De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 11 september pagina 7

11 september 1898 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. H07 DE AMSTERDAMMER W E E K B L A. D V Q O R NEDERLAND. In den Franschen Ministerraad, na 't ontslag van Cavaignac. ZOLA : Nu mag ik zeker wel weer binnen komen ? 11111 M 11 tU 11 M 11 PI l M 111111M H l « 11 N l T» PK 11JJ II K 111 Misschien zou u wel willen, dat ik u ' onmiddellijk volgde, omdat u toevallig myn vader is? Neen, neen, ik begrijp heel goed, dat zoo iets tot de onmogelijkheden zou behooren .... maar misschien zal er nog eenmaal een tijd komen, waarop u begiet, dat uw plaats niet meer hier is Er zijn banden tusschen ons, banden.... Een korte schaterlach deed hem eensklaps ophouden en h\j boord» Jacques zeggen: Banden, tuwcben ons? en welke banden in 's hemelsnaam ? Omdat u voor bijna twee en dertig jaar geleden bjj ongeluk om zoo te zeg gen, oorzaak i» gevaeat van mijn geboorte, wil u daarom beweren, dat er een band tus schen on» bestaat l \ Jacques....! Wezenlijk, wysktar, het spijt me, het u te moeten zeggen, maar ik wil er rond voor uit komen, dat ik niet het minste onderscheid maak tusschen u en een my geheel vreemde. Ik voel niets buitengewoons in my omgaan, geen enkele stem spreekt.in mij, geen enkele "vezel trilt in mijn h»rt bij uw tegenwoordig heid. Het moge zyn, dat u mijn vader is, maar ik begeer volstrekt niet uw zoon te zijn. O, zwyg, u is al te wreed. Ik wist wel, dat ik u, als ge d« waarheid zoudt hebben vernomen, niet «oo dadelijk maar een diep gevoel, een hartelijke toegenegenheid zou in boezemen, .... maar ik hoopte toch.... Waarop, op mijn sympathie, op mijn liefde, misschien? Jacques bewaard* »en oogenblik het stilawijgen, om daarna ep kalmen toon weder voort te gaan. Daar u meende verplicht te zijn, mij ?de waarheid te zeggen, wil ik oprechtheid tegenover oprechtheid stellen. Luister ! Ik kan u noch liefde, noch vriendschap schenken, nu niet en nooit; wat ik thans voor u gevoel, vergeef me, indien ik u mogt kwetsen, is veeleer een soort v*n rancune .... een zekere antipathie. Uw gedrag beeft me gestuit. Vol gens «lyn idee, zou het beter geweest zijn, als u gezwegen hadt, zooals u tot hiertoe hebt gedaan, ook ken ik n volstrekt het recht niet toe, u met myn leven te bemoeien. Mynheer de .Serny stond op. Een oogenblik nog bleef hij staan,'als verwachtte hy, dat de jonge man hem nog eo'n woord van sympathie zou toevopgen, doch ii«nde, ,-dat hij met onuitgestoken hand rustig en bedaard ?ir,!i uit zijn stoel had opgericht, nam h\j zijn hoed en ging naar de deur. Op hetzelfde oogenblik werd deze geopend en professor Ardol trad binnen. Sprakeloos liep hy deaen voorbij, boog en ver dween. Wie was dat? vroeg de professor. Jacques, wien den naam weder ontgaan was, zag zich verplicht het kaartje, dat hij achte loos op de tafel geworpen had, weder op te nemen en zei toen, kortaf: Hier is z'n kaartje, Lucien de Berny. Hy' verscheurde het en wierp de stukken in den haard. Daarna stak kij, zonder iets meer te zeggen een cigarette op. Doch onverwacht voelde hy' zich by' d«» schouder gegrepen en een bevende, ontroerde stem vroeg: Jacques, Jacq«M hy' heeft je dug alles verteld? De jonge man t«»r<U met droevigcu blik op het gelaat vóór hem. O, myn God l u kent dien man, u "wist het.... u ook? Twee paar handen eBwioten elkander kramp achtig, twee paar eogen werden door tranen