De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 7 augustus pagina 2

7 augustus 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1102 stel in de vergadering van den Raad van den lOen Maart 11. in het midden meende te brengen, was door mij geschreven aan de keerzijde van mijn convocatiebiljet voor die vergadering. Daar lees ik, na verwijzing naar art. 95 al. 2 der Gemeente wet het volgende: «Aangenomen nu al, (wat nog moet blijken) dat de Raad mijn voorstel aan neemt, dan nog -kan het ontslag niet ingaan, vóór H. M. onze geëerbiedigde Koningin-Weduwe, Regentes, er Hare goedkeuring aan heeft geschonken. Die goedkeuring zal niet verleend worden dan na grondig onderzoek. Is nu, zooals u, mijnheer de voorzitter, beweert, de beschul diging, waarop mijn voorstel steunt, valsch, en is u onschuldig, dan zal die onschuld door dat onderzoek aan den dag komen. Mij dunkt, niets kan u aangenamer zijn, en U.E.A. is mij dank schuldig voor de gelegenheid, die ik u bied, alle eventueele twijfelaars officieel te doen overtuigen van uwe onschuld." Ik kreeg echter, zooals boven reeds gebleken is, geone gelegenheid, die toe lichting voor te lezen. Zooals reeds gezegd, heb ik niet het recht, te twijfelen aan den rechtvaardigheidzin van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken. Z.Exc. nam de beschik king op mijn adres: gelet op de ingewonnen ambtsberichten. Over die ambtsberichten, die er Z.Exc. ook toe geleid hebben, eene ongunstige beschikking te nemen op eenander adres, stel ik mij voor, een volgenden keer iets in het midden te brengen. J. H. DE RUITER. Stad aan 't Haringvliet, 28 Juli '98. BISMARCK. Niet tusschen de graven der Hohenzollerns in den Berlijnschen Dom, niet in eene vaderlandsche Ruhmeshalle zal het stoffelijk overschot van Duitschland's grootsten staatsman eene rustplaats vinden, maar op een heuvel in het stille Sachsenwald, op ziju eigen grondgebied, waar hij voor zich en zijne hem in den dood voor gegane trouwe echtgenoote een bescheiden , plekje heeft voorbehouden. En geen ander opschrift zal zijn graf sieren, dan het door hem zelf gekozene: »Hier rust vorst Bismarck, een getrouw dienaar van keizer Wilhelm I." Zoo blijft de oud-kanselier ook na zijn dood getrouw aan de houding door hem aangenomen, sedert hij, de machtige, eertijds de bijna almachtige, door den jongen keizer gedwongen werd zijn ontslag te nemen. Met onverbiddelijken trots weigert hij bij voorbaat elk posthuum eerbetoon of gunst bewijs. Hij, de dikwijls hardhandige meester van zijn braven, eerlijken, maar vaak kleinmoedigen en eigenlijk bekrompen ouden souverein, wil zich wel diens dienaar noemen, omdat die souverein beminnelijk en verstandig genoeg was om, met behoud van den uiterlijken schijn, de verhouding tusschen keizer en kanselier te nemen voor wat zij werkelijk was; maar hij wil niets te maken hebben met de Hohenzollern-epigonen,die de door hem geschapen traditie niet hebben willen erkennen. Niemand is onmisbaar. Die bittere waar heid heeft ook Bismarck op zijn ouden dag moeten leeren, en zijn trotsche voor spelling : »le roi me reverra" is onvervuld geiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii IN HET GENIEP". (Een Gooische schets). DOOR TRUIDA KOK. II. Ze waren nog niet klaar met het bakken, toen de jongens uit de kerk kwamen. De twee oudsten, Jan en Berend, waren lang, hjzig en mager, net als moeder, Teun, Bas en Harmen, drie vierkante goffertjes, blond, met kleine, slim knippende, blauwe oogen. Harmpie, daar is je kameraadje!" riep Teun jolig. Zoo, Jana," en wys, als een oud boertje, steeds kauwend op een groen takje, keek Harm naar de dampende pannekoeken en dan tegen moeder: Beginnen we gauw, ik heb dan wel zoo'n razend gerammel in mijn lijf?" Ja, Harmpie, zoo dadelijk, kereltje, als Jana me niet zoo geholpen had, was ik nog in geen uur klaar geweest." 't Zal ook wat wezen, dat gehelp van Jannetje." Niet jaloersch wezen, o, Jana, nou is dat brakkie zoo nijdig, want anders helpt hij moeder bakken," plaagde Bas. Niks van an, bakken is geen mannenwerk," antwoordde Harmen en liep de pronkkamer in. Kijk eens op 't bed, daar leit haar mooie jurk," riep moeder goedig. Ik maal niet om Jana's jurk," en de dikke vierkante schoudertjes hoog op getrokken, met 't aardige wipneusje de baklucht opsnuivend, stapte hy naar de vensters, en stootte de luiken open. Mag niet," riep Berend, weer toe doen, allo, jong, mag niet om de zon." Jana keek door de vetspatjes boven haar pan even naar Harmpie, die boos op een stoel neer. plofte. Ze zaten nu allemaal om de ronde deeltafel, Jana tusschen moeder en Harm en over haar Oetje Bus, Berends meisje, een lange roodblonde boerin; ze at heel veel; met haar lange, slappe rechterhand, hield ze haar vork vast en met de linker slingerde ze zoowal bleven. Die ondervinding is dubbel pijnlijk geweest, omdat hij de taak, die gedurende meer dan een menschenleeftijd aan zijn ervaren handen was toevertrouwd geweest, moest overlaten aan een jongen man, die in zijne oogen weinig meer kon zijn dan een dilettant in de politiek, en dien hij plotseling, tot zijne pijnlijke verbazing, de rol van leerling met die van meester zag verwisselen. Over die jaren van Bismarck's gedwon gen ambteloosheid is het beter te zwijgen. Hier vooral geldt het: tout savoir e1 est tout pardonner. Maar vóór dien tjjd welk een mach tige persoonlijkheid! Te allen tijde zijn felste tegenstanders hebben het erkend ging een verwonderlijke kracht van hem uit. Geestkracht, die hem zonder aarzeling, met een enkelen, veelomvattenden blik, de meest ingewikkelde problemen deed overzien en ze met zeldzame schranderheid en stoutmoedigheid deed oplossen; wils kracht, die hem in staat stelde het eenmaal voorgenomene trots alle moeielijkheden en met alle middelen ten uitvoer te brengen; lichaamskracht, die het hem mogelijk maakte eene taak op zich te nemen en te volvoeren, waaronder tien gewone sterve lingen zouden zijn bezweken. Voor ieder politicus is het, van zijn standpunt, gemakkelijk in Bismarck's poli;iek tal van fouten en misslagen aan te wijzen. Bismarck was te veel staatsman om partijman te zijn. Hij gebruikte de partijen, als hij ze noodig had voor het geen hij als een hooger doel beschouwde, naar hij liet zich nooit door haar gebruiken. Kon hij door kleine concessiën en daaruit bestond zijn beroemde of beruchte do-ut-des-poliüek eene meerderheid ver krijgen, dan deinsde hij voor zulke con cessiën niet terug; hij heeft beurtelings met alle partijen, behalve met die der uiterste linkerzijde, geregeerd. En kon hij door schipperen en plooien zulk eene wisselende meerderheid niet verkrijgen, dan deed hij het eenvoudig zonder meerder heid. Een slecht voorbeeld ongetwijfeld voor constitutioneele ministers. Maar Bismarck was altijd gereed om haarfijn en desnoods saugrob te betoogen, dat de politiek der regeering door den souverein (lees: door den rijkskanselier) en niet door de meerderheid der volksvertegenwoor diging behoorde geïnspireerd te zijn. Zijn zoeken naar meerderheden was dus maar eene soort van parlementaire beleefdheid. Men heeft volkomen recht, om zulk eene politiek gewetenloos te noemen. Bismarck zelf zou op zulk eene beschuldiging waar schijnlijk hebben geantwoord, dat men met Prinzipienreiterei geen Realpolitiker kan zijn. En als Realpolitiker heeft hij op een schitterend succes te wijzen gehad. De conflictperiode, de oorlog met Denemarken, de oorlog van '6G en die van '70, ze zijn allen op hun beurt als roekeloos, licht zinnig, onwettig, misdadig zelfs gebrand merkt. En die verwijten waren in zeker opzicht niet onverdiend. Van achteren af beschouwd, kon echter in deze keten geen schakel worden gemist. En in 1870 was het groote doel bereikt: de eenheid van het Duitsche Rijk onder Pruisische hegomonie was tot stand gebracht en verzekerd. Het was een meesterlijke zet van Bismark, dat hij reeds den dag na Sadowa de toenadering tot het overwonnen Oosten rijk voorbereidde. Oostenrijk moest ver slagen worden, maar niet vernederd; de vijand van 186G moest een trouw bond genoot kunnen worden. Of Bismarck veronder tafel met Berends groote, grove hand om de hare. Vertel eens wat van de kerk of zoo," ver brak Matje 't vorkengerammel en 't gesmak. We zitten nou om te eten en niet om te spreken, en dominee was wat duister, zou ik meenen," teemde Jan. Ja, dat is nou niet om over te brengen," kwam Teun Jan te hulp, 't is voorjaar, nou, over 't voorjaar had dominee 't en over den zaaier van de gelijkenis en over de natuur, knappe, mooie, praat, hoor, of 't!" Met breede, groote plekken viel het warme zonlicht door de open deeldeur naar binnen over den ongelyken leemvloer en den leegen koeienstal. Een zachte, zoele lucht van de bloeiende vogelkers woei naar binnen. 't Is nou wel zomerweertje en 't was zoo druk onderweg," zei Jan. Harddraverij te Bussum," mompelde Harm met een vollen mond. Toen schoof hij lang zaam zijn bord weg. Lust je niet meer,Harmpie?" vroeg moeder. Neen, hoor!" en hij rekte zich voldaan uit. Zal ik helpen vaten wasschen?" viel Jana in. Matje knikte haar toe en Jannetje nog altijd in haar wit rokje, droeg de vette borden in haar magere, bloote armpjes naar een klein tafeltje, waar ze een teil met heet water vulde. Moeder Matje droogde, en Jana waschte, de jongens waren naar bed gegaan, behalve Berend, die met zijn Oetje buiten op de bank zat en Harm, die lui op den grond met de jonge katjes speelde en naar Jana keek. Toch wel een groot meisje, nou ze zoo gewichtig die borden waschte,zoo rammelde met de vorken.Hij zag haar maar half door dien gloeienden zeepsopwasem .. . toch wel aardig zoo'n meisje op de deel. Zeg, Jana, ik zal je zoo-meteen wel een eind opbrengen, zei hij ineens en zij: Als je me heelendal brengt, krijg je van vader een glas bier." Als 't waar is?" 't Kwam er wat ongeloovig uit. Nou, anders schenk ik 't je." JU?" Ja ik, hoor," en parmantig ging ze naar de pronkkamer, waar ze een oogenblik later weer langer en breeder uitkwam, in haar wijde jurk. Langzaam, met slingerige passen, gingen ze den grooten weg. Harm met een heel klein beetje ontzag, omdat ze langer leek dan hij. Ze liepen nu aan denzelfden kant en hij deed het eene ophakkerige verhaal na het andere en Jana geloofde alles wat hij zei, soms standig gedaan heeft toen hij Frankrijk zoo geheel anders behandelde en aan dit land zulke harde vredesvoorwaarden voor schreef, dat zelfs nu, na zeven en twintig jaren, elk Franschman zich in zijn hart verongelijkt blijft gevoelen en op revanche blijft hopen? Wij betwijfelen het. Zoolang Frankrijk geïsoleerd bleef schenen de bere keningen van den Rijkskanselier juist te zijn. Maar toen Bismarck in 1878, op het toppunt van zijn macht en zijn glorie gekomen, uit Berlijn aan geheel Europa de wet voorschreef en aan Rusland de vruchten van zijn bloedigen oorlog tegen Turkije onthield, moest de droom van een mach tigen driekeizersbond worden opgegeven en werd tegelijk de grondslag gelegd voor de toenadering tusschen Rusland en Frank rijk. De toetreding van Italiëtot het Duitsch-Oostenrijksch verbond kon niet opwegen tegen het verlies van Rusland's vriendschap; de combinatie der tripliceis te kunstmatig om blijvend te zijn. Intusschen mag dankbaar worden erkend, dat tot nog toe door die combinatie het behoud van den vrede is verzekerd. Het gerucht loopt, dat weldra een begin zal worden gemaakt met de uitgave van Bismarck's gedenkschriften. Zijn deze geschreven met de Riicksiehtlosigkeit, die den ijzeren kanselier in al zijn doen en laten kenmerkte, dan zal de staatsman ongetwijfeld na zijn dood de wereld nog meer verrassen dan hij gedurende zijn leven heeft gedaan, en dan zal al wat over de geschiedenis van de tweede helft dezer eeuw, op welke Bismarck zijn onuitwischbaar stempel heeft gedrukt, is geschreven, aan eene grondige herziening moeten worden onderworpen. iiiililliiitliitliiiiiiiiiiiiiiimimiiimiimiiiiim Sotiak iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ui. Wie zou vermoeden dat in onze dagen de regeering nog zou verkondigen, dat de regeling van het bewonen van huizen met de bedoeling om: de overbevolking van woningen, ter be vordering van kuischheid en zedelijkheid, tegen te gaan, de gezondheid der bewoners tegen be smetting met ongedierte te beschermen, behoort tot de bijzondere zorg der bewoners ; dat zulke bepalingen »npch in het belang der openbare orde, zedelijkheid of' gezond heid worden vereischt, noch de huishouding der gemeente betreffen". En toch werd door het vroeger genoemde k. b. van het v.mee jaar, door minister v. Houten gecontrasigneerd, aldus over wogen. Waarom behoort deze zorg, die Utrecht's vroede vaderen zich aantrokken, niet tot der gemeenten taak, niet tot hare huishou ding ? Prof'. Krabbe, de geestdriftige sociale hervormer, zegt zoo juist: »De overheid mag niet dulden dat een huis worde be woond door meer personen dan naar zijn inrichting een zedelijk leven toelaat, dat huizen bewoond worden die door ongedierte zijn besmet, dat dezelfde ruimte voor slaap plaats, woonkamer, keuken en werkplaats tegelijk dient". Daartoe heeft de gemeente, vo'gens de grondwet, inderdaad de bevoegdheid. Aan den raad is immers volgens art. 144 der iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiillllllllllliliiiiiiiiiimlil even angstig of vader 't glas bier wel geven zou als grootje er by was. Er zaten er thuis heel wat. Gauw meehelpen, Jana!" riep Grootje al by 't binnenkomen en terwijl Jannetje vier glazen bier voor twee boerinnetjes en haar vrijers moest vullen, schonk ze een vijfde voor Harm in. Daar," zeide ze kort met iets triomfantelijks in de groote oogen en hij zag haar eventjes bewonderend aan.... ze was er toch maar eentje, een echte, groote meid om zoo te durven redderen Ze volgden elkaar op, koude voorjaarsdagen, wanneer vader 't herbergje zoowat opschikte, 't uithangbord, een zwart paard, met witte eironde vlekken, een beetje opschilderde, waa neer de enkele bezoekers over den schralen, Noord-Oosten wind klaagden, over de nacht vorsten, dan weer heele warme, bijna zomersche dagen, dat ze buiten tafeltjes neerzetten en Jana 's avonds pijn in haar beenen had van 't heen- en weer-geloop, en 't loome weer. Dan de zomer.... menschen, die tochtjes deden, daar schuilden voor een bui, limonade of melk dronken, soms hun goed wat droogden, bij hot kleine kookkacheltje in het achterhuis... de zomeravonden als ze zoo buiten zat te naaien of breien, als de hemel tegen zons^ ondergang zulke vreemde kleuren kreeg, en Jana ZOO'A verlangend gevoel had om meer van de wereld te zien dan Laren en de heide en de bouwlanden om het Bonte Paard" .... hoe benauwd heet was 't dan later in de bedstee boven. De zomer was het drukst en Jana nog altijd met de rimpels boven haar neus omdat ze de vriendelijkheid van vreemden nog maar half vertrouwde, bediende handig en vlug, snauwde de jongens, die haar aardigheden zeiden, een beetje af en liet zich onderhand in alle stilte door vader en Grootje, ieder a part bederven, net als vroeger, erg in 't geniep. Ze was een mooi boerinnetje en er liepen heel wat jongens zoo Zondags om het Bonte Paard". Eerst eens effen kijken of Jana wel thuis was, want die oude heks, daar hadt je niks an!" Jana van raak me niet an zoo was haar bijnaam. In het najaar als de wind zoo hol en bol over de hei kwam aanwaaien en de oude ramen rinkelden, zaten Grootje en Jana in een hoekje bij het zijvenster te naaien, vader was dan bezig lekken te herstellen, de kozijnen een beetje met stopverf te stoppen, alles even vodderig, zoo'n zelfgcknoeide opknapperij en grondwet de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente overgelaten. Zijn bevoegdheid is evenmin als die van de provincie of die van het rijk attributief geregeld. Hij zal dus uitmaken wat tot de gemeentezorg behoort, wat de gemeentehuishouding behoeft, wat voor de sociale gemeente-énheid nuttig en noodig is. De wet die, krachtens art. 142 der grondwet, de bevoegdheid der gemeentebesturen moet regelen, behoort het aangehaalde voorschrift der grondwet te eerbiedigen en dus aan den raad de regeling en het bestuur over te laten. Prof. Buys verwijst dan ook naar de woorden van mr. G. de Vries in diens bekend werk over de wetgevende macht der plaatselijke besturen : »De geheele wet geving van alle inwendige aangelegenheden, van welken aard ook, behoort zonder twijfel naar de beteekenis der woorden van de grondwet tot de huishoudelijke belangen". En omtrent de beteekenis van »het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezond heid" (art. 135 der gem. w.) zegt prof. Buys, in verband met de memorie van toelichting: Het zijn dus slechts voorbeelden welke hier genoemd worden. De vernietiging van het prijzenswaardige werk van de vroede mannen in de bis schopsstad is derhalve ook niet uit art. 135 der gemeentewet te verdedigen. Bovendien zij opgemerkt, dat de bevoegd heid der gemeentebesturen door de wet moet worden geregeld, volgens de eischen van de grondwet. De Koning mist derhalve die bevoegdheid. En toch is den Koning opgedragen plaatselijke voorschriften en beschikkingen, die treden in hetgeen van algemeen rijks- of provinciaal belang is, te schorsen of te vernietigen (art. 150 en 153 gem. w.). Zoodoende beslist de regeering incidenteel wél, wat tot de bevoegdheid der gemeente behoort, hetgeen de grondwet terecht onder de hoede van de wet heeft willen stellen. Wat een tegenstrijdigheden, wat een ver warring. Niet te verwonderen dat prof. Krabbe de wenschelijkheid van de intrek king van art. 150 der grondwet vooropstelt. De zelfstandigheid, de autonomie der gemeenten, door de grondwet zoo goed be doeld, zoo ruim omschreven, is niet vol doende gewaarborgd. Dat is jammer vooral voor de volkshuisvesting die, zoo eigen aardig, tot de gemeentezorg behoort. Moge al de opmerking gemaakt worden, dat dit een onderwerp is van groot aanbelang zoo wel voor noord en zuid, als voor oost en west, m. a. w. voor alle inwoners van het rijk, daaruit vloeit nog niet de gevolgtrek king voort, dat deze zorg aan den rijks wetgever moet worden overgelaten. De verscheidenheid in omstandigheden betrek kelijk de huisvesting is groot. De eischen die daaraan behooren en kunnen gesteld worden behoeven dienovereenkomstig ge regeld en toegepast te worden. Om die reden mag de volkshuisvesting gerangschikt wor den onder die onderwerpen, die meer spe ciaal tot het gemeentehuishouden behooren. Noch mr. van Houten, noch prof', mr. Krabbe verlangen dan ook een woningwet. De laatstgenoemde adviseur van de vereeniging voor staathuishoudkunde en statis tiek, betoogt dan ook alleen de noodzake lijkheid om aan de gemeenten grootere zelfstandigheid te waarborgen, of beter gezegd: haar te behoeden tegen de wissel valligheid der regeeringsinzichten, waardoor het handelen der gemeenten in de goede richting wordt belemmerd of belet. Een voorbeeld. Om reinheid, orde en gezondheid te bevorderen had de gemeente Rhijnsburg, waar, volgens verklaring van het gemeentebestuur, vele woningen in een zóódanigen ellendigen toestand verkeerden dat plaatselijke bekendheid onmisbaar was om zich een voorstelling daarvan te kunnen maken, het loffelijke besluit genomen om verbetering aan te brengen. Een tiental IlllllllilllllliiiiiiiMiiiiiiHiimmiiMiiiniiiiiiiiimiiiiiiniiiiiiiilllliliiniiii Grootje klaagde bij Jana over vader: Hij heeft net zooveel verstand in zijn heelen kop, als ik in mijn pink, dat geboer van vader, Jana, wi'. je wel gelooven hij legt er haast op toe?" Is het toch waar, Grootje?" Ja, die mannen, kind, ze zijn geen knip voor derlui neus waard, knoeiwerk, niks als knoeiwerk, als jij er nog eens tegen een an loopt, kijk dan toch goed uit je oogen, meid, pas daarop." De kleine, bruine, slimme oogjes keken van een lap ongebleekt katoen naar het tengere, lange meisje aan den overkant van 't tafeltje. Zeg, Jana?" Nou, watte?" Is het daar nog wel pluis, hè?" O, ja, ik zou je blazen, nou al? Met Kerstmis word ik pas achttien." Ja, maar ik dacht.... Piet Majoor?" Piet Majoor, die lange sladood?" Jan Velders?" vroeg Grootje dringend. Die lust hem te graag, diezelfde Jan hoor!" Och, Heere!" Ja, 't is maar zoo. Zijn moeder moet er bar veel verdriet van hebben." Harm van der Klis, daar weet je toch niets op te zeggen?" Harm is een ophakker en Hein Dalders is zoo verlegen voor me, alsof ie voor de Koningin staat en Gerrit Meeuwens loopt alle veertien dagen met een ander. 't Is zonde .... maar Jana, 't is daar," en ze wees weer op haar paars gebloemd jakje, nog net als van ouds waar?" Secuur, hoor!" Zoo heel secuur was het anders niet, maar als je 't bij je eigen niot eens zeker weet, dan kan je 't Grootje nog minder zeggen. Soms had Jana wel schik in Piet Majoor, al was hij ook wat slungelachtig. Maar er zat wat tusschen. Wanneer ze dacht: als ik nou voor 't eerst op klaarlichten dag met Piet gearmd Harmen tegen kom en hij kijkt net alsof hij zeggen wil: nou, dat is ook geen portuur voor Jana, die had wel wat beters kunnen krijgen, dan zou ze Piet ineens zat zijn. Neen, ze moest er een hebben van wien Harm zeide, nou dat is een duizendje, wat een lot voor Jana, die Jana heeft 't getroffen." En als hij dan toch wat zocht om te vitten, dan kon hij niks vinden, want die vrijer moest braaf, rijk, jolig en zwierig zijn en hij moest tegen Ilarm ophakken, tot Harm heelemaal beteuterd stond. Die gekke Harm zat er tusschen. Voor geen geld had ze Harm zelf willen hebben. Ze kende hem van haver tot gort en al merkte kleine landbouwerswoningen zou zij daar bouwen voor het kapitaal groot f 160001, ingeschreven in het 2K pets. grootboek. De jaarlij ksche rente zou meer bedragen dan die van het Grootboek en de gemeente zou bovendien meer nut van haar kapitaal trekken. Hoeveel de hooggeroemde autonomie der gemeenten nog te wenschen overlaat bewijst net k. b. waarbij het raadsbesluit vernietigd werd, overwegende, »dat de door den ge meenteraad van Rhijnsburg voorgenomen handeling neerkomt op een bouwonderne ming, waardoor inderdaad^ de belangen der gemeente in eene zelfs niet verwijderde toekomst kunnen benadeeld worden en dat een zoodanige bouwonderneming zoowel uit haren aard als wegens hare wisselvallige uitkomsten niet geacht kan worden op den weg van een gemeentebestuur te liggen". Waarom niet? Maar genoeg hierover. Noodig is het dat de vrijheid, door de rondwet aan de gemeente toegedacht, door e wet worde gewaarborgd, waarvoor de invoering van onafhankelijke administra tieve rechtspraak onmisbaar is. In verband hiermede is het te betreuren dat de grond wet (in art. 145) aan het koninklijk gezag reeds de bevoegdheid heeft gegeven om de besluiten van gemeentebesturen (en van de prov. en van de gedep. staten) te schor sen en te vernietigen op grond van strijd met de wet. Deze taak behoorde niet reeds van te voren aan het toekomstig college, met administratieve rechtspraak belast, ont trokken te zijn. Voorts dat het delegatierecht beter omschreven of althans practischer worde toegepast. Voor den lezer die belangstelt in staatsrechtelijke vragen, doe ik opmerken dat prof. Krabbe zoo scherp deduceert: »daar moet in de tegen stelling van verordenen en uitvoeren niet meer worden gezocht dan hetgeen de woor den zelf reeds aangeven, tw. de aanwijzing van de verhouding waarin twee autoriteiten tegenover elkander zijn geplaatst. Veror denen en uitvoeren is een tegenstelling gegrond op het recht tot bevelen en den plicht voor de naleving van dat bevel zorg te dragen." Bovendien zou het wenschelijk zijn den gemeentebesturen het recht van parate executie te verleenen. Dit zou het gemeente bestuur heel wat krachtiger kunnen doen opireden ter toepassing van art. 180 ge meentewet om de verordeningen te doen naleven. Nu is het verhaal van de ge maakte kosten zoo moeielijk. Bedoeld recht hebben ook de ontvangers bedoeld bij de algemeen e wet van 1822 Stbl. 38, alsmede de polderbesturen, vol gens de wet van 1841 Stbl. 42. Het koninklijk recht tot vernietiging wegens strijd met het algemeen belang kan niet worden gemist. De wet kan niet in alles voorzien. Daarom zorge de wetgever evenwel dat deze macht binnen enge gren zen, ten opzichte van de bouwpolitie, worde ingekrompen. Na dien wetgevenden arbeid zal de ge meente aan haar groote sociale roeping betreffende volkshuisvesting, beter kun nen voldoen. Maar bovendien is noodig: geld. Hierover o. m. in een slotartikel. D. STIGTER. A m s t., Alexanderkade 4, 3 Aug. '98. iiiiiiiiiliiiiiiiiiimiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiililililllt CORRESPONDENTIE. Het artikel over »Autornobiel-Nyverheid" wordt in het volgend nummer opgenomen. Den schrijver wordt beleefdelijk opgave van zyn adres verzocht. MIIIIIIIMIIMIMMIIIIII ze heel goed, dat moeder Matje 't in de hand werkte, zij moest er niks van hebben 't Was een koude winterdag in het begin van Januari. Kom, zou je niet eens wat gaan uitvoeren?" zei Grootje tegen vader met iets geërgerds in haar stem. Ja, laat me eens prakkizeeren, voor buiten werk is 't te koud," en hij schoof nog dichter bij 't vuur en nam met zyn vork een reepje gebakken spek en pikte nog een paar over gebleven, bruine boonen op. Nou, in de gelagkamer kan je wel eens wat redderen", en meteen zette Grootje de borden en schoteltjes in elkaar. Ja, de blaadjes en trommeltjes wat oplakken, maar dan moet Jana me helpen, ik doe er geen twee keer over en alles droogt dan tegelijk." Niks noodig, ik kan Jana wel gebruiken, Jan." Maar Jana, die ze eigenlyk alle twee de baas was: Neen, eerst help ik jou afwasschen en dan ga ik met vader lakken, Grootje." Jij moet 't weten, mij best." Vader knikte tevreden. Met rimpelige, roode handen, nog dampend van het gloeiende zeepsop, kwam Jana een half uur later bij vader. Zoo, kijnd, kom jij je vader te hulp?" Ja, hoor!" Hier, eet maar al dat spul uit die trom meltjes op," en Jana, met de mooie, witte, gelijke tandjes, knabbelde zonder ophouden de oude beschuitjes en koekjes op. Weet je wat zoo mal is, Jana?" Nog niet, vader." En hij met zijn kwastje recht omhoog nou, zoo aardig als Andries Kolen en Majoor tegen me zijn, die schijnen dan wel zoo razend veel schik in me te hebben, 't Is de Weert vóór en na, knappe jongens, Jana en geld als water, Kolen vooral." Dat zal wel, vader." 't Is zoo .... en Jana?" Watte?'' Onlangs, op de Hilversumsche markt zei die oude Kolen tegen me; we konden nog wel eens van mekaars permitage wezen, moppig, waar, Jana?" Ze zwegen. Vaders kwastje ging langzaam heen en weer en Jana schuurde de nu leege trommeltjes van binnen, terwijl ze van tijd tot tijd naar de onafzienbare witte velden keek, alles wit, zoover het oog reikte met een kleine donkere heiplek er tusschen, waar de sneeuw opgewaaid was tegen een eikenhakhouten walletje. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl