Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1109
Geen leerplicht zonder
Terbeterd Openbaar Lager
Onderwijs.
(Slot)
Nu begrijpe men mij wel. De schuld
ligt in dezen niet hoofdzakelijk bij de
onderwijzers. Zij worden gedreven op ver
keerde banen, zij worden, willen zij hooger
loon en meer achting verdienen, ge
dwongen zich zelf te dresseeren of dit
door anderen te laten doen, om steeds
meer «bewijzen van bekwaamheid" te
erlangen, die wel beschouwd, niet meer
waard zijn dan scheurpapier. Het ergste
hierbij is nog, dat bij 't inpompen van
allerlei feiten, namen, getallen enz. de
liefde voor de wetenschap totaal wordt
uitgedoofd. Daarom beschouwen tal van
onderwijzers vele leervakken, wier be
oefening een bron van onuitputtelijk genot
kon zijn, alleen als dorre en droge voor
werpen van examenstudie, waarmee zij,
zoodra de desbetreffende examens zijn
afgeloopen, voor goed hebben afgedaan.
DU alles moet wel hoogst ongunstig
terugwerken op de school. Is 'c wonder,
«Is de onderwijzer, zelf tot in 't eindelooze
gedresseerd, in zijn leerlingen louter voor
werpen ziet, voor wie als hoogste levensdoel
de voorbereiding tot allerlei examens is
gesteld ? Hij pompt ze zooveel kundigheden
in als mogelijk is en zijne helpers, de
leveranciers van allerlei schoolboekjes.staan
hem daarin trouw ter zijde. Alleen de
lomenclatuur.in vele van die boekjes aan de
hersenen van jonge kinderen ter verwerking
gegeven, is inderdaad verbazend. De ge
volgen van dit alles blijven niet uit.
In plaats van belangstelling, die tot
liefde leidt, wordt bij de leerlingen een
tegenzin in 't onderwijs gewekt en wat
daarvan de gevolgen zijn, behoeft zeker
geen betoog. Nog niet lang geleden werd
van bevoegde zijde in de Gids aangetoond,
hoe treurig het op vele lagere scholen
met het onderwijs in onze schoone Moeder
taal is gesteld. Dit is te wijten aan het
tegenwoordige examenstelsel. Het
overheerscht bij 't onderwijs alles, 't Heeft
niemand, die eerlijk is, zal dat ontkennen
de heiligste en hoogste zaak: de Volks
opvoeding op den achtergrond gedrongen.
't Bederft het karakter der onderwijzers,
?waarvan velen, met verloochening van
eigen pritcipes, hen naar de oogen zien,
die grooten invloed hebben bij de examens.
Op menige onderwijzersvergadering kan
men hiervan de voorbeelden vinden.
In zijn treurigsten vorm is de invloed
van het examenstelsel te zien bij
Normaal«choleri, wier eenig werk schijnt te zijn,
het africhten der kweekelingen tot het
doen, van examens en zoo is het mogelijk,
dat men sommige gemeenten opscheept
met onderwijzers, die wel 't
hulponderwijzersexamen hebben afgelegd, maar slechts
enkele keeren in 't jaar in de klasse
werkzaam zijn geweest. Aan de'practijk
van 't onderwijs wordt er meestal zoo
zoo weinig mogelijk gedaan.
Aan deze «opleiding'1 moet een eind
komen. Als men Leerplicht invoert, en
ik hoop zulks met heel mijn hart, dient in
't Lager Onderwijs een algeheele ommekeer
te komen. Niemand zal ontkennen, dat
Leerplicht aan tal van ouders en voogden
niet geringe lasten zal opleggen. Maar
waar deze zich die lasten, ter wille van
hunne kinderen of pupillen getroosten,
'Mag men van hen geen opoffering vergen,
voor een onderwijs, dat zoo gebrekkig is
als het tegenwoordige, men mag hun
niet langer sleenen geven voor brood. De
openbare Lagere School moet weer de plaats
worden der Volksopvoeding op breede
schaal, zij moet de leerlingen vormen tot
zelfstandig denkende, ontwikkelde burgers
van den Staat. Dan eerst zal zij in waar
heid kunnen wedijveren met het bijzonder
onderwijs. Dan behoeft men ook niet te
vreezen voor hervatting van den school
strijd, dan kan men vooraf weten aan welke
zijde de zpge zal zijn. De Staat dient
zich te belasten met de zorg voor de
openbare Lagere School, zou't ook alleen
zijn om een eind te maken aan de erbar
melijke knotierijen bij de benoeming van
hoofden en de tegen de wet indruischende
regeling van 't onderwijs in somruige ge
meenten, waar men b.v. loestaat, dat een
onderwijzer een klasse van zeventig of
meer leerlingen voor zich heeft. De
Normaalscholen dienen zoo spoedig mogelijk
afgeschaft. In elke provincie moet ten
minsten n kweekschool opgericht worden
waar men de onderwijzers opleidt tot
beschaafde menschen, zich in alle opzich
ten van 't gewicht hunner taak bewust.
Een aantal goed bezoldigde, onpartijdige,
degelijke mannen moet gekozen worden,
wn onophoudelijk het oog te houden op
't werk der onderwijzers. Van 't rapport
dezer schoolopzieners moet de bepaling der
belooning en rang van den onderwijzer
afhangen.
Alle examens kunnen dan worden
afgefchaft, daar men aan de kweekscholen
bepaalt, of iemand geschikt is voor 't
onderwijs. Nu zal men mij misschien tegen
werpen, dat in een stelsel, als door mij
gewenscht, protectie een groote rol zal spelen.
Ik vrees daarvoor niet. Er zijn in ons land
aog wel eerlijke, bekwame menschen te
vinden ; de moeielijkheid der keuze is niet
grooter dan die welke men thans bij de
vormhigder examen-commissies ondervindt.
Men moet ook voorzien in 't zoolang
verwaarloosd onderwijs der schipperskin
deren. Dit kan op eenvoudige wijze gebeu
ren, door 's winters in de plaatsen, waar
veel schepen liggen, onderwijzers te belas
ten met het afzonderlijk onderwijs van
bedoelde kinderen, natuurlijk tegen aparte
belooning.
'k Heb tot nu toe niet gesproken over
de jaarwedden der onderwijzers. Want ik
wenschte in hoofdzaak de onderwijs- i
quaestie te bezien van 't standpunt der
ouders. Ter wille van hun kroost, ter wille
der toekomst van ons Volk moeten zij
aandringen op verbeterd onderwijs. Toch
is 't ook hun welbegrepen belang, dat
men den onderwijzer beter bezoldigt.
Gebeurt dit, dan zullen, meer dan thans,
ook in beschaafde kringen de ouders er
toe overgaan hunne zonen en dochters te
laten opleiden voor het vak van onder
wijzer. Dit zal gunstig werken op de school,
deze heeft, geen onbevooroordeelde zal zulks
ontkennen, ook in dit opzicht dringende
behoefte aan verbetering.
Ik vergeet geen oogenblik, dat de ver
wezenlijking van het doel door mij be
oogde doel, veel geld zal moeten kosten.
Maar Nederland, waar men jaarlijks veertig
millioen kan besteden voor leger en vlooi,
is nog altijd rijk genoeg, om eenige
millioenen meer te betalen voor de Lagere
School, het is dit aan zijn eigen eer, aan
de zorg voor zijn toekomst verplicht. Aan
den volksonderwijzer dient de hooge plaats
te worden toegewezen, die hem toekomt
in onze Maatschappij. Eugène Sue, een
schrijver, die iets meer heeft gedaan dan
boeken te maken voor keukenmeiden, zoo
als sommige oppervlakkige menschen
meenen, wees reeds in de eerste helft dezer
eeuw op een merkwaardig feit. In zijn
»Martijn de Vondeling", waarin tal van,
nog voor onzen tijd zeer behartigenswaar
dige wenken voorkomen, zegt hij, dat bij
groote staatsfeesten twee categorieën van
personen vooraanstaan, n.l. de geestelijken
en de krijgslieden. De eersten wekken
angst voor het leven hiernamaals, de an
deren voor het heden door het zwaard.
Maar de onderwijzer, die den grondslag
moet leggen voor 't volksgeluk, ziet men
bij dergelijke gelegenheden niet. Dit nu
wenschte de schrijver te veranderen.
En hij liet »een koning uit het Noorden'',
ook voorkomend in genoemd werk, zeg
gen, dat hij in zijn rijk den volksonder
wijzer ter wille des volks de eer zal geven,
waarop hij aanspraak mag maken.
Welnu datzelfde wensch ik ook voor
Nederland.
De naam »Lagere School," getuigende
van zooveel minachtende bekrompenheid,
moet verdwijnen, een Volk^school dient
te verrijzen als hoogste inrichting van den
Staat.
Een ontwikkeld volk is een goed xrolk,
mits de opvoeding niet ontbreekt. Moge
de onderwijzer zijn moeilijke taak als
volksopvoeder, weldra onder de meest
gunstige omstandigheden verrichten !
Wordt hij 'daartoe in slaat gesteld, het
zal de schoonste daad onder de Regeering
van Koningin Wilhelmina zijn. 't Zal
Nederland een eerepiaats verzekeren onder
de beschaafde Natiën der aarde, daar er
aldus het geluk des Volks wordt verzekerd.
Veendam, Augustus '98. H. J. TOP.
Busch over Bismarck.
Dr. Moritz Busch, die jarenlang tot de
vertrouwden van Bismarck heeft behoord
en voor den kanselier heel wat onfrisch
werk heeft verricht, hij instrueerde de
reptielen-pers en stond als »chef-reptiel''
bekend heeft na den dood van den
grooten staatsman eenige dikke deelen vol
persoonlijke herinneringen te Londen doen
verschijnen. Aan ongegeneerdheid laten
deze verhalen niets te 'wenschen over.
Zeer karakteristiek zijn Bismarck's
mededeelingen over zijne religieuse levensbe
schouwing, waaruit blijkt, dat hij in z//ti
koning eigenlijk alleen den «gezalfde des
Heeren" eerbiedigde. «Wanneer ik niet
geloofde aan eene goddelijke Voorzienig
heid," zeide Bismarck in 1870 «welke
de Duitsche natie heeft bestemd om iets
goeds en groots tot stand te brengen, zou
ik dadelijk mijn beroep (Gescltiï/'t) als
staatsman opgeven, of, juister gezegd, zou
ik dat beroep nooit hebben aanvaard.
Orden en titels hebben voor mij niets
! aantrekkelijks. Een beslist geloof aan het
leven hier namaals, (hit maakt mij tot een
royalist; anders ben ik van natuur
republikein. Ja, ik ben republikein in den
hoogsten graad, en de vastberadenheid,
die ik tien jaren lang getoond heb tegen
over absurditeiten van het hof, dank ik
uitsluitend aan mijn vastgeloof. Ontneem
mij dat geloof, en gij ontneemt mij mijn
vaderland. Wanneer ik niet vast geloofde
aan het Christendom, wanneer ik niet zulk
eene wondervolle religieuse basis had, zoudt
Gij nooit zulk een rijkskanselier hebben
gehad ... Hoe gaarne zou ik mijn ontslag
nemen! Ik houd van het landleven, van
de bosscheu, van de natuur. Hef mijne
verbinding met God op, dan ben ik een
man, die morgen zijn koffers pakt, naar
Varzin gaat en haver verbouwt. Dan
zoudt gij mij scheiden van mijn Koning,
want als er geen goddelijk gebod is, waar
om zou ik mij dan ondergeschikt achten
aan de Hohenzollerns? Zij zijn eene
Zwabische familie, niet beter dan de mijne,
en in dit geval zouden zij mij niets aan
gaan."
Dat deze speciale aureool voor Bismarck
inderdaad slechts zijn eigen koning omgaf,
blijkt uit zijn vrij oneerbiedige uitlatingen
over andere Duitsche vorsten. Den groot
hertog van Saksen-Weimar, die zich
ontevreden had getoond omdat Bismarck
hem geen bezoek had gebracht, lief, de
rijkskanselier welen, dat hij wel wat beters
(e doen had en dat deze «genadige hoer."
die aan zijn tijd en zijne, gezondheid
onbescheiden eischen stelde, een glad ver
keerd denkbeeld had van de plichk-n, die
een rijkskanselier te vervullen had. Nog
slechter kwam hertog Ernst van
SaksenCiiburg er af. »De Coburger verveelt mij
bijna even erg. Hij heeft mij een brief
van twaalf bladzijden geschreven over
Duitsche politiek, maar ik heb hem ge
antwoord zooals hij verdiende. Ik heb hem
gezegd, dat vau al de punten, die hij
opsomde, slechts n niet reeds lang was
afgedaan, en dat ue was niet de moeite
waard om er over te spreken. In 1860,
dat is waar, heeft hij ons goede diensten
bewezen. Maar vroeger was hij slecht
genoeg, toen hij keizer van Duitschland
wilde worden en zich aan het hoofd stelde
van eene geheime scherpschutters
vereeniging. Ik dacht er (oen ernstig over,
hem door een regiment huzaren te laten
oplichten en naar Magdeburg te laten
brengen. Den koning deed ik het voorstel
hiertoe. Hij (de hertog) wordt verteerd door
ijdelheid." En dan vertelde Bismarck,
hoe hertog Ernst zich na de campagne
tegen Denemarken had laten schilderen
op een steigerend ros, tusschen welks
beeneri een granaat ontplofte, terwijl de
hertog feitelijk bij die gelegenheid in 't
geheel geen heidendom ten to;>n spreidde,
maar op voorzichtigen afstand achter de
gevechtslinie bleef, »hetgeen trouwens heel
verstandig van hem was."
Dd aureool van het koningschap bij de
gratie Gods heeft Bismarck niet weer
houden van zeer oneerbiedige uitlatingen
over zijn »allergenadigslen Heer." Vooral
's keizers blinde voorliefde voor Rusland
was hem telkens opnieuw een steen des
aanstoots. »Hij (de oude keizer Wilhelm)
ziet en hoort niets; geen argument, geen
bewijsstuk maakt eenigen indruk op hem.
Hij ging naar Alexandrowo, ofschoon ik
bij herhaling en nadrukkelijk daartegen
protesteerde.... De berichten over
Rusland's groote legertoeruatingen zijn be
trouwbaar en de keizer is met de feiten
bekend, maar hij wil er niet aan gelooven.
Te Alexandrowo hebben ze hem met
sentimanteele praatjes over koningin Liuise
('s keizers moeder) het hoofd op hol ge
bracht, zoodat hij het gevaar niet ziet en
er niets met hem te beginnen is." Bismarck
bereidde toen reeds ijverig de alliantie
niet Oostenrijk voor, maar het duurde lang
eer' hij dit denkbeeld kon verwezenlijken.
Met Von Biust kon hij niets aanvangen;
Andrassy echter ging dadelijk op het
denkbeeld in, maar verzette zich tegen
hetgeen Bismarck eene constitutioneele
alliantie noemde, d. i. een verbond waar
voor de meiewerking van den keizer, den
bondsraad en do vertegenwoordiging zou
worden gte'i.-cht. Op dit- punt gaf
Bisniarck zijn Oostenrijkschen collega toe:
»Zyn 1'arleniPiit is nog veel slechter dan
het onze." Ook keizer Franz Jozeph gaf
zijne instemming te kennen. »Maar onze
keizer niet. Hij kwam met werkelijk bru
tale bedenkingen voor den dagen wen-schte
het heil van bet vaderland ten offer te
brengen op het altaar van de Russische
vriendschap, ofscho m de, Rissen zoo
trouweloos en onbeschaamd mogelijk waren
geweest.'' Het was voor iedereen duidelijk
dat men het gevaar eener
Russisch-Oastcnrijksche alliantie moest omgaan, »maar
de allergenadigste begreep dit niet. Zelfs
te Berlijn volhardde hij in zijne weigerende
hou l ing. Eindelijk scheen hij toe te geven
en ik vroeg een verlof', dat mij op in 't
o igloopend offieieelen toon werd toegestaan.
Nauwelijks had ik mijn hielen gelicht, of
hij vaardig/Ie eene reeks van tegenstrijdige
orders uit, zoodat ik Stolberg naar hem
moest zenden it/ii ihn icic'lcrunt hcruiii
^n ki'iejen. Stolberg hield zieii zeer goed
en was in 't geheel niet slaafsch. En zoo
is de zaak eindelijk tot stand gekomen
en ik geloof, dat, zij zal standhouden."
Hoe na dergelijke uitspraken Bismarck's
oordeel moest luiden over keizerin Augusta,
over den kroonprins den laieren keizer
.Friedrich en diens Ivigelsche vrouw
kan men zich gemakkelijk denken.
Bismarck beschouwde deze drie als zijn
persoonlijke vijanden. Van de oude keizerin
getuigde hij: »Er is niets natuurlijks aan
haar: alles is kunstmatig, innerlijk zoowel
als uiterlijk."
* *
Welke waarde moet, men aan de
mededeelingen van Dr. Busch hechten? Had
de Lll> gelijk, toen hij dezen ouden ver
trouweling en handlanger toekende als een
voddenraper, die buiten het hek van
I'Viedriehsruhe staande, met een ijzeren
haak oude en vieze stukken pupier uit
Diti'i-hlnwlif x mesthoop oppikt? Zeker is
het, dat f-chandaalzucht aan deze publi
catie meer deel heeft gehad dan eerbied
voor de nagedachtenis van een van
Duitschland's allergrootste staatslieden. Deze her
inneringen zijn geen authentieke >ii('i/toii't'-i,
al zijn zij [waarschijnlijk meerendeels ia
hoofdzaak niet onjuist. Maar al waren
het authentieke gedenkschriften, dan zou
men er nog voorzichtig mede moeten zijn.
In 1S91 vroeg Busch, die toen op
Friedriehsruh logeerde, den
oud-rijkskanselier, of deze aan Lothar Bacher de taak
had opgedragen om voor hem zijne nii-nioit'r.a
te redigteren. >;Dat is zoo/' antwoordde
Bismarck »maar waarschijnlijk komt
er ten slotte niets van. Ik heb geen docu
menten, en al herinner ik mij de hoofd
zaken ook volkomen duidelijk, toch kan
ik niet elk dt'luil, dat zich in de laatste
dertig jaren heeft voorgedaan, in mijn
hoofd hebben. En dan de publiceering bij
mijn leven! Sedert- l S17 heb ik steeds
het monarehistiseh beginsel vertegenwoor
digd en als een banier hooggehouden. Nu
heb ik drie koningen in naakten loesiand
gezien en dikwijls maakten de drie hooge,
heeren geen heel goed figuur. Maar het,
L'aat niet aan dit aan de wereld in 'l
openbaar te zeugen, dat zou inonn?e<|uenl
zijn, in strijd met het beginsel. Toch kan
ik, aU ik hierover kom te .-preken, niet
zwijgen, en nog veel minder liet tegendeel
beweren. En geschiedt de publicatie na
mijn dood, dan zal men zeggen: daar \
hebben we het nu al ! Zelfs van uit het
graf! Wat een jammerlijke oude booswicht!"
Voor de verhalen van Busch kan men
Bismarck niet - verantwoordelijk stellen.
Voor de mémoires wel, maar het is zeer
de vraag, of zij geloofwaardiger zullen zijn.
Althans als men in dit opzicht Busch mag
gelooven, volgens wien Lothar Bacher in
1891 zeide:
»Dank uw gesternte, dat gij bij deze
mémoires niet in mijne plaats zij t. Niet
alleen, dat Bismarck's geheugen gebrekkig
is, maar hij begint zelfs van eenvoudige
en volkomen geconstateerde feiten en voor
vallen opzettelijk eene valsche voorstelling
te geven. Aan al wat mislukt is, wil hij
geen aandeel gehad hebben; hij wil niet
erkennen, dat iemand naast hem eenigen
invloed uitgeoefend heeft, behalve mis
schien de oude keizer . . ."
Voor bronnenstu lie dienen dus óa de
verhalen van Busch ei de nog te ver
wachten niéinoira niet dan met de grootste
omzichtigheid te worden gebruikt.
aiiiiiiHiiniiiiiitiiiiiiiiiniiiiiiiimiiiiiiniuinniHiHiiiHiiiiuiiiHiiiimiii
Sociale
IIIII11IIIIIHMIIMIIIIIIIIII
IIIIIUIIHMIIIHItllllllllllllIlltllIlllllllllliiim
Heertje-spelen of werkman worden,
en mi wat,
De «Technische vakvereeniging" te
's-Gravenhage heeft onlangs, dooreen circulaire,
bekendheid gegeven aan een motie door
haar met atgemeene stemmen aangenomen.
Daarbij werd de wenschelijkheid uitge
sproken om uit de oproepingen van sollici
tanten voor verschillende betrekkingen
weg te laten de woorden : ^brieven niet
opgave van verlangd salaris''. Het hoofd
bestuur vestigt de aandacht op de werking
van dergelijke advertenties. »Als een bouw
kundige of werktuigkundige, door omstan
digheden buiten zijn wil, buiten b-trekking
geraakt, zoekt hij natuurlijk in de vak-en
dagbladen om op daarin vojrkoinende
advertentie:! te refleeteeren. Als hij niet
dadelijk slaagt is hij genoodzaakt zijn eischen
minder hoog te stellen en is hij ver
plicht zijn hem onbekende collega's, door
den nood gedwongen, een oneerlijke, niet
bedoelde concurrentie aan te doen Dit
stelsel, waarvan de immoraliteit eau ieder
dadelijk in het oog springt kan door wel
willende medewerking oiimiddelijk verdwij
nen. Is het niet billijk, ja eerlijk, dat een
patroon, die een ondergeschikte zoekt,
waarvan hij da vereischte bekwaamheden,
vaak nauwkeurig omschrijft, hierbij tevens
het salaris noemt, dat hij zoo iemand toe
denkt?"
De Technische Vereeniging in de
koiiinginnest.id heeft een goed werk gedaan.
Het zal ectiter, vrtes ik, niet veel balen,
tenzij ze onvermoeid vojrtgaat op de uit
gesproken weiifcchelijkheid de aandacht te
vestigen. Gaarne wil ik, op deze vyijze, helpen
om aan den inhoud der circulaire meerdere
bekendheid te geven. Het aantal sollici
tanten voor vaste betrekkingen, mei weinig
salaris en hooge intellectueeieeisciien, neemt
onrustbarend toe. Eu werkelijk beklagens
waardig zijn velen van d.e functionarissen
wier loontje niet voldoende is oin althans
aan de eerste eisenen, die het ieveri vari
een ontwikkeld menscli vordert, te voldoen.
Dat komt er van als men «heertje" wil
wezen, als men door valsche scaaamie den
moed tui-it om een fliuk werktaati te wor
den. Zoo werd veel gesproken; het worde
nog gedaan. Is er nog wel veel waarheid in
de verwijtende woorden gelegen ? zoo vroeg
l ik meermalen. Mijn twijfel aan de waar
heid is in niet geringe maie versterkt door
het rapport, uitgebracht door de commissie
van onderzoek, benoemd door den gemeente
raad in zijn vergadering van Ji)Juuil897,
aan \vie was opgedragen verslag uit te
brengen omtrent den lüestand der werk
lieden ui de bouwbedrijven te Amsterdam.
Dit rapport, verkrijgbaar bij het zoo gunstig
bekende amsterdamsche bureau v. statistiek
en onderteekend door de heeren L Serruner,
mr. I'a. Falkeuburg, C. Y. G jrrit=ea, Mr. (J.
\Y. Jai,sen on W. v. d. Vliet, verdient in vele
handen te komen.. Het is zeer leerzaam ; door
objectiviteit en sociale feiten, aantrekkelijk
voor ieder onpartijdige belangstellende.
Opwekkend is echter de inhoud niet. De
ambachten gaan in de eischen van degelijk
eu artistiek handwerk achteruit zoowel als
in omvang van de vraag naar arbeidskiacht.
De toenemende machinale werkkracht
beperkt de behoefte aan werklieden, de
scherpe onderlinge concurrentie tusschen
aannemers en revolutiebouwers prikkelt
tot bezuiniging in «Ie pioductiekosten ten
nadeeic van de kwaliteit van de materialen
en van de bewerking. Gauw en goed en
goedkoop gaan op den duur niet samen en
lueh wordt allengs meer deze combinatie
van voorwaarden gesteld. Dat is hel gevolg
! van de algemeene gewoonte om alle werken,
j ook groote- reparaties uit te ie besteden,
dat wordt vero; r/aakt door de revolutie
bouwers, waarvan velen weinig of' geen
vakkennis hebben en die, dóór de bezwa
rende voorwaarden waartegen ze den
bouwgrond hebben gekocht en het werk
kapitaal hebben geleend, gedwongen worden
tot toepassing van den regel dien ik in de
vroeger besproken brochure van Passtoors
las: »ik word uitgezogen dus ik zuig op
mijn beurt uit."
liet aantal eigen werkwinkels, waar de
werklieden een vast bestaan vo::-den, wordt
steeds minder. De vroegere band die
patroon en werklieden verbond, is verbroken.
De patroon neemt zijn werklieden nog
slechts in dienst voor den duur van het
werk. De arbeiders moeten na ailoop
maar weer trachten aan den koU te komen.
Van de arbeidsbeurzen mag Biecht»-weinig
wolden verwacht, dai. heuf'i het onderzoek
der commissie geleerd, liet ambacht geeft
in het gehet-l geen zekerheid moer van
behoorlijk beslaan. De werkloosheid met
al hare verschrikkingen, ellende, materieel e
en moreeie demoralisatie komt
menigyuldiirer voor. Van liefde voor het vak kan
geen sprake zijn. Dit geldt niet alleen het
limmu-vali. Dezelfde ongunstige resultaten
gaf het onderzoek naar den toestand in
vele andere ambachten, als: het steen
houwersvak, het stukadoorsvak, het schil
dersvak.
Is het onder dergelijke omstandigheden
niet te verklaren, zelfs niet raadzaam, dat
vele werklieden en kleine burgers liever
huli jongens doen opleiden of althans doen
solliciteeren naar velerlei baantjes die
hoe gering het loon ook zij hen behoedt
voor werkloosheid d. i. broodsgebrek, voor
de schande van het brood der lief
dadigheid? Dat is een heel ander doel
dan »heerije" spelen. Droeviger spel zal
weinigen bekend zijn, naar ik vermoed.
Geeft het ambacht de bestaanszekerheid
van weleer, vordert het bekwaamheid als
eertijds, vele lagere beambten van
publiekrechierliJKe en bijzondere instellingen die
zich dikwijls gedoemd zien tot eentoonigen,
geestdoodenden arbeid, zullen uit ware
liefde tot hun kinderen hen een vak doen
leeren dat meer bekwaamheid vordert van
oog en hand, dat den arbeider de blijde
zelfvoldoening geeft die verbonden is aan
de aflevering van eigen, zelfstandig werk.
Is voor het praatje van -heertje-spelen"
daarom nog wel goede grond ?
* *
*
Samenwerking is menigmaal het onder
werp geweest voor vele besprekingen in
deze rubriek. Op samenwerking tusschen
patroonsvereenigingen en vakorganisaties
tot vaststelling van standaardtarieveu voor
het stukwerk, dringt de commissie aan.
Dat was ook het verlangen der
werkstakers in het van Lennep-kwartier z. a. de
lezers weten. Moge het den werklieden
nu spoedig gelukken zonder den
oeconomischen oorlog dien men werkstaking
noemt de vaststelling van dat tarief te
verkrijgen. De lezing van het zaakrijke
rapport waartoe ik ieder opwek zal
den twijfelaar van de wenschelijkheid over
tuigen.
De genoemde ongunstige omstandigheden
werken niet alleen nadeelig, ik zou haast
zeggen wanhopig voor de arbeiders, ze
zijn schadelijk voor het arbeidsproduct,
speciaal voor de gezondheid, de gezellig
heid, het comfort van der menschen woning.
In verband hiermede spreekt de commissie
de wenschelijkheid uit, dat groote bouwmaat
schappijen het bouwen van woningen aan
de revolutiebouwers onttrekken en de door
haar gebouwde woningen zelf exploiteeren.
Hiertoe zou de gemeente, bij het stellen
der voorwaarde voor het verkrijgen van
den bouwgrond in erfpacht, kunnen bij
dragen. Deze ondernemingen zouden be
lang hebben bij een blijvende evenredig
heid tusschen aanbod en vraag naar solide
woningen. Hierdoor zouden de groote
schommelingen in de behoeften aan arbeids
krachten .door een meer regelmatig verloop
worden vervangen. En om de afkeurens
waardige oyerhaasting te voorkomen, zouden
de opleveringstermijutn wat langer gesteld
kunnen worden.
Kapitalisten, de commissie biedt u een
verdienstelijk werk aan ; ge zult het, ver
moed ik, aanvaarden.
* *
*
»Ons Huis" begint weer met frisschen
moed de veeleischende wiiitercampagne.
De J ijst der woensdagavond-voordrachten
bevat wederom een keur van practischeen
leerzame onderwerpen zoowel als de namen.
van sympathieke sprekers. Er is veel te lee
ren en veel feëel genot te s ..-aken ook, voor
iedereen. De Amsterdammers kunnen trots
zijn op hun Toynbee Hall. Dat leerde
mij een ibezoek dat ik een paar weken ge
leden aan de Jondensche stichting van dien
naam in de commercial streel, \Vnitechapel,
bracht.
Met het oog op de toenemende belang
stelling, ook hier te lande voor University
exlension lectures, laat ik hieronder volgen
de mij vriendelijk aangeboden lijst van
onderwerpen, die in den aanst. winter zullen
worden behandeld :
1. »The Age of Chaucer", Ten lectures
b.v J. Clmrion (Jollins, M. A. '2. -History
of the Tudor Perio i", Ten leotures by S. K.
Gd.rdiner, D.C. L , LLD. 3 The E a r t h anti
its Luminaries", Ten leciures by F. \Vomack,
M. B., 13. Sc. (L-nid.). i. Plant Life and
Surroundn.gs", Ten lectures by A. G.
Tausley, M. A., F.Z.S. . ->Great English
Kuier»", Ten Jectures by T. J. Lawrenee,
M A., LL.D. C. »Our (jommon Mmerals",
Ten Leciures by F. \V. Rudler, M A.,
r
Wie uitvoerige inlichtingen verlangt, zal
slechts een vriendelijk verzoek tot het wel
willende bestuur van Arnold Toynbee 's
stichting behoeven te richten. Het jaar
rapport over 'Ü7 08 zal binnen enkele weken
verschijnen, zeide mij de vriendelijke gids,
die de moeite niet ontzag orn zijn woorden
voor den Hollander nog-al-ecns te herhalen.
A in s t., i'l Sept. '08. D. STICTER.
liiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiMiiuiiitiiiiii
f
TOONLLtUMVZICK
Kon. Ver. lift Nederlaudsch T'ionecl :
Ik' Vrek (L'Avare vau Molü-rt-).
\): heer vau Hall verhaalt in de C!i//.i van
S-ptembjr de herkomst vau de wijzijjini; aaii
hei, :-lot. 7jj behoort bij een oude bewerking,
zooals men het stuk in het begin van deze eeuw
en waarschijnlijk lau«-e jaren daariia placht te
spelen. J.)«ze traditie heeft de heer Bouwmeester
bi'steudigd; aUoo bij de klassieke l'Yaiische
tradities, 1er beschikking van het Ncdufiaiulsch
Tooiiïd gesteld, de latere Hollaudscbc voegend.
Div.e, nu, zijn alles behalve klassiek te noenieu ;
afkomstig uit een periode toen de scheiding
tusseheii tooueel en literatuur volkomen' was,
en zoodanige goede schrijvers als n o» op het,
n perto.re kwamen, geheel waren overgeleverd
aaa de luimen van lederen speler die voor zijn
voorbijgaand succes deii naam van ousterfelijke
meesicrs niet, te goed achtte.
Evenwel sjliijut het, niet, billijk wegens deze
eu andere afwijkingen aan het bestuur van de
' Vereenigiug verwijten te maken. I'ijulijk zeker
is de v starheid dat om de rol van l'Avare ge
speeld Ie krijgen zoxxls zij eenmaal in het
Hollandse') thans niet beter te «pelen is, men
(ie bijvoeg! :u van platte variaties niet- heeft
kunnen vermijden. Doch is dit een reden om
met de waarheid geen rekening te houden 'r liet
is aan den anderen kant even zeker dat menig