Historisch Archief 1877-1940
N°. 1109
DE AMSTERDAMMER
. 1898.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/*
Dit blai is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Canucines tegenover het
Graud Café, te Parijs.
Zondag 25 September,
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer « ? 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSB te Keulen en doot alle filialen dezer firma.
I N H O T D
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De troonrede.
De Hogerhnizen. Dupliek"'. Geen Leerplicht
zonder verbeterd openbaar lager onderwijs, door
H. J. Top. (Slot) Busch over Bismarck.
BOCIALB AANUELEGENHEDEN: Heertje spelen
of werkman worden, en nog wal, dnor D. htigter.
TOONEEL EN MUZIEK: Kon. Ver. Het Neder].
Tooneel: De Vrek, door P. v. d. G. Muziek in
de hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST E.V
LETTEREN: De Hembrandt-tentoonstelling. door
T. M. Félioien Hops. door R W. P. Jr Ten
toonstelling van alles betrekking hebbende op het
batikken", door H. W. P. Jr. P. A. Daum f,
door Justus van Maurik. Fokel, door W. G. van
Nonhays. Boek en Tijdschrift, door G. v. H.
Het geslacht Evertsen, door t. C. WETEN
SCHAP: Prof. Dr. A. H Kooijker, door S.
FEUILLETON: Wat een hoed kan kosten, uit het
Zweedsch van Lea. (I.) RECLAMES. VOOR
DAMES: De samedispopnlairesin hetOdéontheater,
door Voyageuse. (Slot) Allerlei, door E?e.
Ingezonden. SCHAAKSPEL FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
HCHETSJE: De Weduwnaar, naar Lars Dilling.
ALLERLEI. PEN- ES POTLOODKRASSEN.
ADVERTENTIËN.
mm inimmmliiM i iillllliilllillllllliiillliiiinnn
DE TROONREDE.
De eerste troonrede ter opening der zit
ting, door Wilhelmina in de Kamer uit
gesproken, onderscheidt zich van die, welke
«Ie Regentes en hare voorgangers hielden,
door de weglating eener stereotype uitdruk
king, die reeds dikwijls aanstoot had ge
geven.
Steeds werden door de Koning of
Koningin-Regentes Legeren Vloot bedacht,
«Is twee corporaties van den lande dienende
personen, die zóó bijzonder hun plicht in
het afgeloopen jaar hadden vervuld, dat
zij en zij alleen met eere werden vermeld.
Hoe menigmaal zijn wij tegen deze on
ware en onwaardige verheffing van.; den
krijgemanstand in ons burgerland opge
komen I
Zoo schreven wij \erleden jaar nog in
ons Nr. van 2G Sept:
«Maar het is zoo, ook het Ministerie
der vooruitstrevend-liberalen heeft even
goed als zijn voorgangers de verantwoor
delijkheid aanvaard voor een staatsstuk,
waarin de koningin der Nederlanden, in
vollen vredestijd, alleen de verdiensten
der wapendragende staatsdienaren huldigt,
als bestond daar geen leger van burgers
en burgerlijke ambtenaren, die door ijver
en opgewektheid bij het vervullen hunner
taak het koninkrijk hielpen in stand
houden. Hadden Pierson en Borgesius
aan zulk een miskenning van het wezen
van den Staat eens een eind gemaakt!"
Welnu, thans hebben Pierson en Bor
gesius daar een eind aan gemaakt, en het
verheugt ons zeer dit bij de bespreking
van de eerste troonrede van Wilhelmina
te mogen vermelden.
* *
*
Overigens is ook deze troonrede meer
een vtioonwoordje" dan een xiroonrede'1.
Gelukkig blijft men zich bij deze forma
liteit aan oratorie spenen, en ontloopt het
gevaar van een constitutioneel staatsstuk,
dat uit het brein van acht ministers is voort
gekomen, den schijn te geven, als zoude
het niet alleen koninklijk naar den vorm,
maar ook individueel-koninklijk wat den
inhoud betreft, zijn. Een eenvoudige, kalme,
behoorlijk gestyleerde opsomming van fei
ten, toezeggingen en verwachtingen gelijk
deze troonrede geeft, wat wil men meer?
En die toezeggingen zelf?
Hoofdzaak is, dat men de sociale wet
geving, tot dusverre zoo achterlijk, iets
vooruit hoopt te brengen. Wie, die dit
niet met genoegen verneemt! Daarop werd
gehoopt, gerekend zelf*<, en, leest men de
zinsneden, daaraan in de troonrede gewijd,
men kan tevreden zijn.
?Allerwege treden vraagstukken van
groote maatschappelijke beteekenis op den
voorgrond, tot welker oplossing de wet
gever geroepen wordt bij te dragen,
» Voorstellen tot verzekering van werk
lieden tegen de geldelijke gevolgen van
ongevallen en in het belang van het
onderwijs en de bescherming ^aer jeugd
hebben U reeds bereikt. In dit zittingjaar
zal op den ingeslagen weg worden voort
gegaan. Ik hoop U ontwerpen te kunnen
aanbieden tot verbetering der woning
toestanden, tot het tegengaan van
overniatigen arbeid van volwassen mannen in
fabrieken en werkplaatsen, en tot her
ziening der drankwet."
» Aller wege treden (!) vraagstukken van
groote maatschappelijke beteekenis op den
voorgrond;" zeker, in die twee regels is
een toelichting en verdediging van de
sociale paragraaf der troonrede vervat, die
alle verdere discussie onnoodig maakt. Wij
moeten wel, wil de Regeering zeggen;
en wij twijfelen er geen oogenblik aan, zij
gevoelt niet alleen te moeien, maar zij
wenscht niets liever te doen dan hetgeen
zij belooft te zullen verrichten.
En hiermede zouden wij dankbaar kun
nen eindigen, als wij overigens van de
houding der Regeering maar iets begre
pen. Doch helaas, dat juist is het geval
niet.
Ze wil de maatschappelijke toestanden
verbeteren, en de ergste dier toestanden
is wel deze, dat er tien- en misschien
wel honderdduizenden zijn, mannen, vrou
wen en kinderen, die af en toe honger
lijden, wezenlijk honger, en 's winters vaak
kou daarbij, omdat zij overgeleverd zijn
aan een armenzorg, die de meest inhumane
en demoraliseerende instelling is, in ons
dierbaar Vaderland bekend. Een armen
zorg minstens al vijf en twintig jaar ge
brandmerkt als een schande voor een
christelijk land; een armenzorg onder
zocht en te licht bevonden door ieder,
onzen minister Pierson incluis.'
Een armenzorg, die na zooveel enquête
in 't groot en in 't klein, geen geheimen
meer heeft... En wat doet nu die sociale
Regeering? Ze houdt zich eenvoudig alsof
er geen armen bestaan, en als kwaradezj
ergste aller sociale nooden over een jaar
of wat van zelf wel terecht!
Maar een nieuwe armenwet in haar toe
passing kost geld.
't Is zoo en een wet op den leerplicht,
in haar toepassing, kost ook geld.
Met welk recht komt nu de Regeering
wel geld voor leerplicht vragen, en niet
voor een behoorlijke armenzorg?
Moeten dan de armen maar honger en
kou lijden, opdat de kinderen van som
migen gedwongen kunnen worden de school
te bezoeken; de kinderen ook van
ouders, die zelf honger en kou lijden, en
nog de verdiensten zullen moeten missen,
dooj hun armzalig kroost tehuisgebracht ?
Leerplicht vóór en zonder verbetering
van armenzorg in te voeren,.. foei, welk
een inhumane menschlievendheid!
Nietwaar, bijna alle sociale wetgeving
kost geld veel geld. Vraag het maar
aan den Heer Borgesius, die ook het
tweede onderwerp, dat naar zijn beteekenis,
direct op armenzorg volgt: het pensioen
voor oude en invaliede onvermogenden,
eveneens links heeft laten liggen als
bestond de brandende quaestie, die reeds
zooveel jaar de hoofden heeft bezig gehou
den, ganschelijk niet! Zelfs geen woord
der koningin op de lippen gelegd, om de
overgroote meerderheid der natie te ver
zekeren, dat met onverdroten zorg gestreefd
zal worden naar het scheppen van een
dragelijken toestand voor den afgewerkte
op zijn ouden dag ... Wél daarentegen,
als eischte dat allereerst voorziening: ver
betering van de woningtoestanden... en
der drankwet. Zeker, ook maatregelen in
dien geest zullen ons welkom zijn,
maar beide kosten geld, veel geld, als zij
niet maar theoretisch, doch ook praktisch
van aard zullen wezen.
