De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 28 augustus pagina 6

28 augustus 1898 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1105 Waar steelt Ma? (UIL) De Fransche militair-republiek zal het spoedig genoeg merken ! Een lersclie (Punch.) MICK (de huisknecht, 's morgens om ricr uur aan de deur ran den hotelgast kloppend): »Hoe laat belieft mer.eer van morgen geroepen te worden ?'' Het Wöaarste. (Lustige lllüttcr.) -,' 'i> Schilder, tl/e aan een pnar Jtceren in .rijn nlelier rijn fclietsen en studies heeft luien :.ieu : Zoo. meneeren. uu b et ft u alles gezier, doe me nu genoegen en zoek naar uw zin een souvenirtjo uit. lieer : Dan zou ik u wel om dat mooie meerschuimen pijpje willen verzoeken. Een pallen Zeg Joopie ! ik weet alles van hem af; 't is een Mohikaan, zijn naam is Modderoor, hij was de wildste van al de anderen, hij heeft honderd scalpen veroverd en bij is getrouwd met zijn Bleekgezicht-waschvrouw. Hij durft nu niet naar huis, omdat hij ruzie met haar heeft gehad van morgen en nou wacht ze hem op met een haarspeld. NIEUWE UITGAVEN. Prof. G. J. P. J. BOLLAND. Een Levens beschouwing. Leiden, A. H. Adriani. T. TAL. Oranjel)loese:ns uit de Gedenkl/laden van Neerland's Israël. Feestgave bij de Inhuldiging van H. M. de Koningin. Am sterdam, van Creveld & Co. Vorstinnen uit het Huis van Oranje-Nassau. Aft. 12. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink. (Met deze aflevering is dit fraaie en belang rijke werk compleet.) Verslag over het jaar 1897 en Naamlijst van de leden der Maatschappij »Arti et Amicitiae". Eijkslandbouwschool te Wageniwgen. Pro gramma van het Onderwijs voor het leerjaar 1893-09. Inhoud van Tijdschriften. . Eigen Jlaard, No. 35: Portret van H. M. Koningin Wilhelmina. Leonie, door Louise B. B., XV. Ter verjaring, door J°de Vries, met afbeelding van de buste van H. M. de Koningin, door Georgine Schwartze. Een Vallei in onzen Achterhoek, door F. J. van Uildriks. - P. Noordhofï(1858-1898), door R. van der Meulen, met portret. De gele genheid maakt den dief', naar de schilderij van Anton von Neogrady. Coridon en Galathee (bij de plaat). Huzaren op den Knobbel, door Willem van Hoytema (Slot). Brieven over de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, door Ida H., met afbeeldingen. II. Verscheidenheid. Feuilleton. i' i""" iiiiiiiuiiiiiiiiiimiiiiiimimiiii HUHHMMIM LLERLEI Uit den Wespstaat. Naar het Duitsch, van ADOLF KAIILE. De verschillende wespensoorten maken nesten, die verschillen in vorm, grootte en plaats. Eene soort (Vespa vulgaris, aardwesp) zoekt een hol in den grond op en maakt er haar nest in; een andere soort (Vespa tectorum, dakwesp) hangt het aan daken of palen op, in beide gevallen omgeven door een sterke en vaste massa, een omhulsel, dat het eigenlijke nest tegen de vochtigheid en alle invloeden van het weer beschermt. Om deze pap te be reiden vliegen de wespen naar oude boomstam men, houten beschotten, luiken, stijlen, planken, latten, enz., schaven hior met haar sterke, ge tande bovenkaken half verweerde splinters af, kauwen deze tot meel, vermengen dit rnet een kleverig vocht, zoodat het een kneedbaar deeg wordt, en spreiden dit in kleine blaadjes uit. Daarmee is de bouwstof, de pap, gereed, en uu begir.t een ander werk; de papbereidster wordt mttselaarster. Met de aldus ver vaardigde massa vliegt zij naar de woning terug, drukt de pap tegen een deel van het nest aan en trekt haar dan tot een breeden band uit, die niet dikker mag zijn, dan ge woon papier. Af Jaar de verschillende hout soorten, waarvan de stof gemaakt is, hebben ook de bar.den verschillende kleuren, waardoor het nest bont wordt; de algemeene tint is grijs, met geelachtige en bruine, gekronkelde aderen, bijna als gestreept marmer. Waar de eene werkster ophoudt, gaat een tweede voort. totdat eindelijk met vereende krachten het juiste aantal blaadjes, twaalf tot zestien, over elkaar ligt, maar zoo, dat de lagen elkaar slechts los bedekken, waardoor het geheel des te beter de vochtigheid kan tegenhouden. Hoe verder het bekleedsel vordert, des te meer raten worden er binnen opgehangen ; want een wes pennest bestaat uit twee deelen: het buitenste bekleedsel, dat men zich als een hollen kegel kan voorstellen, en de hierbinnen boven elkaar gelegen verdiepingen van raten. Deze zijn ongeveer rond, liggen horizontaal en bestaan uit zeshoekige cellen, die van boven dicht en van onderen open zyn. Ongeveer in het midden van het omhulsel zijn twee tegenover elkaar liggende openingen. Dit zijn de poorten van de stad; de eene dient voor ingang, de andere voor uitgang. Zoo heeft er geen storing van het verkeer plaats; men ontmoet nooit iemand. Terwijl de honigbij, die als bouwmeesteres in groot aanzien staat, met haren arbeid ophoudt, zoodra de zomer voorbij is. zetten de wespen daarentegen haar werk onvermoeid voort en zij voltooien het, al moest de laatste steen ook eerst weinige weken voor het begin van den winter gelegd worden. De wesp overtreft de bij ; deze laatste arbeidt jaren lang aan dezelfde woning en komt nooit klaar; de wesp voltooit haar werk in eenige maanden. En daarbij is er in het nest, h 3e klein het naar verhouding ook moge zijn, zooveel ruimte, dat er zich in een zomer een leger van vele dui/enden wes pen in kan ontwikkelen. De wesp woekert met den tijd bijna nog meer met de ruimte. Voorraadkamers en honigreservoirs zijn er niet; men leeft van de hand in den tand. Is liet weer slecht, zoodat de werksters niet uit kunnen vliegen, dan is het vastentijd; iedereen moet hongerlijden, van de moeder af tot de jongste made toe. Da cellen, wier aantal tot 1U)0 of 1(500 kan stijgen, dienen alleen tot verblijf voor eieren, larven en poppen, en daar zich in elke cel ongeveer drie wor-pcn ontwikkelen, kan men hieruit gemakkelijk de sterkte van de kolonie berekenen. Wie zou denken, dat in een wespennest, dat nauwelijks zoo groot is als een boerenkool, zulk vrucht baar leven woont ? Daarom dan ook is de stad, ofschoon slechts voor n zomer berekend, zoo stevig, zoo nauwgezet en als voor een lange reeks van jaren gebouwd. Het geldt hier het ontstaan en het gedijen van een buitengewoon groote menigte. Do bouwmee_-teressen denken niet aan zich zelf zij werken met onge hoorde inspanning en zorg voor haar kinderen, voor haar zusters, voor den staat. Het individu heeft hier geen waarde, zoolang het bestaan van het geheel niet verzekerd is. Inderdaad, hier vindt men een ideale samenleving. Dat de wesp, die geen toekomst heeft, die nog denzelfden avond sterft, den tijd liefheeft, d;e niet do hare is, dat zij de stad bemint,, waarin zij niet zal wonen, dat zij l.are weinige leversdagen aan het na haar komende leven opoffert, dat zij aan het kind. dat morgen geboren wordt, de weinige uren van haar bestaan wijdt, ziedaar haar bijzonder ker.merk. dat nergens xijn weerga vindt.; dat is origineel en verheven! De tijd dringt, pijlsnel vliegen uren, dagen, weken en maanden voorbij. Reeds is het Au gustus, d e herfst nadert?en er is geen minuut te verliezen. Het leger van werksters is on vermoeid, l')c onderste raten bevatten nog leege cellen, die grooter en ruimer zijn dan de bovenste, de bakermatten der werksters. Eindelijk moeten ook deze hun eenig doel vervullen: de moeder legt er eieren in, waaruit zooals gewoonlijk de larven komen, schynbstar gelijk aan die waaruit de werksters zyn voort gekomen. Doch zij gaan een andere bestem ming tegemoet. Met bijzondere zorg waken de werksters over haar, geven baar veel voedsel, dat meer honig bevat dan dat, wat zij zelven vroeger kregen, en tengevolge van deze omstan digheden en van de meerdere grootte der cel en ontwikkelen deze bevoorrechte larven zich tot vruchtbare wijijes, waarvan er in de laatste dagen van Augustus wel een paar honderd uit de cellen kruipen. Tegelijkertijd verschijnen ook in evtn groot aantal de mannetje», zoodat er eerst van nu af drieërlei individuen in den we^penstaat be staan; vruchtbare wijfjes, mannetjps en onvrucht bare werksters. De wijfjes zijn het grootst, de werksters het kleinst. Wordt nu, daar de samenstelling van de kolonie anders is geworden, ook het lever, de huishouding, de staatseconomie veranderd ? Volstrekt niet. Het hoofddoel is bereikt; de jonge wijfjes zijn na de bevruchting, die gedu rende het uitvliegen in September en October plaats heeft, in staat gesteld om nieuwe kolo niën te stichten en zoodoende het geslacht, waaronder de naderende winter groote oprui ming za! houden, tot het andere jaar te bestendi gen. Maar deze laatstgeborenen veroorzaken nog veel arbeid, want z\j willen voedsel hebben. De mannetjes daarentegen zijn armzalige we zens, staatsburgers op nonactiviteit. Want bij het ernstige, vlijtige wespenvolk heeft de natuur, alsof zij zich door een komische verstrooidheid een oogenblik vroolijk wilde maken, de arme mannerj s zeer gebrekkig en onbeholpea ge schapen, als onschuldige kleine Falstatfs, die die men er op nahoudt als een serail van onbedu'dcnde dienar< n. De karikatuur is vol maakt bij de mannetjes van de bijen, die noch buiten oogsten, noch binnen bouwen kunnen en hun tijd doorbrengen met veel te eten en voor den bijenkorf te boemelen. Bij de wespen is het leven echter zoo gespanr,en, zoo opge wekt en wordt er zoo gewoekerd met den tijd, dat zelfs de mannetjes, hoe groote luiaards zij ook zijn, het niet wagen lui te schijnen. Hun dames, die niet van schertsen houden en een scherpen angel hebben, die hunzelven ontbreekt, zouden dat kwalijk kunnen nemen en hen met dolkstooten aan het werk kunnen zetten. De mannetjes doen daarom net of zij werken; zij geven zich den schijn, alsof zij iets doen, alsof zij eenige huiselijke bezigheden verrichten. Als er iemand sterft, dan dient de be grafenis hun als voorwendsel; bij het wegbrengen van een lichten last zweeten zij reeds, en zet ten zich in overbodig groot aantal aan het werk. Kortom, de mannetjes zijn zeer belachelijk, en hun vreeselijke gezellinnen lachen hen mis schien ook uit. Zoo zijn en blijven het dan altijd de werkwespen, die de ziel van het staatsorganisme uitmaken. Dit dankt zijn bloei aan haar zorg, arbeid en moeite. Laten wij ons dus niet verwonderen, dat de wesp zoo prikkelbaar, zoo driftig, zoo hartstochtelijk is; zij kan niet anders handelen de wespen zijn de Spar tanen onder de insecten. Wat echter haar macht vooral bevestigt, ia haar edele vrijpos tigheid, de trotsche minachting, welke zij aan all", andere schepselen toonen, en ha?r vaste overtuiging, dat alle schepselen, dat de geheele wereld haar toebehoort. De onbegrensde liefde voor den staat doet haar niet alleen eerlijk werken en verdienen, maar ook stelen, plun deren, rooven en moorden. Nu eens zuigen zij met haar torgen den nektar van de bloesems en andere zoete sappen op, b.v. het uit eiken stammen vloeiende vocht, waarvan vooral onze grootste wespen, de horzels, groote liefhebsters zijn, de zoete afscheidingen van de bladluizen, de vruchtensappen, enz., dan weer nood zaken zij de bijen den verzamelden honig aan haar af te staan, of zij dringen in de korven en stelen don opgestapelden voorraad. Ook gebru ken zij met behulp van haar bovenkaken vast voedsel en worden dan dieven in onze boom- en wijngaarden, zelfs in onze woonka mers en provibiekasten, terwijl zij ook in de slagerswinkels komen en haar deel van het versche vleesch vorderen. En dat alles doet de wesp niet voor zich zelf; zij vergeet haar eigen behot-f'ten. Zij heeft honig noodig voor de kinderen, voedsel voor haar zusters thuis. Zij valt de vliegen aan, bijt ze in stukken en neemt het beste deel als buit mee naar huis, om het aan de hongerige bouwmeestere^sen voor te zetten, die geen tijd hebben gehad, om voor haar voedsel te zorgen. Zij grijpt de met honig beladen bij in de vlucht, vak met haar op den grond, omknelt haar met het slanke achterlijf en boort haar den angel van onderen in den buik. Met een paar beten wordt de doorboorde buit doorgesneden; kop en borst met hun aanhangsels blijven als onbruikbaar ach ter, slechts het niet honig gevulde achterlijf wordt meegenomen en zijn zoete inhoud aan de kleintjes toegedruppeld. En wee dengene, die bet waagt, haar op zulke roof- en veroverings tochten lastig te vallen! Niet voor niets hetft zij een angel, op welks vreeselijke werking zij altijd kan rekenen. AI bewaart zij den vrede, a's zij niet geplaagd wordt, in toorn daaren tegen is zij een vreeselijke tegenpartij. Wat deze feiten betreft zouden de wespen ongetwijfeld weinig hoop hebben, om haar ver houding tot ons ooit vreedzamer te zien dan deze gedurende vele eeuwen is geweest. En toch ligt de schuld van de oneenigheid meer aan onze zijde; liet is or.ze zelfzucht, die de wei-pen van ons het-ft vervreemd, daar zij riet onmiddellijk nuttig zijn, en wij geen aanleiding meenen te hebben, om nader tot haar te treden. Veeleer haten en ontvluchten wij haar wegens haar angel, ledereen is tegen haar daaroai zijn zij tegen iedereen. Zoo is de wesp in haar deugden en on deugden een toonbeeld van de teedorste en opoff.'rendste liefde, een voorbeeld van de meest wilde en niets ontziende hartstochten. Doch zij is dit alles voor haar stad en haar familie; hiervoor voelt zij oneindige lif-file, die zoo groot wordt, dat de wesp wreed wordt tegen degenen, die zij liefheeft. De liefde verandert in het tegendeel zij wordt mis daad. Wanneer de eerste vorst, de heraut van den naderenden winter, zijn werking dost ge voelen, worden do wespen traag en kunnen zij bijna niet meer vliegen. Zij merken, dat haar laatste uur gekomen is de bevolking gaat onder in een bloedbad. De kinderen, dio eens zoo dierbaar waren, worden gedood, voordat de winter zijn zware hand op hen legt. De sterksten van de werkwespen, cle dappersten van de helden sleepen zonde)' erbarmen alle larven on poppen uit de cellen en werpen ze uit het nest. De kleine, nuttelooze mannetjes, de laat geboren wijfjes, dia niet door een krachtig gestel borg blijven, dat zij den winter door zullen komen, ook hen treft hetzelfde lot; zij sterven door degenen, waardoor zij be mind werden. Het heldhalftige leger van werk sters heeft echter het vreeselykste lot: honger en koude dooden het in korten tijd, slechts de krachtigste wijfjes hebben een beter lot. Som migen trekken zich terug in een verborgen hoek van de stad om hier in verdooving den winter door te brengen, terwijl anderen, zonder ooit terug te keeren, wegvliegen, om zich hier en daar te verbergen. Al sterven ook velen van haar, toch kunnen enkelen alles weer goed maken, als zij door het jaarlijksch terugkeerende wonder begunstigd en tot nieuw leven ontwaakt zijn. ilmniiiiiininiiHiiiHiiiMHiiiiiitmiiiiiiiiiimiiiiiinitiiiiniiiiiiiiniiiiim BralS op Se Yiseliaitt Zestien Augustus 1898. Kwart over tienen slaat de klok van den Zuiderkerktoren; de schrille toon van het kwartiersklokje trilt door de oververhitte, met gore, zilte, geuren beladen lucht, die zwaar als lood en dompig over de Vischmarkt hangt. 't Is dan meer dan benauwd van daag, Heerejé! Heerejé! wat 'n hitte, steunt Kaatj'e de dikke vischvrouw en met den rug van haar rechterhand strijkt ze langs haar voor hoofd en onder haar neus, terwijl zij met den linker haar af/akkende zwarte rok wat opsjorrend, hijgend pul\: 't Is mirakel heet, Nael! O, Mens! praat d'r niet van, 't is reëel om te stikke. Zeg Aaltje dring nou niet zoo op m'a lijf bè1& anders niet om uit te houwe; we zelle d'r strakkies toch genoeg van langs krijge als de Gouwe Bruid komt. 't Zal me 'n effetieve pan worde. Kijk Moeder! ik heb 'n bak vol snippers om te strooie; gouwe en rooie en gele en blauwe en Strooi jij maar raak kind, maar hang in 's Hemels naam niet zoo op me lichaam o! daar loopt Hein met de pruim die zal d'r wel ai wat van weten O, Hein' Hein-tje kom ereis even hier. Hein, een lang opgeschoten lummelige jon gen, die zijn naam aan n bijzonder opgezette wang dankt, komt nader en vraagt, met twee vingers even onder zijn pofpet vegend, heei beleefd: wat mot je ? Hoever bennen we? gossie wat zie j ed'r fijn uit Hein, 'n nieuw boezeroen an en 'n rooie felaar om je bent 't heertje! Komt er al wat an? O, Hei! zeg Rooie Dirk jij zal 't wel wete, loop es niet verder door? Rooie Dirk, een van de meest bekend* figuren van de Vischmarkt kijkt zijn ondervraagster min of meer lodderig aan en ant woord met een stem vol alkohol: D'r is nog geen steek van d'r te zien niewaar Hein r Nog niemendal, maar 't zal niet lang meer dure want 't is bij half elf en ze zou zoowat om die tijd hier weze, je weet, Doortje is 'n precies mensen van de klok. 'N ree wijf voor d'r eer.-en zeuventig; ze mag d'r weze, hoor! 't Groepje pratende vischvrouwen, bothobbelaars, vischventers en schoonmakers, dat bij den. grooten ingang van de vischmarkt te Amster dam stait, puff,-nd en blazend door de onge wone hitte, wasemt pen alles behalve aangenaaen geur uit; de gelaatskleur der verschillet de personen is afwisselend, rood, violet, paarsch en blauwachtig oranje, maar met moed en vol harding trotsteren zij hitce, benauwdheid en onfrissctie-vischlucht, want een groot pleizier staat hun te wachten: Doortje Vrees, die reeds veertig jaren lang een sieraad van de markt'' is, treedt heden de bruidsdagen in van haar Gouden Bruiloft, die zy over 14 dagen met haar echtgenoot Hendrik-Karel hoopt te vieren. Verschillende andere groepen vischverkoopers en venters, hobbelaars, schrapers en verladers staan over de markt verdeeld, in spanning wanneer de lang verwachte jubilaresse zal verschijnen. Overal wordt over het gouden bruidspaar gesproken, iedereen weet er wat van te vertellen want iedereen kent Door Vrees en haar man. Je moet er niet gering over denke, be weert een vrouw die ook al jaren lang in 't vak is 'cis geen kleinigheid om veertig jaar lang met God en met eereje vischklantjes te benouwe en iedereen naar z'n eigen idee en liefde voor visch te bedienen, en ze magge zegge wat ze wille, Door is een tfletief flink wijf hoor; ze heit goeie klanten onder den rijkdom, ze weet d'r prijs wel te make, maar en de vrouw zet met opgetrokken wenkbrauwen en vooruitgostoken lippen een wijsgeerig ge zicht ze geeft ook waar voor 't geld. D'r mag niet, kijk, dat niet' an der vissies mankeere of ze zeit bij d'r eigen: menschliel vandaag eet jij geen visch van Docr ! ik wil niet zegge dat ze d'r negotie weg geeft of cadeau doet maar ze heit nou eenmaal de occasie om d'r naadje te naaie en waarom zou ze dan 't gare present geve, snap je! Ze heit 'n goed bestaan, vult een ander aan, d'r man verdient ook nog, die is al jare aan de stadsreiniging en d'rlui kindere benne getrouwd. M'n lieve ziel wat wil je nou meer; ze is gezond als 'n vitch en d'r kerel is ook nog niut van koek, wat 'n wonder dat ze var. daag in d'r noppies wezen zal! En rejaal leva ze d'r van, allebei! roept een vischverpakker. D'r zal van daag wel wat te proeve weze; ik weet wel dat ik m'n drinkensbakkie vol krijg Nanie ga 'n eindje op zij dan kan ik 'n oogie op de Geldertchekaai houwe, je kan nooit wete of ze van daag niet van die kant er op komt. Gekheid, als ze toch komt van de Kloveniersburgwal. zeg ik ja. Hoe weet jij dat nou heb jij de wijs heid weer in pacht, schele rnarmik Elie heit me toch zelf gezeid alsdat ik 'n oo^ieop de kaai zou houwe. Zoek je 'n matschudding? zeg 't dan maar ... Ja 'k ben daar bang voor je groote waffel, kom maar op als je trek heb! Hou jijlui nou je snaters assieblief, bè! en maak geen onnoodige htrrie vandaag! Allo jij die kant uit en jij hier heen ! en met haar twee krachtige armen duwt een stoere vischvrouw de kibbelende Kannen, die. reeds verhit door de overmatige warmte en een te vroeg genomen kiepertje", de hoofden dreigend bijeen bren gen, van elkander af. En als zij de twistenden gescheiden heeft zegt ze: Elie heit z'n handen meer dan vol van daag, hij mag wel een extra happie hebbe. Ik zeg immers niet dat Elie Drukker z'n best niet heit gedaan, bromt de een, met een schuwen, zijdelingschen blik op de breedgebouwde vrouw. Dat 's je geraaien ook, mager model' D'r is niemand an de markt die d'r zoovee'. moeite van heit gehad. Hij en Allegro hebbe de heele versiering bezorgd .. .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl