Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1102
stel in de vergadering van den Raad van
den lOen Maart 11. in het midden meende
te brengen, was door mij geschreven aan
de keerzijde van mijn convocatiebiljet
voor die vergadering. Daar lees ik, na
verwijzing naar art. 95 al. 2 der Gemeente
wet het volgende:
«Aangenomen nu al, (wat nog moet
blijken) dat de Raad mijn voorstel aan
neemt, dan nog -kan het ontslag niet
ingaan, vóór H. M. onze geëerbiedigde
Koningin-Weduwe, Regentes, er Hare
goedkeuring aan heeft geschonken. Die
goedkeuring zal niet verleend worden dan
na grondig onderzoek. Is nu, zooals u,
mijnheer de voorzitter, beweert, de beschul
diging, waarop mijn voorstel steunt, valsch,
en is u onschuldig, dan zal die onschuld
door dat onderzoek aan den dag komen.
Mij dunkt, niets kan u aangenamer zijn,
en U.E.A. is mij dank schuldig voor de
gelegenheid, die ik u bied, alle eventueele
twijfelaars officieel te doen overtuigen
van uwe onschuld."
Ik kreeg echter, zooals boven reeds
gebleken is, geone gelegenheid, die toe
lichting voor te lezen.
Zooals reeds gezegd, heb ik niet het
recht, te twijfelen aan den
rechtvaardigheidzin van den heer Minister van
Binnenlandsche Zaken. Z.Exc. nam de beschik
king op mijn adres: gelet op de ingewonnen
ambtsberichten.
Over die ambtsberichten, die er Z.Exc.
ook toe geleid hebben, eene ongunstige
beschikking te nemen op eenander adres,
stel ik mij voor, een volgenden keer iets
in het midden te brengen.
J. H. DE RUITER.
Stad aan 't Haringvliet, 28 Juli '98.
BISMARCK.
Niet tusschen de graven der
Hohenzollerns in den Berlijnschen Dom, niet
in eene vaderlandsche Ruhmeshalle zal
het stoffelijk overschot van Duitschland's
grootsten staatsman eene rustplaats vinden,
maar op een heuvel in het stille
Sachsenwald, op ziju eigen grondgebied, waar hij
voor zich en zijne hem in den dood voor
gegane trouwe echtgenoote een bescheiden
, plekje heeft voorbehouden. En geen ander
opschrift zal zijn graf sieren, dan het door
hem zelf gekozene: »Hier rust vorst
Bismarck, een getrouw dienaar van keizer
Wilhelm I."
Zoo blijft de oud-kanselier ook na zijn
dood getrouw aan de houding door hem
aangenomen, sedert hij, de machtige, eertijds
de bijna almachtige, door den jongen keizer
gedwongen werd zijn ontslag te nemen.
Met onverbiddelijken trots weigert hij bij
voorbaat elk posthuum eerbetoon of gunst
bewijs. Hij, de dikwijls hardhandige meester
van zijn braven, eerlijken, maar vaak
kleinmoedigen en eigenlijk bekrompen
ouden souverein, wil zich wel diens dienaar
noemen, omdat die souverein beminnelijk
en verstandig genoeg was om, met behoud
van den uiterlijken schijn, de verhouding
tusschen keizer en kanselier te nemen
voor wat zij werkelijk was; maar hij wil
niets te maken hebben met de
Hohenzollern-epigonen,die de door hem geschapen
traditie niet hebben willen erkennen.
Niemand is onmisbaar. Die bittere waar
heid heeft ook Bismarck op zijn ouden
dag moeten leeren, en zijn trotsche voor
spelling : »le roi me reverra" is onvervuld
geiiiiiiiiniiniiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
IN HET GENIEP".
(Een Gooische schets).
DOOR
TRUIDA KOK.
II.
Ze waren nog niet klaar met het bakken,
toen de jongens uit de kerk kwamen.
De twee oudsten, Jan en Berend, waren lang,
hjzig en mager, net als moeder, Teun, Bas en
Harmen, drie vierkante goffertjes, blond, met
kleine, slim knippende, blauwe oogen.
Harmpie, daar is je kameraadje!" riep
Teun jolig.
Zoo, Jana," en wys, als een oud boertje,
steeds kauwend op een groen takje, keek Harm
naar de dampende pannekoeken en dan tegen
moeder: Beginnen we gauw, ik heb dan wel
zoo'n razend gerammel in mijn lijf?"
Ja, Harmpie, zoo dadelijk, kereltje, als
Jana me niet zoo geholpen had, was ik nog
in geen uur klaar geweest."
't Zal ook wat wezen, dat gehelp van
Jannetje."
Niet jaloersch wezen, o, Jana, nou is dat
brakkie zoo nijdig, want anders helpt hij moeder
bakken," plaagde Bas.
Niks van an, bakken is geen mannenwerk,"
antwoordde Harmen en liep de pronkkamer in.
Kijk eens op 't bed, daar leit haar mooie
jurk," riep moeder goedig.
Ik maal niet om Jana's jurk," en de dikke
vierkante schoudertjes hoog op getrokken, met
't aardige wipneusje de baklucht opsnuivend,
stapte hy naar de vensters, en stootte de luiken
open.
Mag niet," riep Berend, weer toe doen,
allo, jong, mag niet om de zon."
Jana keek door de vetspatjes boven haar pan
even naar Harmpie, die boos op een stoel neer.
plofte.
Ze zaten nu allemaal om de ronde
deeltafel, Jana tusschen moeder en Harm en
over haar Oetje Bus, Berends meisje, een lange
roodblonde boerin; ze at heel veel; met haar
lange, slappe rechterhand, hield ze haar vork
vast en met de linker slingerde ze zoowal
bleven. Die ondervinding is dubbel pijnlijk
geweest, omdat hij de taak, die gedurende
meer dan een menschenleeftijd aan zijn
ervaren handen was toevertrouwd geweest,
moest overlaten aan een jongen man, die
in zijne oogen weinig meer kon zijn dan
een dilettant in de politiek, en dien hij
plotseling, tot zijne pijnlijke verbazing, de
rol van leerling met die van meester zag
verwisselen.
Over die jaren van Bismarck's gedwon
gen ambteloosheid is het beter te zwijgen.
Hier vooral geldt het: tout savoir e1 est
tout pardonner.
Maar vóór dien tjjd welk een mach
tige persoonlijkheid! Te allen tijde zijn
felste tegenstanders hebben het erkend
ging een verwonderlijke kracht van hem
uit. Geestkracht, die hem zonder aarzeling,
met een enkelen, veelomvattenden blik,
de meest ingewikkelde problemen deed
overzien en ze met zeldzame schranderheid
en stoutmoedigheid deed oplossen; wils
kracht, die hem in staat stelde het eenmaal
voorgenomene trots alle moeielijkheden en
met alle middelen ten uitvoer te brengen;
lichaamskracht, die het hem mogelijk
maakte eene taak op zich te nemen en
te volvoeren, waaronder tien gewone sterve
lingen zouden zijn bezweken.
Voor ieder politicus is het, van zijn
standpunt, gemakkelijk in Bismarck's
poli;iek tal van fouten en misslagen aan te
wijzen. Bismarck was te veel staatsman
om partijman te zijn. Hij gebruikte de
partijen, als hij ze noodig had voor het
geen hij als een hooger doel beschouwde,
naar hij liet zich nooit door haar gebruiken.
Kon hij door kleine concessiën en
daaruit bestond zijn beroemde of beruchte
do-ut-des-poliüek eene meerderheid ver
krijgen, dan deinsde hij voor zulke con
cessiën niet terug; hij heeft beurtelings
met alle partijen, behalve met die der
uiterste linkerzijde, geregeerd. En kon hij
door schipperen en plooien zulk eene
wisselende meerderheid niet verkrijgen,
dan deed hij het eenvoudig zonder meerder
heid. Een slecht voorbeeld ongetwijfeld
voor constitutioneele ministers. Maar
Bismarck was altijd gereed om haarfijn
en desnoods saugrob te betoogen, dat
de politiek der regeering door den souverein
(lees: door den rijkskanselier) en niet door
de meerderheid der volksvertegenwoor
diging behoorde geïnspireerd te zijn. Zijn
zoeken naar meerderheden was dus maar
eene soort van parlementaire beleefdheid.
Men heeft volkomen recht, om zulk eene
politiek gewetenloos te noemen. Bismarck
zelf zou op zulk eene beschuldiging waar
schijnlijk hebben geantwoord, dat men met
Prinzipienreiterei geen Realpolitiker kan
zijn. En als Realpolitiker heeft hij op een
schitterend succes te wijzen gehad. De
conflictperiode, de oorlog met Denemarken,
de oorlog van '6G en die van '70, ze zijn
allen op hun beurt als roekeloos, licht
zinnig, onwettig, misdadig zelfs gebrand
merkt. En die verwijten waren in zeker
opzicht niet onverdiend. Van achteren af
beschouwd, kon echter in deze keten geen
schakel worden gemist. En in 1870 was
het groote doel bereikt: de eenheid van
het Duitsche Rijk onder Pruisische
hegomonie was tot stand gebracht en verzekerd.
Het was een meesterlijke zet van
Bismark, dat hij reeds den dag na Sadowa
de toenadering tot het overwonnen Oosten
rijk voorbereidde. Oostenrijk moest ver
slagen worden, maar niet vernederd; de
vijand van 186G moest een trouw bond
genoot kunnen worden. Of Bismarck
veronder tafel met Berends groote, grove hand
om de hare.
Vertel eens wat van de kerk of zoo," ver
brak Matje 't vorkengerammel en 't gesmak.
We zitten nou om te eten en niet om te
spreken, en dominee was wat duister, zou ik
meenen," teemde Jan.
Ja, dat is nou niet om over te brengen,"
kwam Teun Jan te hulp, 't is voorjaar, nou,
over 't voorjaar had dominee 't en over den
zaaier van de gelijkenis en over de natuur,
knappe, mooie, praat, hoor, of 't!"
Met breede, groote plekken viel het warme
zonlicht door de open deeldeur naar binnen
over den ongelyken leemvloer en den leegen
koeienstal.
Een zachte, zoele lucht van de bloeiende
vogelkers woei naar binnen.
't Is nou wel zomerweertje en 't was zoo
druk onderweg," zei Jan.
Harddraverij te Bussum," mompelde Harm
met een vollen mond. Toen schoof hij lang
zaam zijn bord weg.
Lust je niet meer,Harmpie?" vroeg moeder.
Neen, hoor!" en hij rekte zich voldaan uit.
Zal ik helpen vaten wasschen?" viel
Jana in.
Matje knikte haar toe en Jannetje nog altijd
in haar wit rokje, droeg de vette borden in
haar magere, bloote armpjes naar een klein
tafeltje, waar ze een teil met heet water vulde.
Moeder Matje droogde, en Jana waschte, de
jongens waren naar bed gegaan, behalve Berend,
die met zijn Oetje buiten op de bank zat en
Harm, die lui op den grond met de jonge katjes
speelde en naar Jana keek. Toch wel een
groot meisje, nou ze zoo gewichtig die borden
waschte,zoo rammelde met de vorken.Hij zag haar
maar half door dien gloeienden zeepsopwasem .. .
toch wel aardig zoo'n meisje op de deel.
Zeg, Jana, ik zal je zoo-meteen wel een eind
opbrengen, zei hij ineens en zij: Als je me
heelendal brengt, krijg je van vader een glas
bier."
Als 't waar is?" 't Kwam er wat
ongeloovig uit.
Nou, anders schenk ik 't je."
JU?"
Ja ik, hoor," en parmantig ging ze naar
de pronkkamer, waar ze een oogenblik later
weer langer en breeder uitkwam, in haar wijde
jurk.
Langzaam, met slingerige passen, gingen ze
den grooten weg. Harm met een heel klein
beetje ontzag, omdat ze langer leek dan hij.
Ze liepen nu aan denzelfden kant en hij deed
het eene ophakkerige verhaal na het andere
en Jana geloofde alles wat hij zei, soms
standig gedaan heeft toen hij Frankrijk
zoo geheel anders behandelde en aan dit
land zulke harde vredesvoorwaarden voor
schreef, dat zelfs nu, na zeven en twintig
jaren, elk Franschman zich in zijn hart
verongelijkt blijft gevoelen en op revanche
blijft hopen? Wij betwijfelen het. Zoolang
Frankrijk geïsoleerd bleef schenen de bere
keningen van den Rijkskanselier juist te zijn.
Maar toen Bismarck in 1878, op het toppunt
van zijn macht en zijn glorie gekomen,
uit Berlijn aan geheel Europa de wet
voorschreef en aan Rusland de vruchten
van zijn bloedigen oorlog tegen Turkije
onthield, moest de droom van een mach
tigen driekeizersbond worden opgegeven
en werd tegelijk de grondslag gelegd voor
de toenadering tusschen Rusland en Frank
rijk. De toetreding van Italiëtot het
Duitsch-Oostenrijksch verbond kon niet
opwegen tegen het verlies van Rusland's
vriendschap; de combinatie der tripliceis
te kunstmatig om blijvend te zijn.
Intusschen mag dankbaar worden erkend, dat
tot nog toe door die combinatie het behoud
van den vrede is verzekerd.
Het gerucht loopt, dat weldra een begin
zal worden gemaakt met de uitgave van
Bismarck's gedenkschriften. Zijn deze
geschreven met de Riicksiehtlosigkeit, die
den ijzeren kanselier in al zijn doen en
laten kenmerkte, dan zal de staatsman
ongetwijfeld na zijn dood de wereld nog
meer verrassen dan hij gedurende zijn
leven heeft gedaan, en dan zal al wat
over de geschiedenis van de tweede helft
dezer eeuw, op welke Bismarck zijn
onuitwischbaar stempel heeft gedrukt, is
geschreven, aan eene grondige herziening
moeten worden onderworpen.
iiiililliiitliitliiiiiiiiiiiiiiimimiiimiimiiiiim
Sotiak
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
ui.
Wie zou vermoeden dat in onze dagen
de regeering nog zou verkondigen, dat de
regeling van het bewonen van huizen met
de bedoeling om:
de overbevolking van woningen, ter be
vordering van kuischheid en zedelijkheid,
tegen te gaan,
de gezondheid der bewoners tegen be
smetting met ongedierte te beschermen,
behoort tot de bijzondere zorg der bewoners ;
dat zulke bepalingen »npch in het belang
der openbare orde, zedelijkheid of' gezond
heid worden vereischt, noch de huishouding
der gemeente betreffen".
En toch werd door het vroeger genoemde
k. b. van het v.mee jaar, door minister
v. Houten gecontrasigneerd, aldus over
wogen.
Waarom behoort deze zorg, die Utrecht's
vroede vaderen zich aantrokken, niet tot
der gemeenten taak, niet tot hare huishou
ding ? Prof'. Krabbe, de geestdriftige sociale
hervormer, zegt zoo juist: »De overheid
mag niet dulden dat een huis worde be
woond door meer personen dan naar zijn
inrichting een zedelijk leven toelaat, dat
huizen bewoond worden die door ongedierte
zijn besmet, dat dezelfde ruimte voor slaap
plaats, woonkamer, keuken en werkplaats
tegelijk dient".
Daartoe heeft de gemeente, vo'gens de
grondwet, inderdaad de bevoegdheid. Aan
den raad is immers volgens art. 144 der
iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiillllllllllliliiiiiiiiiimlil
even angstig of vader 't glas bier wel geven
zou als grootje er by was.
Er zaten er thuis heel wat.
Gauw meehelpen, Jana!" riep Grootje al
by 't binnenkomen en terwijl Jannetje vier
glazen bier voor twee boerinnetjes en haar
vrijers moest vullen, schonk ze een vijfde voor
Harm in.
Daar," zeide ze kort met iets
triomfantelijks in de groote oogen en hij zag haar eventjes
bewonderend aan.... ze was er toch maar
eentje, een echte, groote meid om zoo te durven
redderen
Ze volgden elkaar op, koude voorjaarsdagen,
wanneer vader 't herbergje zoowat opschikte,
't uithangbord, een zwart paard, met witte
eironde vlekken, een beetje opschilderde, waa
neer de enkele bezoekers over den schralen,
Noord-Oosten wind klaagden, over de nacht
vorsten, dan weer heele warme, bijna zomersche
dagen, dat ze buiten tafeltjes neerzetten en
Jana 's avonds pijn in haar beenen had van
't heen- en weer-geloop, en 't loome weer.
Dan de zomer.... menschen, die tochtjes
deden, daar schuilden voor een bui, limonade
of melk dronken, soms hun goed wat droogden,
bij hot kleine kookkacheltje in het achterhuis...
de zomeravonden als ze zoo buiten zat te
naaien of breien, als de hemel tegen zons^
ondergang zulke vreemde kleuren kreeg, en
Jana ZOO'A verlangend gevoel had om meer
van de wereld te zien dan Laren en de heide
en de bouwlanden om het Bonte Paard" ....
hoe benauwd heet was 't dan later in de bedstee
boven.
De zomer was het drukst en Jana nog altijd
met de rimpels boven haar neus omdat ze de
vriendelijkheid van vreemden nog maar half
vertrouwde, bediende handig en vlug, snauwde
de jongens, die haar aardigheden zeiden, een
beetje af en liet zich onderhand in alle stilte
door vader en Grootje, ieder a part bederven,
net als vroeger, erg in 't geniep.
Ze was een mooi boerinnetje en er liepen
heel wat jongens zoo Zondags om het Bonte
Paard".
Eerst eens effen kijken of Jana wel thuis
was, want die oude heks, daar hadt je niks an!"
Jana van raak me niet an zoo was
haar bijnaam.
In het najaar als de wind zoo hol en bol
over de hei kwam aanwaaien en de oude ramen
rinkelden, zaten Grootje en Jana in een hoekje
bij het zijvenster te naaien, vader was dan
bezig lekken te herstellen, de kozijnen een
beetje met stopverf te stoppen, alles even
vodderig, zoo'n zelfgcknoeide opknapperij en
grondwet de regeling en het bestuur van
de huishouding der gemeente overgelaten.
Zijn bevoegdheid is evenmin als die van
de provincie of die van het rijk attributief
geregeld. Hij zal dus uitmaken wat tot de
gemeentezorg behoort, wat de
gemeentehuishouding behoeft, wat voor de sociale
gemeente-énheid nuttig en noodig is. De
wet die, krachtens art. 142 der grondwet,
de bevoegdheid der gemeentebesturen moet
regelen, behoort het aangehaalde voorschrift
der grondwet te eerbiedigen en dus aan den
raad de regeling en het bestuur over te
laten. Prof. Buys verwijst dan ook naar
de woorden van mr. G. de Vries in diens
bekend werk over de wetgevende macht
der plaatselijke besturen : »De geheele wet
geving van alle inwendige aangelegenheden,
van welken aard ook, behoort zonder twijfel
naar de beteekenis der woorden van de
grondwet tot de huishoudelijke belangen".
En omtrent de beteekenis van »het belang
der openbare orde, zedelijkheid en gezond
heid" (art. 135 der gem. w.) zegt prof. Buys,
in verband met de memorie van toelichting:
Het zijn dus slechts voorbeelden welke
hier genoemd worden.
De vernietiging van het prijzenswaardige
werk van de vroede mannen in de bis
schopsstad is derhalve ook niet uit art. 135
der gemeentewet te verdedigen.
Bovendien zij opgemerkt, dat de bevoegd
heid der gemeentebesturen door de wet
moet worden geregeld, volgens de eischen
van de grondwet. De Koning mist derhalve
die bevoegdheid. En toch is den Koning
opgedragen plaatselijke voorschriften en
beschikkingen, die treden in hetgeen van
algemeen rijks- of provinciaal belang is,
te schorsen of te vernietigen (art. 150 en
153 gem. w.). Zoodoende beslist de regeering
incidenteel wél, wat tot de bevoegdheid
der gemeente behoort, hetgeen de grondwet
terecht onder de hoede van de wet heeft
willen stellen.
Wat een tegenstrijdigheden, wat een ver
warring. Niet te verwonderen dat prof.
Krabbe de wenschelijkheid van de intrek
king van art. 150 der grondwet vooropstelt.
De zelfstandigheid, de autonomie der
gemeenten, door de grondwet zoo goed be
doeld, zoo ruim omschreven, is niet vol
doende gewaarborgd. Dat is jammer vooral
voor de volkshuisvesting die, zoo eigen
aardig, tot de gemeentezorg behoort. Moge
al de opmerking gemaakt worden, dat dit
een onderwerp is van groot aanbelang zoo
wel voor noord en zuid, als voor oost en
west, m. a. w. voor alle inwoners van het
rijk, daaruit vloeit nog niet de gevolgtrek
king voort, dat deze zorg aan den rijks
wetgever moet worden overgelaten. De
verscheidenheid in omstandigheden betrek
kelijk de huisvesting is groot. De eischen
die daaraan behooren en kunnen gesteld
worden behoeven dienovereenkomstig ge
regeld en toegepast te worden. Om die reden
mag de volkshuisvesting gerangschikt wor
den onder die onderwerpen, die meer spe
ciaal tot het gemeentehuishouden behooren.
Noch mr. van Houten, noch prof', mr.
Krabbe verlangen dan ook een woningwet.
De laatstgenoemde adviseur van de
vereeniging voor staathuishoudkunde en statis
tiek, betoogt dan ook alleen de noodzake
lijkheid om aan de gemeenten grootere
zelfstandigheid te waarborgen, of beter
gezegd: haar te behoeden tegen de wissel
valligheid der regeeringsinzichten, waardoor
het handelen der gemeenten in de goede
richting wordt belemmerd of belet.
Een voorbeeld. Om reinheid, orde en
gezondheid te bevorderen had de gemeente
Rhijnsburg, waar, volgens verklaring van
het gemeentebestuur, vele woningen in een
zóódanigen ellendigen toestand verkeerden
dat plaatselijke bekendheid onmisbaar was
om zich een voorstelling daarvan te kunnen
maken, het loffelijke besluit genomen om
verbetering aan te brengen. Een tiental
IlllllllilllllliiiiiiiMiiiiiiHiimmiiMiiiniiiiiiiiimiiiiiiniiiiiiiilllliliiniiii
Grootje klaagde bij Jana over vader: Hij
heeft net zooveel verstand in zijn heelen kop,
als ik in mijn pink, dat geboer van vader,
Jana, wi'. je wel gelooven hij legt er haast
op toe?"
Is het toch waar, Grootje?"
Ja, die mannen, kind, ze zijn geen knip
voor derlui neus waard, knoeiwerk, niks als
knoeiwerk, als jij er nog eens tegen een an
loopt, kijk dan toch goed uit je oogen, meid,
pas daarop."
De kleine, bruine, slimme oogjes keken van
een lap ongebleekt katoen naar het tengere,
lange meisje aan den overkant van 't tafeltje.
Zeg, Jana?"
Nou, watte?"
Is het daar nog wel pluis, hè?"
O, ja, ik zou je blazen, nou al? Met Kerstmis
word ik pas achttien."
Ja, maar ik dacht.... Piet Majoor?"
Piet Majoor, die lange sladood?"
Jan Velders?" vroeg Grootje dringend.
Die lust hem te graag, diezelfde Jan hoor!"
Och, Heere!"
Ja, 't is maar zoo. Zijn moeder moet er
bar veel verdriet van hebben."
Harm van der Klis, daar weet je toch niets
op te zeggen?"
Harm is een ophakker en Hein Dalders is
zoo verlegen voor me, alsof ie voor de Koningin
staat en Gerrit Meeuwens loopt alle veertien
dagen met een ander.
't Is zonde .... maar Jana, 't is daar," en
ze wees weer op haar paars gebloemd jakje,
nog net als van ouds waar?"
Secuur, hoor!"
Zoo heel secuur was het anders niet, maar
als je 't bij je eigen niot eens zeker weet, dan
kan je 't Grootje nog minder zeggen.
Soms had Jana wel schik in Piet Majoor,
al was hij ook wat slungelachtig. Maar er zat
wat tusschen. Wanneer ze dacht: als ik nou
voor 't eerst op klaarlichten dag met Piet
gearmd Harmen tegen kom en hij kijkt net
alsof hij zeggen wil: nou, dat is ook geen
portuur voor Jana, die had wel wat beters
kunnen krijgen, dan zou ze Piet ineens zat zijn.
Neen, ze moest er een hebben van wien
Harm zeide, nou dat is een duizendje, wat
een lot voor Jana, die Jana heeft 't getroffen."
En als hij dan toch wat zocht om te vitten,
dan kon hij niks vinden, want die vrijer moest
braaf, rijk, jolig en zwierig zijn en hij moest
tegen Ilarm ophakken, tot Harm heelemaal
beteuterd stond.
Die gekke Harm zat er tusschen. Voor geen
geld had ze Harm zelf willen hebben. Ze
kende hem van haver tot gort en al merkte
kleine landbouwerswoningen zou zij daar
bouwen voor het kapitaal groot f 160001,
ingeschreven in het 2K pets. grootboek.
De jaarlij ksche rente zou meer bedragen
dan die van het Grootboek en de gemeente
zou bovendien meer nut van haar kapitaal
trekken.
Hoeveel de hooggeroemde autonomie der
gemeenten nog te wenschen overlaat bewijst
net k. b. waarbij het raadsbesluit vernietigd
werd, overwegende, »dat de door den ge
meenteraad van Rhijnsburg voorgenomen
handeling neerkomt op een bouwonderne
ming, waardoor inderdaad^ de belangen
der gemeente in eene zelfs niet verwijderde
toekomst kunnen benadeeld worden en dat
een zoodanige bouwonderneming zoowel
uit haren aard als wegens hare wisselvallige
uitkomsten niet geacht kan worden op den
weg van een gemeentebestuur te liggen".
Waarom niet? Maar genoeg hierover.
Noodig is het dat de vrijheid, door de
rondwet aan de gemeente toegedacht, door
e wet worde gewaarborgd, waarvoor de
invoering van onafhankelijke administra
tieve rechtspraak onmisbaar is. In verband
hiermede is het te betreuren dat de grond
wet (in art. 145) aan het koninklijk gezag
reeds de bevoegdheid heeft gegeven om de
besluiten van gemeentebesturen (en van
de prov. en van de gedep. staten) te schor
sen en te vernietigen op grond van strijd
met de wet. Deze taak behoorde niet reeds
van te voren aan het toekomstig college,
met administratieve rechtspraak belast, ont
trokken te zijn. Voorts dat het
delegatierecht beter omschreven of althans
practischer worde toegepast. Voor den lezer
die belangstelt in staatsrechtelijke vragen,
doe ik opmerken dat prof. Krabbe zoo
scherp deduceert: »daar moet in de tegen
stelling van verordenen en uitvoeren niet
meer worden gezocht dan hetgeen de woor
den zelf reeds aangeven, tw. de aanwijzing
van de verhouding waarin twee autoriteiten
tegenover elkander zijn geplaatst. Veror
denen en uitvoeren is een tegenstelling
gegrond op het recht tot bevelen en den
plicht voor de naleving van dat bevel zorg te
dragen." Bovendien zou het wenschelijk zijn
den gemeentebesturen het recht van parate
executie te verleenen. Dit zou het gemeente
bestuur heel wat krachtiger kunnen doen
opireden ter toepassing van art. 180 ge
meentewet om de verordeningen te doen
naleven. Nu is het verhaal van de ge
maakte kosten zoo moeielijk.
Bedoeld recht hebben ook de ontvangers
bedoeld bij de algemeen e wet van 1822
Stbl. 38, alsmede de polderbesturen, vol
gens de wet van 1841 Stbl. 42.
Het koninklijk recht tot vernietiging
wegens strijd met het algemeen belang kan
niet worden gemist. De wet kan niet in
alles voorzien. Daarom zorge de wetgever
evenwel dat deze macht binnen enge gren
zen, ten opzichte van de bouwpolitie, worde
ingekrompen.
Na dien wetgevenden arbeid zal de ge
meente aan haar groote sociale roeping
betreffende volkshuisvesting, beter kun
nen voldoen. Maar bovendien is noodig:
geld. Hierover o. m. in een slotartikel.
D. STIGTER.
A m s t., Alexanderkade 4, 3 Aug. '98.
iiiiiiiiiliiiiiiiiiimiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiililililllt
CORRESPONDENTIE.
Het artikel over »Autornobiel-Nyverheid"
wordt in het volgend nummer opgenomen.
Den schrijver wordt beleefdelijk opgave van
zyn adres verzocht.
MIIIIIIIMIIMIMMIIIIII
ze heel goed, dat moeder Matje 't in de hand
werkte, zij moest er niks van hebben
't Was een koude winterdag in het begin
van Januari.
Kom, zou je niet eens wat gaan uitvoeren?"
zei Grootje tegen vader met iets geërgerds
in haar stem.
Ja, laat me eens prakkizeeren, voor buiten
werk is 't te koud," en hij schoof nog dichter
bij 't vuur en nam met zyn vork een reepje
gebakken spek en pikte nog een paar over
gebleven, bruine boonen op.
Nou, in de gelagkamer kan je wel eens
wat redderen", en meteen zette Grootje de
borden en schoteltjes in elkaar.
Ja, de blaadjes en trommeltjes wat oplakken,
maar dan moet Jana me helpen, ik doe er
geen twee keer over en alles droogt dan
tegelijk."
Niks noodig, ik kan Jana wel gebruiken,
Jan." Maar Jana, die ze eigenlyk alle twee
de baas was: Neen, eerst help ik jou
afwasschen en dan ga ik met vader lakken, Grootje."
Jij moet 't weten, mij best." Vader knikte
tevreden.
Met rimpelige, roode handen, nog dampend
van het gloeiende zeepsop, kwam Jana een
half uur later bij vader.
Zoo, kijnd, kom jij je vader te hulp?"
Ja, hoor!"
Hier, eet maar al dat spul uit die trom
meltjes op," en Jana, met de mooie, witte,
gelijke tandjes, knabbelde zonder ophouden de
oude beschuitjes en koekjes op.
Weet je wat zoo mal is, Jana?"
Nog niet, vader." En hij met zijn kwastje
recht omhoog nou, zoo aardig als Andries Kolen
en Majoor tegen me zijn, die schijnen dan wel
zoo razend veel schik in me te hebben, 't Is
de Weert vóór en na, knappe jongens, Jana
en geld als water, Kolen vooral."
Dat zal wel, vader."
't Is zoo .... en Jana?"
Watte?''
Onlangs, op de Hilversumsche markt zei
die oude Kolen tegen me; we konden nog wel
eens van mekaars permitage wezen, moppig,
waar, Jana?"
Ze zwegen. Vaders kwastje ging langzaam
heen en weer en Jana schuurde de nu leege
trommeltjes van binnen, terwijl ze van tijd tot
tijd naar de onafzienbare witte velden keek,
alles wit, zoover het oog reikte met een
kleine donkere heiplek er tusschen, waar de
sneeuw opgewaaid was tegen een
eikenhakhouten walletje.
(Slot volgt).