De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 21 augustus pagina 7

21 augustus 1898 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. H04 DE A M S T E R D A M M E II WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. voor ik ze gedrukt las in de H. L. en dus niet kunnen goedkeurea vooraf. Ten derde stelt mevrouw v. W. het zoo voor, alsof uit nujn schryven alleen namen zyji weggevallen. Dat is óók niet juist. Tosschen den zin, die begint »met een bekwaam volon tair" en den voJgenden is een derde wegge vallen, waardoor het oorspronkelijk verband geheel is verdwenen en een zeer dwaas nieuw verband ontstaan. Mevrouw v. W. schreef mij tronwens 25 Augustus '97 : «Lijkt het je niet cter dat dltoat ik nu de onderstreepte wegge laten wordt of wat .vind' je nog noodiy te plaatsen? Dat geldt natuurlek niet namen alleen. M^jn uitdrukking «door coupures gemal traiteerd" is wat hard geformuleerd, maar niet onwaar. Intusschen wil ik ze met genoegen verzichten tot »io«xr weglatingen van beteelenie veranderd." Te liever in verband met het feit dat ik de copie ter inzage heb gehad. Dat mij toen het zinstorende van j uist die weg lating niet heeft gejtroffan, komt doordat ik slechts zeer weinig tgd tot myn beschikking had ? de copie moest op verzoek van mevrouw v. W. per ommegaande teruggezonden, om tijdig op de drukkerij te zyn n doordat ik het las in myn eigen schrift met de weg -te laten zin onderstreept er tusschen. Met dank aan de Redactie LUCIE MlEDEMA. (Wij sluiten hiermede de discussie over dit onderwerp. RED.) iiliniimiiMiiiimiitttimniituiiiliiiitmmmititiminiiiinniiiiiiiiimtii Mm Priüelmaa Brommcijer. Waar blijft hij toch, had ik al meermalen _ ge-dacht. Juist in deze dagen van voorbereiding van de inhuldi ging, had ik op ?«.enige bezoeken van de Ranitz ge rekend, maar wie er kwam, big verscheen niet. Tfiérère, die geen gelegenheid laat voorbijgaan, om mij even teplagen, zei zoo nu en dan: Papa, ze kunnen het ditmaal bui ten u stellen en om mij groot te houden moest ik dan wel antwoor den : Mijnheer de Ranitz heeft het natuurlijk te druk in deze dagen om mij persoonlijk zijn opwachting te kouren maken, we doen daarom de zaken schriftelijk af; maar het neuswijze ding zette dan een ongeloovig gezicht, want met haar al te bijzondere slimheid ontging het haar niet, dat ik me een weinig gepasseerd gevoelde. Me vrouw, die eenige gesprekken had gehouden met deega's van onze burger lijke grootheden, kwam ook al, doende alsof' het van zelf sprak, dat ik in de hofgeheimen moest zijn ingewijd, me allerlei vragen stellen, pp een toon, waarmee zij te kennen geven wilde: het verwondert ons, dat jij van die heele zaak nut zoo min als Meines* iets weet; zoodat ik ten slotte wel boos moest worden en aan al dat geklook een eind maakte, met de nadrukkelijke verklaring: hoor eens, al die wissewasjes, die juilie den plechtigen intocht gelieven te noemen, intereseeeren mij geen snars. Deze uitval was ?evenwel te zeer in strijd met geheel mijn ver leden, om zoo maar voor goede muntopgenornen te worden. Mrjn vrouw ging zelfs zoo ver van me bijna regelrecht tegen te spreken, met een: nou Brom, dat zullen we op den Gm September dan wel eens zien; zij her innerde zich namelijk hoe verleden jaar Meinesz mij had overgehaald mij beschikbaar te stellen om op dien dag, dadelijk na de inhuldiging, in de Nieuwe kerk voor de koningin driemaal een buiging te maken, uit naam van de Bocht. Jawel, zei ik, met het oog op die afspraak, de inhuldiging zelf is voor mij e«a zaak van gewicht, daarvan zal ik getuige z\jn in de stemming die een hooggevoelend Nederlander betaamt, en jou en Thérèse zal de eer verblijven, dat de geheele gemeente in de Nieuwe kerk op jou man en naar vader wijst, als op de verpersoonlijking van het hart van Amstsrdam; daar zullen er zijn, die bleek van jaloerschheid worden als zij dat zien, en voor al wanneer, wat ik ganschniet voor onmo gelijk houd, Du Monceau en Du Tour mij de hand komen drukken als de derde groote macht van Nederland maar de intocht, ziedaar een zaak, die ik ter regeling aan den Chef van 't Militaire Huis en den OpperhofceremoniemeeBter overlaat, aangezien de plechtigheid toch nog meer tot een gepaste verheerlijking van hel Militaire Huis en van het Hof dan van de Koningin zelve strekt. Je moet deze dingen beter leeren onder scheiden. Jullie vrouwen kennen dat niet. Juilie vergaapt je altijd aan den schijn. En dan die vervloekte nieuwsgierigheid; alles zouden juilie willen weten, je zoudt in staat zijn de lakeien, altoos als v. Eeden er niet op paete dronken te voeren, om ze maar aan 't praten te krijgen over het Hof; en al leef je nu in Holland, in de Bocht nog wel, haast in de twintigste eeuw, je bent nog geen haar beter dan de vrouw van Loth, die alleen om te kunnen babbelen over iets waarvan het veel beter was te zwijgen, zich zóó te buiten ging, dat zij in een zoutpilaar veranderde. Na deze terechtwijzing werd ik meer met rust gelaten maar bümijzelf bleef toch de vraag bestaan, waarom houdt de Ranitz .zich zoo ver van me. Nu, toen hij een dag of wat geleden voor mij stond, had ik geen uitleg noodig. Wat zag hij er uit! Zelden heb ik iemand zoo afgemat gezien. Hij kwam met Du Tour, ? ?die niet de geringste sporen van vermoeid heid vertoonde. Integendeel, nooit keek hij zoo blijmoedig en opgewekt uit zijn oogen. Zelfs niet toen ik hem af en toe ontmoette in de schoone dagen van zijn ministerschap ; ook een rnoeielijke tijd, met de veroordee ling van die mooie dame, die een Japanner had vermoord. Ook voor dat Excellentie schap was hij als geknipt; trouwens alles gaat hem goed af, maar niets, dacht ik, zoo uitstekend als het opperhofceremoniemeesterschap. Een berg van werk had hij nu achter den rug,maar al had hij nog moeten beginnen, hij zou niet veerkrachtiger hebben kunnen zijn. Je kondt zien, hij was in zijn element. Een geniale man! fluisterde de Ranitz mij in het oor; dat spreekt van zelf, zei ik, De walvisch en de olifant. Oorlogsgeruchten. (Caran d'Ache in den Figaro.) PORT AKTHUR IIIMItHIIIIM|UMMIIIIMnll!LIMI anders zou hij het niet tot zqo'n hooge positie hebben gebracht en middelerwijl haalde du Tour van Bellinekhave eeii drukproef op folio-vellen te voorschijn, om mij de ontwerp regeling van den intocht en de inhuldiging te laten zien met de woorden: wij hebben alles maar vast klaar gemaakt om u de moeite te be sparen. Daar lag me de ietwat bitse opmerking op de lippen: ja je had wel wat vroeger mogen komen maar een blik slaande op het reuzenwerk hield ik ze terug. Want werkelijk het maakte indruk op me. Du Tour, zeg ik, jij en Du Monceau hebben dat kranig gedaan. Du Monceau heeft als chef van het Militaire Huis na tuurlijk vooral dielegerafdeelingen gezorgd, en hiermede het bewijs geleverd, dat lid van dat Huis te zijn alles behalve een sinecure is en om alles zoo op zijn plaats te zetten, niet nagenoeg, maar precies op zijn plaats, ik begrijp dat zal juilie heel wat hoofdbreken nebben gekost. Du Tour lachte eens, als wilde hij te kennen even, dat is een quaestie van aanleg en ekwaamheid, en de Ranitz zei: och, het ceremonieel heeft zijn eigen wetten en is met niet minder juistheid ie deinoiistreereii dan mathesis; waarop Du Tour inviel, wil u wel gelooven mijnheer Brommeijer, dat elk mannetje in den optocht voorkomend, juist die plaats heeft verkregen, waarop zijn rang en de verhouding, waarin hij tot de plechtigheid staat, hem aanspraak geeft? Deze eigen lof lokte mij uit tot een nauw keuriger toetsing der orde, en aoo kwam al ras de vraag mij op de lippen : maar waarom heeft u nu die eerewacht in vieren gesplitst en haar tusschen al die militaire en ge wone officianten weggemoffeld? Een eere wacht is toch een wacht van hooger orde, dan een wacht van het gewoon en bezoldigd personeel, datbij H.M. dienstdoet, evenalsjij zelf du Tour, al zal je gezeten zijn in een rijtuig met vier paarden. Het heeft er nu wel iets van of die eerewacht niet de Koningin tot eerewacht verstrekt, maar aan allerlei soort van bereden officieren, kamerheeren en stalmeesters incluis. Als wij burgers iemand een eerewacht geven, dan zal die den persoon, vyien zij geldt, omringen, onmid dellijk vooraf gaan of volgen op den voet; hadden juilie zoo'n eerewacht van burgers geen fatsoenlijke eerewacht voor de Ko ningin geacht, dan had je ze niet moeten accepteeren, maar zooals je nu doet, ze tusschen het leger en de paleis-heeren in te werken, alsof je er verlegen mee was, dat vind ik niet zooals 't behoort. Du Tour, minder gewoon aan duidelijke kritiek, viel dit wel wat rauw op het lijf. Aan de manier, waarop hij aan zijn knevel trok, kon ik zien, dat hij mij den rug zou hebben toegekeerd, had hij zich dat tegen over iemand als mij durven veroorlooven. Met uw welnemen, begon hij in Haagschen vorm, en hoofsch gelijk hij dat geleerd heeft, u maakt u, geloof ik, een niet, geheel juiste voorstelling van hetgeen wij onder een koninklijke eerewacht te verstaan heb ben. De geheele troepenmacht, die H. M. vergezellen zal, is een eerewacht alleen reeds, omdat zij uit officieren en manschap pen bestaat, en zij wordt dat te meer, wijl deze zich aansluiten bij ons, de hoogst geplaatste dienaren aan het Hof. Voor gewone heeren, die voor een goed deel nog nebben moeten leeren paard rijden in de manege, en die dus in capaciteit verre voor de sub. no. 15 genoemden : »een stalfourier en twee rijknechts" moeten onderdoen, kan het niet anders dan een groote eer zijn met ons te mogen zorgen voor den veiligen overtocht van H. M. van het station naar het paleis. Een eerewacht, mijnheer Brom meijer, wil in dit geval niet zeggen, dat zulk een wacht der Koningin vereert, maar dat zij als wacht de eer heeft van ons ge zelschap. De uitdrukking eene eerewacht aan H. M. aanbieden is dan ook geheel incorrect; hoe zou men H. M. ooit een eerewacht kunnen aanbieden, waar H. M. reeds een eerewacht van menschen als ik, van lieden die in een koets met vier paar den rijden, bezit?... Du Tour meende het er nog al goed af gebracht te hebben maar hij rekende buiten zijn waard van dat oogen blik. Jawel Du Tour, antwoordde ik, je hebt een aardig praatje over je; en misschien zou je dat in den Haag kunnen helpen, maar hier in de Bocht geeft je dat niets. Ik zie wel, op dit punt is je intocht niet pluis. En nu je dan toch het concept hebt gegeven, al is het wat heel laat, om er nog veranderingen op voor te stellen, daar treft mij bij 't door zien nog iets, dat ik je niet verzwijgen mag. Bij het uitspreken van den eed, door de koningin, lees ik, zullen alle in de kerk aanwezigen van hun zitplaatsen opstaan ; dat vind ik natuurlijk zeer juist. De eed is iets plechtigs, en voor mijn Luthersch gevoel zou ik het een schandaal vinden, wanneer de volksvertegenwoordigers doodleuk zitten bleven, als de Koningin trouw aan hen of de natie zwoer. Maar wat zie ik nu verder! Dadelijk daarop zullen de Volksvertegenwoordigers allen te samen en hoofd voor hoofd trouw aan de Koningin zweren, en «Hare Ihjcxldt de Koningin ontvangt de;c, ceden zit lende." Hoe heb ik het nu met je! Moeten jij en Du Monceau de Koningin voorschrijven te blijven zitten als alles wat natuurlijk ge voel heet, eerbied voor den eed en voor het volk dat H. M. trouw zweert, haar moet nopen die verklaiirig, in antwoord op eigen eed, staande in ontvangst te nemen? Wat denken juilie daar in den Haag toch uit! Dat Du Monceau, als chef van het Militaire Huis zoo iets niet beter weet is tot daar en toe, maar jij, Oppercere: loniemeester, die schijnt te denken dat er geen hooger ceremonieel bestaat dan joir o».":i fabrica tie van hofceremonieel! Waarachtig