beneveld. Toen sprak de oudste der beide mannen: Ja, Jacques.... ik wist het reeds lang.... eenige jaren n» d»n dood van je moeder.... uit brieven, die ik van hem gevonden heb. Ba toch, bent u me blijven liefhebben, toch hebt u me by u gehouden! Waarom zou ik dat niet gedaan hebben. Wel heb ik veel, oneindig veel geleden, maar ik kwam langzamerhand tot de ontdekking, dat dit niets afdeed aan de liefde, die ik voor je koesterde. Neen, mijn hartelijke genegenheid voor je bekoelde niet, ze werd zelfs, waarom weet ik niet, grooter en hechter. Ik had je opgevoed, ik had van je gemaakt, wat er van je geworden is en het w&s daarom geloof ik, dat ik dacht,.. het kind moge niet van mij zijn, de mensch is het wel en dat is oneindig meer -waard. Ernstig, maar met een wereld van liefde en teederheid in de oogen zagen ze elkander aan. Toen legde Jacques het hoofd op den schouder van mijnheer Ardol en rust ontroerde stein fluisterde hy: Vader, beste vader, ik ben duizendmaal uw zoon, uw zoon eiken dag en elke minuut, uw zoon naar ziel en laven .. . geen ander dan u zal my'n teerbeminde vader zijn! liintiiHiMitniiiiiiiiiiiHiiiiinniiiiiiHtiiiiiiiiiiiinnntniiiiinniiiininiiii iiiiiiitmiiimitiitHfniiiinii Navolging en sleur. Ruim eene eeuw geleden was bet de (ijd der sentimenteele poëzie. Met Feith aan het hoofd bloeide hier te lande de sentimenteele dichtschool. Men baadde in gevoel en zwom in tranen. Het gevoel -was een mode-aitikel geworden. De richting van voor honderd jaar is door Arent Fokke Simonsz ijeestig gehekeld. In zijn Moderne llclicon (17i)2) beschrijft hy Een bezoek aan Apollo. Na de ontvangst vraagt de schryver: Hoe varen toch de zanggodinnen? Ik hoop ook gelegenheid te zullen vinden, mijne op wachting bij haar te maken." Het antwoord (te lang om hier af te schrijven) luidt niet zeer gunstig. Op enkele na zy'n ze oud en zwak, ze vergaan als sneeuw voor de zon en met Thalia is het al heel treurig gesteld. Apollo leidt zijn bezoeker in zijn Magazijn" en deze vervolgt: Mijn oog viel op een klein kastjen, waarin eenige groote en zeer kleine flessen, met eenig nat gevuld, stonden." Dat is het Tranenkastje", zeide hij mij, omdat hij zag, dat ik daar mijn oog naar wendde. Die groote flessen zijn vol tranen, elk van een bijzondere soort; dit zijn liefdetranen; dit zijn tranen ranbcronic; dit weder van droefheid; die daarnaast staan van rrengil, gely'k gij er op ziet geschreven ... Er is wel een flesje met opreélile tranen, doch die worden in 't Magazijn weinig gevraagd; zie daar staat het, in dat hoeljen, by dat kleine flesjen niet Attisch soiit." Daar boven?" vroeg ik, waar al dat stof op ligt?" Ja", zeide hij, wij hebben 't zoo zelden noodig, dat we er niet aan denken, het schoon te maken; en ik heb niet graag, dat de meiden er aankomen ; ik ben altijd bang, dat zij 't breken zullen; althans dat met het zout, want dat zou ik bij geen mogelijkheid weder kunnen bekomen". Op deze wijze gaat de schrijver voort. Hij neemt het beproefde middel der satire te baat om de overgevoelige literatuur uit de laatste helft der 18de eeuw met haar klinkklank en bombast te geeselen. De sentimenteele romans hebben in onze taal een stroom van woorden en uitdrukkingen gebracht, die, doordat de een ze gedachteloos overnam van den ander, alle gevoelswaarde verloren. Hoeveel dichters en dichterljes en sprekers hebben, afstand doende van allen aardschen roem, gewenscht, dat