Historisch Archief 1877-1940
F. 1104
DE AMSTERDAMMER
A*. 1898.
WEEKBLAD YOOE NEDEBLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Zondag 21 Augustus.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSB te Keulen en door alle filialen vdezer firma.
Copie voor het Weekblad te
bezorgen of te adresseeren :
Administratie, Singel
i K H o ir D
VAN TEBBE EN VAN NABIJ: Landboaw, Han
del en Nijverheid. De hooge naam van Holland.
De walvisoh en de olifant. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN: De booze brief en de werk
staking, door D. Stigter. KUNST EK
LETTEBEN: In Memoriam G. Ebers, door H. C. Eogge.
Naar aanleiding van den litteraire nvrouwendag",
I, door G. van Hulzen. De Impressionisten, III,
door S. FEUILLETON: Het geweten van den
examinator, I, door Grabam Travers.
BECLAMES. VOOR DAMES: Kpjes in een
Hollandsche huiskamer, door Tine E. Modehervorming.
Allerlei, door E-e.?SCHAAKSPEL.
FINANCTEEIJS EN OECONOMISCHE KBONIEK, door
D. Btigter. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiMiiiiHiiitiiiiiid
Landbouw, Handel en Nijverheid.
Naar aanleiding van bet streven der
Kamers v. Koophandel en Fabrieken, om
te geraken tot eene reorganisatie der ver
tegenwoordiging van Nijverheid en Han
del, schrijft Dr. G. W. Bruinsma, aan het
Nederlandseh Landbouwweekblad een ar
tikel onder den titel »0pgepasf'. Doelend
op de vriendelijke ontvangst door Mercurius
ten paleize en in het kabinet van den
Minister genoten, laat hij zich als volgt uit :
«Op zich zelf is allicht geen bijzondere waarde
te hechten aan zulke wederzijdsche plichtple
gingen; het is nu eenmaal gebruikelijk bij
soortgelijke gelegenheden eikander over en weer
met ietwat vleiende woorden te bejegenen,
zonder dat dit recht geeft er veel gevolgtrek
kingen aan te verbinden, maar, waaneer men
ziet dat invloedrijke personen en in 't bijzonder
vertegenwoordigers der groote steden zich voor
de zaak interesseeren, dat eene vrij langdurige
voorbereiding is voorafgegaan en de voornaamste
organen van den handel uitvoerige artikelen
aan dit onderwerp hebben gewijd, dan is bet
te veronderstellen, dat het niet zoo maar stilletjes
weer van de baan zal worden geschoven.
«.Er is ook zeker niets tegen, dat getracht
wordt eene regeling te verbeteren, die volgens
de eerst belanghebbenden niet naar behooren
is ingericht, doch men verlieze niet uit bet oog,
dat het einddoel natuurlijk verder strekt dan
bloot formeele verbeteringen in te voeren. De
bedoeling kan nooit anders zijn dan de aaneen
gesloten krachten dezer handelsverenigingen
aan te wenden, om invloed uit te oefenen in
Staat en Regeering, ter bevordering van onder
linge belangen, wier beteekenis met het algemeen
belang wordt gelijk gesteld en dit tot zekere
hoogte ook voorzeker is.
Met bet vooruitzicht hierop, acht ik het
echter niet overbodig de bewoners van het
platte land, met het oog op hunne
landbouwbelangen, een woord tot opwekking toe te roepen,
opdat hun niet, zooals langen tijd het geval
is geweekt, ook ditmaal weder op den tweeden
rang of lager misschien een plaats worde toege
wezen en aan hunne officieele vertegenwoor
diging misschien eerst dan. gedacht wordt,
wanneer reeds een groot deel der
regeeringskrachten is uitgeput om die van den handel
volgens nieuwe eischen te regelen.
«Laten ook de landbouwers zich daarom
eenstemmig en met aandrang thans doen hooren,
nu het nog tijd is om de hun toekomende
plaats te veroveren.
Onlangs is door dea ondergeteekende deze
vertegenwoordiging in Kamers van Landbouw
ter sprake gebracht; ') blijkens een uitvoerig
uittreksel in dit blad heeft het onderwerp de
aandacht getrokken van de redactie, van ver
schillende andere zijden is sympathie met het
denkbeeld te kennen gegeven, in de algemeene
vergaderingen van de Noord-tërabantseke Maat
schappij van Landbouw en van de
GelderschOyerijseJsche Maatschappij is de bespreking reeds
op de agenda geplaatst; zal ,het doel bereikt
worden, dan mag echter dit nog het einde
niet zijn.
Het doet er nn niet toe of het schema, door
den ondergeteekende voorgesteld, meer of min
der als doelmatig wordt geacht, desnoods kan
er een geheel ander Toor in de plaats worden
gesteld, doch over hét al of niet noodzakelijke
van het onderwerp zelf moeten de belangheb
benden het eeos trachten te worden, zooals de
kooplieden der groote steden het eens zijn ge
worden over hetgeen zij in groote tnkken
wenschelijk en noodi^ achten bij eene officieele
vertegenwoordiging van den haadel. In hunne
kringen en vereenigingen moeten de landbouwers
onderling onderleggen en zich uitspreken of de
tegenwoordige regeling over 't algemeen vol
doende wordt geacht, dan of wijziging wensche
lijk en mogelijk is, ten einde gemakkelijker en
meer invloed uit te oefenen in Staat en Regeering,
waar zulks ter bevordering der landbouwbelangen
aoodig is. Kan men htt hieiom eens worden,
dan is allicht geen plechtige audiëntie uoodig
bij onze jeugdige Koningin, misschien is ook
niet als bij de vertegenwoordigers van Hen
handel een gang naar den Minister de aange
wezen weg, maar kan het voldoende zijn met
gepasten aandrang de wenschen van het platte
land te kennen geven aan den Directeur Gene
raal van Landbouw.
,Doch in allen geval het komt mij voor, dat
het tijdperk van ernstig handelen is aangebroken.
Om dit niet te laten voorbijgaan, maar naast
betere vertegenwoordiging van den handel, die
in voorbereiding schijnt te zijn, ook de Land
bouw zijn officieele vertegenwoordiging te doen
verkrijgen, meende ik belangstellenden het waar
schuwend woord tot opwekking hier boven ge
plaatst, te mogen toeroepen: opgepast!''
Over ditzelfde onderwerp lezen wij in
De Grond, Centraal Orgaan voor de Agra
rische Belangen van Nederland, onder re
dactie van D. R. Mansholt, o. m.:
,Dit nrgente onderwerp, door ons in het
Aprilnummer van dit blad weer aan de orde
gesteld, begint langzamerhand de attentie te
trekken ia toongevende kringen. Wij hebben
gegronde hoop, dat het niet eerder weer van
de agenda afgevoerd zal worden, vóór er eene
bevredigende oplossing gevonden is. De heer Dr.
G. W. Bruinsma te Breda heeft in het Juui-ur.
van de Tijdspiegel (?) in een uitvoerig artikel
de oprichting van Kamers van Landoauw be
pleit en tevens een schema aangegeven, hoe
volgens zijne wijze van zien deze Kamers die
nen verkozen en ingericht te worden. Ook de
schrijver van de Laudbouwbri°-ven in de JVjewwe
Groninger Courant geeft naar aanleiding van
eene bespreking van bovengenoemd artikel van
den heer Br. eenige denkbeelden over deze zaak
ten beste. In hoofdzaak is hij het met schrij
ver dezes eens, alleen heeft Lij bedenkingen
tegen de door ons voorgestelde wijze van ver
kiezing en samenstelling der
landbouw-vertegenwoordiging (provinciale landbouwraden). Mis
schien komen wij later daarop terug.
Bewijs genoeg dat, evenals Handel en
Nijverheid, ook Landbouw aan een be
hoorlijke vertegenwoordiging behoefte ge
voelt. Wat ons betreft, wij achten het
een heugelijk feit, dat die wensch zich
steeds sterker in Landbouwkringen begint
te openbaren. Handel, Nijverheid en
Landbouw zijn de drie hoofdb.onnen,
waaruit de volkswelvaart te putten heeft;
alle drie hebben, in onzen tijd,'.gelijkelijk
aanspraak op verzorging, daarom hebben
wij dan ook sedert lang geijverd voor een
ministerie Landbouw, evengoed als voor
een ten bate van Handel en Nijverheid.
Misschien tnisvatten wij de beteekenis,
die Dr. Bruinsma aan zijn opschrift * Op
gepast" hecht, doch het komt ons voor,
dat er iets in dit woord en in zijn artikel
wordt gezegd, wat minder juist is. Het
heeft nu den schijn, alsof hij den Land
bouw wil toeroepen, pas op of Handel
en Nijverheid, dat is de sleden in 't al
gemeen en de groote steden in 't bijzon
der, krijgen ook ditmaal weer een betere
vertegenwoordiging dan het platte land.
Welnu, de vertegenwoordiging van Handel
en Nijverheid is nooit iets geweest, wat
op een vertegenwoordiging kon gelijken.
Zy was tot dusver niet meer dan een
parodie op dat begrip, terwijl de
Landbouwvereenigingen veel meer beteekenden
dan de Kamers van K. en F., ondanks
dezer officieel karakter.
Zeer juist vinden wij het den Landbouw
tot krachtsinspanning te prikkelen, even
als door sommigen dit thans ten opzichte
van Handel en Nijverheid geschiedt; doch
inplaats van »Opgepast", zouden wij liever
geschreven willen zien, fSaniengeiverkf",
want dat alleen is het wat Handel, Nijver
heid en Landbouw zal bezorgen wat zij
te lang hebben gemist. De belangen
dezer drie behoeven niet met elkaar te
strijden waar het een goede inrichting van
het Staatsbestuur geldt. Zij samen, zooals
wij het meer te kennen hebben gegeven,
behooren de voornaamste departementen
tevormen van het Ministerie der toekomst.
Laten zij dus gemeenschappelijk ijveren
voor een goede vertegenwoordiging van de
drie hoofdbelangen des lands, en voor een
afzonderlijk Ministerie van Landbouw en
evenzoo voor een van Handel en Nij
verheid. Zoo lang deze ontbreken, blijft
de zorg van de Regcering aan alle drie
besteed, gebrekkig, onstelselmatig en zwak.
') Vragen des ijds. Juni j. 1.
De hooge naam van Holland.
Men meldt uit Den Haag:
»Het feest van de 3e sectie Metalen
Kruis op Zaterdag, den herdenkdag van
de veldslagen bij Leuven en Bautersen,
is schitterend geslaagd. Van de woning
van den eere-eommissasis, den heer C. V.
Doorschodt, op de Prinsegracht, alwaar
de feestmaaltijd plaats had, wapperde de
driekleur met oranjewimpel, terwijl de
ruime zaal in vlaggetooi was gestoken,
afgewisseld door wapen-tropeeën. De busten
van wijlen Z. M. koning Willem II en
die onzer Koninginnen prijkten tusschen
een schat van immortellen en bloemen.
De veteranen, met de oud-waschvrouw
der Citadel, 15 in getal, werden verwel
komd onder de tonen van de volksliederen.
De jongste der aanwezigen telde 84 jaar,
terwijl de oudste den 96 jarigen leeftijd
had overschreden.
Geheel het eerebestunr en tal van buiten
gewone eereleden woonden het feest bij,
dat om l uur aangevangen, tegen 7 uur
was geëindigd.
Aan toosten en kameraadschappelijke
toespraken geen gebrek. De officieele toost
op H.H. M.M. de Koninginnen werd onder
daverende toejuichingen uitgebracht door
den. eere-voorzitter, den heer J. Huigens.
Per draadbericht werd hiervan door den
president Westmaas kennis gegeven aan
H.H. M.M.
Tal van telegrammen met gelukwenschen
uit de residentie en elders werden in de
middaguren ontvangen.
De Ie luitenant der infanterie L. Noest
had de welwillendheid zijn Nederlandsch
volkslied ten gehoore te brengen en elk
der aanwezigen een exemplaar van dat
lied te overhandigen. Onder luide
bijvalsbetuigingen werd deze officier tijdens de
bijeenkomst benoemd tot buitengewoon
eerelid. Deze zelfde -^derscheiding viel
den heer Hoffman te Rrtlterdam ten deel,
terwijl het kruis van gewoon eerelidmaat
schap werd uitgereikt aan de heeren Israël
(commissasis) en van Velsen (vaandel
drager).
Een buitengewone ovatie viel den heer
Doorschodt ten deel, die de geheele lei
ding van het feest op zich had genomen
en te recht door den eere-secretaris, den
heer R. H. Driessen, de ziel der
vereeniging werd genoemd.
Ten slotte de mededeeling, dat alle
veteranen, die door ziekte verhinderd wa
ren het feest bij te wonon, een flinke gave
aan huis ontvingen."
Dat is dus goed afgeloopen.
Schitterend geslaagd !
Tal van buitengewone eereleden, en een
geheel eere-bestuur aanwezig!
In de woning van een eere-commissaris.
En een buitengewone ovatie aan den
eere-commissaris door den eere-secretaris!
Bovendien een toost aan H.H. M.M.
door den eere -voorzitter. Benoeming van
den Ie luitenant Noest tot buitengewoon
eerelid. Uitdeeling van een exemplaar
van 's buitengewoon-eerelid's Nederlandsch
Volkslied.
Dan nog benoeming van den heer Hoff
man te Rotterdam tot buitengewoon
eerelid en uitreiking van twee kruizen voor
het gewoon «ecelidmaatechap een aan
Israël, commissaris, en een aan v. Velsen,
vaandeldrager.
Wij hebben wel eens meer onze oogen
mogen laten rusten op een eere-kring,
maar zoo iets. . . En zoo zouden wij haast
ongerust kunnen worden of dit voor de
zenuwen van de oudjes van 84 tot 90!!
niet al te machtig zal geweest zijn.
Toch, het had nog erger gekund. Ver
beeld U, dat de eere-secretaris eens niet
den eere-commissaris maar de oudjes
zelf de ziel der Vereeniging had genoemd!
Dan voorzeker, zouden %ij nog het best
af zijn geweest... »die een flinke gave
aan huis ontvingen" want bij zooveel eer
waren de negentigers ongetwijfeld van hun
stokje gerold.
Vóór een dag of veertien, deed een
bericht de ronde door de pers, dat er
een oud-strijder was overleden in een
armenhuis. Het Centrum, een der weinige
bladen die het nog wel eens voor hen
opnemen, maakte er opmerkzaam op, dat
de Nederlandsche oud-strijders van de
liefdadigheid onderhouden worden, terwijl
de Belgische sedert, tal van jaren pensioen
genieten. Wij hebben dat, gelijk anderen,
reeds zoo dikwijls medegedeeld, dat ieder
het nu wel weten zal.
Of ieder -- is misschien to veel f,ezeLrd.
Wij houden het er nog altijd het liefst
voor, dat HH. MM. daar nog onkundig
van zijn. Wie heeft pensioen voor die
arme drommels aan de Regentes gevraagd,
en, al heeft er eens een adres, tot de
Regentes .gericht, bestaan, het is de
vraag of het haar ooit zal hebben bereikt.
Maar nu met den intocht krijgen die
verwaarloosde negentigers toch een zitje op
de tribunes!
Nietwaar, dat is goedkoop.
Nu worden die oudjes weder even ge
bruikt, om er mee te geuren
Foei, welk een nationale huichelarij!
Eer, als het in onze kraam te pas komt
en geen pensioen.!''
Uit een ingezonden stuk van den heer
Drijver in ons blad, blijkt, dat deze hen
zelfs aan den intocht zou willen doen
deelnemen, maar dan tevens als »een aan
klacht tegen velen" als een middel »om
het volksgeweten wakker te schudden".
Indedaad een paarden-middel! Konden
wij ons daarvan eenig succes beloven,
we bevalen het ongetwijfeld aan.
Z;ker, reden in den optocht een paar
rijtuigen met oud-gedienden, waarbij in vier
talen te kennen werd gegeven: dit zijn nu
de oudstrijders, ongeveer negentig jaar
oud, die het Nederlandsche volk liever
aan de openbare weldadigheid heeft willen
prijsgeven, dan hun pensioen te verleenen,
gelijk de Belgen hun oudstrijders hebben
toegekend, dan ja, maar wie zou
zulk een opschrift bij den koninklijken
intocht willen zien ?
De »hooge naam van Holland"!
De walvisch en de olifant.
Eene teekening van Caran d'Ache in
den Figaro brengt ons de oude vergelijking
te binnen, die reeds zoo menigmaal is
gebruikt als de verhouding tusschen Enge
land en Rusland minder gunstig was. Wat
zouden, zoo vroeg men dan, de walvisch
en de olifant, de zeem ogendheid bij uit
nemendheid en de bij uitstek continentale
mogendheid elkander kunnen doen, als
zij in strijd geraakten ?
Vroeger misschien niet veel; thans, nu
ook Rusland in het bezit is gekomen van
een aanzienlijke vloot en nu de aard
der hangende quaesties Engeland het
gebruik van zijne Indische troepen kan
mogelijk maken, misschien genoeg om
althans het opschrift te wettigen, dat de
teekenaar boven zijn krabbeltje schreef:
bruüs de gucrre.
In de laatste zittingen van het thans
gesloten Engelsche Parlement heeft de
Engelsche rtgeering, zelfs van hare vrien
den, over hare politiek in het verre Oosten
zeer onaangename dingen te hooren
gekregen. Engeland's invloed is doordien
van Rusland in het Hemelsche Rijk geheel
op den achtergrond gedrongen; het eene
echec volgde daar op het andere. Toen
de Duitschers Kiao-Tchau, de Russen
PortArthur, de Engelschen Wei-Hai-Wei en
de Franschen de baai van Kwam-Chaioean
hadden bezet, begon de naijver zich eerst
recht te doen gevoelen. De Engelsche
regeering gaf telkens in het Parlement
geruststellende verklaringen: zij zou voor
geheel China het systeem van de »open
deur," de vrije concurrentie voor allen hand
haven. Maar dit stelsel was moeielijk
overeen te brengen met, dat der »spheren
van invloeden", waardoor de groote mo
gendheden de kaart van Afrika zoo gron
dig hebben gewijzigd, gelijk zij het thans
met die van China trachten te doen, en
waarvoor Engeland vooral steeds groote
symphathie heeft getoond. De Engelsche
regeering wist van de Chineesche te ver
krijgen, dat deze geen deel van het bekken
van den Yang tse-Kiang zou vervreemden,
omdat dit de hemel weet met welk
recht! tot de Engelsche spheer van
invloed behoorde. Maar het beginsel van
de open deur moest toch ook worden toe
gepast, en daarom lieten de Engelschen
zich concessiën geven voor de kolenmijnen
van Chang Si, vestigden zij zich op het
vaste land ten noorden van Honkong en
projecteerden een spoorweg naar Canton.
Toen intusschen eene Engelsche bank de
gelden had bijeengebracht voor een spoor
weg van Chan-Kai-Kwan naar
NioeTchoeang, die naar het hart van
Mandschoerije zou voeren, en eene hypotheek
op deze lijn wilde verkrijgen begon Rusland
zich met de zaak te bemoeien. Rusland
wil namelijk de baas blijven van de
Chineesche provinciën ten noorden van
Peking, die zijn Aziatisch gebied verbin
den met eene ijsvrije zee. De Engelsche
gezant te Peking, Sir Claude Mac Donald,
kreeg last om aan de Chineesche regee
ring te doen weten, dat Engeland haar
zou verdedigen tegen elke bedreiging of
vijandelijke handeling, die gemotiveerd
werd door concessiën aan Britsche onder
danen gedaan. De Tsung-li-Yamen liet
den gezant allerbeleefdst bedanken voor
dit nieuwe bewijs van vriendelijke belang
stelling, maar verklaarde tegelijk, dat er
van bedreiging of van vijandelijke hande
ling geen sprake was. »Ziet ge nu wel,"
roept de Times uit, »te Peking is de
Russische gezant almachtig, en China,
dat zich niet aan dien invloed kan ont
trekken, durft zich niet eens bij ons te
beklagen. Wat wordt er zoo van de
politiek der open deur?''
In het Lagerhuis deed Sir Charles Dilke
opmerken, dat de concessie voor den in
het bassin van den Yang tse-Kiang aan
te leggen spoorweg van Pekin naar Hankeoe
niet is gegeven aan een Belgisch, maar
aan een Fransch-Belgisch syndicaat, dat
door de Russisch-Chineesche Bank wordt
gesteund, en Sir William Harcourt
wenschte te weten, welke nu eigenlijk de
politiek der regeering was. In plaats van
den strijdbaren onder-secretaris voor
buitenlandsche zaken Curzon, die tot onder
koning van Britsch-Indiëis benoemd, ant
woordde de gladde en bedaarde Arthur
Balfour. Hij waarschuwde tegen het gebruik
van voor Rusland beleedigende booze woor
den en deed zijn hoorders opmerken, dat
EngeJands's invloed in China zich onder
de gegeven omstandigheden niet meer zoo
sterk kon uitbreiden als vroeger. De
quaestie moest rustig en bedaard door de
kanselarijen worden behandeld en de
Engelsche regeering zou zich blijven
houden aan de politiek van de open deur.
Het parlementslid Verburgh vroeg nog
of het waar was, dat de Tsung-li-Yamen,
onder pressie van de Russische diplomatie
had beslist, dat op den spoorweg van
Chan-Hai-Kwan naar Nioe-Tchoeang geen
hypotheek zou mogen worden verkregen door
het Engelsche huis, dat de fondsen voor
den aanleg zou verschaffen, en dat geenerlei
buitenlandsche contiöle op die lijn zou
worden toegelaten. En de heer Balfour
antwoordde: Ik geloof, dat het in hoofd
zaak zoo is; maar de quaestie zal het
voorwerp zijn van de zorgvuldige aandacht
der regeering."
Het spreekt van zelf, dat men in Enge
land met die antwoorden alles behalve
voldaan is. Men voelt hoeveel waarheid
er ligt in het woord van Sir Charles Dilke:
»Het hemelsche Rijk wordt een nieuwe
schakel in de keten der beschermde rijken,
waarmede Rusland zich omgeeft, en waar
toe reeds Turkije en Perziëbehooren." En
zelfs een conservatief blad, de Globe,
schrijft: »Het onloochenbaar feit blijft
bestaan, dat deze checs spoedig zijn ge
volgd op de plechtige en positieve verkla
ringen der ministers, dat zij het sluiten
der open deuren niet zullen dulden, en
dat men al moest het een oorlog
kosten! er naar streven moet om gelijke
gelegenheid te verkrijgen in geheel China
en exclusieve belangen in de streek van
den Yang-Tse-Kiang. Sedert de dagen,
waar in Engeland Napoleon ten val bracht
en Europa van eene ondragelijke tyrannie
bevrijdde, is zulk een aanslag op de ge
rechtigheid en de vrijheid niet beproefd."
De Globe heeft een korte memorie; zij
heeft Cecil Rhodes en zijn handlanger
Jameson glad vergeten. Maar laat ons
het slot van haar betoog hooren:
»Het is thans volkomen duidelijk, dat
Rusland de politiek van China wil lei
den en zijn handel wil regelen in open
bare vijandelijkheid tegen Groot Brittanni
en ten voordeele van andere mogendheden.
Tegen zulke aanmatigingen kan men maar
op ne wijze optreden: Rusland moet
gedwongen worden, zich te verklaren.
Heeft het, zooals wij gelooven, de stilzwij
gende ondersteuning van Frankrijk, dan
zullen wij daarnaar weten te handelen.
Vroeger of later zullen wij dit despotisme
hebben te bestrijden, en het is beter vroe
ger dan later. Binnen twee of drie jaren
zal Rusland zijne positie in China hebben
bevestigd. Heeft het zijn Spoorwegnet vol
tooid, dan zal het bijna onaantastbaar zijn.
Wellicht is de tijd gekomen, waarop groote
offers van ons volk zullen worden geeischt.1'
Tal van bladen, o. a. de Times, bespreken
de mogelijkheid van een verbond met de
Vereenigde Staten, en in verband hier
mede wordt gewezen op het feit, dat presi
dent Mac Kinley den heer Hay, die vroeger
gezant te Londen is geweest, tot Staats
secretaris heeft benoemd.
Onvermeld mag niet blijven de kritiek,
waarmede de Times dezer dagen een hoofd
artikel over de Chineesche quaestie besloot:
«Het ergste is, dat wij, terwijl wij terrein
hebbeu verloren en anderen hebben
toege