De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 11 september pagina 3

11 september 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1107 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. kopjes omheven mst een warmte die aange naam aandoet. Een zeer levendig, zonnig tafereel is Les canotiers a Bougival", waarin Renoir zyn ta lent toont in het los en bevallig schikken van ?vele personen, terwijl hy ieder afzonderlek met zorgvuldigheid behandeld heeft. Hier, als elders op andere doeken, zien wij hem als den schilder van de nevrositéfantasque de la femme contemporaine." Een der oudste stukken van Renoir op deze tentoonstelling is een portret van madame Monet, een klein zeer mooi schildery, uitgevoerd in 1872 of 1873, waarop de vrouw van den kunst broeder, in blauwfeebloemd huisgewaad, is ge zeten, in eenigzins achteroverhellende, losse houding, op een sofa. De stemming van kleu ren en licht is hier volkomen passend, er zijn geen contrasten tusschen de rust der jonge vrouw en hare omgeving, toch is alle gezocht heid ontweken en kry'gt men den indruk dat de schilder een artistiek instantanéheeft ge geven. De afstand die er ligt tusschen dit schildery en zyn laatste werken is groot in zijn licht en in levendigheid van zijn kleuren, maar niet is hij het in zijn zorg tot het weergeven der natuurlijke harmonieën en van het werkelyk aanzien der dingen. Renoir is, hoe wij hem ook zien, als schilder der natuur in het landschap, of jler natuur in het menschelijk lichaam, altijd trouw optnerker, eerbiedigend de waarheid van lijnen en kleuren, ook der sentimenten die hij daarin ziet vervat, modern bij uitnemendheid, maar van een mo derniteit die, tegen den tfldatroom bestand, in de toekomst klassiek zal zijn. In Sisley ziet men gaarne den schilder der groote stilte, der onbewegelijkheid. Hij gaf de stemmingen van landschap en boschpartij op alle uren en bij zonlicht en betrokken lucht weer, met een liefde voor de natuur die zicb in sch»one kleurenparingen uit. Er ligt over alle stukken van Sisley iets melankolieks, en daarom trekt hem de uerfst het meest aan, de herfbt in het woud van Fontainebleau. Ook de lente heeft hare eigen aardige bekoorlykheid, zij ia frisch en jung, maar zij herinnert aan het afgeloopen jaar getijde; en Moret en Saint-Mammès, waar hy woonde en woont, mogen hem vrolijke motieven geven als hij zich niet waagt naar het dicht bygelegen woud dat ik noemde, in het grauw en vaalgeel is moer de stemming van den naar somberheid overhellenden schilder. Gaat hij naar het zuid«n, in vollen zonneschijn onder den blauwen hemel, dan trekken hem de vreemde veelsoortige kleurenmergelingen der bloemrijkste plekjes hem aan, die hij omlijst door het diepe groen van cactus- en aloesplanten. Op de tentoonstelling in de Galerie Duran d Ruel, bij wien altijd Si>ley's van uiteenloopende datums te zien zijn, was het oudsta stuk van dezen schilder van 1872, een zeer mooie impresbie van een door boomen omzoomden straat weg met brug. zoo rustig buiten en stil dat ik aan het Gooi dacht. Een krachtig boschgezicht, waarin hy gaarne een of meer dier gevallen reuzen voorstelt, is h-t mooiste wat wij ons van Sisley kunnen voorstelleu. Hij heeft een voorliefde voor die puissances croulèes". Zoo spreekt zich ook zijn melankolie uit, en is deze met een naklank van zijn hoog-t moeielijke joi>gd, vol ontzeggingen, dikwijls van lijden dat den wanhoop nabijbrent. Maar het mooie, normale licht dat over al zijn doeken schijnt, kunnen wij ons voorstellen te zijn de gia^s van zijn inrerlijke artistieke tevredenheid, waardoor de harmonie in zijn leven en zyn werk hersteld werd. ^ S. Nationale tentoonstelling van Kleederdrachten. n. De Ethnografiiche Puppenvcrzameling van den heer E. S. Au COHKN. In een afzonderlyke