hun het loon der kunst. een enkele traan ten deel viel, de traan, het sieraad van den held, die menschelijk is van aard?'1 Geen gebrek aan barden, die in de snaren (/rijgen, noch aan dichters, die de lier tekkelen. Wel een weinig vervelend, dat steeds terugkeeren van liet bruisend jiekch'cld ??liet gloeiend puin, doorweekt niet bloed en tranen het bloedig moonlschai'ot. De schilderachtigste beelden, de treffendste uitdrukkingen, zonder oordeel en spaarzaamheid gebezigd, beginnen met ons niet meer te treffen en eindigen met ons te vervelen, niet het minst in onze dagen, nu het gezond verstand zijne schoonste triomfen Kiert. Aan Bilderlijjik en Multaculi, beiden Oorspron kelijke geesten, is het verzet tegen papegaaiengesnater, versleten beeldspraak en huurfrasen" voor een groot aandeel to danken. Simon Gorter geeft Occr Uectdsjiraak een paar bladzijden te lezen, die steeds de overweging waard zullen blijven. Zullen wij Araors pijlkoker doorzoeken? de pijl der liefde, die al zoolang en onveranderlijk, ook om 't rijm, het harte griefde, dat hij bijna stomp moet zijn van al dat werk? het huwelijks bootje, ook nog helaas! niet voor slooping ver kocht? Genoeg reods. Moedor, mot bedachtzaam overleg, neemt nu en dan het speelgoed van bare kleintjes weg en bergt het op. Krijgen ze het na eenige tijd weerom, dan is het als nieuw." Eenvoud is het kenmerk van het ware en echt gevoel openbaart zich niet in valsch ver nuft of groote woerden. In Willem van Swaanenburg's dichtbundel fantas (1724) komt voor Chaos o/ St aanenburgs ()iwsieli>l« digtltiim, waarvan de aan hef luidt! Het lust mij op een bas, mei Inirt gespannen snaaren, Van stijven wind gezweept, den aardbol om te vaaren ; Te zien, vnn'l brni-seiid zoüf. hoe t in de v* er*.*ld ^'aat, Kn of Jupïjn de, vlag, ah 't hoort, nog waaien laai, Of Mars iu 'l ijzer limit, bij 't blall'eu do- kartoiuM'», I)ie ruggen van arduin, nie'i sehurtte nagels kruuuen. Mijn tuier, -tcvk gv]>'.>rt, "bv,v,tl;t ruizen uit haav kaken, Sta va^l, uii:'t vau zon), m\ snuit /al karren raken. Ma:ir Heli I liet is vergeefs, de Vader staat aan 't roer.Hij die de Marren ra-g aan een sailiercii Snoer, Kn vuur, en \\uter ki*t in eeeen kollei1 pakken, Laat nu zij n kroon en i rooi;,o spijl! in d";:jgrond smakken; Hij die van oiistxif, slof; van niet, de ielen stampl, Kn d'aar,ll,o], als een wigt, aan zijne tepels praint, j Het «at niet droogle v«ed, de zon doet pekel slikken, Laai vuile negers tue, dat zij zijn kroost verslikken. Wilde rhetorica en valsch vernuft reiken i hier elkander de hand. I)« thar.s vergeten verzensmid Willem van Swaanenburg is onop zettelijk parodistisch door onnatuur en onwaarheid. Beeldspraak hier liggen voetangels en klemmen! Op deze wijze'1, zoo stond er een paar jaar geleden in zeker blad, kunnen we in eigen boezem (nl. in den boezem der anti-revolutionaire partij) fiiijkern met ko/ipen sltiun. In Ernest Stiuis verhaalt Tor.y van kijvende vrouwen, de juffrouwen Plus en Stuyck. Ze hadden elkander duchtig den mantsl uitgeveegd en eindelijk had juffrouw Plus hare vijandin toegevoegd: Je bent 'n otter! Juffrouw Stuj^ck stond perpleks". 'n Otter! .... Er kwam een proces van. Juffrouw Stuyck was zeker familie van de dame, die hare buurvrouw voor den rechter daagde, omdat deze haar had uitgemaakt voor .. . philosoof'. Jij bent dit, jij bent dat! snatert eene furie, jij bent... Maar jij bent ircnisch.''' verkondigt de tegenpartij en verzekert zich daardoor het laatste woord. Het is met de beeldspraak soms evenzoo gesteld. Niet begrijpen leidt dikwijls tot bewon dering, men luistert met open mond en begrijpt er wel niet zoo heel van, maar brengt toch op j de eene ot andere wijze ook eens zoo'n mooie" l uitdrukking te pas, om ook weer bewondering | van twijfelachtig allooi te wekken. Wat men dan soms te hooren krijgt, leere de volgende aanhaling uit eene toespraak bij een pas gedolven graf: Mijne vrienden. de tand des tijds :al ook de:e wonde, lieden en er grus orer laten groeien". Xiet dikwijls is het slecht-rethorische zoo grof. Gelukkig! Waarheid is het geneesmiddel voor velen kwalen. In een schoonen liorzang bezingt Willem van Haren Het Menschelijk Leren. Het kind greeit op tot een jongeling en doze tot een man. Dan naakt de grijsheid en we zien den grijsaard, den euderdom komen aaHstrompe-lon: Wie, komt daaraan, vermoeid en neergebogen? Xijn \\enkbranw rs geliijk aan'1 ingaan van den naeLt, 1)« glans der maan i.^ in z^n oouvn, Zijn kruin is tzuerk, niet sneeuw bevvaeUt. Zulke verzen blijven leven! Het belachelijke en het verhevene hebben dit met elkander gemeen, dat beide lang in het geheugen bewaard Wijven. De mode heerscht in de taal in dezen zin, dat in elk tijdvak bepaalde woorden en uitdruk kingen in zwang zijn, in de geschreven zoowel als in de gesproken taal. Het moet iedereen opvallen, hoe men tegen woordig met de uitdrukking teresht komen omspringt, die toch eene zeer bepaalde beteekenis heeft. Eene kat kumt. zegt men, altijd op hare pooten tcrcclit; ze komt ongedeerd beneden. Maar nu verzekert men, dat een metselaar van een dak vid en met het hosfd op de straatsteenen terecht kwam, een dronken koetsier tuimelt van den bok en komt in eene sloot tertcht. De meeste menschen zullen de dwaze tegenstrijdigheid niet opmerken als een correspondent zoo 'n koetsier in het water te land laat komen. Eene oorspronkelijk fraaie rethorische wen ding wordt tegenwoordig door te veelvuldig gebruik vervelend. Waar de heer N. zegt, met eigen eogen het fait te hebben aanschouwd, daar kan ik de verzekering geven", enz. Overal is die wending goed ontvangen : boek, tijdschrift en dagblad maken er een gretig gebruik van. ,,II;>e broos het menschelijk leven is, bleek dezer dagen opnieuw te A." lezen we in een blad, niet van den eersten rang. Wat verder: Hoe gevaarlijk het is, met lucifers te spelen, bleek dezer dagen opnieuw te B." Zulke passepartouts zijn handig en gemakkelijk. Nog altijd schitteren op vergaderingen velen door d/weziylieid\ maar de nfneziiicn hebben altijd en onveranderlijk ongelijk. In het straks genoemde provinciale blaadje las ik eens, dat een redenaar de lachspieren geducht niet in bewer/inij, maar in trilling had i/ebracht. De uitvinder van dit fraais had eer van zijn werk, want in de verslagen van tooneelvoorstellingen der dorpsrederijkers vind ik de uitdrukking steeds trouw op haar post. evenals dien tolk der rergctdering, die, in iceli/ckozen beicoonlingen na tuurlijk, d 3 vereeniging dank zegt voor het genotene, enz. De dagelijksche omgangstaal heeft ook van die passe-parlouts. Een tijdlang is kolossaal in de mode geweest; men sprak niet van een kolossale toren, maar ook van eene kolossale yra)i, een kolossale brand, enz. Toen i» kranig gekomen en tegenwoordig doet typisch opgeld, vooral bij jonge heeren, jonge dames schijnen de voorkeur te geven aan leuk, hoewel dat woord anders beteekent: droog komiek. Alles wat haar bevalt, is leuk, soms ook wel gezellig: een hoed, eene japon, eene parapluie is tjesellig, o zoo gezellin ? 0°^ mooi heeft zich, vooral in de boekentaal, een poos in de algcmeene be langstelling mogen verheugen en lief heeft in de Amsterdamsche spreektaal een schat van beteekenissen. Goede schrijvers hebben invloed op de taal, al is die invloed niet altijd aan te wijzen. Toch kan men van tal van woorden en uitdruk kingen, die op deze wijze in de taal zijn gekomen, den oorsprong bepalen. In Langendijk's J>on 'J/iic/tot vinden we den volgenden dialoog tusschen Jochem en Kamacho: J o c. ]k* Tjcnder verlield, mijn smoddennuil. Daer isser uiyn trouw, myn arpje, imn uil. Kam, II yn aepje? en una u il? dat zei ik nooit in'tvryeu Bij zeer velen leven Langer.clijk's naam on werken alleen nog in dit gezegde voort. Sinds Tollens in zijne Onritintcring scireef: heeft diezelfde uitdrukking in Noordpoolbeschrijvingen zoowel als in schooljongensopstellen over De Winter" ontelbare malen dienst gedaan. » Wie heeft iemands toegevendheid wel niet eens ingeroepen met een atder gevleugeld woord" uit de Ocenvintering : i En rekent d' uitslag niet, maar telt het i doel alleen . . . .". Reeds kort na zijn dood (in het laatst der 13de eeuw) hcete Jacob van Maerlant der JJietsee diehler algader. en men heeft lafer elk populair dichter rader geroemd : mdar Cats, rader Tollens, enz, Potgieter en Busken Huet hebben daaraan voorgoed een einde gemaakt. Iluet heeft Da Costa't talent gekarakteriseerd door de uitdrukking ccj/c Her met icn snfiar, die met Da Ccsta's uitroep: Kortswijl en klakkeloos zijn r.og niet zoo heel lang algemeen in gebruik geweest. Huct heeft die woorden gebezigd in zijne brochure Ernst of horton-ijl, geschreven naar aanleiding van Van Lcnnep's Klaasje Xcrenster. Toen uet in 1860 on 18tU voorlezingen hield over de letterkunde der 18de eeuw, sprak hij zijn publiek steeds toe met I'amea en Heeren". Alberdingk Thijm trok tegen de uitduikking te velde; hij noemde haar on-hollandsch. Wat niet verhoedde, dat ze thans algemeen in gebruik is. A msterdam. J. Iemand die op de kleintjes let. In de llannorerfchc (oiiricr wordt de vol gende anecdote verteld : Een brave, Hongaarsche meester-smid. die verscheidene landj bouwkundige machines had gemaakt, ging naar een audiëntie bij keizer I-'ranz Jozef, om dezen voor het verleenen van een onderscheiding te bedanken. Op de audiëntie haalde de smid de portretten van den keizer en de keizerin uit zijn zak en zeide: -Msjesteit, ik heb nog iets te verzoeken, zou Uwe Majesteit namelijk op dit portret den geserden naam van koningin Elisabeth willen schrijven ?" De keizer lachte en vroeg naar Je reden. «Omdat ik, als ik sterf, het kruis weer moet teruggeven. Ik zou mijn familie een aandenken willen nalaten, dat ik bij den koning ben gevreest." »Maar de koningin is niet hier, zij is in München." »Wil Uwe Majesteit dan uw eigen naam schrijven ?" »Ik heb hier niets bij de hand, waarmede ik kan schrijven." »Ik heb een potlood bij mij," antwoordde de smid, en hij gaf den keizer zijn rijn gepunt l potlood. Toen het gebeurd was, en de wakkere meester-srnid het portret weer had weggeborgen, kuchte hij verlegen. «Verlangt gij nog iets ?" vroeg de keizer. ?Ja, Majesteit, mijn potlood!".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl