Historisch Archief 1877-1940
N°, 1107
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOE NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar B 0.12',
Dit bla<l is verkrijgbaar Kiosk 10 BoulevurJ Jes Capuciiies tegenover het
Graad Cale, te Parijs.
Zondag 11 September.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
AnnoncM uit Diütarhlaml, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
Copie voor het Weekblad te
bezorgen of te adresseeren:
Administratie, Singel S42.
INHOUD
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Landbouw, Handel
en Nijverheid en hunne vertegenwoordiging, door
G. W. B. Geen teerplicht zonder verbeterd
openbaar lager onderwijs, door H. J. Top. (I.)
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Het congres der
engelsche Trade-unions, door D. Stigter. KUNST
EN LETTEREN: De nieuwe werken van Verdi.
De Inpressionisten, door S. (slot) Nationale
tentoonstelling van kleederdrachten, door B. W.
P. Jr. (II.) Arti et Amicitiae, door v. M.
Drukwerk en drukkunst, door J. G. V. Yetta
Blaze de Bury en hare Dames d'hier et
d'aujourd'hui", door J. C. v. Riemsdijk. Vuurwerk
op de Maas, door A. van Veen. FEUILLETON:
Onverstoorbaar. Indische schets, door Veha- (II.)
JIECLAMES. VOOR DAMES:'Toen en nn, door
Mariana. Een brief van Adrienne Lecouvreur.
Allerlei, door E-e. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
SCHAAKSPEL. SCHETSJE: De Vreemdeling,
naar het Fransch van Maurice Leblang. ALLER
LEI: Navolging en sleur, door J. Wollhuis.
PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVER
TENTIËN.
niiiiiititiiiiiiiiiiiMimiiiHiii
Landbouw, Handel en Nijver
heid en hunne vertegen
woordiging.
Een paar weken geleden is in dit week
blad overgenomen eene oproeping door mij
gericht tot de landbouwers in Nederland
om hunnerzijds aan te dringen op Kamers
van Landbouw, juist op dit oogenblik nu
de vertegenwoordigers van den Handel
alle krachten inspannen ter verkrijging
van betere Kamera van Koophandel. De
redactie, instemming betuigende met het
denkbeeld, teekent er bij aan, dat de
Landbouw overigens niet ijverzuchtig be
hoeft te zijn op den Handel, wat aangaat
de onbeduidende Kamers, waarin de laatste
tot heden zijn officieele vertegenwoordiging
heeft gevonden en dat de bestaande vrije
landbouwvereenigingen in beteekenis en
werkkracht vrij wat hooger staan. Ik
beaam dit volkomen, maar juist omdat het
doel en de beteekenis van verdere strekking
zijn, zij 't mij vergund er even nader op
terug te komen, in de hoop vooral er de
belangstelling voor bp te wekken ook van
iiiet-landbouwers, die als regel geen kennis
nemen van hetgeen over dergelijke onder
werpen in vakbladen geschreven wordt.
In veler oogen worden de bloei en de
voorspoed eener natie afgemeten naar den
toestand van de groote middelpunten der
bevolking en het leven en vertier, dat zich
aldaar openbaart in handel en nijverheid.
Bevordering van ontwikkeling en bescha
ving der bewoners in deze omgeving wordt
niet alleen beschouwd als eerste en voor
naamste taak, maar niet zelden worden
de oogen gesloten voor de toestanden der
bevolking, daar buiten levende en zwoe
gende, als behoorde zij tot eene minder
waardige soort. Het platteland over 't
geheel genomen staat daardoor veel ten
achteren bij de steden. In allerlei opzichten
blijkt dit; groote gemeenschapswegen
worden aangelegd uitsluitend met het oog
op de belangen dezer steden; alles wat
kunst en wetenschap kunnen bijeenbrengen
wordt aldaar opgehoopt, inrichtingen van
onderwijs, van weelde en gemak verrijzen
er uit den grond en trekken de bevolking
tot zich; het platteland wordt daardoor
ontvolkt van alles, wat maar eenigzins
kans ziet zich in deze middelpunten een
bestaan te verwerven van hen, die niet
om dringende redenen van ambt of bedrijf,
verplicht worden er verblijf te houden.
De noodlottige gevolgen van deze
opeenhooping blijven niet uit; zij openbaren
zich in eene kunstmatige overbeschaving,
een rusteloos jagen en zenuwachtig ver
keer van geheele volksklassen, die niet
nalaten heillooze overprikkeling van
lichaam en geest te veroorzaken. Om
hieraan zoo al niet een einde te maken,
maar ten minste de toename tegen te
houden, is het eenige middel, te trachten
eene afleiding te vinden naar het platte
land. Wanneer het mogelijk is
levensvertier en ontwikkeling daar te voorschijn
te roepen, kan het niet anders of dit moet
op de geheele maatschappij een gunstigen
invloed uitoefenen, ook en vooral door
ontlasting der steden.
Ten einde hiertoe te geraken, moeten
echter de ware beteekenis van het platte
land, zijn bedrijf en zijn bevolking beter
gekend en erkend worden, dan tot heden
over 't algemeen het geval is. Hetgeen
het platteland noodig heeft voor zijn
materieele en geestelijke ontwikkeling, is
verschillend, zijne menschen en behoeften
zijn anders dan die der steden. Hebben
deze laatste, heeft haar groothandel en
grootindustrie snelle spoorverbindingen
noodig en breede waterwegen, het platte
land vraagt eenvoudige tramwegen en ver
beteringen van kleine riviertjes. Vragen de
steden ruime musea en tentoonstellingen op
velerlei gebied ter bevordering van kunst
en industrie, het platteland is gebaat met
proefvelden om verschillende zaden en cul
turen ingang te doen vinden. Hebben
eindelijk de steden tal van inrichtingen
van Hooger en Middelbaar onderwijs, ge
makkelijk toegankelijk voor hare bewoners,
het platteland heeft behoefte aan land
bouwonderwijs voor allen bereikbaar. Zoo
eischt eene wijze staatszorg naar gelang
van omstandigheden verschillende toepas
sing voor de bewoners van hetzelfde
vaderland en die allen naar evenredigheid
bijdragen in de lasten. Niet altijd is
dit in overheidskringen genoegzaam be
grepen ; zoolang er welvaart heerschte
op het platteland, tengevolge van de
hooge prijzen der landbouwproducten
viel deze ongelijke bedeeling ook minder
in het oog; toen echter een twin
tigtal jaren geleden de landbouw begon
te kwijnen, toen tengevolge daarvan de
neringdoenden en ambachten in dorpen
en gehuchten hun bestaan zagen bedreigd,
toen grondeigenaars en andere gegoeden
elders een heenkomen zochten om niet
in den noodlottigen achteruitgang te
worden medegesleept, toen verhieven zich
klachten in alle provinciën van ons land,
bij de regeering aandringende op meerdere
behartiging van de belangen van het
platteland. En dat het te kort werd ge
daan, vergeleken bij hetgeen ten bate der
groote centra geschiedde, blijkt duiddijk
reeds bij het nagaan der hierboven ge
noemde voorbeelden. Millioenen zijn in
de laatste halve eeuw van staatswege uit
gegeven voor den aanleg der sporen in ons
land, schoorvoetend zijn in de allerlaatste
jaren pas enkele duizenden toegestaan voor
tramwegen; het toezicht op de groote
rivieren is aan een afzonderlijk corps amb
tenaren toevertrouwd, verscheidene vaarten
en kanaaltjes, voor den landbouw zoo hoog
noodig, zijn onbruikbaar door gebrekkige
regeling van het onderhoud; rijks hoogere
burgerscholen en scholen van middelbaar
onderwijs staan in alle steden open, maar
het lager landbouw-onderwijs, dat de hoeren
kinderen noodig hebben, is aan eigen
krachten overgelaten, al ontvangt het in
de laatste drie, vier jaren ook een luttele
subsidie. Zoo is het met veel, zoo niet
met alles, en zeer begrijpelijk; de
regeeringspersonen, voortgesproten uit en levende te
midden der groote kringen van gemeen
schap, zullen ook bij de meeste onpartij
digheid, de volmaakste goede trouw, het
eerst luisteren naar de wenschen hunner
omgeving, haar behoeften van het meeste
belang achten en die het eerst trachten te
bevredigen. Wat daar buiten ligt, komt
op de tweede plaats en zal dit te langer
blijven, wanneer het niet in de gelegenheid
is zich te doen hooren Het platteland
verkeert in dien toestand en nu de groote
neringdoenden der steden, de kooplieden
en industrieelen zich hebben aangegord
om meer macht en meer invloed te ver
krijgen, acht ik het tijdstip geschikt om de
bewoners van het platteland, de landbou
wers en belanghebbenden bij hun bedrijf,
op te wekken mede hun stem te ver
heffen, niet met de bedoeling hun mede
burgers te verdringen of tegenover hen
plaats te nemen, maar om naast deze en
als gelijkgerechtigden zich te doen gelden.
Meer dan ooit is dit van beteekenis op
dit oogenblik. De landbouw verkeert in
een overgangstijdperk van het grootste
gewicht, het geheele bedrijf van den land
bouwer ondergaat verandering ; wat vroeger
een sleur en routine was, zich slapende
overervende van vader op zoon, is geworden
tot een wetenschappelijk bedrijf en zal het
in de toekomst nog meer moeten worden.
Ieder jaargetijde brengt nieuwe ontdek
kingen en wie bet meest op de hoogte is,
verkrijgt de beste oogsten. Nauwelijks een
tiental jaren geleden werd iemand als een
man van ijdele theorie bespot, wanneer
hij verzekerde, dat stalmest met goed
gevolg kon worden vervangen door kunst
mest, en tegenwoordig worden op ieder
dorp de boeren om hun achterlijkheid
uitgelachen, die nog meenen, dat zij het
landbouwbedrijf naar behooren uitoefenen
en kunstmeststoffen daarbij ontberen kun
nen. De eenvoudigste zandboer weet
bovendien, dat het verbouwen en
onderploegen van vlinderbloemige gewassen
den kostbaren stalmest en het straatvuil
kan vervangen. Dat heide en schrale
gronden kunnen ontgonnen worden zonder
hulp van veestapel of een kudde schapen
en dat ter verzekering van een gouden
oogat somwijlen het uitzaaien van bacteriën
noodig is, zijn algemeen bekende zaken,
die op iedere bijeenkomst van landbouwers
worden besproken. Doch juist door dit
alles, ik herhaal het, is de landbouw een
nieuw stadium ingetreden, zijn er voor het
bedrijf en de ontwikkeling der landbouwers
nieuwe eischen en behoeften ontstaan, die
meer dan vroeger nog het belang van
enkelen met dat van allen doen samen
smelten. In vele streken wordt dit hoe
langer hoe meer begrepen, vandaar hun
toetreding tot vereenigingen en bonden.
Hoe nuttig deze ook mogen werken,
wenschelijk ware het dat een meer alge
meen samengaan, eene officieele en wet
tige vertegenwoordiging tot stand kwam,
niet als de tegenwoordige Kamers van
Koophandel en Fabrieken, wier kracht, ik
erken het met de redactie, van luttele
beteekenis is, maar in den geest van
hetgeen de vertegenwoordigers dier Kamers
onlangs aan de regeering hebben ver
zocht, waarbij gezamenlijk er naar worde
gestreefd om het krachtig bevorderen van
Landbouw, Handel en Nijverheid als een
der eerste eischen van staatsbemoeiing te
doen erkennen. Door vroegere toestanden
geleerd, koesterde ik de vrees, dat bij het
baanbreken van deze nieuwe en betere
inzichten voor vakvertegenwoordiging
Handel en Nijverheid weer zouden voor
gaan, terwijl voor Landbouw dezelfde be
hoefte bestaat, vandaar dat ik de belang
hebbenden het woord «opgepast" heb toe
geroepen, nu het nog tijd is.
Breda, 30 Aug. '93. G. W. B.
Geen Leerplicht zonder
verbeterd Openbaar Lager
Onderwijs.
Is hier dan werkelijk verbetering een
dringende eisch? Verkeert ons openbaar
onderwijs in treurigen toestand?
Kwam de Volksschool. het ware funda
ment van den Staat, vc >rheen in Neder
land niet de volmaaktheid nabij? Ging
vroeger de vreemdeling niet op naar 't
land tusschen Eems en Schelde, om er,
vol eerbied, het onderwijs te bewonderen ?
Werd dit niet als voorbeeld voor velen
gesteld?
Volgens zekere legenden is het eenmaal
zoo geweest Maar... die tijd is lang voorbij.
»0, dat alles weten we" zegt menig
lezer.
»We hebben gelezen, wat de »Bond van
Nederlandsche Onderwijzers" over dit
onderwerp hesft gezegd, wat voorstellen
hij heeft gedaan, 't Is ons bekend, dat
het »Nederlandsch Onderwijzersgenoot
schap'', met behoorlijke gematigdheid, ook
wel stappen wil doen, om te komen op
beteren weg.
Jaren lang hebben wij den schoolstrijd
gevolgd en ons van harte verheugd, toen
er een eind aan kwam. Want ronduit ge
zegd, de zaak begon ons te vervelen,
liederlijk te vervelen ook. We hebben
van 't onderwijs meer dan genoeg." En de
lezer gaat over tot een ander artikel van
»de Groene" of bekijkt met genoegen nog
eens weer een geestige plaat van Braakensiek.
Lezers als de hier bedoelde, vindt men
vele ; eigen ondervinding heeft het mij ge
leerd. Toch waagde ik het, dit opstel ter
opname aan te bieden aan de Redactie
van De Amsterdammer. Want ik meen
nog iets anders over den toestand van het
Onderwijs te kunnen zeggen, dan tot dus
ver is geschreven, ik meen nog op andere
middelen tot verbetering te mogen wijzen,
dan tot nu toe aan de hand zijn gedaan.
En ik vind den tijd daarvoor juist nu
geschikt, omdat thans, door 't ingediende
Wetsontwerp op den Leerplicht, de aan
dacht van 't algemeen weer op het onder
wijs wordt gevestigd. Is die aandacht ver
minderd door afmatting zekere gezag
hebbende lieden in den lande zien dat
niet ongaarne en verkneukelen zich er
over in 't geniep toch bedenke men,
dat de school, het middel voor de Volks
ontwikkeling, een der voornaamste facto
ren is van ons Volksbestaan. Wie dit
ontkent, zoeke het ideaal van het wezen
der Naties bij Hottentotten of Zoeloe
kaffers.
In 't kort wensch ik vooraf de bewijzen
te leveren, dat de toestand der Lagere
School in waarheid ellendig is, m weerwil
van al de moeite, door Nederlandsche
Wetgevers aan dit «onderwerp van Staats
zorg" besteed.
't Spreekt van zelf, dat ik en hier in
't vervolg bedoel den toestand in 't alge- '
meen. Gunstige uitzonderingen 'evestigen j
den regel. l
De bewijzen voor de gebrekkigheid van
ons Lager Onderwijs liggeji voor de hand,
ze springen alom in 't oog.
Daar is een vergadering. Plaats of kleur
doen niets ter zake. Er zijn volwassen
menschen bijeen, menschen, die of> de
LagereSchool geleerd moesten hebben,hunne
gedachten onder woorden te brengen. Maar
hoeveel kunnen dat? Enkelen spreken.
Zij gaan voor. Doch de overigen 'i Ze
zouden ook wel iets willen zeggen, ze
hebben wel oorspronkelijke ideeën, maar
de macht van de uitdrukking der gedachte
ontbreekt hun de, Lagere School heeft
haar plicht niet gedaan, zij heeft geen grond
slag gelegd voor voldoende Volksontwik
keling. Nog altijd, als in de dagen toen
Multatuli verbetering zocht te brengen in
menig rotten toestand, kan de groote meer
derheid van ons Volk niet lezen: zij heeft
dit op de Lagere School niet geleerd. De
gevolgen daarvan zijn zeer bedroevend.
Wie heeft nooit in de een of andere
familie 't erbarmelijk gesukkel gezien met
de kinderen, die examens moeten doen, 't
zij ter toelating, 't zij tot overgang.
Weken, neen maanden te voren verkeert
het gezin in spanning. Van het slagen bij
zulke examens hangt nu eenmaal de toekomst
der kinderen af. Hoe grooter de liefde
der ouders voor hun kroost, des te vuriger
ook de wensch naar een bevredigenden
uikalfcg van het onderzoek. Er is zenuw
achtigheid in menig woning, de stemming
wordt er voor geruimen tijd bedorven, als
't examen een slechten afloop heeft. Dan
is de vader wrevelig, de moeder zit zuch
tend neer, nu zij haar lieveling, die toch
zoo trouw zijn best heeft gedaan, onge
lukkig ziet, er komen schaduwen in de
anders zoo zonnige dagen der jeugd. Alleen
de hoop op beter uitslag in later tijd
maakt den toestand nog eenigszins dra
gelijk. Ojk de examinatoren, 't zij leer
aren van scholen voor Uitgebreid Lager,
of Middelbaar Onderwijs, van Normaal
of Kweekscholen, klagen. Zij klagen over
de vruchtelooze moeite, bij leerlingen te
zoeken naar vorderingen, die in 't ge
heel niet bestaan. En waar zij men
zegt dat zulks soms voorkomt hun
goed hart lieten spreken, waar zij de hand
lichtten en een adspirant toelieten, die
eigenlijk afgewezen moest zijn, daar wordt
zulk een oogenblik van vergefelijke zwak
heid geboet door een eindeloos getob met
een leerling, die de lessen niet kan volgen,
van wien men nooit iets kan verwachten
dan belemmering in den geregelden gang
van 't onderwijs.
Hoofdzakelijk is dit alles te wijlen aan
dtn gcbrekki/jcn toestand der Lagere School.
Nu weet men hoe de achterlijke leerlin
gen worden geholpen door 't geven van
privaatlessen. Het cijfer der som, jaarlijks
in den lande voor zulke lessen besteed,
is de onfeilbare maatstaf van de waarde
van het Lager Onderwijs. Het klimt
ieder jaar, een nauwkeurig onderzoek heeft
dat geleerd. Dus rnoet de Lagere School
verminderen in gehalte. Want een af
neming van de geestvermogens der kin
deren in zulk een mate, dat bij de op
voeding in 't huisgezin en 't onderwijs in
de school nog bijzondere hulp noodig is,
kan toch niet waarschijnlijk worden ge
acht. Ware zulks wel het geval, we zou
den tot de conclusie moeten komen, dat
de meerderheid der kinderen in Nederland
tot de idioten behoort. Gelukkig is dat
zoo niet. Als een vader zuchtend het geld
voor dure privaatlessen neertelt, als hij
begint t,e twijfelen aan de vatbaarheid
van zijn kroost voor 't onderwijs, blijft
hem ten minste n troost: de mogelijk
heid van verzuim niet bij. het kind maar
bij de school. Dat verzuim bestaat en
moet een eind nemen, (er wille van de toe
komst van ons volk. Want men denke een
enkel oogenblik aan de ontzaglijk groote
schare van kinderen, die nooit ander on
derwijs zullen ontvangen dan 't welk in
de Lagere School wordt gegeven. Zij ont
vangen geen privaatlessen, zij zullen geen
andere inrichtingen van onderwijs bezoe
ken, van de schoolbanken gaan zij naar
de werkplaats of de straat. O ja, som
migen hunner zullen 's winters naar een
ambachtsschool gaan. Maar wat baat dit,
als de Lagere School geen degelijken grond
slag voor verdere ontwikkeling heeft gelegd?
L» het niet onverantwoordelijk, tal van
menschen plaats te laten nemen in de
Maatschappij, voor wier ontwikkeling tot
nuttige burgers in geen enkel opzicht is
gezorgd? Men klaagt over de verwilde
ring der groote massa, over haar blinde
lings naloopen van gevaarlijke leiders.
Maar heeft men er voor gezorgd, haar 't
licht te verstrekken, waarop ook de arm
ste, neen, deze in de eerste plaats, aan
spraak heeft, zullen de grondslagen der
Maatschappij niet in gevaar worden ge
bracht? Men heeft dit niet gedaan; het
schandelijk verzuim openbaart zich in tal
van teekenen. Verwonderd staat menig
een bij de stembus. De uitslag van som
mige verkiezingen slaat menschen van
allerlei partijen met stomme verbazing,
men ziet de treurige gevolgen van het
feit, dat het stembriefje in handen is ge
geven van menschen zonder het flauwste
begrip van hunne plichten als burgers
van den staat, menschen, verstoken
van de ontwikkeling, die tot zelfstandig
oordeel leidt. Dit nu is de schuld der
Lagere School en zij, die in Nederland
zoo lang de macht in handen hebben
gehad, zij, die hun plicht: de opvoeding
des Volks op onvergefelijke wijze hebben
verwaarloosd, mogen niet klagen, als de
staatskar door de nieuwe kiezers op ver
keerde wegen wordt gebracht.
(Wordt vervolgd). H. J. TOP.
milMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMtllllllllHIIIMIIIIIIIIIIIIIllllMHIIU
Sociale,
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiuii
rnmimtiimiimiiitiiiMMiiittimmiii
Het Congres der engelsclie Trade-nnions,
i.
Den voorlaatsten dag van Augustus
hielden de engelsche Trade-Unions haar
31stcn jaarcongres. Als gewoonlijk was de
eerste dag voornamelijk voor de formali
teiten en plechtigheden, aan de officieele
opening van elke groote vergadering ver
bonden, bestemd. Hiertoe behoorden de
officieele begroeting door den conservatieven
burgemeester van Bristol en een redevoe
ring van den hoogsten anghcaanschen
geestelijke. Groote opgewektheid en frissche
opwekking mocht van beide heeren niet
verwacht worden. Toch is hun vormelijk
optreden niet zonder beteekeuis voor de
mate van waardeering, die de engelsche
ridders van den ai beid den machtigen en
grooten reeds hebben weten af te dwingen.
Twintig j aar geleden toch was ook te Bristol
een Congres der Trade unions gehouden.
Toen echter, in plaats van begroeting van
officieele zijde, bestrijding van dien kant,
vanwege de kerk en van de pers. Het
kleinste vergaderlokaal kon toen de 136
afgevaardigden .vertegen woordigende 023957
leden, bevatten; nu werd aan de 430 ge
deputeerde representanten van een en een
kwart millioen aangesloten arbeiders, het
welkom toegeroepen door de offieieele ver
tegenwoordigers van staat en kerk.
Dat de »gave des woords1' ia zeer groote
mate ook in arbeiderskringen wordt aan
getroffen, toonde de opwekkende, overre
dende, logische redeneering waarmede de
voorzitter het congres opende. Deze, pre
sident van den engelschen
schrijnwerkersbond, behoorende tot de britsche sociaal
democraten, had de onderscheiding aan zijn
voortreffelijke en zeldzame
redfnaarstalenten te danken. Evenals de bristobche burge
meester en de eerste geestelijke van de
invloedrijke staatskerk, hield hij zijn
politiek-oeconomische overtuiging terug en
sprak hij meer uitsluitend als algemeen
vriend der werklieden die saamgekornen wa
ren om, onder het bestaande oeconomische
systeem, lotsverbetering te bewerken. Niet
temin had de redenaar, als eerlijk man,
zijn sociaal democratische overtuiging niet
verborgen gehouden. Om, in verband hier
mede, te doen uitkomen, dat het congres
daarom niet sociaal-democratisch was, werd
door de vergadering, onder dankbetuiging
aan den spreker, verklaard dat de inhoud
der rede, uitmuntende door vorm, niet ge
acht mocht worden de politiek-oeconomische
richting van alle congresleden weer te
geven.
Nadat de spreker in warme opwekkende
taal op den grooten vooruitgang der
arbeidersbeweging gewezen had, maakte
hij de opmerking dat, al was in 1890 bij
gelegenheid van het internationaal congres
te Berlijn, namens Lord Salisbury
dewenschelijkheid uitgesproken dat de arbeid
boven den grond eerst na het 12de en die
onder den grond eerst na het 14de levens
jaar zou aanvangen, de wetgever in dit
opzicht noch steeds werkloos was gebleven.
Onder waardeering voor het goede van de
wet op de ongelukkenverzekering, waaraan
de naam van Chamberlain verbonden is,
deed spreker de wenschelijkheid uitkomen
dat alle werklieden de voordeden dier
assurantie mochten verwerven.
Lang stond de president stil bij den
grooten oeconomischen oorlog van de
machinebouwers ter verkrijging van den
8-urigen arbeidsdag. Het verlies van den
strijd betreurend, ontleende hij daaraan de
les om toch nimmer een werkstaking te
beginnen dan na volledige en krachtige
organisatie van alle belan&hebbenden,
waartoe de aansluiting van de engelsche
coüperators bijzonder veel kan bijdragen.
De ontwikkeling en de vooruitgang van de
kapitalistische organisatie der voortbrenging
leidt zeide de redenaar tot voorbereicfcin g
der samenwerking in de productie; die
evolutie, door de kapitalisten onbewust
bevorderd, moeten de arbeiderskringen
versterken, helpen bespoedigen.\7oorts sprak
de voorzitter ten bate van onmisbare her
vorming van den grondeigendom en van
verhooging der grondbelasting naar de
tegenwoordige waarde van den grond en
niet naar die van 1092! Nadat hij voorts
de aandacht gevestigd bad op de
noodiakelijkheid van de naasting, door den Staat,
van alle spoorwegen, waarbij hij niet vergat
te doen opmerken, dat enkele spoorweg
maatschappijen voor het vervoer van
buitenlandsche producten minder vracht
vorderden dan voor dat van inlandsche,
wees hij op een algemeen belangrijk