Verbeter de woningtoestanden eens,
zonder er tonnen gouds voor beschikbaar te
stellen; en de drankwet, zal hare werking
iets beteekenen, hoe kan het anders of
alweder op millioenen zal zij de schatkist
komen te staan, allen reeds aan verlies van
accijns? Waarom nu leerplicht, woningtoe
standen, drankwet, die veel geld zullen vra
gen nummer n op 't program en
hetallernoodigsle: armenzorg en werkmanspensioen
geheel vergeten, niet genoemd? Of
meent men met het eerste drietal ons te
kunnen zegenen, zonder groote offers te
vergen ?
Ook die vraag schijnt met recht te kunnen
worden gesteld.
* *
*
Hoe is de financieële toestand? Uit
Pierson's rede van verleden jaar hebben
wij kunnen vernemen en wij wisten
het al dat er aan directe belastingen
niet veel meer te halen is. De gemeente- en
de rijksbelastingen zijn voor de overgroote
meerderheid reeds zóó drukkend, dat aan
verzwaring niet te denken valt. Het
eenige wat Z. E. nog mogelijk achtte was
versterking der middelen door herziening
(verhooging) der invoerrechten, en dat niet
in protectonistischen geest!
De nood echter drong, en nog vóór den
dag, waarop de troonrede zou worden uit
gesproken, verraste de Minister volk en
vertegenwoordiging met een voorstel tot
verhooging van den jenever- en den
wijnaccijns, resp. met 3 en 5 gld. Waarschijn
lijk om de troonrede schoon te houden, en
H. M. niet te noodzaken bij haar eerste
optreden op het Binnenhof van het gedis
tilleerd te spreken, werd wijselijk de in
diening van het ontwerp een paar dagen
vervroegd. Wij zullen de verdiensten ? van
dit redmiddel thaus niet onderzoeken;
genoeg, de nood kan moeilijk ontkend
worden. Wel gaan de rijksmiddelen, dank
ook de gewijzigde belastingen, jaarlijks iets
vooruit, maar bij de toeneming der be
volking stijgt natuurlijk ook het budget
der gewone uitgaven. En wat krijgen we
nu? Leerplicht: veibetering van woning
toestanden, zorg voor verwaarloosde kin
deren, vermindering van drankmisbruik,
secundaire spoorwegen, afschaffing der
tollen, met geen andere middelen in
het verschiet tot vermeerdering van
'sRijksinkomsten dan de herziening van het
taritf van invoerrechten! en dit laatste
dan nog, zoo de Eleere wil en wij leven :
want Pierson zelf heeft er, blijkens de
memorie van toelichting tot zijn
accijnsverhooging op gedistilleerd en wijn, een
zwaar hoofd in ! Wat moet er nu van die
sociale wetgeving terecht komen ? Tenzij
het te doen is om een sociale wetgeving,
waarvan men reeds van te voren heeft
uitgerekend, dat zij geen cent zal kosten!
Waarlijk, - al wilden wij aannemen, dat
Borgesius c. s. zich hebben voorgenomen
armenzorg en pensioenregeling ad
calendas Greecas te verschuiven, zou de
vraag niet geoorloofd zijn, of zij de sociale
wetgeving wenschen te gebruiken, om, in
naam van dit modekind, Gods water over
Gods akker te laten Joopen?
* *
*
Wien het inderdaad ernst is met sociale
wetgeving heeft vooral in twee richtingen
te arbeiden.
Om geld te verkrijgen voor hetgeen hij
tot stand wil brengen, moet hij allereerst
naar bezuiniging streven op de oude
siaats-hmshouding. Verkiest hij dit niet,
laat hij dan ook den schijn niet aannemen,
alsof hij de maatschappelijke toestanden
verbeteren wil. Zelfsmisleiding en volks
misleiding zijn slechts het gevolg van zijn
pogen. Zooals nu de zaken staan, bij zoo
zwaren belastingdruk, kan er niets
wezenlijksgedaan worden voorde misdeelden, zoo
lang er niet ettelijke millioenen aan onnutte,
onnoodige uitgaven worden bespaard.
»Dit zoo zijnde", schreféfa w^verleden
jaar reeds, «verwonderde het'pns een weinig,
dat de Minister H. M. niet verzocht heeft
hare rede in dezen zin te wijzigen:
»Begaan met het lot van zoovele mijner
onderdanen, die bij een sober bestaan,
voor rijk, provincie en gemeente gedwongen
zijn jaarlijks meer dan tien procent van
hun inkomen op te brengen, wijd ik aan
bezuiniging mijn aandacht. Overtuigd dat
ook in de .Staate-huishouding, sedert onheu
gelijke jaren te weelderig ingericht, de
tering naar de nering moet gezet worden,
acht ik het wenschelijk aan alle niet strikt
noodzakelijke uitgaven een einde te maken.
Achtereenvolgens zullen u voorstellen be
reiken tot opheffing van het Militaire
Huis, tot vermindering van de uitgaven
voor leger en vloot, tot hervorming en
vereenvoudiging van het middelbaar en
hooger onderwijs, tot opheffing van eeu
aantal gezantschapfposten, tot verlaging
van te hooge salarissen, tot het beperken
van de pensioeneering uitsluitend tot hen,
die niet uit eigen vermogen in hun stand
kunnen leven, tot het intrekken van alle
niet-verplichte uitkeeringen voor kerkelijke
doeleinden; - maatregelen allemaal, die
zullen moeten strekken, om, zouder nog
zwaarder offers van de overgroote meerder
heid der burgers te vragen, de invoering
van de sociale wetten mogelijk te maken,
welke in deze troonrede reeds zijn aange
kondigd of in uitzicht gesteld.
»Maar neen, in de geheele troon
rede van dit alles of iets dergelijks
geen woord."
Zoo ook nu. Als woonden wij in het
rijkste land der wereld de oude huis
houding zal op weelderigen voet voortgezet,
en Hare Majesteit heeft men zelfs niet
verzocht, althans een kleine vingerwijzing
te doen naar een verandering, die niet uit
kan blijven.
»Wat zouden wij liever aannemen, dan
dat mannen als Pierson, Borgesius, Lely,
Cort v. d. Linden het uitspreken van die
waarheid met opzet hebben uitgesteld, om
daarvan de eer te laten aan Koningin
Wilhelmina, als zij voor 't eerst een troon
rede houdt" zoo eindigden wij ons artikel
jn 1897. Die hoop is niet vervuld.
* *
*
Maar evenzeer werd een tweede richting,
waarin werkzaamheid onmisbaar is, door
het Ministerie ganschelijk voorbijgezien.
De mooiste sociale wetgeving zal ons
niet baten, wanneer de bronnen van wel
vaart niet rijkelijk vloeien. De verdeeling
van het maatschappelijk inkomen zal den
onvermogenden geen tevredei held en wel
stand kunnen geven, zoo lang het inkomen,
dat te verdeelen is, ontoereikend is en
afneemt inplaats van aangroeit.
Wat is in onzen practischen materieelen
tijd van meer belang voor allen, dan verhoo
ging van de werkkracht der natie en van de
gelegenheid om door die werkkracht winst
te behalen ? En wat geeft in dit opzicht
de troonrede te verstaan?
Voor Landbouw niets', tenzij de af
schaffing der tollen en den aanleg van
enkele secundaire spoorlijnen, die toch op
den algemeenen toestand volstrekt niet
van invloed kunnen zijn.
Een Ministerie van Landbouw, de eerste
voorwaarde voor een krachtige
staatswerkzaamheid ten bate van die veel, zoo niet
meest, heteekenende bron van welvaart,
blijft afwezig; ofschoon zelfs de
directeurgeneraal, de heer Sickesz, nog deze week
verklaard heeft van de onmisbaarheid van
zulk een departement overtuigd te zijn.
En indien men. zij 't dan niet door een
afdoenden maatregel, die voor de toekomst
een betere behartiging der
landbouwbelangen waarborgt, zijn zorg voor deze
voornaamste bron van volkswelvaart heeft
willen toonen, waarom zelfs nu niet ge
komen met de toezegging van een nieuwe
wet op het notariaat en tot regeling van
het landbouwkrediet? Op beide voorzie
ningen in de behoefte van den landbouwer
wordt reeds tal van jaren gewacht. Want
wie weet niet dat de ouderwetsche en in
haar huidigen vorm verouderde instelling,
het notariaat geheeten, zoolang zij niet
wordt vervangen door een notariaat als
bezoldigd staatsambt, almede knagen moet
aan de welvaart van het platteland ?
Tienmaal nadeeliger dan het behoud van
de tollen op 's rijkswegen, is voor den
boerenstand het hypotheek- bezorgend,
kassierend en zijn geringe diensten naar eigeu
tarief berekenend, notariaat!
Maar, het is zoo, de Landbouw werd
vergeten, geheel vergeten, en de Handel
en Nijcerlieid e ven zoo.
Hoe is 't mogelijk, vraagt men zich af!
De handel en nijverheid in ons, in ver
gelijking met naburige Staten, zoo weinig
pro^pereerend land.
Nog altijd geen sprake van een ministerie
van Handel en Nijverheid. Nog altijd
een volstrekt onvoldoend consulaat-wezen
onder beheer van een ministerie van
buitenlandsche zaken, dat als departement
der diplomatie! bijna 3^ ton jaarlijks uit
geeft, voor grootendeels onnoodige
gezantschapsposten. Nog altijd Handel en Nij
verheid als toegift op het departement van
Waterstaat, terwijl om ons heen alles zich
ten krachtigste inspant om ons zooveel
mogelijk te verdringen van de wereldmarkt.
Den Minister van Buitenlandsche Zakenen
dien van Waterstaat, onder een
ministeriePierson, een staathuishoudkundige van
beroep! blijkbaar de vrijheid gelaten Han
del en Nijverheid op te offeren aan de
glans van hun, strikt genomen, overbodig
departement!
Zoo leert ons al weder deze troonrede,
in den ernsligen tijd dien wij beleven, nu
het zoo noodig is, de welvaart van de natie
te verhoogen, zal zij ooit het draagver
mogen verwerven, om de lasten te
torschen, die de sociale hervormingen haar
moeten opleggen!
Weet men dan niet, wat er in andere
landen omgaat; is het onbekend, hoe wij
Nederlanders bij een kwijnenden landbouw;
bij een niet bloeienden handel en nijver
heid ; hij een gebrek aan grondstoffen voor
productie van allerlei aard; veel meer nog
ons hebben in te spannen, dan andere
volken om niet binnen zeer korten tijd
tot de acht^rlijksten te bshooren, waarvan
het maatschappelijk inkomen verre bene
den het peil onzer concurrenten daalt ?
Meent men dan inderdaad, dat men de
oogen slechts voor de gevaren, die ons
omringen en zoo duidelijk zijn, behoeft
te sluiten, om ze te bezweren, zoodat alles
gezegd en alles gedaan is, als wij maar
redeneeren over een sociale wetgeving, alsof
het geld, de eerste voorwaarde om sociale
toestanden te verbeteren, ons wel zal toe*
vloeien, ook zonder bezuiniging, en zonder
de uiterste krachtinspanning tot verhooging
van de welvaart der burgerij ?
Pas enkele weken geleden verscheen
Mercurius ten paleize, en werd daar heusch
ontvangen, vernam bemoedigende woorden;
even later klopte hij bij den Minister van
Waterstaat, Handel en Nijverheid aan,
en nogmaals werd hij getroffen door een
vriendelijke bejegening. Hij was beschei
den : hij vroeg ditmaal niet om hervorming
van het consulaatwezen, zoo dikwijls reeds
afgebeden, en over een eigen ministerie
sprak hij evenmin. Misschien begreep hij
wel, dat op zoo iets te verkrijgen, hoe
wenschelijk en billijk ook, toch geen kans
bestond. Neen, hij kwam met een uitge
werkt plan; een ontwerp tot het in het
leven roepen eener vertegenwoordiging van
Handel en Nijverheid; een ontwerp, breed
toegelicht, zorgvuldig samengesteld, in over
eenstemming met wat het buitenland reeds
ter kennismaking aanbood.
Eu de troonrede ? Zelfs over iets zoo
eenvoudigs, zoo spoedeischends in onzen
tijd, alweder geen woord.
Nogeens, hoe is het mogelijk! In 1898
een troonrede, die van Landbouw, van
Handel, van Nijverheid niets weet; een
troonrede, waarvan de geheele wijsheid ten
opzichte dezer drie steekt in: de af
schaffing van tollen, den aanleg van een
paar stoomtramlijntjes en in de problema
tische herziening van het invoer-tarief... tot
het verkrijgen van een duitje, dat dan
ten slotte meer bepaald moet dienen, om
aan de progressie bij de directe belastin
gen te ontkomen, die, in strijd met sociale
rechtvaardigheid, welke belasting naar
draagvermogen gebiedend eischt, zoo goed
als geheel afwezig is.
Wij durven zeggen, dat niemand war
mer voorstander kan zijn van een sociale
wetgeving tot verbetering der sociale toe
standen, dan wij. Maar als wij de troon
rede, die in deze richting nog al iets
schijnt te beloven, lezen, en wij zien, hoe
geen enkele hervorming van de oude
staatshuishouding, geen enkele bezuiniging
wordt voorgesteld, en de dringendste eischen
van Landbouw, Handel en Nijverheid
blijven afgewezen ten bate van allerlei
gepriviligeerde instellingen en bevoorrechte
personen, dan mogen wij niet verhelen,
dat naar onze innige overtuiging de toe
stand, die »in menig opzicht bevredigend"
heet, hoogst treurig is. Men moge onder
geavanceerde en sociale leuzen aldus voort
gaan de zorgeloosheid voor de
materieele belangen der natie zal zich wre
ken;.... het eind zal den last dragen!
De Hogerhuizen.
De Heer Cort v. d. Linden heeft velen
en ons teleurgesteld.
Zelfs nu nog werd door hem een zoo
simpele wijziging van de wet, als noodig
is om de herziening van strafvonnissen,
gelijk dat waardoor de Hogerhuizen
terecht of ten onrechte zijn getroffen,
bij meer algemeenen twijfel mogelijk te
maken.
Dit is zeer te bejammeren.
Wij_ nemen aan, dat de Minister van
Justitie ten volle overtuigd is van de
juistheid van het zoo veel besproken vonnis.
Hij weet echter evengoed als wij, dat
onder leeken en deskundigen tal van per
sonen zijn, die herziening wenschelijk ach
ten, opdat alle groVid tot twijfel worde
weggenomen.
Hoe kan het nu in 'slands belang,
en meer in het bijzonder in htt belang van
de rechtspraak zyn, dien twijiel te laten
voortbestaan ?
De woorden der wet, die herziening van
strafvonnissen mogelijk maken?ztjuook,
volgens hem, onvoldoende. Wat mag er
dan tegen zijn, nu herziening in het alge
meen belang nuttig is, die gebrekkige
regeling te verbeteren ?
Zeker zal men in de Kamer deze zaak
niet onbesproken laten. Misschien leidt dit
den Minister nog tot onverwrjM handelen.
Mocht dat niet zoo zijn, dat dan een der
Kamerleden het initiatief neme tot het
indienen van een ontwerp-wetswijziging.
Het is niet te denken, dat de Volksver
tegenwoordiging een wetsaanvulling zal
tegenhouden, die de justitie beter in staat
stelt de gevolgen van begane vergissingen
op te heffen.
De eerbied voor het gewijsde moge
naar het uitheemsch voorbeeld, dat heel
de wereld in rep en roer brengt, ten
onzent niet in gebrek aan eerbied voor
het Recht ontaarden.
Dupliek".
In het Nederlandseh Dagblad, «orgaan tot
verspreiding van de christelijk-historische
beginselen," lezen wij, in antwoord op het
door ons in het vorig nummer aan het
adres van dat blad geschrevene:
Dupliek. Aan het weekblad De Amster
dammer moeten wij tot ons leedwezen de
dupliek schuldig bhjïen.
De toon van de replkk veroor'ooft ons
geen verder debat.''
Dit verwondert ons.
Wij hebben allerminst om debat gevraagd
of er op gerekend.
Wij schreven, na vermeld tehebben.dat
de redactie ons van onoprechtheid had be
schuldigd :
Zouden de heeren, die een orgaan
redigp,eren, tot verspreiding van de Christelijk
Historische beginselen" ons eecs willen
aantoonen by welk dier beide deelen van ons
betoog wij onoprecht zijn geweest."
Zonder eenig debat mogen zij hun aan
tijging waar maken.... of terugnemen.
Of is onoprechtheid (in dit geval opzet
telijke misleiding van het publiek) in de
oogen van christelijk historischen iets zoo
onschuldigs, dat een journalist zich dezen
smadelijken uitval mag laten welgevallen,
zonder een krachtig protest ?
Over den toon willen wij met de redactie
van het Ned. Dagblad niet twisten, evenmin
als over den smaak.
Maar wij laten onzen ernst niet in ver
denking brengen, in welken toon dan ook.
Niet met slijk werpen en dan achter de
schutting, Mijneheeren; toont ridders te zijn,
Prof. Muller en Mr. Verkouteren; komt
voor 't front!
Wij hebben recht op antwoord na uwe
insinuatie; u aan uw plicht als fatsoenlijk
man te onttrekken moge historisch zijn
Christelijk is het zeker niet. '