der plaatselijke
belastingen, en de wijze, waarop de op
brengst daarvan zal worden besteed, worden
vastgesteld door dit collega en deze regeling
is des te onbillijker, omdat verreweg het
grootste deel dier belastingen wordt, op
gebracht door de pachters, welke geen
zitting in de grand jury hebben, daar deze
zoo goed als geheel bestaat uit rijke grond
eigenaars, die weinig bijdragen in de plaat
selijke belastingen. De rol, die in de
graafschappen is opgedragen aan de grand
juries, wordt in de onderdeelen dier graaf
schappen, de baromes, vervuld door de
sessions, in welke wel is waar enkele door
de bevolking gekozen leden zitting hebben,
maar waarin door den Staat aangestelde
vrederechters eene meerderheid hebben.
Op alle sporten van de ladder is de
macht in handen van den Staat en van
zijne ambtenaren, en van de grondbezitters
of van hunne intendanten. De pachter,
de boer, betaalt drie vierden der plaatselijke
lasten, maar mag er niet over medestemmen.
Met dit aristocratisch of, juister gezegd,
plutocratisch stelsel breekt het nieuwe
wetsontwerp volkomen. Het voert graaf
schapsraden in, die om de drie jaren door
de kiezers voor het Parlement zullen wor
den verkozen, evenals de districtsraden,
die in de plaats van de tegenwoordige
sessions zullen komen. De graafschaps
raden regelen de plaatselijke belastingen
en bepalen, waarvoor de opbrengst daarvan
zal worden gebruikt, of stellen voor de
uitgaven bepaalde sommen ter beschikking
van de districtsr^den. De politie staat niet
onder de bevelen van deze lichamen, maar
behoudens deze uitzondering strekt hunne
bevoegdheid zich uit over de geheele
plaatsselijke administratie en oefenen zij hunne
macht uit door ambtenaren, die zij zelvea
aanstellen. Hetzelfde stelsel bestaat in
Engeland sedert 1888 in de graafschappen
en sinds 1894 in de districten.
Zooals men ziet, brengt de invoering
van het nieuwe wetsontwerp eene
deceutralisatie op groote schaal met zich rnede,
en de vraag was zeker niet ongewettigd,
of zulk een plotselinge overgang niet
gevaarlijk kon worden, nu het een zeer
behoeftige bevolking gold, op politiek gebied
zonder ondervinding en vooral zonder zelf
standigheid. Indien men deze bevolking
eene aanzienlijke macht gaf tegenover de
kleine minderheid der groot-grondbezitters,
zou men deze laatsten dan niet blootstel
len aan willekeur en berooving?
Daargelaten nog, dat het niet billijk
zou zijn, de vroeger te zeer bevoorrechten
tot machteloosheid te veroordeelen en de
uitzuigers tot slachtoffers te maken, was
het voor de conservatieve regeering duide
lijk dat zij noch in het Lager-, noch
in het Hoogerhuis eene meerderheid zou
vinden voor een wetsontwerp, waardoor
de landheeren zouden worden overge
laten aan de genade der pachters. En
daarom heeft zij er het volgende middeltje
op bedacht. De Staat, die reeds sedert
eenige jaren aanmerkelijke subsidiën geeft
aan de landbouwers van Engeland en
van Schotland, zal ook aan den lerschen
landbouw een jaarlijksche subsidie geven,
gelijkstaande met de helft der in het vorige
jaar in Ierland ten platten lande opgebrachte
belastingen.Dit is een cadeautje van ongeveer
10 millioen gulden, maar het \>ordt niet
onvoorwaardelijk gegeven. Voortaan zullen
namelijk alle plaatselijke belastingen door
den pachter worden gedragen, en het zal
dezen niet meer geoorloofd zijn, de door
hem te betalen pachtsom met een deel
van het bedrag dier belastingen te ver
hinderen. Voor hem zal dit geen schade
zijn, daar de Staat feitelijk de helft der
plaatselijke uitgaven op zich neemt. Maar
indien nu de nieuwe, door het volk gekozen
graafschapsraden verkwistend willen zijn,
zullen zij dit moeten zijn op hunne eigene
kosten en niet op die van de grondeige
naars. En deze laatsten zullen nog een
ander voordeel genieten: zij zullen voortaan
het geheele bedrag der pacht kunnen innen,
zonder restitutie te geven voor betaalde
belastingen, en dit zal voor hen een
cadeautje zijn van vier a vijf millioen
gulden per jaar.
Deze laatste som komt grootendeels uit
de zakken der Engelsche en Schotsche
belastingschuldigen, en het is te begrijpen,
dat in het Lagerhuis tegen eene voor de ler
sche grondeigenaars zoo buitengewoon gun
stige bepaling eene zeer scherpe oppositie is
gevoerd. Men heeft der regeering verweten,