zaal, op tafels rond de muur uiteen gezet, zien we een groote verza meling poppen van Indisch maaksel, die in verschillende ceremoniën en voorstellingen, een denkbeeld geven van de kleederdrachten in onze Ojst-Indische bezittingen. Van af den rijkdom van den Regent van Java en der Raden'Ajoe, tot het eenvoudige baadje der Baboe'en Eokkie toe; van af de feestkleeding eener bruilofstpartij tot de ernstige gewaden der landraadzitting; zyn hier verte genwoordigd de verschillende costuums die aan Indiöeen zoo groote kleurenpracht geven. Ook een compleete ymnelang salandro, die de waja-ng poenva begeleid met de metaaltoonen van een saron, selentem of kendemoeng en de doffe houten klank van een.gambang, afgewisseld door h't bekkengeluid van een ketoek en Ttromong, is hier in het klein weer gegeven. Een andere groep vertoont ons tandakkers die hunne lythmische bewegingen maken op de maat van het melodieuse bamboegetik der anldofngs. En in deze kleine houten poppen, aïfook in die van een achttal scrimpiea zit zelfs iets van de gratie der beweging, die den Inlander eigen is. In die serimjiies met hun door gocnir geel gekleurden huid zien we ook de rijkdom van expressie die zij weten te leggen in de hand en armgebaren, in de lichte, voortzwevende beweging van het tandakken, de bevallige buiging van vingers en hand, het af- en aan voeren der armen, de haast onmerkbare wen dingen der lendenen; in dit alles zit een bestudeerde schoonheid van standenen gebaren, die, dank zij de lenigheid van hun lichamen tot een ongekende hoogte wordt opgevoerd en oneindig veel sierlijker is dan de in Europa inheemsche dansen. Behalve deze tot groepen vweenigd* poppen en enkele losse beeldjes, waarojider een paar bedevaartgangers en vier uit kapokhout gesne den, zeer primitieven figuurtjes, die op middenJava als kinderspeelgoed gebruikt worden en Javaansche mannen en vrouwen in hofkleeding voorstellen; zijn verreweg het belangrijkste van deze afJeeling, de twee groepen ivayang2>oppct>, zoowel dio van de u-mjung gol/ek, als j van de icay mg koeht of poeru'tt. Van deze twee soorten is de wtiyang kodlt de oudste en stond oorspronkelijk m verband tot de eeredierst, vandaar dan ook, dat, Kaden Mas Oetoyo ons in zy'n mededeelingen, over hedendaagsche wagangvoorstellingen verhaalt, dat enkele dalangs (vertooners der wayang) voor het begin der vertooning, nog met het dampende wierookvat in een door een sarong gedekten kooi kruipen, als stelden zij zich in verbinding met de geesten. Zoo'n Wayang voorstelling of schimmentooneel wordt vertoond, achter een wit, op een houten raam gespannen kclir (scherm). Boven aan dit raam of aan het dak is een groote koperen lamp met tuit bevestigd, waar uit een dikke gedraaide pit hangt, die door olie gevoed, licht op het scherm werpt. Tusschen deze lamp en het scherm in, zit den dalang (vertoonery met naast zich een langwerpige vierkante kist. waarin zich de poppen en verdere benoodigdheden, als wapens, paarden etc. bevinden; en aan welks lange zijde nog koperen plaatjes zyn aangebracht, die krijgsruaioer of iets dergelijks moeten ver vangen. Nog staan aan de zijde der vertooner een kom, voor uffers aan de geesteii en een vat voor reukwerk dat bij het begin van de voorstelling ontstoken wordt. Wat de toeschouwers betreft, de oude adat wil dat de vrouwen (ij lens de vertooning aan die zijde van het scherm zitten, waar zij slechts de schaduwen door de poppen op het ver lichtte scherm geworpen, kunnen zien; terwijl de mannen aan de zijde der vertooner gezeten zijn en aldus de poppen zelf kunnen bewonderen. De poppen van den wayang koeiit zijn uit buffelleder gesneden, meestal en profiel afge beeld me* spitse neuzen, en rijk met gosd en kleuren versierd; de armen zijn bij de meesten beweegbaar aan het lichaim bevestigd. Naast deze en ook van lateren datum, staan de platte geschilderde poppen (kêtitiK) waar van niet de schaduw, maar de poppen zelf door een opening in het scherm, voor de toe schouwers zichtbaar zijn. Als derde soort heeft men nog da iruijang gollck, die door ronde houten, gekleedden poppen wordt vertoond en waarschijnlijk aan den Chineeschen poppenkast, wuynng pottthi zijn oorsprong te danken heeft. Van deze iaatsten zijn ook in de verzameling van den heer Cohen een groot aantal aanwezig. MI1IIIIIMMMHIMIMI llimilMJIIIIMH Daar de op te voeren stukken in verband staan met de oude Javaansche mythologie en deels ontleend zijn aan Indische (Hindoesche) sagen en legenden, hebben al deze poppen bepaalde namen en beteekenis, die wyzen op den ry'ken fantasie der Inlanders. Het zou ons te ver voeren al deze figuren in het byzonder na te gaan, wie hieromtrent echter meer wil weten, verwijzen wy naar de bekende werken van ,Dr. L. Ssrrurier, »de Wayang Poerwa", en de «Bijdrage tot de kennis van het Javaansche tooneel", door dr. G. A. J. Hazen, benevens de mededeelingen van den heer C. Poer.sen in het tijdschrift van het Nederl. Zendelingsgenootschap. En hiermede nemen wij afscheid van den in allen deele zeer belangrijke tentoonstelling, die wat stand en actie der poppen aangaat, misschien wat te wenschen overlaat, maar in. ieder geval voor bestudeering der verschillende costumes in ons land zoowel als in zijn overzeesche bezittingen zeer leerzaam is. R. W. P. JR. Arti et Amicitiae. »Voor de kunst en de vriendschap" is een goede naam voor deze maatschappij; of de kunst overigens van die vriendschap gediend is, blijft de vraag; want welk een aardige opruiming zou men kunnen honden, indien noch stemhebbende-, noch gewone-, noch buiteti-leden bat reeht hadden tot inzending een kunstwerk buiten beoordeeling der toelatings-jury; men zou, om maar eens iets te noemen, de vettig- wulpschecoiffeurs-phantazie (Lentedroom) van W. Marlens, de bonden van Eerelman, het alle karakter missend stukje van Krabbé(Huizer mei je), de kinderlijkromantische voorstelling van de inneming van den Briel (il oor een minder bekende geschilderd), men zou dit alles en nog veel meer in een hoekje kunnen zetten ; en, al bleef zelfs dan nog heel wat te schiften over, voor de kunst zou zoo'n minder vriendschappelijke maatregel niet kwaad wezen. IIMIIMIIIIIMniMIIIIIIIMIIIIMI llHIlllllMllimilllllll DAMEjS. Toen en nu. »Zoo'n stumperd !" Dat zei of dacht iedereen die haar zag, als ze zich in gezelschap van haar gezonde, Hink gebouwde broers en zusters vertoonde. Wie lette er onder die allen op de levendige, beweeglijke gelaatstrekken, op den schranderen oogopslag van 't gebrekkige meisje ? Een enkele slechts; de overgroote meerderheid beschouwde het kind alleen als een voorwerp van medelyden, als een wezen, buiten het gilde der vrouwen staande, vóór wie immers het uiterlijk de voornaamste factor van haar bestaan beteekent! O, als ze een jongen was geweest, ja, dan was 't natuurlyk een heel andere zaak; een jongen met een gebogen rnggegraat weet, als hjj vlug en intel ligent is, even goed een der verschillende laiders te bestygen, die tot eer en roem voe ren in de maats-'happy', als zyn meer welgemaakte broers. Maar een meisje ? Evenals ze in haar kinderjaren van allerlei genoegens en pretjes buitenshuis bleef uitge sloten, die voor haar niet geschikt werden geoordeeld, evenzoo moest ze allerlei dingen ontberen, toen ze volwassen was geworden. »Dat kan Corry niet doen." »Laat Corry maar liever rustig thuis blijven", klonk 't telkens en telkens weer uit den mond der liefhebbende, bezorgd* ouders, die 't gebrekkige meisje steeds trachtten te ontzien, haar elke aanraking met het ruwe leven trachtten te besparen. En de gezonde broers en zusters traden vol moed en opgewektheid de groote, bedrijvige menschenwereld binnen; alleen de »arme" Corry bleef rustig by 't hoekje van den haard zitten, en wat er van 't gewoel uit die menschenwereld tot haar doordrong, dankte ze aan anderen, die zich nu en dan de moeite getroostten haar wat te komen «opmonteren". Iedereen was heel goed en lief voor haar ; maar er was geen sterveling in haar omgeving, die iets begreep van het tragische en pijnlijke, dat er in gelegen was in al die uitingen van medelijden en nog eens weer medely'den, waar't een jonge vrouw gold, met een van nature schranderen en levendigen geest, wie 't slechts aan geestesrocdseZ ontbrak, om zich boven dij anderen, die zoo van uit d.e hoogte op haar neerzagen, te verheffgn. Soms greep haar op eens een instinctmatig besef aan van het onrechtvaardige in haar lot, en hartstochtelijke opwellingen van wrevel wis selden zich af met buien van sombere moede loosheid ; maar ze zag geen uitweg uit den doolhof van eenmaal aangenomen begripper, waarin ze was groot gebraeht ; en langjaam, heel lang«aam, maakten die hartstochtelijke buien en die periodes van moedeloosheid plaats voor dotfe, lijdzame onderwerping. Dat oproerig zyn was slecht, meende ze; 't was nu eenmaal baar aangewezen lot geheel op den achtergrond van het leven een plaats in te nemen ; 't was haar »plicht" zich met een onbeteekenende rol te vergenoegen, en slechts nan uit de verte, heel uit de verte, te staren naar het bonte gewoel van het leven, waarin ook zij zoo gaarne een werkzaam aandeel zou hebben gehad. En toen de ouders, die haar steeds hun zorgen hadden gewyd, waren heengegaan, kwam ze bij een harer getrouwde broers inwonen, en »de arme tante Corry" mocht zich gelukkig rekenen als ze zich nu en dan, bij ongesteld heid van een der huisgenooten, of by de komst van een nieuwen wereldburger, eenigszins ver dienstelijk kon maken in !t gezin. Behoudens dergelijke bijzondere gevallen, bepaalden haar bezigheden zich tot 't ia orde houden van een onnoemelijk aantal kinderkleertjes. »Wat zou de stumperd ook anders een heelen dag uit voeren V" beweerde de vrouw des huizes vol overtuiging. Tante Corry zelf deelde die raeening volkomen ; de oproerige buien behoorden reeds lang, lai;g tot 't verledëne. Ilaar gees tesgaven waren langzamerhand ingesluimerd ; haar energie, die nimmer een levensdoel kende, had zich opgelost in een kalm aanvaarden van den bestaanden toestand, en iedereen in haar omgeving erkende het verdienstelijke van haar geduld en lijdzaamheid. Geen hunner vroeg zieh ooit af, of van dat eertijds zoo veelbelo vende jonge leven niet iets beters kon zijn gemaakt. En zoo werd «onze arme Corry", zooals de huisgenooten tegenover vreemden over haar spraken, oud. Een jonge vrouw zit aan haiar schrijftafel. De pas ontvangen exemplaren van het genees kundig geschrift, waarmee haar studietijd werd beëindigd, liggen vóór haar. Nu ze die blad zijden doorloopt, waaraan ze zooveel uren denkens heeft gewijd, doortrilt haar een gevoel van nooit gekende, onuitsprekelijke voldoening. O, hoe jubelt 't in haar, hoe rijk en gelukkig voelt ze zich, nu ze het doel, waarnaar ze zoo lang streefde, heeft mogen bereiken! Hoe schoon lijkt haar het leven dat ze tegemoet gaat, hoe loonend de arbeid waaraan ze in de toekomt haar krachten zal wijden! Met al de gloedvolle geestdrift der jeugd ziet ze uit naar den werkkring, die haar wacht in de maatschappij ! O, ze had moeten strijden, hard en onver poosd moeten strijden, eer z* den weg voor zich geopend zag, welks eindpaal ze thans heeft bereikt! Een muur, een onafzienbaar hooge muur van vooroordeelen eii versteende conventioneele begrippen, had als een schier onoverkomelijk beletsel gestaan tusschen haar en haar vurigste wenschen. Liefhebbende, maar bekrompen, bloedverwanten hadden haar, met den meest weigemeenden ernst en in de meest kïesche bewoordingen, onder 't oog gebracht, dat, voor een gebrekkig meii-je zooals zij, slechts n rol op het levenstooneel geschikt kon zijn: de rol van toe schouwster. In gemoede en vol overtuiging hadden ze haar aangeraden allen onnoodigen strijd op te geven, zich te schikken in haar lot, en zich kalm neer te leggen bij het denk beeld, dat, voor iemand als zij, eerzucht en levensidealen dingen waren, die zoo spoedig mogelijk op 't programma moesten worden geschrapt. 