De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 4 september pagina 1

4 september 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1106 WEEK DE AMSTERDAMMER A°. 1898. VOOE NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een byvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Zondag 4 September Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 AuaonceB uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen duor de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. Copie voor het Weekblad te bezorgen of te adresseeren: Administratie, Singel 542. timmiiiiiiiiiimi i N H o v D VAN VEERE EN VAN NABIJ: De Inhuldiging. Een schoone droom? Hoe in Engeland 'n wet de koninklijke bekrachtiging knjgt, door Th. M. Ketelaar. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Verband tusschen werkplaats en arbeiderswoning, door P. P. (Slot) KUNST EN LETTEREN: Muzikale kritieken, door Ant. Averkamp Het boek van Bauer en Dysselhof, door v. M. De wandschildering Christus consolator van Jan Bleys, door v. M. Italiaansehe weefkunst, door E. W. P. Jr. Uit Zuid-Nederland, door W. G. van Nouhnys. Boek en Tijdschrift, door G. v H. FEUILLETON: Onverstoorbaar. Indische schets, door Ven». RECLAMES. VOOE DAMES: Het thèatre de l'Qdéon en de Samedis populaires door Voyageuse. Sarah Grand over de Oude en de Nieuwe Vrouw. Allerlei, door E-e. FINANCIEELB EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHAAKSPEL. SCHETSJE: De onderzeesche boot, naar het Engelsch van Fred. Hood. INGEZONDEN. ALLEELEI PEN EN POTLOODKRASSEN. ADVEETENTIEN. miiiiiiiiiiiiiiimintiiimiH iiiiiiini imiimimiiiiii in De Inhuldiging. De 6de September is voor Nederland een dag van beteekenis. Wilhelmina cal ingehuldigd worden in de hoofdstad des Rijks, in een zitting van de vereenigde Staten-Generaal, tot welker bijwoning een aantal heeren en dames genoodigd zijn. Tengevolge van de afwezigheid van man nelijk oir, zal voor het eerst de kroon gedragen worden door een vrouw, recht streeks afstammeling van Willem den Oude, graaf van Nassau, den vader van Willem den Zwijger, wiens nakomeling schap in mannelijke linie met den beroemden Stadhouder, koning van Engeland, Willem III, uitstierf. Wilhelmina alzoo, de laatste der Friso's, zal dezen zijtak doen eindigen, gelijk Stadhouder Willem III het Huis van den Grooten Zwijger voor goed afgesloten heeft. Na het uitsterven van het eerste stadhoudersgeslacht, afstammelingen van Wil lem den Zwijger, in 1702, ziet men nu de laatste afstammeling zijns broeders, Jan v. Nassau, tot Koningin der Neder landen gehuldigd; de inhuldiging van Wilhelmina kan derhalve niet door die van een andere telg uit het oude Huis van Oranje-Nassau worden gevolgd. Zeer natuurlijk dus dat deze troonsbestijging, onder zoo bijzondere omstandigheden, veel hooger belangstelling wekt, dan de beida voorafgaanden; zóó dat de deelneming in het feest hieraan gewijd misschien even groot is, als toen, na de Fransche Overheersching, aan Willem I de kroon werd aangeboden; het begin van den zelfstandigen Staat, die Let Koningrijk der Nederlanden zou heeten. Aan alles is het duidelijk, dat het nationaal gevoel zich bij de inhuldiging der laatste Oranje-telg zal uiten in geestdriftige feest vreugde, als wilde het op dezen dag al de overwinningen en zegeningen vieren, d ie sedert het Stadhoudersschap van Willem den Zwijger tot hedeti het deel der Neder landsche natie zijn geweest. Het feest, zoo langdurig voorbereid, is bovenal een feest gewijd aan de historie van Nederland onder de beide takken van het Huis van Oranje-Nassau. Het spreekt van zelf, dat hierbij het verre verleden nog meer tot het Nederlandsch gemoed spreekt dan de geschiede nis der laatste beide eeuwen. Willem v. Oranje, Maurits, Frederik Hendrik en de Stadhouder Willem III doen hun licht stralen over het heden, daar zij niet alleen ons land, maar een groot deel der be schaafde wereld hun invloed hebben doen ondergaan. Prinsen aangaande wie, uit welk oogpunt men hun daden ook mogen be schouwen, men niet zalkunnen ontkennen, dat zij mannen van luitenyewone beteenis zijn geweest. Het lot echter heeft niet gewild, dat na het eindigen van de eerste reeks stad houders, de nakomelingen van Jan Willem Friso even begaafde en beroemde personen zouden zijn. Noch van Willem IV en Willem V, de laatste stadhouders, noch van Willem I, Willem II en Willem III, de drie gestorven Koningen, zal het nage slacht iets vermelden, dat hen doet kennen als de evenknieën van de stichters onzer onafhankelijkheid of van Willem III, Engelands koning; al moge in meerdere of mindere mate hun het bezit van zekere deugden niet worden ontzegd. De glans van de Kroon der Nederlan den, in het oog van landgenoot en vreem deling, is afkomstig uit een tijd, toen die kroon zelf niet gedragen werd; want zij is nog jeugdig; niet meer dan vijf en tachtig jaren oud. En juist de geschiedenis dezer vijf en tachtig jaren is alles behalve rijk aan verheffende momenten. Over de Regeering van Willem I, de 27 j aren, waarin wij de vereeniging met en de scheiding van Belgiëbeleefden, en de koning zich geenszins een beleidvol staats man betoonde, kan moeilijk met inge nomenheid worden gesproken, al ontbraken enkele lichtpunten niet. Willem II, naar het algemeen oordeel, een man van zeer aangename hoedanig heden, stond, als staatsman niet boven zijn vader. Alleen het revolutiejaar 1848 kon hem een grondwet afdwingen, die werkelijk dien naam verdiende te dragen. En terwijl men het Willem II als zijn grootste staatsmansdeugd moest toerekenen, dat hij zich niet durfde blijven verzetten tegen den volkswensch, die volkseisch ge worden was, is de hoogste lof, welken men Willem III, gedurende zijn veertigjarig koningschap heeft kunnen geven, dat de bezworen grondwet nooit door hem ge schonden werd. Wij bedoelen hiermee geenszins te zeg gen, dat er niet velerlei diensten van meer bescheiden aard, door de drie Koningen den lande zijn bewezen, maar het is dui delijk, wanneer men hen plaatst naast Willem den Zwijger en zijn nakomelingen, het niet het nageslacht van Jan Willem Friso is, waaraan een feest, als thans gansch Nederland vervult, het eerst doet denken. Intusschen, zij de eenheid van den zelf standigen Nederlandschen Staat niet door deze koningen bevochten of bewerkt, maar door de omstandigheden sedert stadhouder Willem IV, en vooral onder en na den druk der Fransche Overheersching gewor den, als nu Wilhelmina tot koningin wordt gehuldigd van den constitutioncclen Staat, telt onder de oorzaken van feest vreugde hetgeen in de laatste vijf-en tachtig jaar verkregen is ten zeerste mee. Het ccne ongedeelde volk, dat naar zijn grondwet zichzelf bestuurt, zonder eenigen inbreuk op zijn rechten meer te moeten vreezen, zich van zijn wèlbevestigde vrij heid bewust, reikt gaarne de kroon aan de laatste dier Oranjes, door welk geslacht het eenmaal haar onafhankelijkheid van Spanje heeft verworven, en waaronder het ten slotte eene positie heeft bereikt, door velen benijd. De laatste der Oranjes voert een naam, die een symbool is van veel gemeenschappelijk doorgestaan leed, van een groot aantal te samen begane fouten, maar ook van een onafzienbare reeks van behaalde voordeelen, van stoffelijken en zedelijken aard. En zij, die thans d3 kroon zal dragen, mag een gelukkige heeten. Vijftig jaren van constitutioneel leven hebben een toestand te voorschijn ge bracht, die het plaatsnemen op den troon tot een niet al te zware taak maakt voor een achttienjarige. Het reyecrcn, dat in naam krachtens de grondwet haar wordt opgedragen, is inderdaad niet anders dan iets vormelijks geworden, nu reeds uit kracht der gewoonte het parlement met parlementaire ministeries het schip van Staat stuurt naar de inzichten des volks, voor zoo verre dit kiesrecht heeft gekre gen. Slechts nog n /inalc kiesrechtuitbreiding en men zal kunnen zeggen, dat in Nederland, gelijk het in den constitutioneelen vrijen rechtsstaat behoort, het volk zichzelf r?geen. Htt ?",'/.''/!/,? beleid, dat men vóór het constitutioneele tijdvak van vorsten eischte, en recht had te eischen, is thans vervangen door de deugd, door Willem III zoo trouw be oefend, van zich te schikken naar de grond wet; en het eenige politiek beleid, dat onder de werking onzer grondwet nog te betoonen zou zijn, kan in niets anders bestaan, dan in zijn invloed aan te wen- j den, om de zelfregeering des volks, door middel zijner vertegenwoordiging, nog meer volkomen te maken. De moeilijke regeerings-tna.k van weleer, die een buitengewoon intellect en eene daarmede in evenwicht verkeerende rast heid van wil vorderde, is zoo goed als ge indigd ; andere eischen worden thans Vorst of Vorstin gesteld, waarbij de u'armle van het gemoed van nog veel hooger waarde is te achten dan de scherpte des verstands. Dit geldt ook van Wilhelmina, die als representeerende het volk in zijn eenheid, een groot aantal formeele daden heeft te verrichten, welke ook bij ontstentenis van alle Staatsmansbeleid, haar beslag zouden kunnen erlangen, zonder dat de Staats zaken daar maar iets onder behoefden te lijden. Haar eigenlijke taak, op haar achttienden verjaardag aanvaard, is van geheel anderen aard. Dragende den naam van Oranje; ge plaatst op den troon als eerste dienaresse van den Staat; groot van invloed door een afkomst, die haar de sympathie van het overgroote deel der natie verzekert; door haar titel met majesteit bekleed ; kan Wilhelmina veel doen voor het volk, dat haar huldigt met zoo bijzondere genegenheid. Niet door een ijdel vertoon van macht met zoo geringe machtsmiddelen als haar zijn toebedeeld; niet door bovenal te hechten aan den uiterlijken luister van den troon, dien de onnadenkenden zoo gaarne met velerlei soort van klatergoud versieren; niet door de Majesteit te zoeken in tal van vorme lijke handelingen, die eertijds van beteeke nis, in onze dagen hun zinledig karakter onmogelijk kunnen verbergen; maar door haar hart te geven aan haar volk ; door gloed en geestdrift te wekken voor de eeuwen oude idealen der menschheid; door het Nederlandsche volk, meer nadenkend dan tot handelen geneigd van nature, tot groote daden te bezielen. De dag der inhuldiging ligt bijna drie en een halve eeuw var. dien, waarop de eerste der Oranjes besloot de Nederlanden te verlossen van de Spaansche tyrannie. Die strijd is gestreden, en de overwinning werd volkomen, al moest men later spreken van een worsteling van tachti<j jaar. Doch een niet minder geduchte kamp vervult thans de beschaafde wereld, dan die welke destijds de krachten der uit/tekendsten vroeg. Evenals in de dagen van den Zwij ger is er nu een nieuwe wereld in wor ding, een gevolg van nieuwe denkbeelden en van een ontwaakt streven naar vrijheid en recht. De Staal is gevestigd zelfstandig, onafhankelijk, maar na den Staat komt de Maalsn:ltapi'>ij een uitdrijving vragen van alle tyrannie. Overal waar de beschaving woont, ook bij ons is het te doen om den zegepraal van de christelijke, humanitaire beginselen, opdat de stoffe lijke, verstandelijke en zedelijke schatten zooveel mogelijk het gemeengoed zullen worden van alle zonen en dochteren des lands. Welke strijdleus klinkt in onzen tijd luider dan deze: den mensch tot mensch te maken door een menschwaardig bestaan ? Ah, deze oorlog zal langer duren dan tachtig jaar! Maar nooit was het bestijgen van een troon een ernstiger daad dan aan het eind der negentiende eeuw. Het zou dwaasheid zijn, misdadige dwaasheid, dit voorbij te zien of te verzwijgen. De maatschappelijke wereld is in gisting, en geen grooter teleurstelling zou een vorst zich zelf en zijn volk kunnen bereiden, dan door een kroon te aanvaarden in den waan, dat den Staat zijn hart toekomt, en niet de Maatschappij. Daarom, als wij Wilhelmina thans zien ' huldigen, gekroond door de Nederlandsche maagd, denken wij niemand liever dan den Zwijger aan haar zij. De man, die zijn krachten, zijn leven gegeven heeft, en zijn fortuin. W i>j weet in hoe meni^ opzicht i.k-laa'sle der Oranjes den eerste zal gelijken ; wie weet hoeveel er ook van haar ge vorderd zal worden ! Maar zeker is het, hartelijke toewijding aan de belangen van het geheele Nederlandsche volk, en bovenal de zorg, door woord en daad, door aan sporing en voorbeeld, voor de stoffelijke en zedelijke verheffing van de honderdduizen den, die een zóó moeilijk bestaan leiden, zullen haar loonen met een erkentelijkheid, die alle uiterlijke glorie, zelfs het onstuimigst feestgedruisch, in waarde overtreft. Van de hoop op zulk een toekomst ver vuld, begroet het volk zijn jonge Koningin, en klinkt door heel het land de kreet, waaraan de dankbaarheid steeds reiner klank moge geven: LEVE WILHELMINA, Neerlands Koningin! Een schoone droom? »Het is het wederzijdsch wantrouwen, dat de natiën tegen elkander in de wape nen houdt. Mocht het ooit mogelijk zijn, dit wantrouwen weg te nemen, dan zou dit nog eer kunnen gebeuren door overleg tusschen de regeeringen onderling dan door andere middelen ; eerder zeker dan door de babyloniaehe verwarring van interna tionale verbroedering, van internationale parlementen en wat al verder in dier. geest is voorgeslagen.1' Zoo sprak Moltke in de zitting van den Duitschen Rijksdag van l Maart 1S80 en zoo denkt ook czar Nikolaas II, blijkens de voor eenige dagen openbaar gemaakte circulaire van graaf Mouravieff. Het valt niet te ontkennen, dat de oude spreuk: »wilt ge den vrede, zoo rust u ten strijde" in onze dagen bijna eene parodie is geworden. Het zijn juist de toerustingen, voortgezet met een koortsachtigen ijver, die slechts let op wat de buurman doet en niet op wat eigen krach ten toelaten, welke het gevaar voor het uit breken van een oorlog steeds dreigender maken. In 25 jaren zijn de gezamenlijke oorlogsbudgetten der Europeesche staten verdubbeld. En niets geeft reden om te onderstellen, dat er aan deze beangsti gende progressie van grootendeels nuttelooze uitgaven een einde zal komen. De circulaire van graaf Mouravieff zet het waanzinnige en ondragelijke van dergelijke uitgaven uiteen op eene wijze, zoo duidelijk en zoo welsprekend, als nog nooit is ge schied op een der vredescongressen, over welke de oude Duitsche strateeg zoo min achtend sprak. En die gulden woorden, idealistisch en praktisch te gelijk, weer klinken van de hoogte van een der machtigste tronen van de wereld. Want Mouravieff spreekt uit naam van zijn keizerlijken meester, van den Russischen autocraat. Wat de regeeringen zullen antwoorden op de haar door Rusland toegezonden uitnoodiging, schuilt nog in het duister. Ongetwijfeld zijn zij gepolst en heeft het antwoord van de meesten niet ongunstig geluid. Maar de diplomatie is eene meesteresae in de kunst om eene toestemming zoo in te kleeden, dat deze eene latere weigering niet uitsluit; reeds lang vóór Talleyrand paste zij diens leer toe: la parole est donnêe u l'homme pour cacher ses pensees. Als wellicht over eenige weken de gevolmachtigden te St. Peters burg bijeenkomen, zal er wel geen bij zijn, die een werkelijke volmacht bezit om het voorstel van heeler harte te steunen. Allen zullen verklaren, dat hunne regee ringen het nobele initiatief van den jongen heerscher hoogelijk waardeeren; zij zullen den voorsteller onder bloemen begraven. En dan zullen de practische bezwaren breed en breeder worden uitgemeten en er zou bijna een wonder moeten gebeuren, als de vereischte overeenstemming tot stand kwam en het ontwerp niet eveneens zij het dan ook onder bloemen be graven werd. Voorloopig heeft nog slechts de achtste groote mogendheid, de pers, gesproken. n haar antwoord is niet bemoedigend. Lof van alle zijden, maar meest op sceptischen toon en zelden zonder voorbehoud, van Fransche zijde zelfs, na dien lof, in de toongevende bladen een bondig en zeer beslist nonpossuinufs. »Zoolang het onrecht Frankrijk aangedaan, niet is hersteld, kunnen wij noch aan ontwapening, noch zeJfs aan vermindering onzer toerustingen denken." Het verrassendste in het voorstel van den czar is juist, <lat hel is u'rtgegaan van Friuikriik's bondgenoot. Tut nu toe hebben de Fransche regeeringspersonen, als de czar van vrede sprak, diens woorden ijverig herhaald. Maar het voorbehoud heeft nooit ontbroken. In zulk een czarentoast was altijd wel een woord te vinden, dat herstel der Fransche grieven scheen te beloven. In de circulaire van graaf Mouravieff wordt gesproken over »de beginselen van billijkheid en recht, op welke de veilig heid der Staten en het welzijn der volkeren berusten.'' Die zelfde woorden gebruikte de czar, een jaar geleden, in den toast door hem op den president der Fransche Republiek uitgebracht. En dit beduidt volgens de Franschen: »Eerst moeten wij Elzas en Lotharingen terug hebben, en dan ... zullen wij zien." Zal het bondgenootschap nu reeds aan deze aspiratiën moeten worden getoetst? Dan zullen de platonische betuigingen van vredelievendheid ijdel blijken te zijn. Dan zal wederom het woord van den dichter worden bewaarheid: Leicht bei einander wohnen die Gedanken, Doch hart im Raume stossen sich die Sachen. Moltke wij willen den ouden held nog ns het woord geven schreef in een brief aan Bluntschli: »Der ewige Friedeu ist ein Traum, und nicht einmal ein schoner Traum." Het laatste is een punt van smaak en gevoel. Het eerste zal, vreezen wij, niettegenstaande het prij zenswaardig initiatief van den czar, voorloopig nog wel eene droevige waarheid blijven. Hoe in Engeland 'n wet ie Mnlliïe Naar aanleiding van de wet, waarnaar de Engelse onderwijzers reels zo geruime tjjd verlangd hebben en die nu eindelik door 't Parlement is aangenomen, nl. de wet ter ver zekering van 'n pensieoen voor de oude dag, beschrijft The Schoolmaster , hoe deze wet de koninklike bekrachtiging ontving. De eigen aardige plechtigheid, waarmee zulk 'n bekrach tiging gepaard jaat, zal waarschijnlik ook Nederlandse lezers genoeg belangstelling inboezemen. Wanneer een wet door de beide Huizen is aangenomen, behoeft ze nog slechts de koninklike bekrachtiging om ze, zoals lord Hall zegt. te kompleteren en te volmaken. En die bekrachtiging kan wettig niet achter wege blijven. Wanneer de vorst (vorstin) zelf niet aanwezig is, wordt deze bekrachtiging gewoonlijk verleend door een kommissie, welker benoeming door de koningin altijd eigenhandig getekend moet worden («signed with her own hand"). The Griffier der Kamers maakt twee stellen g -reed met de verschillende wetten, elke wet op 'n afzonderlik vel papier; een stel voor de Griffier van H. M. om aan de kommissie te overhandigen, een voor H. M., om na te gaan, voordat zij de aanstelling der kommissieleden tekent. De wijze, waarop de koninklike bekrachtiging wordt verleend, is nog geheel als vroeger. Drie of meer van de kommissieleden, zittende op 'n bank tussen de »Wolzak" en de Troon, bevelen de stafdragers (Us/iers o/ the Black Rod) aan 't Lagerhuis mee te delen, dat de tegenwoordig heid van zijn leden in 't Hogerhuis wordt ver langd, ten einde de kommissie lezing van de Wet te horen doen. Hierop gaat 't Lagerhuis, voorafgegaan door de »Speaker", onmiddellik naar 't Hogerhuis De korte namen der wetten worden door de griffier der koningin voorgelezen, de koninklike bekrachtiging op elk artiekel wordt getekend door de griffier der kamers in Xormandies Frans en wordt zo opgenomen in de Handelingen van 't Hogerhuis. De gebruikelike vorm van bekrachtiging is: »La Reyne Ie veult". Oa de koninklike bekrachtiging te weigeren zouden de woorden >-La lleyne s'avisera" moeten gebezigd worden. Van dit recht van veto werd 't laatst gebruik gemaakt in 1707, toen koningin Anna weigerde 'n wet te tekenen, betrekking hebbende op de Schotse mielietsie. Wanneer de wet aldus geheel van kracht is geworden, wordt 'n geautorieseerde afdruk in de archieven van 't Hogerhuis bewaard, terwijl ze dan verder door de landsdrukkerij (ijueen's jirinters) verspreid wordt. Bij de bekrachtiging van de bovenbedoelde wet was de gang van zaken aldus: Te onge veer half drie gingen de deuren en verguld koperen poorten van 't Huis der Lord open en de stafdrager verscheen. Langzaam en plechtig naderde hij 't Huis der Gemeenten. Alle deuren vlogen voor hem open, behalve de laatste en deze, de binnendeur van 't Huis der Gemeenten, werd dichtgeslagen en vlak voor hem gesloten. Drie ^stoten met de staf op de eiken vloer en de partier van 'i Lager huis zag door kleine tralies in de deur, wie er klopte. De portier maakte 'n buiging veor de Sjwiker en kondigde aan: »Black Rod.'' Hierop werd de deur geopend en «Black Rod" verscheen in 't Huis der Gemeenten. In z'n eigenaardig ouderwets kostuum maakte hij eerst bij 't binnenkomen 'n buiging, waarna hij de Syetikcr naderde, nogmaals driemaal boog, en [de voorzitter met het Lagerhuis eerbiedig uitnodigde in 't Hogerhuis te ver schijnen. Slechts weinige leden volgden de Xjicdker en de stafdrager van 't Lagerhuis. De griffirr van 't Hogerhuis las nu het besluit tot benoeming der vijf kocmrissieleden, welk 't z-pgel van 't koninkrijk droeg. Toen begon 'n zonderling en krgdurig duet tuisen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl