De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 31 juli pagina 1

31 juli 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1101 DE AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD VOOR LAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1081 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 31 Juli, Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSB te Keulen en door alle filialen dezer firma. I M H O U D VAN VEERE EN VAN NABIJ: Moreele politiek. H.H. M.M. en de tentoonstelling van Vrouwen arbeid. Leerplicht en Gemeente-financiën. Een stap vooruit in de wetgeving voor Ierland. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : De volkshuis vesting, door D. Stigter. (II.) KUNST E.V LETTEREN: Ziel-leven, door W. G. van Nouhuys Muzikale kritieken, door Ant Averkamp. Lorenzo da Ponte. De Impressionisten door S. Ten toonstelling van kunstdrijfwerk, door F. Zwollo, beoordeeld door B. W. P. Jr. Haarzuylens en omstreken, door R. W. P. Jr. FEUILLETON: In het geniep, een Gooische schets, door Truida Kok. (I.) BECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOR DAMES: Van de tentoonstel!, van Vrouwen arbeid, door Vera. Allerlei, door E-e Inge zonden. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN. PFN- EN POTLOODKRAS8EN. ADVERTENTIËN. lUimttmimiiimiittmnnimimimitiinimtiiiminiiHmtmmti Moreele politiek, Dat wij Nederlanders, als wij eenmaal iets gevonden hebben waard er onze aan dacht op te vestigen, niet tot de opper vlakkige beschouwers behooren, is bekend. We laten een onderwerp niet los, zonder het van alle kanten, van buiten en van binnen, bekeken te hebben; in de citroe nen, die wij aldus uitpersen, blijit geen druppeltje over; de schil, die onze politieke vorschers wegwerpen, is nooit meer dan schil; als zij den Moor de vrijheid geven weer van hen te gaan, kan men er op lekenen, dat hij terdege zijn schuldigheid" Leeft gedaan. Zoo mochten wij het ook nu weder er varen ten opzichte van de verkiezingen voor de Provinciale Staten. Weken lang K dat ding nu gekeerd en gewenteld, be roken, bevoeld en geproefd.... en we mogen voor vast aannemen, dat er niets meer van te zeggen zou zijn, wisten wij nu maar of de anti-revolutionairen den liberaal v. d. Houven v. Oordt als gedeputeerde voor Gelderland eerst hebben willen wip pen, of dat zij dadelijk met de katholie ken hem hun stem hebben gegeven; en ware het ook slechts met zekerheid te bepillen, welk stembiljet te Aalten het minst ?»juist" was gesteld. Over het laatste valt Let elk belangstellende nu gemakkelijker te oordeelen dan over het eerste, aange zien wij de beide strooibiljetten zwart op wit voor ons hebben, en dat, voor de nauwgezette proevers zelfs niet geheel verstoken van commentaar! terwijl voor het eerste, dat de Geldersche gedeputeer den-verkiezing betreft, alles ontbreekt wat op een geregistreerd archiefstuk gelijken mag. Toch, dat ook dit vraagpunt niet met een non liquet zal moeten worden ter zijde geschoven, wij houden ons er van overtuigd. De, Standaard geeft reeds eenig licht, waarschijnlijk meer dan haar tegen standers begeeren. Inmiddels, terwijl met onverdroten ijver op deze beide quaesties, welke nog in discussie zijn, dieper moge worde in gegaan, en ons niets aangenamer zal zijn dan ten slotte de namen der prijswinners in dezen wedstrijd loffelijk te vermelden wij mogen alvast met voldoening conetateeren, dat er in onze binnenlandsche politiek, zoo ongemerkt haast, langzaam maar geleidelijk, eenig voordeel is behaald, door hen die meenen, dat in de samen stelling van elk openbaar vertegenwoor digend of besturend lichaam, de rechten der minderheid behooren te worden in acht genomen. Alle richtingen, geen enkele uitgezonderd, zijn nu zoo ver gekomen, dat zij het billijkheidsbeginsel, het eerbie digen van de rechten der minderheid bij verkiezingen, in theorie althans, beamen. In het blad der geavanceerd liberalen Voor uitgang, las men een ernstige afkeuring van het passeeren der anti-liberalen bij de verkiezing van gedeputeerden voor Overijsel, waar deze twintig zetels innemen, tegenover dertig, die aan de liberale partij toekomen. Als om strijd gaven de liberale bladen, ook die niet tot de geavanceerde richting behooren, een duidelijke veroor deeling van het oude stelsel, door de libe ralen in de Provinciale Staten van ZuidHolland toegepast, om aan de talrijke minderheid van kerkelijken geen enkele plaats in het college van Gedeputeerden te gunnen. Wat er ook gebeurd moge zijn bij de verkiezing van gedeputeerden door de Geldersche Staten, de anti revo lutionairen zouden niet gaarne verdacht worden van het beginsel, de vertegen woordiging der minderheden, te hebben geschonden. Toen de verkiezing voor de Provinciale Staten in de hoofdstad was geëindigd met een vermindering van het aantal liberale leden, was het Vaderland gereed, de rechtvaardigheid van zulk, een wijziging te erkennen, en liet Handelsblad, hoe het ook geijverd had, om zoo iets te voorkomen, sprak dit niet tegen. Welk een verandering in de gevoelens ten opzichte van hetgeen billijk is, sedert wij het waagden nog lang vóór er van een radicale partij sprake was de heeren Hovy en Glinderman voor het lidmaat schap van den Amsterdamschen raad aan te bevelen; twee antirevolutionairen onder de negenendertig, in wier midden hoogstens een katholiek werd geduld, die niet clericaal kon heeten. Wat werd er destijds getoornd door liberalen van allerlei slag! En thans: de Amsterdamsche raad is reeds tal van jaren een staalkaart van alle mogelijke parijen ; de socialisten uit gezonderd, want dezen mede hun deel te geven is den clericalen, nu hun zei ven recht is geschied, en den liberalen ook, toch nog al te kras. Dat er aan de toepassing van het be ginsel iets, zelfs zeer veel ontbreekt, springt in het oog. Lieve hemel, het valt den meesten menschen zoo zwaar, al is het maar in zulk een betrekkelijk weinig beteekenend geval, billijk te zijn, een voor deeltje af te staan aan de tegenpartij. Zijn vijand lief te hebben is een bovenaardsche eisch voor geloovigen en ongeloovigen; immers hem ook maar niet te haten, niet te verdrukken, niet te berooven, is reeds te veel gevergd van de elite onzer samenleving, en dat ofschoon wij volgens de wet, sedert 1857, van jongs aan zijn opge voed in alle maatschappelijke en christelijke deugden, met of zonder den bijbel. Maar toch, als wij nu in het Handelsblad en andere couranten lezen, dat de liberale statenleden, in zekere gevallen, clericalen tot gedeputeerden moeten kiezen, en wij zien clericalen en anti-clericalen zich met ijver schoonwasschen van de beschuldiging tegen een vroeger zoo veracht beginsel te hebben gehandeld dan denken wij bij ons zelf: van die zooveel gesmade moreele politiek heeft een stukske alevel doorgewerkt. Zeker, wij zijn nog niet waar wij wezen moeten; het zal nog geruimen tijd duren, eer ieder in dit opzicht zijn gedrag met zijn woorden, zijn natuur met de leer, in overeenstemming brengt maar wij gaan vooruit. Eenmaal zal het de onveranderlijke regel worden in geheel Nederland, dat het recht der minderheid op evenredige vertegenwoordiging in de bestuurslichamen ook zonder dat een ?wet daartoe dwingt wordt erkend en gehuldigd in de praktijk. H.H.M.M eii detentoonstelüiii uronwenarbeiu, Toen wij in ons voorlaatste nummer, naar aanleiding van de opening der ten toonstelling voor vrouwen-arbeid, de op merking maakten, dat het jammer was, bij zulk een belangrijke gebeurtenis de tegen woordigheid van H.H. M.M. de Regentes en de Koningin te moeten missen, meen den wij de overtuiging van meerderen te hebben uitgesproken. Blijkbaar hebben wij ons daarin niet vergist. Onder het opschrift: Een vrtj'wel algemeen gedeelde opmerking maakt het weekblad Vooruitgang, redacteur J. Hoogendijk Jr., het orgaan der geavanceerd libe ralen, melding van hetgeen wij dienaan gaande schreven en laat er dan op volgen: e Amsterdammer"^ gelooft hierin niet alleen te staan en terecht. //De Koninginnen bezoeken een ziekenhuis, een schilderijententoonstelling, een landbouwtentoonstelling, vereeren zelfs het Xurhaus met een min of meer officieus bezoek, doch bij een zoo hoogst belangwekkende gebeurtenis als de opening van de eerste tentoonstelling in Nederland op touw gezet, geheel in het belang der Kederlandsche vrouwen, laten zij zich met een beleefde boodschap verontschuldigen. »En het valt temeer op, waar de tentoon stelling met voorbedachten rade juist gehouden werd in het jaar, dat een vrouw den troon van Nederland besteeg. Nu zegt men en wij nemen het gaarne aan, dat hare rrajps'eiten bij dergelijke zaken ge woonlijk afgaan en ook nit-t anders kunnen dan afgaan op hunne omgeving tu dat deze, minder ingenomen met. een in haar ooy te rood getiute instelling, daarom vau ouguts'i0' advies gediend heeft. Zoo het juist is, ziudeti we wel willen op merken, dat, dan de betrokkene heereu en dami s adviseurs de landsbelangen en de populariteit der koninginnen op laakbare v?ijze ondergeschikt maken aan hunne eigen s-ympataieëa en antipa thieën, respectievelijk stauubbelanpen. En tevens doet het den wencch opkomen, dat de omgeving barer majesteiten minder eenzijdig mocht gerecruteerd worden u t de hoogste standen der bevolking, en zoodanig samengesteld zijn mocht, dat Let hoofd vau den staat geregeld contact hield ook met andere lagin der bevolking. ,, Dit laatste zou n den staat u het hoofd ten goede kumeu". Uit deze woorden zou men moeten af leiden, dat de hofkringen, die op H.H. M.M. den meesten in vloed oefenen, bekrom pen genoeg zijn, om een tentoonstelling van vrouwenarbeid te veroordeelen, als al te nieuwerwetsch, en dat zij daarom H.H. M.M. hebben afgeraden haar te openen. Wat voor roods er echter zou kunnen steken in een poging van vrouwen, om vrouwen te sterken in den tegenwoordig zoo zwaren strijd voor het bestaan, is moeielijk in te zien. Zeker, voor heeren en dames aan het hof verbonden, zal met het oog op eigen positie, niet de behoefte gevoeld worden aaa vtrbetering van het lot der vrouw; tuaar hun zulk een algeheele onverschilligheid ten opzichte van noodige maatschappelijke her vormingen, als door de stichters dezer ten toonstelling worden beoogd, toe te schrij ven, wij durven het niet. Bestond het Hof van onze Regentes en Koningin behalve uit het Militaire Huis, dat uit zijn aard zeer eenzijdig en beperkt van inzicht is, ook voor 't overige uit personen, die zoo goed als niets van de eischen van het maatschappelijk leven, niets van de nooden ues volks bemerken en beseffen, mocht dan zulk een toestand in het kroningsjaar blijven voortduren? Het weekblad Vooruitgang getuigt van het opkomen van den wensen, »dat de omgeving Harer Majesteiten minder een zijdig worde gerecruteerd uit de hoogste standen der bevolking ..." in anderen vorm hebben wij dezen wensch meermalen uit gesproken. Ook wij meenen, dat hoe meer men aan het koningschap ten onzent een burgerlijk karakter geeft, hoe vaster het zal staan. Waarom, zoo hebben wij zoo dikwijls gevraagd, het Hof van een mili tairen geest doortrokken ? Moesten daaren tegen niet boven alles Kunst, Wetenschap, Handel, Nijverheid daar tehuis zijn, en zou, indien dit het geval ware... er niet veel meer belangstelling worden betoond voor wat het volk versterken en verheffen kan? Ons is Vooruitgang's schrijven bijzonder welkom; wij worden daardoor versterkt in de meening, dat men vrij wel algemeen zoo denkt. Maar indien dat zoo mocht zijn, waarom zwijgen dan onze confraters in de pers ? Is de zaak niet ernstig genoeg ... of is zij zóó ernstig, dat zij haar niet durven aanroeren? Zij, de sprekers van professie ?!... De Standaard, het gewicht der zaak erkennende, gaf te verstaan, dat de Hof houding buiten bespreking kan blijven, indien de Vorstin des lands maar niet ziet door de bril der Hofhouding. Degelijke vorsten ,.zagen steeds buiten de Camarilla om.'' De degelijkheid onzer Vorstinnen laten wij gaarne buiten bespreking, maar dat voor haar een uitsluitend militaire en adellijke omgeving, in ons door en door burgerlijk land, een gevaar is behoeft, meenen wij, geen betoog. Leerplicht en gemeente-fiuanciën. De gemeenteraad van Amsterdam heeft in zijn zitting van Woensdag j.l. een be langrijk besluit genomen. Op voorstel van den heer Hovy droeg men het Dag. Bestuur op een adres aan de Regeering te ontwerpen, ten einde haar te verzoeken bij de invoering van leerplicht te zullen zorg dragen, dat de vermeerdering van de kosten van het onderwijs, gevolg van dezen maatregel, niet ten laste va* de gemeenten, maar van het Rijk zal komen. Wel wordt dit niet zoo duidelijk gezegd door B. en W. die het vertrouwen wenschen uit te spreken, dat de Regeering aan de bezwaren welke de vermeerdering van uitgaven met zich zal brengen, wil te gemoet komen; maar wanneer het concept-adres den Raad bereikt, zullen ongetwijfeld de puntjes op de i worden gezet. Dit is naar onze meening een goed besluit. Bij de regeling der gemeentefinanciën heeft Amsterdam, dat zoo groot belang had bij een betere, d. i. rationeele regeling, zich zeer laksch gedragen; en de nieuwe regeling houdt dan ook vol strekt geen rekening met de bijzondere uitgaven in het algemeen belang, waartoe de hoofdstad verplicht is. Destijds hebben B. en W. gelijk zoo vele andere gemeenten, even als zij zelve in nood en druk, verzuimd het voorbeeld te geven van een krachtig optreden voor een billijke verdeeling van de te dragen lasten tusschen gemeente en Rijk en, natuur lijk, vooreerst is er weinig kans op, dat hierin een verbetering van beteekenis zal komen. Mr. Heineken gaf een juiste verklaring van den toestand, toen hij het voorstelHovy aldus ondersteunde: »Men zegt altijd dat onderwijs is een quaestie van gemeentezorg, doch het Rijk legt eenvoudig lasten op, zonder middelen beschikbaar te stellen. Het onderwijs is voor deze gemeente een zware last ei de tegenwoordige Rijksbijdrage mag zeker | niet gerekend worden te gelden voor ! komende lasten. ! »De lasten worden op den duur voor de gemeenten te zwaar en daarom is het roo'lig het Rijk kenbaar te maken, dat al | weder een bezwarende last op de gemeenten i zal worden gelegd, met name op AmsterI dam. Aan het Rijk deze opmerking ma kende, zal men tevens kunnen wijzen op de bezwaren van het toezicht op de wet, wat ook een zware last voor de gemeente is. j »Het toezicht zooals het tegenwoordig ' is geregeld, acht spr. onvoldoende; voor behoorlijk toezicht dient men de gemeente de iioodige middelen te geven. Spr. zegt dit zonder iets tegen het ingediende wets ontwerp te bedoelen." Het Rijk weet zelf niet meer geld ter be schikking te krijgen, omdat het bij geen enkden iak van dienst, bezuiniging wil voor stellen; steeds duurder wordt de ouderwetsche, veel te weelderige huishouding; en terwijl, niet alle, maar een aantal gemeen ten zich niet naar eisch kunnen ontwikkelen, omdat bij de zeer hooge lasten, de middelen ontbreken, legt het Rijk door nieuwe wetten ook die gemeenten de verplichting tot nog grooter uitgaven op. Dat de gemeenten eindelijk eens tee kenen van leven gaan geven is wenschelijk, niet alleen in haar eigen, maar evenzeer in het algemeen belang. Doch het zijn de gemeenten niet alleen, die bij de financieele zijde van de invoe ring van Leerplicht zich betrokken heb ben te achten. Het spreekt van zelf het Bijzonder Onderwijs maakt zich ook ongerust over de gevolgen, die de nieuwe wet voor zijn scholen hebben zal. En waar de verhou ding tusschen de St-aatsuitgaven voor Open baar en Bijzonder Onderwijs reeds zeer ten nadeele van het laatste is, mager niet aan gedacht worden het Bijzonder Onderwijs het bestaan nog moeielijker te maken. De vraag is dus: hoeveel zal het Rijk, voor leerplicht der gemeenten en het Bij zonder Onderwijs bijpassen ? We zouden de rekening wel eens willen zien! Maar men maakt liefst geen rekening. Dat komt wel te recht denkt men. Edoch het komt ten slotte niet te recht. Want voor het leerplicht ontwerp is geen geld en zal geen geld komen, zoolang men niet doortastend durft hervormen, in de richting van bezuiniging op Oorlog en Marine, op Hooger Onderwijs, op tractementen en pensioenen, op gezantschappen enz. enz.! Toch moest er leerplicht zijn, tot min stens het einde van het 13de jaar! Het moest maar het kan niet, omdat zooveel van hetgeen er niet moest zijn zooveel kost! Onder deze omstandigheden loopen de gemeenten op nieuw gevaar! Een stap vooruit in de Wet geving Yoor Ierland. Wie zich in Engeland heeft gevleid, dat tegelijk met Gladstone ook de lersche quaestie van de baan zou raken, heeft zich grootelijks vergist. De conservatieven zoo wel als de liberalen hebben moeten erken nen, dat Gladstone gelijk had, wanneer hij telkens opnieuw verzekerde: vlreland blocks the ivay", Ierland verspert den weg voor eiken vruchtbaren parlementairen arbeid. Evenals vele andere ingrijpende maatregelen, na door liberale ministeriën te zijn voorbereid, onder een conservatief régime de wettelijke sanctie hebben ver kregen men denke slechts aan de lïeformbill van het jaar 1885 zoo heeft ook thans weer het conservatieve ministerieSalisbury de noodzakelijkheid gevoeld en erkend om het werk harer liberale voor gangers voort te zetten en te voltooien. Het resultaat is de onlangs door het Lager huis aangenomen Local Government BUI voor Ierland, welk ontwerp in het Hoogerhuis wel zal worden bestreden, maar toch ongetwijfeld, zij het dan ook met enkele wijzigingen, zal worden aangenomen. De plaatselijke aangelegenheden werden tot dusver in Ierland ten platten lande beheerd door de zoogenaamde grand juries, colleges welker leden elk jaar uit de hoogst aangeslagenen werden aangewezen door den high. sheriff, dus door een regeeringsambtenaar. Het bedrag der plaatselijke belastingen, en de wijze, waarop de op brengst daarvan zal worden besteed, worden vastgesteld door dit collega en deze regeling is des te onbillijker, omdat verreweg het grootste deel dier belastingen wordt, op gebracht door de pachters, welke geen zitting in de grand jury hebben, daar deze zoo goed als geheel bestaat uit rijke grond eigenaars, die weinig bijdragen in de plaat selijke belastingen. De rol, die in de graafschappen is opgedragen aan de grand juries, wordt in de onderdeelen dier graaf schappen, de baromes, vervuld door de sessions, in welke wel is waar enkele door de bevolking gekozen leden zitting hebben, maar waarin door den Staat aangestelde vrederechters eene meerderheid hebben. Op alle sporten van de ladder is de macht in handen van den Staat en van zijne ambtenaren, en van de grondbezitters of van hunne intendanten. De pachter, de boer, betaalt drie vierden der plaatselijke lasten, maar mag er niet over medestemmen. Met dit aristocratisch of, juister gezegd, plutocratisch stelsel breekt het nieuwe wetsontwerp volkomen. Het voert graaf schapsraden in, die om de drie jaren door de kiezers voor het Parlement zullen wor den verkozen, evenals de districtsraden, die in de plaats van de tegenwoordige sessions zullen komen. De graafschaps raden regelen de plaatselijke belastingen en bepalen, waarvoor de opbrengst daarvan zal worden gebruikt, of stellen voor de uitgaven bepaalde sommen ter beschikking van de districtsr^den. De politie staat niet onder de bevelen van deze lichamen, maar behoudens deze uitzondering strekt hunne bevoegdheid zich uit over de geheele plaatsselijke administratie en oefenen zij hunne macht uit door ambtenaren, die zij zelvea aanstellen. Hetzelfde stelsel bestaat in Engeland sedert 1888 in de graafschappen en sinds 1894 in de districten. Zooals men ziet, brengt de invoering van het nieuwe wetsontwerp eene deceutralisatie op groote schaal met zich rnede, en de vraag was zeker niet ongewettigd, of zulk een plotselinge overgang niet gevaarlijk kon worden, nu het een zeer behoeftige bevolking gold, op politiek gebied zonder ondervinding en vooral zonder zelf standigheid. Indien men deze bevolking eene aanzienlijke macht gaf tegenover de kleine minderheid der groot-grondbezitters, zou men deze laatsten dan niet blootstel len aan willekeur en berooving? Daargelaten nog, dat het niet billijk zou zijn, de vroeger te zeer bevoorrechten tot machteloosheid te veroordeelen en de uitzuigers tot slachtoffers te maken, was het voor de conservatieve regeering duide lijk dat zij noch in het Lager-, noch in het Hoogerhuis eene meerderheid zou vinden voor een wetsontwerp, waardoor de landheeren zouden worden overge laten aan de genade der pachters. En daarom heeft zij er het volgende middeltje op bedacht. De Staat, die reeds sedert eenige jaren aanmerkelijke subsidiën geeft aan de landbouwers van Engeland en van Schotland, zal ook aan den lerschen landbouw een jaarlijksche subsidie geven, gelijkstaande met de helft der in het vorige jaar in Ierland ten platten lande opgebrachte belastingen.Dit is een cadeautje van ongeveer 10 millioen gulden, maar het \>ordt niet onvoorwaardelijk gegeven. Voortaan zullen namelijk alle plaatselijke belastingen door den pachter worden gedragen, en het zal dezen niet meer geoorloofd zijn, de door hem te betalen pachtsom met een deel van het bedrag dier belastingen te ver hinderen. Voor hem zal dit geen schade zijn, daar de Staat feitelijk de helft der plaatselijke uitgaven op zich neemt. Maar indien nu de nieuwe, door het volk gekozen graafschapsraden verkwistend willen zijn, zullen zij dit moeten zijn op hunne eigene kosten en niet op die van de grondeige naars. En deze laatsten zullen nog een ander voordeel genieten: zij zullen voortaan het geheele bedrag der pacht kunnen innen, zonder restitutie te geven voor betaalde belastingen, en dit zal voor hen een cadeautje zijn van vier a vijf millioen gulden per jaar. Deze laatste som komt grootendeels uit de zakken der Engelsche en Schotsche belastingschuldigen, en het is te begrijpen, dat in het Lagerhuis tegen eene voor de ler sche grondeigenaars zoo buitengewoon gun stige bepaling eene zeer scherpe oppositie is gevoerd. Men heeft der regeering verweten,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl