Historisch Archief 1877-1940
N«. 1103
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1898.
WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel by de Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/»
Zondag 14 Augustus,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden nïUluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSB te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
Wegens ongesteldheid van den
heer Joh. Braakensiek konden
in dit No. geen plaat en
teeke
ning van zgne hand worden
op
genomen.
nniiiiiiiniiriiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiini i i miiiiiiiiniiiiiiïm
I N H O «I D
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Een
onvaderlandsche richting. De zaak Hogerhuis. Het
einde ? SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De
volkshuisvesting, door D. Stigter, (slot).
TOONEEL EN MUZIEK: Tamayo y Baüs, door P.
Alb. Th. Mnzikale kritieken, door Ant.
Averkamp. KUNST EN LETTEBEN: Boek en Tijd
schrift, door G. van Hulzen. J. H. Ph.
ffortman f, door B. W. P. Jr. De Balzac en Bodin,
door B. W. P. Jr. FEUILLETON: In het
geniep", een Gooische schets, door Truida Kok,
(Slot). - RECLAMES. SCHAAKSPEL. VOOB
DAMES: Italiaansche proflels, door Yolanda.
Een vrotrwenhötel. Allerlei, door E-e.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door
D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVEBTENTIEN.
WUHHlliitlHllinmillliilllliilltiiiilifiiiiniiiiinimniiiitninuiinniiiiiM
Een onvaderlandsche
richting.
De Nederlandsche Staat zette weer een
schrede verder op den weg der volmaakt
heid.
Bij Kon. besluit van 27 Juni j.]., «p
op voordracht van den Minister van B
innenlandsehe Zaken zijn de hoofddirecteu
ren, de directeuren, de onderdirecteuren,
de conservatoren en de assistenten bij de
Rijksmusea, kabinetten en verzamelingen
van kunst en wetenschap, de inspecteurs
en adjunct-inspecteurs van geneeskundig
Staatstoezicht en de leden, plaatsvervan
gende leden en de secretarissen van de
geneeskundige Raden, alsmede de inspec
teurs van het Staatstoezicht op krankzin
nigen en krankzinnigengestichten in
een nieuw pak gestoken, dat wil zeggen,
zij zullen zich dat dienen aan te schaffen,
als zij ten paleize willen verschijnen.
Iemand, die aan 't hoofd staat van het
Kijksmuseum, zal als volgt worden uit
gedost:
Gekleed »in donkerblauwe lakensche rok
met uitgesneden panden, op de borst
toegeknoopt met een rij van 7 metalen
knoopen, versierd met een gekroonde W.,
staande open kraag, de mouwen met om
slagen en van twee knoopen voorzien,
donkerblauwe lakensche broek, zwart vil
ten steek met oranje-kokarde, degen.
»De kraag en de omslagen der mouwen
versierd met borduurwerk in goud, op de
panden twee van goud gcgaloneerde
xakkleppen met 3 knoopen, de steek met witte,
liggende zwanenveeren en voorzien van
2 gouden troetels met oranje binnenwerk,
langs den zijnaad van de broek een goud
galon."
Maar zóó mooi mag er dan ook maar
n uitzien, de directeur van ons Amster
damsen Rijksmuseum de heer van
Riemsdijk.
Al de andere directeuren krijgen maar
warte veeren in hun steek en zilver
galon op den naad van hun broek. De
ottder-directeuren zijn er nog minder aan
toe: in plaats van met zilver en goud te pron
ken, moeten zij het stellen met lichtblauwe
zijde, geen troetels aan de steek, alleen
een zwart zijden lus, en, ijselijke ge
strengheid in deze hiërarchische wereld!
heelemaal geen xakkleppen!! terwijl de
assistenten, wien zelfs het borduurwerk
en het galon aan den naad huns broeks
wordt onthouden echte knechts! van
hun schoenen tot aan hun hoofddeksel in
het donker zullen gaan naargeestige
kraaien in deze veelkleurige volière.
Zoo zullen we dus het genoegen kunnen
beleven, dat de heer v. Riemsdijk in 't goud,
met witte liggende zwanenveeren en Dr.
Bredius maar in 't zilver, met iets zwarts
op zijn steek der Koningin worden voor
gesteld, opdat H. M. zich, zonder
eenige nadere toelichting te ontvangen,
niet zal kunnen vergissen in de beteekenis
van deze hare beide onderdanen; want
vooral op het gebied van Kunst en Weten
schap komt, als het gouddraad iemand
niet uit den doolhof helpt, aan het dwa
len geen einde.
Hoe gelukkig, dut uu (-'joden zelf niet.
ten paleize kunnen verschijnen. A's nu
v. Riemsdijk al, omdat hij bij de «Nacht
wacht" woont, in het goud moet verschij
nen, met een degen op zij, hoe zou
Rembrandt Harmsen zelf wel moeten worden
aangedirkt, om, in overeenstemming met
zijn rang, den Nederlandschen troon te
kunnen naderen ? Al de juweelen van
den radja van Lombok op zijn mantel
zouden ontoereikend zijn! en zijn zwierige
baret, zou zij niet moeten wijken
voor een reuzen-kolbak met een uitge
spreide pauwenstaart ? Maar de dooden
zijn dood.... en ons levenden de eer en
het voorrecht nieuw leven te scheppen
en iets schilderachtigs te leveren met
zulke eenvoudige middelen als zwarte
en witte veeren, gouden en zilveren troe
tels, galon en borduurwerk .... en dit
vooral niet te vergeten! met eendegen
langs den naad van de broek!
Verre van ons iets op het talent af te
dingen, dat de Minister van
Binnenlandsche Zaken, de opperceremoniemeester, de
referendaris voor kunsten en wetenschap
pen, de hoftailleur, de chapelier en de
verdere dignifariseen, die de kunst ver
staan een man hoofsch aan te kleeden,
bij deze gelegenheid hebben aan den dag
gelegd. Welk een gevoel voor kleur en
vorm onderstelt zulk een werk, indien
het naar den eiscb. van logica en welstand
zal worden verricht. Wie b.v., als wij niet
ingewijd in de geheimen der costuumkunde,
zal iets kunnen geven wat op een rede
lijke verklaring gelijkt van het feit, dat
in de hofwereld een onderdirecteur of
custos van een kabinetje, tot assistent in
het Rijksmuseum verhoogd, juist zijn
xakklep verliest; of waarom een directeur van
het geneeskundig staatstoezicht geen troe
tels draagt aan zijn steek, maar even als
de lakei een kokarde; of om welke reden
het laken van de kraag, van den mouw
omslag en den zakklep bij de geneeskun
dige inspecteurs donkergroen, eu dat voor
de inspecteurs van krankzinnigengestichten
lichtgroen wordt voorgeschreven?
Voorwaar, daar is meer in hemel en op
aarde, dan waarvan een burgerman's
philosophie ooit gedroomd heeft!
Als wij echter ons over iets zouden
durven verwonderen, dan is het hoe een
in zijn hart en nieren burgerman, als
Goeman Borgesius, er behoefte aan gevoeld
kan hebben zulk een uitmonstering van
kunstvrienden en dokters aan H. M. voor
te dragen, of, als anderen hem daartoe
hebben aangezocht, hoe het mogelijk is
geweest, dat hij zulk een onburgerlijke
ijdeltuiterij heeft willen van dienst zijn.
Z. Ex. moest toch evengoed weten als wij,
dat geen enkel man van kunst of studie,
er naar verlangen kan met een degen op
zij, met zwanenveeren op zijn hoofddeksel,
en met gouden of zilveren zakkleppen zich
aan de Koningin te presenteeren; zoo
iemand, dan is het Borgesius evengoed als
ons bekend, dat onder die staatsambte
naren, er een betrekkelijk groot aantal
zijn, die van hun karig tractement moeilijk
hun stand kunnen ophouden, die zich
allerlei moeten ontzeggen, dikwijls onmis
bare hulpmiddelen vuor hun studie, maar
die nu door Borgesius' voordracht gedwon
gen worden tot een volstrekt onnutte uit
gaaf tenzij ze, zoo het opgesierde don
kerblauwe of groene laken niet al te zeer
afverft, er later voor n hunner telgen een
ongegalonneerde broek van kunnen laten
maken!Ook behoeven wij Zijne Excellentie,
den volksman, niet onder het oog te bren
gen, dat deze costumeering van den bur
gerlijken ambtenaar, steeds verder doorge
voerd, eenvoudig ten gevolge heeft, dat
de toegang tot de vorstin, die veeleer
ruimer moest worden opengesteld, nog
enger wordt gemaakt; dat het Hof, in
plaats van nader tot de burgerij te worden
gebracht, daardoor van haar wordt ver
wijderd.
En waarom gaat men deze richting uit?
Heeft de natie ooit op eenige wijs haar
verlangen daartoe te kennen gegeven ?
Integendeel, ook onder Willem III, die
wel in de eerste plaats een militair figuur
was, heeft men nimmer iets gezien wat
aan zulk een volksbewapening met den
statiedegen deed denken.
De Maasbode schreef dezer dagen, dat
het ministerie-Pierson conservatief regeerde,
maar hier zou het woord conservatief on
juist zijn. Indien men de oude
Nederlandsche geestvan burgerlijkheid, afkeerig
van een scheiding tusschen Vorst en Volk,
behouden wil, dan wachte men zich wel,
naar uitheemschen trant het standsverschil
te versterken en het civiele kleed als een
teeken van minder waardigheid gering te
achten.
De zaak intusschen zou van geringer
beteekenis zijn, als zij op zichzelf stond.
Doch dit is geenszins het geval. Daar
is zeer duidelijk een richting waarneem
baar, die, naar onze meeniiig, te denken
geeft. Wanneer heeft men de brieven vnn
adeldom /,<m miliiviijk v;i'-.-.i : -. '. .' .;',- 'm
IKlaatste jaren; het scheen wei dat meu
behoefte gevoelde juist dezen stand talrijker
te maken. De eerste daad van het minis
terie van Tienhoven was de instelling
van een nieuwe ridderorde, waardoor het
aantal ridders moes-t vermenigvuldigen en
nu ook bij de kroningsfeesten zal ver
menigvuldigen, zoo dat er geen oog op is
te houden. Het i-preek t van zelf, de ge
wone regen zal nu een stortbui worden,
aan een wolkbreuk gelijk. Bekend is het,
juist dezer dagen werd er in de pers van
verschillende richting over gesproken, dat
het Hof uitsluitend gevormd wordt, door
adellijken en militairen; overbekend is de
voortzetting van het kostbare en geheel
overtollige Militaire Huis en nu dezer
dagen moest men, bij de aankondiging
van den aanstaanden intocht weder lezen,
dat deze een «overwegend wi/j/atr karakter"
zal dragen, als ware 't wenschelijk dat
onze Koningin die ter huldiging gaat, ont
zag inboezemde door een legermacht.
Geheel in overeenstemming hiermede is
het dan ook, naar het Vaderland opmerkt,
dat het staatsstuk, regelende den intocht
der Koningin, onderteekend is door den
opper-ceremomemeester en den chef van
het Militaire Huis der Koningin. »Is dan,
zoo vraagt het residentieblad, »is dan de
inhuldiging der Koningin een hof ceremonie?
Wij meenden altijd dat de grondwet haar
gestempeld had tot een feit van staats
rechtelijke beteekenis. Wat de Koningin
krachtene de grondwet doet, is een
regeeringsdaad der Koningin, die zij verricht
onder verantwoordelijkheid van het Mi
nisterie. Het komt ons daarom voor, dat
de gansche regeling der inhuldiging be
hoorde te geschieden onder ministerieele
verantwoordelijkheid."
Al deze zaken die der costumeering
daarbij, hebben n trek gemeen: dat
aan het volstrekt onbeteekenende, aan
naam, titel, orde en kleed, aan
uiterlijken schijn, hooger waarde wordt ge
hecht dan aan wezenlijke verdiensten.
Die richting is het gt'-r^j. En wie zijn
Vaderland lief heeft behoort van deze zijne
overtuiging getuigenis af te leggen
vooral in onze dagen.
Het koningschap kan een groot voordeel
voor Nederland zijn, indien de Vorstin
inleeft in den burgerlijken geest der natie.
Dit meecen wij, had Borgesius niet mogen
vergeten.
Wij zijn het geheel eens met de woorden
van Spiritus Asper in de JV, Winschoter
Courant, van den l Oden dezer:
Nu de jonge koningin spoedig de re
geering zal aanvaarden, is het de roeping
van iedereen, die tot het volk spreekt, de
waarheid 13 zeggen, waarheid ook tegen
over vorsten en tronen.
Zouden wij vermoeden, dat zij van de
naakte waarheid nog verre bleef, zij dient,
wil zij een goede vorstin worden, haar te
kennen.
Hoe hoog zij staat, in welk een weelde
zij is grootgebracht, de waarheid moet haar
deel worden.
,,Zal dit ministerie, zooals het thans is
saamgesteld, zich geroepen gevoelen, die
taak te vervullen? Wij hopen het.
Als de jonge koningin de regeering
heeft aanvaard, en de eerste roes voorbij
zal zijn der hoogheid, waaiiu zij is gezeten,
de volksaanbidding tot het normale punt
zal zijn teruggebracht, dan trede onze
minister van binnenlandsche zaken, van
wien men niet kan zeggen, dat hij de
toestanden niet kent, voor haar en wijze
haar, die kan spreken van haar leger en
haar vloot, op haar plichten als eerste
burgeres van den staat. Bezit zij het ruime
verstand, dat men haar toeschrijft, heeft
zij den breeden blik, welken zij door een
goed verzorgde opvoeding moet hebben
erlangd, dan zal zijn woord in vruchtbare
aarde vallen.
En dan ook, maar ook dan alleen, ver
wachten wij van haar regeering die zege
ningen, die thans in het dichterlied worden
voorspeld, maar zeker zullen uitblijven,
indien men de oude banen blijft betreden
en uit vrees voor de naakte feiten, de
waarheid in het gezicht slaat.
Ook onze koningin ontvange haar deel
van de waarheid!''
Alleen meenen wij, dat van die waarheid
het Ministerie reeds iets vroeger de Regentes
in kennis had behooren te stellen, toe» zij
nl. zich gereed maakte tot het teekenen
van ket in den aanhef dezes genoemde
Kon. Besluit, en het Ministerie nu reeds
niet had mogen dulden, dat de intocht
ter huldiging eenvoudig werd geregeld als
een zaak van het Militaire Huis en den
Haf- Ceremon i( meester.'
De zaak Hogerhuis.
Na alles wat er over deze zaak ge
schreven en gesproken is, mag men zeker
vaststellen, dat twijfel aan de schuld der
veroordeelden bij duizenden aanwezig is;
ook dat de wet, zooals ze thans luidt,
niet tot een revisie van het vonnis zal
leiden.
Wat nu te doen?
Twee wegen zijn aangewezen.
Prof. Simons beveelt het zenden van
een verzoek om gratie aan.
De heer Z. Middelkoop verlangt dadelijk
aanvulling der wet, die herziening door
een ander rechtscollege mogelijk maakt.
Van deze twee wegen, zouden wij den
laatsten kiezen.
Een verzoek om gratie is geen oplossing,
geeft geen rechtsherstel; ook zou gratie
onder een pressie, als thans wordt uitge
oefend, moeilijk verleend kunnen worden ;
een afgedwongen gratie, waarbij de
rechtsquaestie onverzwakt blijft bestaan. Hoe
zou het Hof, dat naar overtuiging recht
heeft gesproken, daartoe kunnen mede
werken, waar geen nieuwe feiten ter ken
nis zijn gebracht?
Neen, noodig is revisie.
Volkomen in onzen geest schrijft de
heer Z. Middelkoop in Vooruitgang,
Het grootste bezwaar voor wat ik in
deze voorsta en reeds in mijn aangehaald
art. van het vorig jaar bepleitte, is gelegen
in het ontbreken eener bepaling in de wet,
die tot revisie grond oplevert. Destijds
drong ik op aanvulling aan. Niemand
heeft sedert de noodzakelijkheid daarvan
ontkend, ook niet de Minister van Justitie,
al achtte hij haar niet noodig voor het
behandelde geval. Mij komt het voor, dat,
wanneer ooit de noodzakelijkheid er van
gebleken is, het juist is ten opzichte der
Hogerhuis-zaak. Ook Prof. Simons denkt
er zoo over en geeft zelfs den tekst der
bepalingen, zooals ze in het Fransche- en
Duitsche strafrecht voorkomen. Bij
ernstigen twijfel, revisie; ziedaar wat ik
wporsta, en waarop ik ruim zeven maan
den geleden aandrong.
Er is beweerd dat onze wetgevende
machine te langhaam loopt, om de ge
broeders Hogerhuis daarop te laten wach
ten. Doch nu vraag ik, of niet reeds lang
art. 375 Sv. met n enkel lid in zeven
maanden tijds had kunnen aangevuld zijn.
We kennen voorbeelden, dat wetten van
grooteren omvang in eenige dagen tot
stand kwamen: zou dan werkelijk de wet
gevende macht niet in staat zijn om een
artikeltje van zoo simpelen inhoud,
stel 'n 14 dagen of 3 weken in 't
leven te roepen ? Dat kan ik niet gelooven.
,,Nogmaals alzoo doe ik een beroep op
hen, die de macht er toe hebben, om tot
aanvulling van art. 375 Sv. het initiatief
te nemen. Het aanzien der rechterlijke
macht kan slechts gebaat worden door
de algemeene overtuiging dat recht ge
schiedt."
Waarom kan zoo iets eenvoudigs niet
worden bereikt zonder verwijl?
Het leeft in onze Kamer van juristen,
en wat meer zegt: de man die de Hoger
huis-zaak in de Kamer aan de orde ge
steld heeft, is zelf jurist.
Had de heer Troelstra niet reeds lang
bij de Kamer behooren in te dienen een
wetsontwerpje, dat revisie mogelijk maakte ?
Meermalen hebben wij ons verwonderd,
over dat verzuim bij een zoo vurige be
langstelling en een zoo stellige overtuiging,
als zijn deel schijnt te zijn.
Maar acht de heer Troelstra zelf zich
minder geschikt om dit initiatief te nemen,
de Kamer telt zooveel juristen, en onder
dezen een, die zijn sporen als wettenmaker
heeft verdiend: den heer Hartogh. Laat er
met September aanst. zulk een wetteke zijn
ingediend.
Da agitatie onder onbevoegden is logisch
zeer onjuist, en gemakkelijk te
veroordeelen. Toch mag men haar nut geenszins
ontkennen. Hoe zou ooit de aandacht
van de bevoegden op dez-e zaak geves
tigd zijn als onbevoegden niet hun
belangsteMing hadden getoond? Men moet niet
vergeten dat wij een bijzondere soort van
natie zijn. Immers, als zelfs in een Volk
vertegenwoordiging, die meer dan veertig
juristen op de honderd leden telt, allen
-, --.- :? :i v.'i'iri; !';ï' ? r ? ?"'"; !>:iar rei:; !?
in de wet te wijzigen de gelegenheid kan
gegeven worden tot de herziening van een
op twijfelachtige gronden gewezen vonnis
en er is niemand, die er zich toe ge
noopt ziet, zulk een wetsaanvulling
voortestellen, ofschoon het algemeen bekend
is dat er ernstige onzekerheid omtrent een
veel besproken vonnis, waarbij niet minder
dan 3 personen tot jaren lange gevangenis
straf zijn veroordeeld, heerscht dan
zal men toch niet mogen zeggen, dat de
onbevoegden zich veilig rustig kunnen
houden, denkende de veertig bevoegden
zullen hun plicht wel doen!
Zeker '\9, dat de twijfel omtrent de recht
matigheid van het vonnis over de
Hogerhuizen uitgesproken, niet mag blijven
voortbestaan. Daar moet een eind aan
komen. De Hogerhuiszaak doet schade,
zeer groote schade aan het vertrouwen
van het volk op de juistheid der
rechtsspraak. Alleen revisie door een rechts
college, dat niet tot dit vonnis heeft mee
gewerkt, kan dien twijfel vernietigen.
Maar misschien ,.. is deze opwekking
overbodig en zal Mr. Troelstra, die reeds
gedreigd heeft zelf iets te zullen doen wat
hem in de gevangenis brengt natuurlijk
een besluit van pure wanhoop! zijn
medejuristen voorkomen; als principieel
parlementair-socialist, zij het dan ook ter
elfder ure, van het parlement vragend
^\at het parlement hem thans zeker geven
zal.
Het einde?
Tot op het laatste oogenblik hebben de
Spanjaarden klaarblijkelijk gerekend op
eene tusschenkomst .van de Europeesche
mogendheden te hunnen gunste. Nu de
door de Vereenigde Staten gestelde
vredesvoorwaarden zijn bekend geworden, vraagt
de Epoca, of men dan in Europa werkelijk
niet weet, dat hier niet alleen sprake is
van de eer en van de belangen van Spanje.
Het blad van den ministerpresident Sagasta
is overtuigd, dat de verdrijving van Spanje
uit de Nieuwe Wereld, welke het heeft
ontdekt en beschaafd, de noodlottigste
gevolgen zal hebben; dat feitelijk de zaak
van Spanje de zaak is van geheel Europa
en dus ... dat Europa de Spanjaarden op
de eene of andere wijze zou moeten
helpen.
In hoeverre er inderdaad van interventie
sprake is geweest, weet het Piitsburycr
Volksblalt te vertellen. »Bij het uitbreken
van den oorlog," zoo leest men in dit
Duitsch-Amerikaansche blad, »deden alle
mogendheden haar best om goede be
trekkingen met de Unie te handhaven,
maar vooral om te zorgen, dat niet de
eene regeering meer invloed uitoefende
dan de andere. Engeland aanvaardde
dadelijk de rol van den belangloozen vriend,
hetgeen de andere diplomaten natuurlijk
bemerkten. Deze belangelooze vriend gaf
te Washington te verstaan dat de overige
mogendheden niets liever wenschten, dan
ten gunste van Spanje tusschenbeiden te
komen en dat dit ook zou geschieden,
indien Engeland niet weigerde tot eene
Europeesche coalitie met dit doel toe te
treden, en indien het niet had verklaard,
dat het nog verder zou gaan en geen
inmenging zou dulden. Dit was echter
volkomen onwaar. Voorstellen tot inter
ventie zijn alleen gedaan door den Paus,
en alleen ondersteund door de Fransche
Republiek en door den keizer van Oostenrijk.
Engeland is hierover niet eens gepolst,
daar Duitschland zich onmiddellijk verzette
tegen alle inmengings plannen, en in dit
verzet door Italiëwerd gesteund. Desniet
temin beweerden de Engelschen en beweren
zij nog, dat xy de interventie hebben ver
hinderd. De Engelsche pers, die ons (d. i.
den Amerikanen) alle berichten uit Europa
levert, nadat zij deze naar eigen wensch
en behoefte heeft gefatsoeneerd, «neemt nog
steeds elke gelegenheid waar om te her
halen, dat Engeland ons de vrije hand
ten opzichte van Spanje heeft verzekerd
en dat Europa zich alleen uit vrees voor
Engeland van interventie heeft weerhouden.
Engeland heeft dezen leugen verspreid, om
ons tot een bondgenootschap te bewegen."
Het Amerikaansche blad verhaalt dan
verder, hoe de gezanten der vreemde
mogendheden president Mac Kinley beter
hebben ingelicht, zoodat deze niet alleen
wist, dat het verzet tegen de interventie
van Duitgchland was uitgegaan, maar ook
dat Engeland indirect de interventie-voor
stellen had gesteuad, om er later flirt'-f,
te kunnen voeren. Daarna