ik zou je raden die fout te herstellen, vóórdat de voorzitter van de Vereenigde .Staten-Gene raal, v. Namen v. Eemnes, je op de vingers tikt, want dat de Volksvertegenwoordigers het aangenaam zouden vinden, dat juilie de Koningin voorschrijven hun eed zittende in ontvangst te nemen, geloof ik nooit. Het kostte Du Tour blijkbaar nog meer moeite dan daareven, om zich door mijn open hartigheid niet gepiqueerd te betoonen. Mijn heer Brommeijer, begon hij, u schijnt nog eenigszins "besmette zijn met Thorbeckiaansche opvattingen; trouwens de nabijheid van zijn standbeeld zou u ter verontschuldiging kunnen strekken. Geloof mij, een nadere bestudeering van de koninklijke praerogatieven zal u spoedig genoeg kunnen leeren, dat eene Majesteit steeds het recht heeft te blijven zitten, terwijl het de plicht van een onderdaan is bij voorkeur te blijven staan. Hef ook deze door het Opperwezen, de Natuur en de Traditie bezegelde wet op, en alles is genivelleerd genivelleerd zeg ik ... maar op dit moment ontbreekt me de tijd u dit breeder uitteleggen, ver geef mij, dat ik hij stak het concept in den zak mezelf niet in de gelegenheid kan stellen verder van uwe adviezen te profiteeren ik moet heden nog bij Meinesz zijn, en wensch Z. E. Achtbaren inzage te geven, opdat hij, nog vóór de intocht moge plaats hebben, volkomen op de hoogte zij van hetgeen Du Monceau en ik, Du Tour van Bellinckhave hebben besloten. En daaronder zal hem n ding in het bijzonder treffen: n.l. het bepaalde omtrent de begroeting van H. M. door het volk op den Dam. Eerst zal H, M. van het balcon afzonderlijk de troepen begroeten, en dan mag liet volk op den Dam tot de kleine steentjes naderen en komt H. M. terug, op het balcon, om van de burgers de hulde in ontvangst te nemen. Eerst het leger, zei Du Monceau, en dan het volk, zooals het behoort. Bewijs genoeg, dat wij in den Haag wel weten, hoe U Amsterdammers, je leeren, wat nu eigenlijk ceremonieel is in ons burgerland. Die hoogen toon Du Tour, zou je overal elders passen, behalve hier! riep ik uit, en de Ranitz, bemerkende dat ik giftig begon te worden, trachtte eenige afleiding aan het discours te bezorgen, door hem te vragen of hij er wel aan gedacht had de plaats te bepalen, waar mijnheer Brom meijer post zou vatten, om zijn buiging te maken, gelijk dat ook met Meinesz overeen gekomen was. Maar ik liet me daardoor niet van de wijs brengen. Die plaats, sprak ik tot de Ranitz, zal niemand mij behoeven aan te wijzen, die zal ik zelf weten te kiezen, en allerminst laat ik me door een Du Tour de wet voorschrijven! Wat meen jij wel, zoo vervolgde ik,mij tot DuTour rich tende, met je Thorbeckiaansche opvattin gen? Thorbecke, al had hij geen druppel ceremonieel bloed in zijn aderen, had meer in zijn pink, dan jij in je heele corpus. Zooals Thorbecke onder YVillern III orde in de kajuit gehouden heeft, heb ik dat na hem gedaan, en ik zal me dat recht ook voor het lieden en de toekomst niet laten ontnemen. Wij lui van de Bocht hebben den Koning lief n het Vaderland, en de eerste Hagenaar de beste, die ons een lesje zou willen geven hoe we met een Majesteit hebben te leven, kunnen ze voor mijn part in de gevangenpoort zetten of daar buiten opk. . . . Wij Bochtlui zijn van ouds een burgeryolk met respect voor de Kroon, maar met niet minder respect voor ons zelven, en we laten ons niet regeereu door een hofhof'rekel of een soldaat! Het was een lust te zien hoe gauw, en tevens hoe hoofsch beleefd, du Tour zijn biezen pakte, maar de Ranitz was wel een weinig othutst door dit, geheel ouverwacht tooneel. Want inderdaad mijn meening over de uitstekende bekwaamheden van den opperliofceremouiemeester, die ik bij zijn verschijnen had uitgesproken, was niet geveinsd. Jongen, jongen, zei de Ranitz, dat u u zoo bar heeft uitgelaten, die laatste woorden zou hij als op zichzelf bedoeld kunnen opvatten en een hofrekel is hij allerminst. Neen, antwoordde ik. dat was ook geenszins de zin van mijn woorden als je door e?n opperhofeeremonierneester moest geregeerd worden , ik zou daartoe niemand liever aangewezen zien dan juist du Tour; ik wilde alleen maar zeggen.dat er menschen zijn, die het koningschap zouden kunnen bederven, en «ij Bochtiui, zouden dat jammer vinden, vo..u'a.l ik, die om zoo te zeggen, Wilhelmina mee heb opgevoed, net zoo goed als de Louter, Kramer en wie daar verder een ridderorde voor mag hebben ontvangen. De verzoe nende toon, waarop ik dit uitsprak, stelde de Ranitz weer gerust en zoo zetten wij nog een wijle het gesprek voort ook over de moeielijkheden, die hij in deze dagen onder vonden had. Och zei hij, daar is heel wat vast aan zoo'n voorbereiding tot de inhul diging. Wat komt daar veel kijken, waar aan je in de verste verte niet had gedacht. Daar heb je allerlei mogelijkheden die zich voordoen, en gevoeligheden van de onderscheidene machten, die elk voor zich hun rechten binnen den kring van eigen souvereiniteit eischen. Alleen zoo in 't al gemeen liet hij zich uit. Tot het noemen van details was hij niet te bewegen. Ook niet toen ik tegen hem zei: dat zal wel een heele kunst zijn orn het evenwicht en de harmonie te bewaren tusschen het Mi litaire en het Civiele huis en de vraag tot hem richtte, hoe het nu moest met den adjudant in buitengewonen dienst, den oud minister Schneider, die maar altijd gewei gerd had hem van kapitein tot majoor te bevorderen. Ik zou hem bij deze gelegenheid buiten hofdiensten zien te houden,.. . want, zoo vervolgde ik, het kan der Regentes toch niet aangenaam zijn, dat hij ... maar de R. antwoordde niet en bleef zelfs tegenover mij als een gesloten boek. Ik wil wel erkennen, al sprak ik het niet uit, dat mij deze achterhoudendheid nog gunstiger voor hem stemde, maar reeds van plan alles, wat op zijn positie betrekking had, verder onaangeroerd te laten, kwam hij mij wér tegemoet met een opmerking, die mijn bijzondere belangstelling gaande maakte. En daar durft nu. in dezen tijd van inspanning, die mijnheer v. Eeden ons lastig vallen met de vraag of de Koningin niet f/ckefl-onll/oudercs zal worden 'i Dadelijk heeft dat een verdeeldheid aan het Hof gebracht, die nog steeds toeneemt; de dames zijn er over 't algemeen zeer sterk voor, maar de heeren van het Militaire Huis en de meeste van het Civiele willen er niets van weten. Verbeeld je waar dat toe moet leiden, als de Regentes en de Koningin op zijn verzoek ingaan, en je kunt het niet weten, want geheel onthouding is zoowe_l een christelijk als een humanitair beginsel. Ja, zeg ik, dat zou een totale verandering in de levens wijs geven, maar toch moet je nog dank baar zijn, dat v. Eeden in zijn schrijven alleen onthouding van alcoholica vraagt?? hij is ook vegetariër uit moraliteit en beschavings-principe, en denk nu eens dat ze aan het Hof niet alleen den wijn in den ban deden, maar dat je ook geen vleesch, visch, melk of eieren meer op tafel kreeg. Ik zag de Ranitz, die toch al nietfrisch van kleur was, letterlijk verbleeken. Maar, vervolgde ik, ik dacht niet dat ze aan het Hof zoo'n brief van v. Eeden te lezen kregen. Ik verkeerde in den waan, dat juilie alleen de Groeneen bet Dayblad ran Zuid Holland en 's Urni'cnhrnjc lazen; in die onderstelling had ik mij sinds lang op dat blad geabonneerd om te weten, wat juilie eigenlijk te weten kwamen. Maar nu merk ik juilie lezen '/ Hu>idflsbJad ook. De Ranitz glimlachte even, ietwat naargeestig, en zei, maar nu moet ik mij toch verwon deren, hoe iemand van nw ontwikkeling, Mijnheer Brommeijer, zulk een slecht denk beeld kunt koesteren aangaande de veel zijdigheid en de onpartijdigheid van menschen als Du Monceau, du Tour, of als ik zelf. Wij zijn aan het Hof van aller op de hoogte, zonder eenige voorliefde van welke richting ook of partij, matar wel heeft het mij in dit speciaal geval bijz»hder getrof fen, dat het Handelsblad juist v. Eedens brief publiceert ronder cent;/ Lij schrift; ik her inner me nog heel best, hoe een paarjaar geleden, Charles bij u ten huize het met van Eeden aan den stok kreeg over het drinken van Bordeaux, toen hij, pas van la Gironde teruggekeerd, een kurketrekker vertoonde. die in veertien daaea tijds versleten was van de ontzielde rlesscheii in die legio proeflokalen, welke voor hem waren open gezet. Nu, repliceerde ik, als je zoo wilt, kun je je altijd wel verwonde ren, een krant is weer iets anders dan een catechismus... het is een evangelie met de apokryphe boeken er als toegift bij. Bovendien, Charles is eiken dag over iet» anders opgewonden, en het is niet van hem te vergen, dat hij al die onderwerpen een paar jaar achtereen onthoudt. Voorts heeft lüj later een briefje geplaatst, waaruit bii.iki, dat in de landen waar het meest gedronken wordt, de menschen het langst leven, en nu lezen ze dit aan 't Hof ook weer, net zoo goed als dat adres van v. Eeden. Intusschen ben ik reeds bezig geweest om v. Eeden's aandacht op iets anders te ves tigen, als op het alcoholvergif in verband met het Hof. Toen hij mij om mijn steun kwam verzoeken, heb ik hem gezegd : neen jongmensch, dat weet je wel, ik denk daar over nog als vroeger, en zelfs Thérèse houdt veel te veel van een perzik op brandewijn, om zich aan te sluiten bij je onthoudingskuur. Ik heb alle respect voor monniken, maar... 't moeten uitzonderingen blijven; maak je de heele menschheid braaf, dan ?wordt zij slecht, 't Verstandigst woord, (lat Schaepman oojt gesproken heeft, is, dat hij den arbeider zijn borreltje gunde. Ik weet wel, hij heeft dat later ingetrokken, maar een kleine hartversterking, altoos in 't iitatiyc, komt den mensch toe. Een Jordaner. zoo zeg jezelf, moetdrinken; moest ik in den jordaa:; of nieuwe buurt wonen, »werkend van tien tot veertien uren, voor 3 stuivers in 't uur, dan zou ook mijn feestvreugde in omge keerde rede staan tot mijn helderheid van ? hoofd''. Zoo schrijf je, maar ik ben t niet met, je eens. Ik geloof dat jij, ik, Thérèse en mijn vrouw, nog best onder die omstandigheden zouden kunnen behooren tot de lui, die zich ook bij fees ten niet bedrinken, zooals er Goddank nog duizenden bij duizenden zijn. Maar ik laat al die onbekookte praatjes daar, Zet jij nu je zinnen eens van den drank af'. Ik weet wat beters voor je krachten, die werk zoeken. Stel je zelf aan 't hoofd van een beweging tegen het gefiets. Onder de heeren, die je van den drank wil afbrengen, komen wel honderd ongelukken voor van de fiets, tegen n van de jenever. Zet je vijf alcohol-punten van je beroemden brief in vijf fietspunten om. Lieve hemel, wat wordt' dat een toestand ! Ik ken er op dit moment vijf .die te bed liggen, terwijl ze zóó noodig op den been moesten zijn.; n met een gebroken scheenbeen; een met een gekneusde knie; een met een arm die stuk is; een met een ver draaiden pols, en een met zoo iets dat op hersenschudding gelijkt; gezwegen dan nog van mijn vriend den uitgever, die dezer dagen met zijn hoofd tegen een hek reed, en van mijn vriend Braakensiek, die niet teekenen kan, omdat zijn kuitbeen is ge spleten. Mijn goeie dokter wat zeg je daarvan'? En wat zei hij ? Haast niets; bijna onhoorbaar: ja, maar ik zit zelf zoo graag op een fiets! Dat is 't eeuwig met die dokters ! Als die v. Eeden maar van oesters met een glas champagne hield, zooals jij en ik in onze jeugd. Het deed mij werkelijk genoegen, dit punt te hebben aangeroerd. Pe Ranitz werd er door opgemonterd. Onze jeugd! herhaalde hij, alsof hij zeggen wilde: Mijn jeugd en de Uwe vielen nu juist niet samen,?en na een oogenblikje zwijgens hoorde ik hem zachtkens zuchten : 'ja, was er maaf weer een r in de maand i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl