Historisch Archief 1877-1940
No. H04
DE A M S T E R D A M M E II WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
voor ik ze gedrukt las in de H. L. en dus
niet kunnen goedkeurea vooraf.
Ten derde stelt mevrouw v. W. het zoo voor,
alsof uit nujn schryven alleen namen zyji
weggevallen. Dat is óók niet juist. Tosschen
den zin, die begint »met een bekwaam volon
tair" en den voJgenden is een derde wegge
vallen, waardoor het oorspronkelijk verband
geheel is verdwenen en een zeer dwaas nieuw
verband ontstaan. Mevrouw v. W. schreef mij
tronwens 25 Augustus '97 : «Lijkt het je niet
cter dat dltoat ik nu de onderstreepte wegge
laten wordt of wat .vind' je nog noodiy te
plaatsen? Dat geldt natuurlek niet namen alleen.
M^jn uitdrukking «door coupures gemal
traiteerd" is wat hard geformuleerd, maar niet
onwaar. Intusschen wil ik ze met genoegen
verzichten tot »io«xr weglatingen van
beteelenie veranderd." Te liever in verband met
het feit dat ik de copie ter inzage heb gehad.
Dat mij toen het zinstorende van j uist die weg
lating niet heeft gejtroffan, komt doordat ik
slechts zeer weinig tgd tot myn beschikking
had ? de copie moest op verzoek van mevrouw
v. W. per ommegaande teruggezonden, om
tijdig op de drukkerij te zyn n doordat
ik het las in myn eigen schrift met de weg
-te laten zin onderstreept er tusschen.
Met dank aan de Redactie
LUCIE MlEDEMA.
(Wij sluiten hiermede de discussie over
dit onderwerp. RED.)
iiliniimiiMiiiimiitttimniituiiiliiiitmmmititiminiiiinniiiiiiiiimtii
Mm Priüelmaa Brommcijer.
Waar blijft hij
toch, had ik al
meermalen _
ge-dacht. Juist in
deze dagen van
voorbereiding
van de inhuldi
ging, had ik op
?«.enige bezoeken
van de Ranitz ge
rekend, maar
wie er kwam, big
verscheen niet.
Tfiérère, die geen
gelegenheid laat
voorbijgaan, om
mij even teplagen,
zei zoo nu en dan:
Papa, ze kunnen
het ditmaal bui
ten u stellen en
om mij groot te
houden moest ik
dan wel antwoor
den : Mijnheer de
Ranitz heeft het natuurlijk te druk in deze
dagen om mij persoonlijk zijn opwachting
te kouren maken, we doen daarom de zaken
schriftelijk af; maar het neuswijze ding
zette dan een ongeloovig gezicht, want met
haar al te bijzondere slimheid ontging het
haar niet, dat ik me een weinig gepasseerd
gevoelde. Me vrouw, die eenige gesprekken
had gehouden met deega's van onze burger
lijke grootheden, kwam ook al, doende alsof'
het van zelf sprak, dat ik in de
hofgeheimen moest zijn ingewijd, me allerlei vragen
stellen, pp een toon, waarmee zij te kennen
geven wilde: het verwondert ons, dat jij van
die heele zaak nut zoo min als Meines* iets
weet; zoodat ik ten slotte wel boos moest
worden en aan al dat geklook een eind
maakte, met de nadrukkelijke verklaring:
hoor eens, al die wissewasjes, die juilie den
plechtigen intocht gelieven te noemen,
intereseeeren mij geen snars. Deze uitval was
?evenwel te zeer in strijd met geheel mijn ver
leden, om zoo maar voor goede
muntopgenornen te worden. Mrjn vrouw ging zelfs zoo ver
van me bijna regelrecht tegen te spreken, met
een: nou Brom, dat zullen we op den Gm
September dan wel eens zien; zij her
innerde zich namelijk hoe verleden jaar
Meinesz mij had overgehaald mij beschikbaar
te stellen om op dien dag, dadelijk na de
inhuldiging, in de Nieuwe kerk voor de
koningin driemaal een buiging te maken,
uit naam van de Bocht. Jawel, zei ik, met
het oog op die afspraak, de inhuldiging
zelf is voor mij e«a zaak van gewicht,
daarvan zal ik getuige z\jn in de stemming
die een hooggevoelend Nederlander betaamt,
en jou en Thérèse zal de eer verblijven,
dat de geheele gemeente in de Nieuwe kerk
op jou man en naar vader wijst, als op de
verpersoonlijking van het hart van
Amstsrdam; daar zullen er zijn, die bleek van
jaloerschheid worden als zij dat zien, en voor
al wanneer, wat ik ganschniet voor onmo
gelijk houd, Du Monceau en Du Tour mij de
hand komen drukken als de derde groote
macht van Nederland maar de intocht,
ziedaar een zaak, die ik ter regeling aan den
Chef van 't Militaire Huis en den
OpperhofceremoniemeeBter overlaat, aangezien de
plechtigheid toch nog meer tot een gepaste
verheerlijking van hel Militaire Huis en van
het Hof dan van de Koningin zelve strekt.
Je moet deze dingen beter leeren onder
scheiden. Jullie vrouwen kennen dat niet.
Juilie vergaapt je altijd aan den schijn.
En dan die vervloekte nieuwsgierigheid;
alles zouden juilie willen weten, je zoudt in
staat zijn de lakeien, altoos als v. Eeden
er niet op paete dronken te voeren, om
ze maar aan 't praten te krijgen over het
Hof; en al leef je nu in Holland, in de
Bocht nog wel, haast in de twintigste eeuw,
je bent nog geen haar beter dan de vrouw
van Loth, die alleen om te kunnen babbelen
over iets waarvan het veel beter was te
zwijgen, zich zóó te buiten ging, dat zij
in een zoutpilaar veranderde.
Na deze terechtwijzing werd ik meer met
rust gelaten maar bümijzelf bleef toch
de vraag bestaan, waarom houdt de Ranitz
.zich zoo ver van me.
Nu, toen hij een dag of wat geleden voor
mij stond, had ik geen uitleg noodig. Wat
zag hij er uit! Zelden heb ik iemand zoo
afgemat gezien. Hij kwam met Du Tour,
? ?die niet de geringste sporen van vermoeid
heid vertoonde. Integendeel, nooit keek hij
zoo blijmoedig en opgewekt uit zijn oogen.
Zelfs niet toen ik hem af en toe ontmoette
in de schoone dagen van zijn ministerschap ;
ook een rnoeielijke tijd, met de veroordee
ling van die mooie dame, die een Japanner
had vermoord. Ook voor dat Excellentie
schap was hij als geknipt; trouwens alles
gaat hem goed af, maar niets, dacht ik, zoo
uitstekend als het
opperhofceremoniemeesterschap. Een berg van werk had hij nu achter
den rug,maar al had hij nog moeten beginnen,
hij zou niet veerkrachtiger hebben kunnen
zijn. Je kondt zien, hij was in zijn element.
Een geniale man! fluisterde de Ranitz mij
in het oor; dat spreekt van zelf, zei ik,
De walvisch en de olifant.
Oorlogsgeruchten.
(Caran d'Ache in den Figaro.)
PORT
AKTHUR
IIIMItHIIIIM|UMMIIIIMnll!LIMI
anders zou hij het niet tot zqo'n hooge
positie hebben gebracht en middelerwijl
haalde du Tour van Bellinekhave eeii
drukproef op folio-vellen te voorschijn, om
mij de ontwerp regeling van den intocht
en de inhuldiging te laten zien met de
woorden: wij hebben alles maar vast
klaar gemaakt om u de moeite te be
sparen. Daar lag me de ietwat bitse
opmerking op de lippen: ja je had wel
wat vroeger mogen komen maar een blik
slaande op het reuzenwerk hield ik ze
terug. Want werkelijk het maakte indruk
op me. Du Tour, zeg ik, jij en Du Monceau
hebben dat kranig gedaan. Du Monceau
heeft als chef van het Militaire Huis na
tuurlijk vooral dielegerafdeelingen gezorgd,
en hiermede het bewijs geleverd, dat lid
van dat Huis te zijn alles behalve een
sinecure is en om alles zoo op zijn plaats
te zetten, niet nagenoeg, maar precies op
zijn plaats, ik begrijp dat zal juilie
heel wat hoofdbreken nebben gekost. Du
Tour lachte eens, als wilde hij te kennen
even, dat is een quaestie van aanleg en
ekwaamheid, en de Ranitz zei: och, het
ceremonieel heeft zijn eigen wetten en is
met niet minder juistheid ie deinoiistreereii
dan mathesis; waarop Du Tour inviel, wil
u wel gelooven mijnheer Brommeijer, dat
elk mannetje in den optocht voorkomend,
juist die plaats heeft verkregen, waarop
zijn rang en de verhouding, waarin hij tot
de plechtigheid staat, hem aanspraak geeft?
Deze eigen lof lokte mij uit tot een nauw
keuriger toetsing der orde, en aoo kwam al
ras de vraag mij op de lippen : maar waarom
heeft u nu die eerewacht in vieren gesplitst
en haar tusschen al die militaire en ge
wone officianten weggemoffeld? Een eere
wacht is toch een wacht van hooger orde,
dan een wacht van het gewoon en bezoldigd
personeel, datbij H.M. dienstdoet, evenalsjij
zelf du Tour, al zal je gezeten zijn in een
rijtuig met vier paarden. Het heeft er nu wel
iets van of die eerewacht niet de Koningin
tot eerewacht verstrekt, maar aan allerlei
soort van bereden officieren, kamerheeren
en stalmeesters incluis. Als wij burgers
iemand een eerewacht geven, dan zal die
den persoon, vyien zij geldt, omringen, onmid
dellijk vooraf gaan of volgen op den voet;
hadden juilie zoo'n eerewacht van burgers
geen fatsoenlijke eerewacht voor de Ko
ningin geacht, dan had je ze niet moeten
accepteeren, maar zooals je nu doet, ze
tusschen het leger en de paleis-heeren in
te werken, alsof je er verlegen mee was,
dat vind ik niet zooals 't behoort.
Du Tour, minder gewoon aan duidelijke
kritiek, viel dit wel wat rauw op het lijf.
Aan de manier, waarop hij aan zijn knevel
trok, kon ik zien, dat hij mij den rug zou
hebben toegekeerd, had hij zich dat tegen
over iemand als mij durven veroorlooven.
Met uw welnemen, begon hij in Haagschen
vorm, en hoofsch gelijk hij dat geleerd
heeft, u maakt u, geloof ik, een niet, geheel
juiste voorstelling van hetgeen wij onder
een koninklijke eerewacht te verstaan heb
ben. De geheele troepenmacht, die H. M.
vergezellen zal, is een eerewacht alleen
reeds, omdat zij uit officieren en manschap
pen bestaat, en zij wordt dat te meer, wijl
deze zich aansluiten bij ons, de hoogst
geplaatste dienaren aan het Hof. Voor
gewone heeren, die voor een goed deel nog
nebben moeten leeren paard rijden in de
manege, en die dus in capaciteit verre voor
de sub. no. 15 genoemden : »een stalfourier
en twee rijknechts" moeten onderdoen, kan
het niet anders dan een groote eer zijn
met ons te mogen zorgen voor den veiligen
overtocht van H. M. van het station naar
het paleis. Een eerewacht, mijnheer Brom
meijer, wil in dit geval niet zeggen, dat
zulk een wacht der Koningin vereert, maar
dat zij als wacht de eer heeft van ons ge
zelschap. De uitdrukking eene eerewacht
aan H. M. aanbieden is dan ook geheel
incorrect; hoe zou men H. M. ooit een
eerewacht kunnen aanbieden, waar H. M.
reeds een eerewacht van menschen als ik,
van lieden die in een koets met vier paar
den rijden, bezit?...
Du Tour meende het er nog al goed af
gebracht te hebben maar hij rekende
buiten zijn waard van dat oogen blik. Jawel
Du Tour, antwoordde ik, je hebt een aardig
praatje over je; en misschien zou je dat in
den Haag kunnen helpen, maar hier in de
Bocht geeft je dat niets. Ik zie wel, op dit
punt is je intocht niet pluis. En nu je dan
toch het concept hebt gegeven, al is het
wat heel laat, om er nog veranderingen op
voor te stellen, daar treft mij bij 't door
zien nog iets, dat ik je niet verzwijgen mag.
Bij het uitspreken van den eed, door de
koningin, lees ik, zullen alle in de kerk
aanwezigen van hun zitplaatsen opstaan ;
dat vind ik natuurlijk zeer juist.
De eed is iets plechtigs, en voor mijn
Luthersch gevoel zou ik het een schandaal
vinden, wanneer de volksvertegenwoordigers
doodleuk zitten bleven, als de Koningin
trouw aan hen of de natie zwoer. Maar
wat zie ik nu verder! Dadelijk daarop
zullen de Volksvertegenwoordigers allen
te samen en hoofd voor hoofd trouw aan
de Koningin zweren, en «Hare Ihjcxldt de
Koningin ontvangt de;c, ceden zit lende." Hoe
heb ik het nu met je! Moeten jij en Du
Monceau de Koningin voorschrijven te
blijven zitten als alles wat natuurlijk ge
voel heet, eerbied voor den eed en voor
het volk dat H. M. trouw zweert, haar moet
nopen die verklaiirig, in antwoord op eigen
eed, staande in ontvangst te nemen? Wat
denken juilie daar in den Haag toch uit!
Dat Du Monceau, als chef van het Militaire
Huis zoo iets niet beter weet is tot daar
en toe, maar jij, Oppercere: loniemeester,
die schijnt te denken dat er geen hooger
ceremonieel bestaat dan joir o».":i fabrica
tie van hofceremonieel! Waarachtig ik zou
je raden die fout te herstellen, vóórdat de
voorzitter van de Vereenigde .Staten-Gene
raal, v. Namen v. Eemnes, je op de vingers
tikt, want dat de Volksvertegenwoordigers
het aangenaam zouden vinden, dat juilie de
Koningin voorschrijven hun eed zittende in
ontvangst te nemen, geloof ik nooit.
Het kostte Du Tour blijkbaar nog meer
moeite dan daareven, om zich door mijn open
hartigheid niet gepiqueerd te betoonen. Mijn
heer Brommeijer, begon hij, u schijnt nog
eenigszins "besmette zijn met
Thorbeckiaansche opvattingen; trouwens de nabijheid van
zijn standbeeld zou u ter verontschuldiging
kunnen strekken. Geloof mij, een nadere
bestudeering van de koninklijke
praerogatieven zal u spoedig genoeg kunnen leeren,
dat eene Majesteit steeds het recht heeft
te blijven zitten, terwijl het de plicht van
een onderdaan is bij voorkeur te blijven
staan. Hef ook deze door het Opperwezen,
de Natuur en de Traditie bezegelde wet op,
en alles is genivelleerd genivelleerd
zeg ik ... maar op dit moment ontbreekt
me de tijd u dit breeder uitteleggen, ver
geef mij, dat ik hij stak het concept in
den zak mezelf niet in de gelegenheid
kan stellen verder van uwe adviezen
te profiteeren ik moet heden nog bij
Meinesz zijn, en wensch Z. E. Achtbaren
inzage te geven, opdat hij, nog vóór
de intocht moge plaats hebben, volkomen
op de hoogte zij van hetgeen Du Monceau
en ik, Du Tour van Bellinckhave hebben
besloten.
En daaronder zal hem n ding in het
bijzonder treffen: n.l. het bepaalde omtrent
de begroeting van H. M. door het volk
op den Dam. Eerst zal H, M. van het
balcon afzonderlijk de troepen begroeten,
en dan mag liet volk op den Dam tot de
kleine steentjes naderen en komt H. M. terug,
op het balcon, om van de burgers de hulde
in ontvangst te nemen. Eerst het leger,
zei Du Monceau, en dan het volk, zooals
het behoort. Bewijs genoeg, dat wij in den
Haag wel weten, hoe U Amsterdammers,
je leeren, wat nu eigenlijk ceremonieel is
in ons burgerland.
Die hoogen toon Du Tour, zou je overal
elders passen, behalve hier! riep ik uit,
en de Ranitz, bemerkende dat ik giftig
begon te worden, trachtte eenige afleiding
aan het discours te bezorgen, door hem te
vragen of hij er wel aan gedacht had de
plaats te bepalen, waar mijnheer Brom
meijer post zou vatten, om zijn buiging te
maken, gelijk dat ook met Meinesz overeen
gekomen was. Maar ik liet me daardoor
niet van de wijs brengen. Die plaats, sprak
ik tot de Ranitz, zal niemand mij behoeven
aan te wijzen, die zal ik zelf weten te
kiezen, en allerminst laat ik me door een
Du Tour de wet voorschrijven! Wat meen
jij wel, zoo vervolgde ik,mij tot DuTour rich
tende, met je Thorbeckiaansche opvattin
gen? Thorbecke, al had hij geen druppel
ceremonieel bloed in zijn aderen, had meer
in zijn pink, dan jij in je heele corpus.
Zooals Thorbecke onder YVillern III orde
in de kajuit gehouden heeft, heb ik dat na
hem gedaan, en ik zal me dat recht ook
voor het lieden en de toekomst niet laten
ontnemen. Wij lui van de Bocht hebben
den Koning lief n het Vaderland, en de
eerste Hagenaar de beste, die ons een lesje
zou willen geven hoe we met een Majesteit
hebben te leven, kunnen ze voor mijn part
in de gevangenpoort zetten of daar buiten
opk. . . . Wij Bochtlui zijn van ouds een
burgeryolk met respect voor de Kroon, maar
met niet minder respect voor ons zelven,
en we laten ons niet regeereu door een
hofhof'rekel of een soldaat!
Het was een lust te zien hoe gauw, en
tevens hoe hoofsch beleefd, du Tour zijn
biezen pakte, maar de Ranitz was wel een
weinig othutst door dit, geheel ouverwacht
tooneel. Want inderdaad mijn meening
over de uitstekende bekwaamheden van den
opperliofceremouiemeester, die ik bij zijn
verschijnen had uitgesproken, was niet
geveinsd.
Jongen, jongen, zei de Ranitz, dat u
u zoo bar heeft uitgelaten, die laatste
woorden zou hij als op zichzelf bedoeld
kunnen opvatten en een hofrekel is hij
allerminst. Neen, antwoordde ik. dat was
ook geenszins de zin van mijn woorden
als je door e?n opperhofeeremonierneester
moest geregeerd worden , ik zou daartoe
niemand liever aangewezen zien dan juist
du Tour; ik wilde alleen maar zeggen.dat
er menschen zijn, die het koningschap
zouden kunnen bederven, en «ij Bochtiui,
zouden dat jammer vinden, vo..u'a.l ik, die
om zoo te zeggen, Wilhelmina mee heb
opgevoed, net zoo goed als de Louter,
Kramer en wie daar verder een ridderorde
voor mag hebben ontvangen. De verzoe
nende toon, waarop ik dit uitsprak, stelde
de Ranitz weer gerust en zoo zetten wij
nog een wijle het gesprek voort ook over de
moeielijkheden, die hij in deze dagen onder
vonden had. Och zei hij, daar is heel wat
vast aan zoo'n voorbereiding tot de inhul
diging. Wat komt daar veel kijken, waar
aan je in de verste verte niet had gedacht.
Daar heb je allerlei mogelijkheden die
zich voordoen, en gevoeligheden van de
onderscheidene machten, die elk voor zich
hun rechten binnen den kring van eigen
souvereiniteit eischen. Alleen zoo in 't al
gemeen liet hij zich uit. Tot het noemen
van details was hij niet te bewegen. Ook
niet toen ik tegen hem zei: dat zal wel
een heele kunst zijn orn het evenwicht en
de harmonie te bewaren tusschen het Mi
litaire en het Civiele huis en de vraag
tot hem richtte, hoe het nu moest met den
adjudant in buitengewonen dienst, den oud
minister Schneider, die maar altijd gewei
gerd had hem van kapitein tot majoor te
bevorderen. Ik zou hem bij deze gelegenheid
buiten hofdiensten zien te houden,.. . want,
zoo vervolgde ik, het kan der Regentes toch
niet aangenaam zijn, dat hij ... maar de R.
antwoordde niet en bleef zelfs tegenover
mij als een gesloten boek.
Ik wil wel erkennen, al sprak ik het
niet uit, dat mij deze achterhoudendheid nog
gunstiger voor hem stemde, maar reeds van
plan alles, wat op zijn positie betrekking
had, verder onaangeroerd te laten, kwam
hij mij wér tegemoet met een opmerking,
die mijn bijzondere belangstelling gaande
maakte. En daar durft nu. in dezen tijd van
inspanning, die mijnheer v. Eeden ons lastig
vallen met de vraag of de Koningin niet
f/ckefl-onll/oudercs zal worden 'i Dadelijk
heeft dat een verdeeldheid aan het Hof
gebracht, die nog steeds toeneemt; de
dames zijn er over 't algemeen zeer sterk
voor, maar de heeren van het Militaire
Huis en de meeste van het Civiele willen
er niets van weten. Verbeeld je waar dat
toe moet leiden, als de Regentes en de
Koningin op zijn verzoek ingaan, en
je kunt het niet weten, want geheel
onthouding is zoowe_l een christelijk als
een humanitair beginsel. Ja, zeg ik,
dat zou een totale verandering in de levens
wijs geven, maar toch moet je nog dank
baar zijn, dat v. Eeden in zijn schrijven
alleen onthouding van alcoholica vraagt??
hij is ook vegetariër uit moraliteit en
beschavings-principe, en denk nu eens dat
ze aan het Hof niet alleen den wijn in den
ban deden, maar dat je ook geen vleesch,
visch, melk of eieren meer op tafel kreeg.
Ik zag de Ranitz, die toch al nietfrisch
van kleur was, letterlijk verbleeken.
Maar, vervolgde ik, ik dacht niet dat ze
aan het Hof zoo'n brief van v. Eeden te
lezen kregen. Ik verkeerde in den waan, dat
juilie alleen de Groeneen bet Dayblad ran
Zuid Holland en 's Urni'cnhrnjc lazen; in
die onderstelling had ik mij sinds lang op
dat blad geabonneerd om te weten, wat
juilie eigenlijk te weten kwamen. Maar nu
merk ik juilie lezen '/ Hu>idflsbJad ook. De
Ranitz glimlachte even, ietwat naargeestig,
en zei, maar nu moet ik mij toch verwon
deren, hoe iemand van nw ontwikkeling,
Mijnheer Brommeijer, zulk een slecht denk
beeld kunt koesteren aangaande de veel
zijdigheid en de onpartijdigheid van
menschen als Du Monceau, du Tour, of als
ik zelf. Wij zijn aan het Hof van aller
op de hoogte, zonder eenige voorliefde van
welke richting ook of partij, matar wel heeft
het mij in dit speciaal geval bijz»hder getrof
fen, dat het Handelsblad juist v. Eedens brief
publiceert ronder cent;/ Lij schrift; ik her
inner me nog heel best, hoe een paarjaar
geleden, Charles bij u ten huize het met
van Eeden aan den stok kreeg over het
drinken van Bordeaux, toen hij, pas van
la Gironde teruggekeerd, een
kurketrekker vertoonde. die in veertien daaea
tijds versleten was van de ontzielde rlesscheii
in die legio proeflokalen, welke voor hem
waren open gezet. Nu, repliceerde ik, als
je zoo wilt, kun je je altijd wel verwonde
ren, een krant is weer iets anders dan
een catechismus... het is een evangelie
met de apokryphe boeken er als toegift bij.
Bovendien, Charles is eiken dag over iet»
anders opgewonden, en het is niet van hem
te vergen, dat hij al die onderwerpen een
paar jaar achtereen onthoudt. Voorts heeft
lüj later een briefje geplaatst, waaruit bii.iki,
dat in de landen waar het meest gedronken
wordt, de menschen het langst leven,
en nu lezen ze dit aan 't Hof ook weer,
net zoo goed als dat adres van v. Eeden.
Intusschen ben ik reeds bezig geweest om
v. Eeden's aandacht op iets anders te ves
tigen, als op het alcoholvergif in verband
met het Hof. Toen hij mij om mijn steun
kwam verzoeken, heb ik hem gezegd : neen
jongmensch, dat weet je wel, ik denk daar
over nog als vroeger, en zelfs Thérèse houdt
veel te veel van een perzik op brandewijn,
om zich aan te sluiten bij je
onthoudingskuur. Ik heb alle respect voor monniken,
maar... 't moeten uitzonderingen blijven;
maak je de heele menschheid braaf, dan
?wordt zij slecht, 't Verstandigst woord, (lat
Schaepman oojt gesproken heeft, is, dat hij
den arbeider zijn borreltje gunde. Ik weet
wel, hij heeft dat later ingetrokken, maar een
kleine hartversterking, altoos in 't iitatiyc,
komt den mensch toe. Een Jordaner. zoo zeg
jezelf, moetdrinken; moest ik in den jordaa:;
of nieuwe buurt wonen, »werkend van tien
tot veertien uren, voor 3 stuivers in 't uur,
dan zou ook mijn feestvreugde in omge
keerde rede staan tot mijn helderheid van
? hoofd''. Zoo schrijf je, maar ik ben t
niet met, je eens. Ik geloof dat jij, ik,
Thérèse en mijn vrouw, nog best onder
die omstandigheden zouden kunnen
behooren tot de lui, die zich ook bij fees
ten niet bedrinken, zooals er Goddank
nog duizenden bij duizenden zijn. Maar
ik laat al die onbekookte praatjes daar,
Zet jij nu je zinnen eens van den drank
af'. Ik weet wat beters voor je krachten,
die werk zoeken. Stel je zelf aan 't hoofd
van een beweging tegen het gefiets. Onder de
heeren, die je van den drank wil afbrengen,
komen wel honderd ongelukken voor van
de fiets, tegen n van de jenever. Zet
je vijf alcohol-punten van je beroemden
brief in vijf fietspunten om. Lieve hemel,
wat wordt' dat een toestand ! Ik ken er op
dit moment vijf .die te bed liggen, terwijl
ze zóó noodig op den been moesten zijn.;
n met een gebroken scheenbeen; een
met een gekneusde knie; een met een
arm die stuk is; een met een ver
draaiden pols, en een met zoo iets dat op
hersenschudding gelijkt; gezwegen dan nog
van mijn vriend den uitgever, die dezer
dagen met zijn hoofd tegen een hek reed,
en van mijn vriend Braakensiek, die niet
teekenen kan, omdat zijn kuitbeen is ge
spleten. Mijn goeie dokter wat zeg je
daarvan'?
En wat zei hij ? Haast niets; bijna
onhoorbaar: ja, maar ik zit zelf zoo graag
op een fiets!
Dat is 't eeuwig met die dokters ! Als
die v. Eeden maar van oesters met een
glas champagne hield, zooals jij en ik in
onze jeugd.
Het deed mij werkelijk genoegen, dit punt
te hebben aangeroerd. Pe Ranitz werd er
door opgemonterd. Onze jeugd! herhaalde
hij, alsof hij zeggen wilde: Mijn jeugd en
de Uwe vielen nu juist niet samen,?en na
een oogenblikje zwijgens hoorde ik hem
zachtkens zuchten : 'ja, was er maaf weer
een r in de maand i