Historisch Archief 1877-1940
No. H07
DE AMSTERDAMMER W E E K B L A. D V Q O R NEDERLAND.
In den Franschen Ministerraad, na 't ontslag van Cavaignac.
ZOLA : Nu mag ik zeker wel weer binnen komen ?
11111 M 11 tU 11 M 11 PI l M 111111M H l « 11 N l T» PK 11JJ II K 111
Misschien zou u wel willen, dat ik u
' onmiddellijk volgde, omdat u toevallig myn
vader is?
Neen, neen, ik begrijp heel goed, dat zoo
iets tot de onmogelijkheden zou behooren ....
maar misschien zal er nog eenmaal een tijd
komen, waarop u begiet, dat uw plaats niet
meer hier is Er zijn banden tusschen ons,
banden....
Een korte schaterlach deed hem eensklaps
ophouden en h\j boord» Jacques zeggen:
Banden, tuwcben ons? en welke banden
in 's hemelsnaam ? Omdat u voor bijna twee en
dertig jaar geleden bjj ongeluk om zoo te zeg
gen, oorzaak i» gevaeat van mijn geboorte,
wil u daarom beweren, dat er een band tus
schen on» bestaat l \
Jacques....!
Wezenlijk, wysktar, het spijt me, het u
te moeten zeggen, maar ik wil er rond voor
uit komen, dat ik niet het minste onderscheid
maak tusschen u en een my geheel vreemde.
Ik voel niets buitengewoons in my omgaan,
geen enkele stem spreekt.in mij, geen enkele
"vezel trilt in mijn h»rt bij uw tegenwoordig
heid. Het moge zyn, dat u mijn vader is,
maar ik begeer volstrekt niet uw zoon te zijn.
O, zwyg, u is al te wreed. Ik wist wel,
dat ik u, als ge d« waarheid zoudt hebben
vernomen, niet «oo dadelijk maar een diep
gevoel, een hartelijke toegenegenheid zou in
boezemen, .... maar ik hoopte toch....
Waarop, op mijn sympathie, op mijn
liefde, misschien?
Jacques bewaard* »en oogenblik het
stilawijgen, om daarna ep kalmen toon weder
voort te gaan.
Daar u meende verplicht te zijn, mij
?de waarheid te zeggen, wil ik oprechtheid
tegenover oprechtheid stellen. Luister ! Ik kan
u noch liefde, noch vriendschap schenken, nu
niet en nooit; wat ik thans voor u gevoel,
vergeef me, indien ik u mogt kwetsen, is
veeleer een soort v*n rancune .... een zekere
antipathie. Uw gedrag beeft me gestuit. Vol
gens «lyn idee, zou het beter geweest zijn,
als u gezwegen hadt, zooals u tot hiertoe hebt
gedaan, ook ken ik n volstrekt het recht niet
toe, u met myn leven te bemoeien.
Mynheer de .Serny stond op. Een oogenblik
nog bleef hij staan,'als verwachtte hy, dat de
jonge man hem nog eo'n woord van sympathie
zou toevopgen, doch ii«nde, ,-dat hij met
onuitgestoken hand rustig en bedaard ?ir,!i uit zijn
stoel had opgericht, nam h\j zijn hoed en ging
naar de deur. Op hetzelfde oogenblik werd
deze geopend en professor Ardol trad binnen.
Sprakeloos liep hy deaen voorbij, boog en ver
dween.
Wie was dat? vroeg de professor.
Jacques, wien den naam weder ontgaan was,
zag zich verplicht het kaartje, dat hij achte
loos op de tafel geworpen had, weder op te
nemen en zei toen, kortaf:
Hier is z'n kaartje, Lucien de Berny.
Hy' verscheurde het en wierp de stukken in
den haard. Daarna stak kij, zonder iets meer
te zeggen een cigarette op. Doch onverwacht
voelde hy' zich by' d«» schouder gegrepen en
een bevende, ontroerde stem vroeg:
Jacques, Jacq«M hy' heeft je dug alles
verteld?
De jonge man t«»r<U met droevigcu blik
op het gelaat vóór hem.
O, myn God l u kent dien man, u
"wist het.... u ook?
Twee paar handen eBwioten elkander kramp
achtig, twee paar eogen werden door tranen
beneveld. Toen sprak de oudste der beide
mannen:
Ja, Jacques.... ik wist het reeds lang....
eenige jaren n» d»n dood van je moeder....
uit brieven, die ik van hem gevonden heb.
Ba toch, bent u me blijven liefhebben,
toch hebt u me by u gehouden!
Waarom zou ik dat niet gedaan hebben.
Wel heb ik veel, oneindig veel geleden, maar
ik kwam langzamerhand tot de ontdekking,
dat dit niets afdeed aan de liefde, die ik voor
je koesterde. Neen, mijn hartelijke genegenheid
voor je bekoelde niet, ze werd zelfs, waarom
weet ik niet, grooter en hechter. Ik had je
opgevoed, ik had van je gemaakt, wat er van
je geworden is en het w&s daarom geloof ik,
dat ik dacht,.. het kind moge niet van mij
zijn, de mensch is het wel en dat is oneindig
meer -waard.
Ernstig, maar met een wereld van liefde en
teederheid in de oogen zagen ze elkander aan.
Toen legde Jacques het hoofd op den schouder
van mijnheer Ardol en rust ontroerde stein
fluisterde hy:
Vader, beste vader, ik ben duizendmaal
uw zoon, uw zoon eiken dag en elke minuut,
uw zoon naar ziel en laven .. . geen ander dan
u zal my'n teerbeminde vader zijn!
liintiiHiMitniiiiiiiiiiiHiiiiinniiiiiiHtiiiiiiiiiiiinnntniiiiinniiiininiiii
iiiiiiitmiiimitiitHfniiiinii
Navolging en sleur.
Ruim eene eeuw geleden was bet de (ijd
der sentimenteele poëzie. Met Feith aan het
hoofd bloeide hier te lande de sentimenteele
dichtschool. Men baadde in gevoel en zwom
in tranen. Het gevoel -was een mode-aitikel
geworden.
De richting van voor honderd jaar is door
Arent Fokke Simonsz ijeestig gehekeld. In zijn
Moderne llclicon (17i)2) beschrijft hy Een
bezoek aan Apollo.
Na de ontvangst vraagt de schryver:
Hoe varen toch de zanggodinnen? Ik hoop
ook gelegenheid te zullen vinden, mijne op
wachting bij haar te maken." Het antwoord
(te lang om hier af te schrijven) luidt niet
zeer gunstig. Op enkele na zy'n ze oud en
zwak, ze vergaan als sneeuw voor de zon en
met Thalia is het al heel treurig gesteld.
Apollo leidt zijn bezoeker in zijn Magazijn"
en deze vervolgt:
Mijn oog viel op een klein kastjen, waarin
eenige groote en zeer kleine flessen, met eenig
nat gevuld, stonden."
Dat is het Tranenkastje", zeide hij mij,
omdat hij zag, dat ik daar mijn oog naar
wendde. Die groote flessen zijn vol tranen,
elk van een bijzondere soort; dit zijn
liefdetranen; dit zijn tranen ranbcronic; dit weder
van droefheid; die daarnaast staan van rrengil,
gely'k gij er op ziet geschreven ... Er is wel
een flesje met opreélile tranen, doch die worden
in 't Magazijn weinig gevraagd; zie daar staat
het, in dat hoeljen, by dat kleine flesjen niet
Attisch soiit."
Daar boven?" vroeg ik, waar al dat stof
op ligt?"
Ja", zeide hij, wij hebben 't zoo zelden
noodig, dat we er niet aan denken, het schoon
te maken; en ik heb niet graag, dat de meiden
er aankomen ; ik ben altijd bang, dat zij 't breken
zullen; althans dat met het zout, want dat zou
ik bij geen mogelijkheid weder kunnen bekomen".
Op deze wijze gaat de schrijver voort. Hij
neemt het beproefde middel der satire te baat
om de overgevoelige literatuur uit de laatste
helft der 18de eeuw met haar klinkklank en
bombast te geeselen.
De sentimenteele romans hebben in onze
taal een stroom van woorden en uitdrukkingen
gebracht, die, doordat de een ze gedachteloos
overnam van den ander, alle gevoelswaarde
verloren.
Hoeveel dichters en dichterljes en sprekers
hebben, afstand doende van allen aardschen
roem, gewenscht, dat hun het loon der kunst.
een enkele traan ten deel viel, de traan, het
sieraad van den held, die menschelijk is van
aard?'1 Geen gebrek aan barden, die in de
snaren (/rijgen, noch aan dichters, die de lier
tekkelen. Wel een weinig vervelend, dat steeds
terugkeeren van liet bruisend jiekch'cld ??liet
gloeiend puin, doorweekt niet bloed en tranen
het bloedig moonlschai'ot.
De schilderachtigste beelden, de treffendste
uitdrukkingen, zonder oordeel en spaarzaamheid
gebezigd, beginnen met ons niet meer te treffen
en eindigen met ons te vervelen, niet het minst
in onze dagen, nu het gezond verstand zijne
schoonste triomfen Kiert.
Aan Bilderlijjik en Multaculi, beiden Oorspron
kelijke geesten, is het verzet tegen
papegaaiengesnater, versleten beeldspraak en huurfrasen"
voor een groot aandeel to danken. Simon Gorter
geeft Occr Uectdsjiraak een paar bladzijden te
lezen, die steeds de overweging waard zullen
blijven.
Zullen wij Araors pijlkoker doorzoeken? de
pijl der liefde, die al zoolang en onveranderlijk,
ook om 't rijm, het harte griefde, dat hij bijna
stomp moet zijn van al dat werk? het huwelijks
bootje, ook nog helaas! niet voor slooping ver
kocht? Genoeg reods. Moedor, mot bedachtzaam
overleg, neemt nu en dan het speelgoed van
bare kleintjes weg en bergt het op. Krijgen
ze het na eenige tijd weerom, dan is het als
nieuw."
Eenvoud is het kenmerk van het ware en
echt gevoel openbaart zich niet in valsch ver
nuft of groote woerden.
In Willem van Swaanenburg's dichtbundel
fantas (1724) komt voor Chaos o/ St
aanenburgs ()iwsieli>l« digtltiim, waarvan de aan
hef luidt!
Het lust mij op een bas, mei Inirt gespannen snaaren,
Van stijven wind gezweept, den aardbol om te vaaren ;
Te zien, vnn'l brni-seiid zoüf. hoe t in de v* er*.*ld ^'aat,
Kn of Jupïjn de, vlag, ah 't hoort, nog waaien laai,
Of Mars iu 'l ijzer limit, bij 't blall'eu do- kartoiuM'»,
I)ie ruggen van arduin, nie'i sehurtte nagels kruuuen.
Mijn tuier, -tcvk gv]>'.>rt, "bv,v,tl;t ruizen uit haav kaken,
Sta va^l, uii:'t vau zon), m\ snuit /al karren raken.
Ma:ir Heli I liet is vergeefs, de Vader staat aan 't
roer.Hij die de Marren ra-g aan een sailiercii Snoer,
Kn vuur, en \\uter ki*t in eeeen kollei1 pakken,
Laat nu zij n kroon en i rooi;,o spijl! in d";:jgrond smakken;
Hij die van oiistxif, slof; van niet, de ielen stampl,
Kn d'aar,ll,o], als een wigt, aan zijne tepels praint,
j Het «at niet droogle v«ed, de zon doet pekel slikken,
Laai vuile negers tue, dat zij zijn kroost verslikken.
Wilde rhetorica en valsch vernuft reiken
i hier elkander de hand. I)« thar.s vergeten
verzensmid Willem van Swaanenburg is onop
zettelijk parodistisch door onnatuur en
onwaarheid.
Beeldspraak hier liggen voetangels en
klemmen!
Op deze wijze'1, zoo stond er een paar jaar
geleden in zeker blad, kunnen we in eigen
boezem (nl. in den boezem der anti-revolutionaire
partij) fiiijkern met ko/ipen sltiun.
In Ernest Stiuis verhaalt Tor.y van kijvende
vrouwen, de juffrouwen Plus en Stuyck. Ze
hadden elkander duchtig den mantsl uitgeveegd
en eindelijk had juffrouw Plus hare vijandin
toegevoegd: Je bent 'n otter! Juffrouw Stuj^ck
stond perpleks". 'n Otter! .... Er kwam een
proces van. Juffrouw Stuyck was zeker familie
van de dame, die hare buurvrouw voor den
rechter daagde, omdat deze haar had uitgemaakt
voor .. . philosoof'.
Jij bent dit, jij bent dat! snatert eene furie,
jij bent... Maar jij bent ircnisch.''' verkondigt
de tegenpartij en verzekert zich daardoor het
laatste woord.
Het is met de beeldspraak soms evenzoo
gesteld. Niet begrijpen leidt dikwijls tot bewon
dering, men luistert met open mond en begrijpt
er wel niet zoo heel van, maar brengt toch op
j de eene ot andere wijze ook eens zoo'n mooie"
l uitdrukking te pas, om ook weer bewondering
| van twijfelachtig allooi te wekken.
Wat men dan soms te hooren krijgt, leere
de volgende aanhaling uit eene toespraak bij
een pas gedolven graf:
Mijne vrienden. de tand des tijds :al ook
de:e wonde, lieden en er grus orer laten groeien".
Xiet dikwijls is het slecht-rethorische zoo
grof. Gelukkig!
Waarheid is het geneesmiddel voor velen
kwalen.
In een schoonen liorzang bezingt Willem van
Haren Het Menschelijk Leren. Het kind greeit
op tot een jongeling en doze tot een man.
Dan naakt de grijsheid en we zien den grijsaard,
den euderdom komen aaHstrompe-lon:
Wie, komt daaraan, vermoeid en neergebogen?
Xijn \\enkbranw rs geliijk aan'1 ingaan van den naeLt,
1)« glans der maan i.^ in z^n oouvn,
Zijn kruin is tzuerk, niet sneeuw bevvaeUt.
Zulke verzen blijven leven!
Het belachelijke en het verhevene hebben
dit met elkander gemeen, dat beide lang in
het geheugen bewaard Wijven.
De mode heerscht in de taal in dezen zin,
dat in elk tijdvak bepaalde woorden en uitdruk
kingen in zwang zijn, in de geschreven zoowel
als in de gesproken taal.
Het moet iedereen opvallen, hoe men tegen
woordig met de uitdrukking teresht komen
omspringt, die toch eene zeer bepaalde
beteekenis heeft. Eene kat kumt. zegt men, altijd
op hare pooten tcrcclit; ze komt ongedeerd
beneden. Maar nu verzekert men, dat een
metselaar van een dak vid en met het hosfd
op de straatsteenen terecht kwam, een dronken
koetsier tuimelt van den bok en komt in eene
sloot tertcht. De meeste menschen zullen de
dwaze tegenstrijdigheid niet opmerken als een
correspondent zoo 'n koetsier in het water te
land laat komen.
Eene oorspronkelijk fraaie rethorische wen
ding wordt tegenwoordig door te veelvuldig
gebruik vervelend. Waar de heer N. zegt,
met eigen eogen het fait te hebben aanschouwd,
daar kan ik de verzekering geven", enz. Overal
is die wending goed ontvangen : boek, tijdschrift
en dagblad maken er een gretig gebruik van.
,,II;>e broos het menschelijk leven is, bleek
dezer dagen opnieuw te A." lezen we in een
blad, niet van den eersten rang. Wat verder:
Hoe gevaarlijk het is, met lucifers te spelen,
bleek dezer dagen opnieuw te B." Zulke
passepartouts zijn handig en gemakkelijk. Nog altijd
schitteren op vergaderingen velen door
d/weziylieid\ maar de nfneziiicn hebben altijd en
onveranderlijk ongelijk. In het straks genoemde
provinciale blaadje las ik eens, dat een redenaar
de lachspieren geducht niet in bewer/inij,
maar in trilling had i/ebracht. De uitvinder
van dit fraais had eer van zijn werk, want in
de verslagen van tooneelvoorstellingen der
dorpsrederijkers vind ik de uitdrukking steeds
trouw op haar post. evenals dien tolk der
rergctdering, die, in iceli/ckozen beicoonlingen na
tuurlijk, d 3 vereeniging dank zegt voor het
genotene, enz.
De dagelijksche omgangstaal heeft ook van
die passe-parlouts. Een tijdlang is kolossaal
in de mode geweest; men sprak niet van een
kolossale toren, maar ook van eene kolossale
yra)i, een kolossale brand, enz. Toen i» kranig
gekomen en tegenwoordig doet typisch opgeld,
vooral bij jonge heeren, jonge dames schijnen
de voorkeur te geven aan leuk, hoewel dat
woord anders beteekent: droog komiek. Alles
wat haar bevalt, is leuk, soms ook wel gezellig:
een hoed, eene japon, eene parapluie is tjesellig,
o zoo gezellin ? 0°^ mooi heeft zich, vooral in
de boekentaal, een poos in de algcmeene be
langstelling mogen verheugen en lief heeft in
de Amsterdamsche spreektaal een schat van
beteekenissen.
Goede schrijvers hebben invloed op de taal,
al is die invloed niet altijd aan te wijzen.
Toch kan men van tal van woorden en uitdruk
kingen, die op deze wijze in de taal zijn
gekomen, den oorsprong bepalen.
In Langendijk's J>on 'J/iic/tot vinden we den
volgenden dialoog tusschen Jochem en Kamacho:
J o c. ]k* Tjcnder verlield, mijn smoddennuil.
Daer isser uiyn trouw, myn arpje, imn uil.
Kam, II yn aepje? en una u il? dat zei ik nooit in'tvryeu
Bij zeer velen leven Langer.clijk's naam on
werken alleen nog in dit gezegde voort.
Sinds Tollens in zijne Onritintcring scireef:
heeft diezelfde uitdrukking in
Noordpoolbeschrijvingen zoowel als in schooljongensopstellen
over De Winter" ontelbare malen dienst
gedaan. »
Wie heeft iemands toegevendheid wel niet
eens ingeroepen met een atder gevleugeld
woord" uit de Ocenvintering :
i En rekent d' uitslag niet, maar telt het
i doel alleen . . . .".
Reeds kort na zijn dood (in het laatst der 13de
eeuw) hcete Jacob van Maerlant
der JJietsee diehler algader.
en men heeft lafer elk populair dichter rader
geroemd : mdar Cats, rader Tollens, enz,
Potgieter en Busken Huet hebben daaraan
voorgoed een einde gemaakt.
Iluet heeft Da Costa't talent gekarakteriseerd
door de uitdrukking ccj/c Her met icn snfiar,
die met Da Ccsta's uitroep:
Kortswijl en klakkeloos zijn r.og niet zoo heel
lang algemeen in gebruik geweest. Huct heeft
die woorden gebezigd in zijne brochure Ernst
of horton-ijl, geschreven naar aanleiding van
Van Lcnnep's Klaasje Xcrenster.
Toen uet in 1860 on 18tU voorlezingen
hield over de letterkunde der 18de eeuw, sprak
hij zijn publiek steeds toe met I'amea en
Heeren". Alberdingk Thijm trok tegen de
uitduikking te velde; hij noemde haar
on-hollandsch. Wat niet verhoedde, dat ze thans
algemeen in gebruik is.
A msterdam.
J.
Iemand die op de kleintjes let.
In de llannorerfchc (oiiricr wordt de vol
gende anecdote verteld : Een brave,
Hongaarsche meester-smid. die verscheidene
landj bouwkundige machines had gemaakt, ging
naar een audiëntie bij keizer I-'ranz Jozef, om
dezen voor het verleenen van een onderscheiding
te bedanken. Op de audiëntie haalde de smid
de portretten van den keizer en de keizerin
uit zijn zak en zeide:
-Msjesteit, ik heb nog iets te verzoeken,
zou Uwe Majesteit namelijk op dit portret
den geserden naam van koningin Elisabeth
willen schrijven ?"
De keizer lachte en vroeg naar Je reden.
«Omdat ik, als ik sterf, het kruis weer moet
teruggeven. Ik zou mijn familie een aandenken
willen nalaten, dat ik bij den koning ben
gevreest."
»Maar de koningin is niet hier, zij is in
München."
»Wil Uwe Majesteit dan uw eigen naam
schrijven ?"
»Ik heb hier niets bij de hand, waarmede
ik kan schrijven."
»Ik heb een potlood bij mij," antwoordde
de smid, en hij gaf den keizer zijn rijn gepunt
l potlood. Toen het gebeurd was, en de wakkere
meester-srnid het portret weer had weggeborgen,
kuchte hij verlegen.
«Verlangt gij nog iets ?" vroeg de keizer.
?Ja, Majesteit, mijn potlood!".