't Was hun echter weldra gebleken, dat ze niet zoo gemakkelijk haar «dwaze plannen" opgaf, als men wel had verwacht. Wat had ze soms moeten redeneeren, als men haar met de oude argumenten: »onvrouwelijkheid," «huiselijke plichten" enz. tot andere gedachten had trachten over te halen ! Ze herinnerde zich hoe ze eens, geprikkeld door dien tegen stand, op hartstochtelijken toon had uitge roepen: «Aangenomen dat ge gelijk hebt, dat voor de vrouw slechts n levensideaal recht van bestaan heeft: 't bezit van eigen huis en haard, ben ik, de door de natuur misdeelde, dan niet de aangewezen persoon om een uit zondering te maken op dien regel, mag ik, die geen persoonlijk geluk in dien zin kan verwachten, dan i iet trachten van mijn leven te maken wat ik er van maken kan 'i Ik heb werklust, een doelloos leven stuit me tegen de borst, waarom moet ik me dan geweid aandoen, u-iiarom moet ik me terugtrekken en mijn vurigsten wenscli op^eveuï" Hoe goed herinnerde ze zich dat alles, en ook de oogenblikken, waarin ze zelf had ge weifeld of ze al of niet zou toegeven ! Maar ze httd volgehouden. En, gelukkig voor haar, de hooge, oude muur, aan welks voet ze haar persoonlijken strijd had gestreden, bleek niet meer zéó hecht en stevig te zijn als vroeger, in den loop der jaren was hij hier en daar afgebrokkeld, de van alle kanten op hem ge richte, moedige aanvallen bleken niet zonder resultaat te zijn gebleven, en belangrijke gaten en scheuren te hebben veroorzaakt, die niet meer konden worden hersteld. GJheel onverwachts werd ze nu en dan ge steund in ha»r strijd; er kwamen hulptroepen opdagen, in den vorm van tijdsclirift-artikelan uit binuoa- en buitenland, die haar nieuwe wapeiun aan de hand doden oui de vooroor deelen harer omgeving te bestrijden, en de over haar gestelde machten te doen inzien, dat, buiten 't kleine kringetje, dat hun gedachtenwere'd vormde, nieuwe, krachtige stroo mingen waren ontstaan, die op den duur niet konden worden tegengehouden. Ea eindelijk, eindelijk had ze de over winning behaald ! Men bad zich neergelegd bij haar besluit, en haar, al was 't dan ook noode, den weg zien inslaan, die naar het levensdoel leidde, dat ze zich had uitgekozen. In die studiejaren reeds bad ze de voldoening gesmaakt langzamerhand eenige wijziging te zien ontstaan in de opvattingvan. haar, aan sleur en traditie gehechte bloed verwanten ; zelf was ze soms verbaasd geweest over den meer gematigden too;), waarop in den familiekring over haar streven werd ge sproken. Zonder voor dat streven nog sym pathie te gevoeler, begon men het optreden van haar en anderen toch al minder »bizarre'' te vinden; er werd met eenige belangstelling kennis genomen van 't voorloopig resultaat van haar arbeid kortom, de muur, die de oude en de nieuwere levensopvatting op dat gebied scheidde, scheen in haar omgeving langzamerhand iets van zijn hechtheid en ondoordringbaarheid te hebben verloren. De neiging om, niet doer woorden, maar door daden, het rechtmatige van den stap dien ze had gedaan, te toonen, bad in dien tijd haar reeds bestaanden ijver nog des te meer aan gewakkerd, haar nog des te meer doen ver langen naar het oogenblik, waarop ze het bewijs zou kunnen leveren dat zegeen «dwaas heid" had begaan. O, ze zou 't aan alle energieke jonge vrouwen wel willen toeroepen: \\*erk ! Trasht iets te zijn in de wereld ! Stoor u niet aan de denk beeldige bezwaren, die om u heen worden geopperd, als ge de kracht in u voelt om een deel op u te nemen van den gemv-enschappelyken arbeid ; houd vol; staak alle nutteloos betoog en geredeneer, en lever door 't geen ge doet het bewijs, dat die bezwaren door de werke lijkheid worden weersproken. Dat zou ook van ha;!r leven den grondtoon uitmaken, dat besef, dat zij, zijzelf, verantwoor delijk was voor den stap, dien ze eenmaal had genomen. Mannen mochten de maatschappelijke plichten, door bun betrekking hun op de schou ders gelegd, soms op achtelooze manier opvat ten, de vrouw is in zulke gevallen een type, een voorbeeld, waarnaar de groote menigte haar oordeel regelt. Met krachtige hand zou zij trachten de banier omhoog te houden, waarop het «Excelsior'' te lezen staat, dat aan weifelenden en zwakken den weg kan wijzen. Te leurstellingen zouden zich voordoen ; critiek, gebrek aan waardeering, lichtzinnige, lalfe spotlust, ze zouden als booze geesten op haar komen aanstormen de tot nog toe opgedane ondervinding van het leven heeft haar op dat alles voorbereid. Maar ze voelt zich sterk ; in dit oogenblik van vreugde, van opgetogenheid, is 't haar alsof ze in staat zou zijn alle bezwaren en beletselen 't hoofd te bieden. De wereld, de groote. wijde menschenwereld ligt vóór haar; ze zal er een eervolle plaats in gaan vervullen, ze zal, door haar arbeid, door haar toewijding, hulp en steun kunnen brengen aan htn die Jij len. Met een gevoel van trots en van blij Ie hoop richt ze zich op, en, als ware 't een dierbaar, levend wezen, zoo drukt ze het vóór haar liggende werkje, het kind harer gedachten, aan liet hart. MAKIANA. Een bief m Adriemie L«Trenr. Men weet, dat in liet drama .\'lrieunc Lccfji/':i'ciii' van Scribe en I/egouvó een brief voor komt, door de toonedlspeelster aan eene groote dame geschreven. Deze brief is een uittreksel van oen historische.!!. A'irienne schijnt ten uitmuntende briei'sclirijls'.er geweest te zijn. Dezer dagen bevatte de Gnu/uis oen nieuw ontdekte brief vai h a. ir, gedateerd ló Mei 1728, en die haar ook als zeer ontwikkeld too:,t. Mijnheer. G3 weet hoe veelei-ichend het Pa ijschs leven is en hoe.eel verplichtingen mijn po-itie medelrengt. Ik br.'iig de daj;en dour met bezigheden waarvan minstens drievierden mij mishagen. X.euwa kenidssen, die ik onmogelijk kin vermijden, verhinderen mij de oude te cultiveeron, of mij thuis naar wel gevallen lie/A\r te hou len. IL.'t is ee:i vaste mode geworden, met mij te dineeren of te soupeerer, nu eenmaal eer.ige hertoginnen, mij die eer neb.ien bewezen. Er zijn personen, wier welwillendheid mij v.rrukt en mij vol doende zon zijn, mair aan wie ik mij niet kan wijden, omdat ik aan het publiek toebehoor en abs'ihiut al diegenen te woord moet staan die mij willen leeren kennen, wanneer ik niet voor onbeschaamd wil gehonlen worden. En, hoe ik hut al raag a inleggen, ik kan er toch niet buiten, uu en dan de mcnschen te ontstcrmnen. Wanneer mijne gezondheid, die, zooalj ge west, zwak is, mij somtijds nood zaakt tot eene weigering aai dames die ik nooit gezien ln'j en die zich alleen uit nieuws gierigheid met mij bizig houden, of ook. als ik dit zoo zeggen mag. om zich een air te geven, want alles is daarbij in 't spel, dan hoor ik nu eens de eene zeggen: Ze houdt zich inderdaad voor een wonderdier !'' dan een andere: Natuurlijk, wy'zijn haar niet voornaam genoeg!" Wanneer ik ernstig ben, omdat men toch onder menschen die men niet kent, niet vroolijk kan zijn, dan wordt er ge zegd : Pat is dus die juffrouw, die zooveel geest heeft l" en een ander voegt er dan bij: Ziet ge niet, dat zij ons veracht, en dat men Grieksch moet kennen oin in haar smaak te vallen V" Ik weet waarlijk niet, waarom ik u met al die kleinigbeden lastig val, terwijl ik u zooveel anders heb mee te d»elen. Maar ik ben nog vol 'van al die nieuwe opmerkingen, en meer dan ooit bezield van den wensch, vrij te zijn en aüsen aa*i (ïiegenen het hof te behoeven te maken, die mij werkelijk genegen zijn en zoowel mijühart als mijn geest bevredigen. Ik ben niet zoo ijdel om te meeren, dat het groote aantal kan schadeloos stellen voor de verdiensten der personen. /Van het schitteren is mij niets gelegen. Ik vind er honderdmaal meer genoegen in, niets te zeggen, maar naar goede en interessante gesprekken te hooren; het behaagt mij meer, mij in een gezelschap verstandige, deugdzame menschen te bevinden, dan mij te laten bedwelmen door al de laffe lottuitingen, waarmede nien mij zonder maat of keus overstelpt. U moet niet gelooven dat ik ondankbaar ben, of er niet om geef hoe men mij vindt, maar de bijval van de dommen, misschien vleiend in 't algemeen, wordt lastig, als men hem met voortdurei.de bijzondere vriende! ij '(heden koopen moet. ADIUENM:, de la Com. Franc. De brief is, in overeenstemming met dien tijd, sen beeije breedsprakig, en karakteristiek zijn sommige uitdrukkingen; maar het stuk is een bewijs dat Scribe en Legouvéniet ten onrechte de actrice als eene vrouw van verstand en gevoel hebben voorgesteld. iiiiiiiMmiiiiiiiiimHiimmmtimuiitMiittimititttMnnmmiimtl IFeltoij-rerrcn. l\lüo Te Leipzig is eene »Karlienlehre'' van Emst Berger, een leerling van Makart, verschenen, waarin allerlei waarheden staan ook over het damestoilet. Eigenlijk ziJT deze dingen in de praktijk al lang bekend en worden voortdurend toegepast; maar de schilder behandelt ze meer «Behalve van het snit hangt het van de juiste kleurenkeus af, of het toilet de persoonlijke eigenschappen der draagster doet uitkomen. De kleurenkeus heeft verband met gestalte, huid- en haarkleur. Wat de gestal t -i betreft, ieder weet dat lichte kleuren breed maken en donkere kleuren smal ; dat dwarsstrepen de li^uren kleiner, verticale de figuren grooter doen schijnen. Met oplegsels en garneersels is het natuurlijk evenzoo. Do klenrwerking van hoed en kapsel berust op het contrast. Wie weet niet dat blondines met veel haar een zwarte hoed goed staat, en brunetten een stroohoed niet lichte linten. L'chtblauw past als contrast bij alle blond; maar wat groen en rood betreft komt het ge heel op de nuance aan. Een diep blauwgroen zal blondines en zelfs rossigen en rooden zeer goed staan; zooaU rood in alle nuances, van rose tot cerise. vuurrood eri granaat, bij zwart haar past. Maar bij dezelfde haarkleur is vaak het teint verschillend, en op beide moet mea letten. Iv^n bleek teint kan door blauwgroen opgekleurd worden, omdat dit zijn compltiinentsklenr, rood. aan de buidkleur toevoegt. Daarom moeten dames met roode wangen het ' niet nemen ; toch ia weer rood violet, dat een blozend teint bleeker kan uuiken, of een krachtig oranje met zwart, dat alles dempt, alleen met groote voorzichtigheid te gebruiken; het rood van ieder rood teint toch is ook niet dezelfde nuance." Wit haar, zou men zeggen, verdraagt alle kleuren; en iedere kleur die het teint gun stiger maakt, moest hier gepast zijn ; toch zal men opmerken, en dit is meer een modistesdan een schildersopmerking, dat hier weer moet opgelet worden, opdat niut onder de frischheid de distinctie en de waardigheid van den ouderdom te lijden hebben. Verstandige dames kleuren ook haar salon op de gunstigste wijze voor haar zelf; in dit opzicht zijn er salons en logos van Parijsche actrices, die een ware suidie verraden. Maar in 't algemeen ook hebben er de schouwburg architecten al op gelet, door hun loges met donkerrood tluweel te voeren, waarbij ieder avondteint mooi uitkomt, waarbij de oogen schitteren en de schouders als marmer schijnen, en lichte toiletten en diamanten op zijn glanzendst uitkomen. De enkele theaters die met geel bekleed zijn vallen niet in den smaak der dames; zelfs een mooi teint wordt dan grauw en asschig, door de violette complementskleur die zich ontwikkelt, terwijl het donker rood wel is waar van weinig groenachtig aftint, maar de kunstverlichüng dit weer op de ge lukkigste wijs verhelpt. * * Sedert jaren heeft de firma Bukman en Sartorius tot versiering van haar Kopper almanakken plaatjes laten maken van Aaisterdamsche stadsgezichten, die stonden te ver dwijnen, hoekjes van den Dam, de N. Z. Voorburgwal, de MIeerengracht, een molen. Vele van deze plaatjes zijn zeldzaam geworden, d~e firma heeft er eenige in een album laten vereenigen en biedt dit aan hare clientèle aan; ' wanneer het idee bijval vindr, hoopt zij later zulk een album op grooter schaal te versprei' den. Het is tevens prijscourant van kantoor | artikelen en ziet er keurig uit. In Amerika is het voor dames gemakkelijk zonder veel bagage te reizen, omdat men in alle slaapkamers in de hóiels de kraan met kokend water maar te openen heeft. Een dame vertelt hoe zij op een toer van twaalf maanden door de Vereenigde Staten en Mexico als eenige bagage voor haar beiden n handvalies en een ransel hadden, hetgeen een groote besparing aan tijd en geld meebracht. ledere dame had vier bonte overhemden, van gestreepte lawntennisstof, vier»paar" bonte inexpressibles, twee bonte nachtjaponnen, drie paar bruine kousen, een dozijn witte en een dozijn bonte zakdoeken (deze laatste voor het traject in den spoorweg, dat zeven dagen duurde). Boorden en manchetten van papier. De dames wasohten 's avonds haar goed met zeep poeder en heet water ; spoelden het uit, wrongen het en hmgen het over den wandelstok tusschen twee stoelen. De ramen bleven open; 's mor gens was alles altoos droog. Dan legde men het goed glad tusschen twee couranten en zette er een keft',T op : 's avonds scheen het gemangeld, en kon g-vouwen in den kotter. Zoo Ind'den de dames nooit TM! linnen in den ko'fjr. * * * Niet iedere vrouw heeft, trots alle moeite, zulke mooie nagels als zij zou wenschen. Van sommige zijn de nagels broos, splinterig en vol witte plekjes. Aan die witte plekjes schijnt niets te doen te /ijn. Wie splintenge nagels heeft, moet ze alleen met een uiterst scherpe schaar behandelen, en dan nog vooraf eenige mip.uteu in warm water houden. Afvijlen van die nagels is ook gevaarlijk. S-ims helpt he;t, ze \óór het naar bed gaan goed in te wrijven met ainandelolie en dan met glac handschoenen te slapen. Men maakt de nagels blanker en gemakke lijker om te polijsten door ze nu en dan met lauw water te borstelen; over 't geheel is het voor de nagels beter dat men er nooit, behalve om ze te knippen, met metaal aankomt, en voor alle polijsten en behandelen enkel ivoor of hout gebruikt. Een nieuwe toepassing van schilderkunst tot het decoreeren van stoffen is de Ilaliosmalerei; de Helios-verven hebben voor, dat zij op de s.of blijven, ook als die gewasschen ot uitgestoomd wordt. Behalve op hout, papier, gobsliiistof, kunnen zij dus ook op batist, zijde en half-zijde, mousseline, congresstof, enz. aangebracht worden, en vooral in vereeniging met waschechte zijde of borduurkatoen iets heel aardigs vormen. Bij de verven wordt gebruiksaanwijzing gegeven ; men gebiuikt twee penseelen, en mengt aan met azijn en eenige druppels van de er bij verstrekte vloeistof die het geheim schijnt te bevatten. Als de teekeriing af is, wordt de stof 10 minuten lang in een lauwe beiz-oplossing gelegd, daarna met koud water afgespoeld. gedroogd en aan n kant gestreken. E-e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl