Historisch Archief 1877-1940
No. 1093
D E A M S T E M D A M M ER WEEKBLAD VOOR N E D E U L A N D.
?ga met js mee," eeide de luitenant. «Je bent
..keker op weg naar huis nietwaar?"
De weduwniar keek hem verschrikt aan.
Naar huis? Ik ik heb immers geen
-tehuis meer?'1
,Eu je huis dan?"
Dat staat leeg. Het dienstmeisje is
weggeioopen, en ik ben er niet geweekt, sedert je
?weet wel!"
//Kom, laat ons samen eens gaan kijken hoe
liet er in je huis uitziet. Ik ga met je mee.
Ik ik kan werkelijk niet!"
«?Kom, kom, je moet niet zoo toegeven
aan je verdriet. Gedraag je als een man. Ga
nu maar mee."
Hij nam hem bij den arm en trok hem mede.
De weduwnaar liet zich willoos meetrekken.
Boven aan de trap bleef hij staan en haalde
bevende den huissleutel uit zijn zak. Samen
gingen zij naar binnen.
In de kamer was het weer netjes, maar het
was er warm en benauwd, de bloemen waren
verdroogd eu lieten de bladeren hangen, en de
kanarievogel flidderde wild rond in zijn kooitje.
Hij had al zijn eten opgegeten, en op den bodem
van zijn driukbakje was alleen nog maar een
beetje bedorven water over, waar hij niet bij kon.
De weduwnaar was op een stoel neergevallen
-en snikte.
De luitenant haalde water voor den vogel en
?voor de bloemen en zette de ramen open, toen
?klopte hij zijn vriend op den schouder.
Komma, nu heb je genoeg geschreid! Laat
ons de kamer eens rond gasn."
Zij gingen door de eetkamer naar de slaap
kamer, waar twee bedden naast elkaar stonden
?onder de vroolijk gekleurde draperieën.
Hier l«g zij, toen ik haar voor het laatst heb
gezien. Kijk, op het nachttafeltje staat haar
laatste drankje nog. Ik heb niet eens de vol
doening eebad, haar dat te kunnen geven.
Daar heb je haar toilettafel. Vindt je dien niet
allerliefst met die witte draperieën en al die
kleine snuisterijen?"
En wat een massa flaeons," zeide de luitenant.
«?Ja, Bij hield erg veel van odeur. Kijk, dit
was haar lievelingsodeur. Die is erg fijn en
duur, hij kostte een rijksdaalder het flsscbje.
.Zij gebruikte er n per week."
//Wat is dat witte ding, dat daar op dien
stoel haagt?"
//Dat is kw kapmantel. Zoo had zij er zes,
allemaal met echte kant."
Zij was geen goedkoope vrouw, dunkt mij."
Neen, maar zij was ook van rijke familie."
Is er een testament?"
Ja. Als haar ouders sterven, krijg ik een
aardig sommetje."
//Dat is altijd een troost."
Och ja."
Hij zuchtte diep. ?
//Zeg eens heb je geen honger?" vroeg de
luitenant pitseling.
Honger? Ja, eigenlijk wel. Een Tdein
?stukje van het een of ander zou mij niet kwaad
smaken. Wacht, we kunnen wel eens zien, of
or niets in de provisiekast te vinden is."
Iti de provisiekast stond een blikje sardines,
ren beetje gerookte zalm, wat h»m en een stuk
kaas, dat alleen nraar een beetje uitgeslagen
was aan de raudeu.
,,Wel, dat js een Lucullus-maal. Je kunt
jsien, dat je een huishoudelijke vrouw hebt ge
had, die er voor zorgde, dat de provisiekamer
yevuld was."
//Huishoudelijk l Neen, dat was ze werkelijk
riet. Ze had net zooveel verstand van liet
huisliouden, als jij van muziek. De meid zorgde
< iveral voor, ea die bedroog ons op een gruwe
lijke manier. Ik dank den hemel, dat ik van
l.aar af ben. Van de meid, meen ik natuurlijk."
Natuurlek! M»ar nu loop ik even naar
<^en bakker en haal wat brood, en dan dek jij
ondertusschen de tafel, zooals wij het ia je
?ongetrouwden lijd gewoon waren."
"Hier staan twee halve flesclijss bier," zeide
?de weduwnaar melancholiek. Als ze maar niet
zuur zijn geworden l"
We hebben ook nog die karaf niet sherry,
?die op het buffet staat. Dat zal wel voldoende zijn'."
Het duurde niet lang of d« beide vrienden
zaten tegenover elkaar aan een weivoorziene
tafel. Het bier was nog heel goed, eu de sherry
was voortreffelijk. Het-gesprek werd hoe lange'r
iioe levendiger, en de pauzen tusseheu de zuch
ten van den weduwnaar werden telkens langer.
VA] staken een sigaar op en namen de
sherryilesch mee naar de huiskamer.
De zon scheen vriendelijk naar binnen, de
kanarievogel, die versch eten en drinken had
gekregen, sloeg vroolijke trillers, eu de bloemen
zagen er weer frisch uit, staken hun blaadjes
umhoog en verspreidden liefelijke geuren.
Laat ons bij het raam gaan zitten."
Ocli God, daar ligt haar borduurwerk nog
op het naaitafeltje. Het moesten een.paar pan
toffels voor mij worden. Zij was er al twee
maanden aan bezig. Kijk eens, mooi, hè?
Vergeet-mij tietjes van blauwe zijde, en blaadjes
van gouddraad. Daar op dien stoel zat zij
altijd."
Eu dan zat jij zeker tegenover liaarr"
Neen, zij had niet graag, dat ik voor liet
raam zat."
Hé, waarom niet?"
//Ja, zie je, vlak tegenover ons woont een
jonge weduwe, die ook altijd »yoor het raam
zit te borduren."
//Misschien wel aan pantoffels vo«r haar twee
den man ?''
Dat kan wel zijn."
De luitenant keek naar buiten.
Die dame, die daar zit, is zij dat?"
De weduwnaar trok een bloempot op zij.
Ja, dat is zij. Hé, zij is niet meer in
flen rouw. Die liclit-grijze japon staat haar
uitstekend. Zij heeft een bouquetje viooltjes
op de borst."
Nu staat zij voor het raam om haar vogelje
een blaadje sla te geven," zeide de luitenant.
Wat strekt zij naar armen gracieus uit!"
r'ep de weduwnaar. Zij heeft een prachtig
figuur."
En een mooi profiel."
Ja, en zulk mooi haar, zoo vol eu
blauwzwart. Mijn arme Annetje was blond; maar
eigenlijk heb ik brunetten altijd mooier gevonden."
Zij kijkt dezen kant uit," zeide de luitenant.
Waarom groet je haar niet?"
De weduwnaar maakte zoo'n diepe buiging,
dat hij bijua een bloempot van de vensterbank
g3oide.
Heb je gezien, hoe allerliefst zij groette ?"
rep hij vol geestdrift uit. ,Met zoo'n vriende
lijk, melancholiek glimlachje, alsof zij wilde zeg
gen : Wij zijn beiden alleen op de wereld, wij
zijn allebei ongelukkig."
//We moeten elkaar troosten." vulde de lui
tenant aan. !
Hi\ zeg niet zulke afschuwelijke dingen!
Je weet heel goed dat niets mij in mijn Kroot j
verdriet kan troosten," zeide hij, tcnvrj'l hij niet ;
een droefgeestig gclait een glas shfirrr uitdronk, i
De luitenant bracht het gesprek weer op de
J n i i .
weduwe. l
Meester John Buil en de kleine Griek.
«Neen jongen, dat brokje zou je te zwaar op de
maag liggen ; ik zal het maar opeten."
niiiiniltMlliiit
[' Vertel mij eens, woont zij daar alleen?"
*" //Neen, zij heeft een tante bij zich in huis,
een heel aardige oude dame."
Je moest haar eens een visite maken. Zij
ziet er zoo deelnemend uit."
Dat zal ik doen; dan kan ik haar meteen
bedanken voor den mooien krans, dien zij heeft
gestuurd. Maar ik zal toch maar wachter., tot
dat de eerste bittere smart een beetje voorbij is."
Over een dag of veertien?'
O neen, dat duurt minstens ecu maand."
De luitenant stond op.
En nu moet ik weg," zeide hij. //Ik heb
dienst."
Ga je me al verlaten,beste vriend? Je
vroolijkt mij werkelijk een beetje op. Als je weg
gaat, blijf ik weer alleen met mijn sombere
gedachten."
«?Die moet je trachten te verdrijven. Je kunt
bijvoorbeeld een beetje gaan pianospelen, en
daarna een beetje uit het raam kijken. Het is
altijd een heel aardig tijdverdrijf, naar al de
drukte op straat te kijken, en naar de buren.
Adieu, beste jongen."
//Adieu, hartelijk dank voor je bezoek,"
Hij liet den luitenant uit, ging behagelijk ach
terover in den fauteuil liggen, stak een sigaar
op en keek door de rookwolkjes heen naar de
weduwe aan den overkant, die nog altijd voor
het raam zat, en vlijtig aan de pantoffels voor
haar-tweeden man borduurde.
iiiiiimiiiiiiiMiiiiiiHiiiiii
LLERLE1
*?_ Naar het f ranselt, van
Jr.AN GoiM)KXKI.
Lourson, de dichter, maar nog onberoemd,
voelde zijn maag als ingenepen door hevige
krampen. Hij meende dat bet déjeuner, dat
hij dezes ochtend niet had genomen, uit gebrek
aan geld, wellicht de oorzaak kon zijn van
deze gastrische beroering.
Op zijn werktafel Ing een gedicht, waaraan
hij juist de laatste hand had gelegd, de andero
stak bij in zijn vestzak en baalde er zijn
geheel fortuin uit te voorschijn: vijf en twintig
centimes.
Ilij meende dat deze som onvoldoende zou
zijn voor een diner, zelfs voor een dichter,
die gewoon is in droomen te leven. Toen
herinnerde hij zich dat een zekere mijnheer
Mecenas, dien hij toevallig bad leeren kennen
in een caféop den boulevard des Italiens
zich gelukkig zou rekenen hem vijf francs te
leenen, die bij binnen acht dagen zou terug
geven en die bij hoog noodig had.
Mijnbeer Mecenas was in zijn caféen ont
ving den jongen man allervriendelijkst.
Wat een gelukkig toeval! Ik ben werkelijk
verrukt je te zien.
Terwijl hij Lourson een duur apéritif liet
inschenken, waagde deze beschroomd zijn
verzoek.
Wat trof dat ongelukkig, Sapristi'. Mecenas
had heden juist een hoop geld moeten storten.
liet was bein dus niet mogelijk, niet den
besten wil van de wereld niet. Maar als hij
over een dag of veertien er op terug wilde
komen .. . ?
Als vergoeding voor deze teleurstelling invi
teerde bij Lourson te, diueoicn.
Zij gebruikten een goed nmal voor xevcn
en dertig francs en vijf ei zeventig centimes
en toen de laatste havanna opgerookt v:a«.
nam Mecenas, na zich afgevraagd te hebben
hoe men den avond zou doorbrengen, Lourson
mee naar een musie-hall.
De knal, te \vepg gebracht door de 'l->-,ch
champagne, die hij liet brengen, lokte, inplaats
van ze te verschrikken, twee allerliefste
dametjes naar het tafeltje van den dichter en den
gentleman.
De laatste kreeg toen een idee, dat hij zelf
sépatant" verklaarde:
Als we eens gingen soupeeren met ons
vieren! Vooruit, ouwe jongen, dat zal je andere
gedachten in ja hoofJ brengen, j;i ziet er zoo
versuft uit. Je hebt zorgen V Parbleu, wie
heeft die niet?
Met zijn vieren gingen ze eenvoudig weg
soupeeren i dertig francs per hoofd.
Tegen vijf uren in den morgen gaf Mecenas
zijn beminnelijke gezellinnen haar afscheid
met eenig klein geld om een rijtuig te nemen.
Ik ben geen pummel, zei hij tot Lourson,
ik wil je niet laten schieten voor die juffertjes.
Ik zal je, thuis brengen.
Een rijtuig bracht hen naar de wijk, waarin
de dichter huisde. Voor de woning aangekomen,
dacht mijnheer Mecenas dat de wandeling naar
zijn eigen huis hem goed zou doen en hij
betaalde den koetsier.
Toen hij dezen een fooitje wilde geven,
riep hij: waarachtig, ik heb geen som klein
geld. Je hebt bij geval geen vijf er. twintig
centimes, mon cher ami?
De cher ami gaf zyri gansche fortuin over
en terwijl hij aan het huis aanbelde, riep,
Mecenas, zich verwijderend, hem toe: Bedankt
voor je prettig gezelschap ... Ik dweep met
artisten .. . Tot weerziens . ..
Een stad met poorten".
Weinige vreemdelingen, die de residentie
bezoeken, zullen opmerken, en ook aan velen
harer inwoners is het onbekend, dat er op
enkele punten aan den buitenkant, zooals in
ds Laan van M°erdervoort, aan het
Ssheveningsche tolhek in de Rijnstraat. bij het station
van den lloll. S p., aan de Bezuidenhout,
ter weerszijden van de straat of den weg
twee paaltjes staan, omwonden m.et kettingen,
welke losgemaakt en aan elkander verbon
den eene aWuiting zouden kunnen vormer..
Trouwens, daar die paaltjes geen meter boog,
dun en grijs geverfd zijn, vallen zo ook niet
dadelijk in het oog en zal de voorbijganger ze
slechts bij toeval ontdekken. Waartoe dienen
ze 'i Geen politie-agent wion ge 't vraajt. zal
liet u kunnen verklaren. Hoogstens wet iemand
u te zeggen, dat ze er voor de Joden zijn,
ouidat dezen niet mogen wonen in ope:,e
plaatsen. ^\Iaar dan zij t ge nog niet wijzer,
De zaak komt hierop neer. Opdat de
Xaterdag voor de Joden een volkomen niitdag
zij, is het hun verboden zich alsdan buiten
de stad te begeven, tenzij op een afstand van
L'OOI.) ellen (ongev. een half uur), en niets
hoegenaamd dragende, zoomin in de handen
als in den zak, geen geld en zelfs geen
i-eusJoek. Van alles wat ze bij ?.ieh hebben, moeten
ze zich vooraf ontdoen, en spijs mogen ze
onder weg alleen nuttigen als ze haar i-indi'ii,
d. w. z. als die hun aangeboden wordt. Xe
beroepen zich hierbij op zekere Ribbinale
voorschriften in verband niet verschillende
uitspraken van het O. V., b.v. Exodus XVI
vs. ?_".); »Ziet, omdat de lieer ulieden den
Sabbath gegeven heeft, daarom geeft hij u op
den zesden dag voor twee dagen brood; een
ieder blijve in zijne plaats; dat niemand uit
zijne plaats ga op den zevenden dag", en
Xehemia XIII vs. Ui; illet geschiedde nu als
de poorten van Jeruzalem schaduw gaven, vóór
den sabboth, dat ik bt;\e! gaf en de deuren
werdr-n gesloten; en ik beval dat zij ze niet
zouden opendoen tot na den sabbatli; eu ik
stelde van ruijne jniigcr.? aai: de poorten,
opdat er gcjii viacht zuiide inkomen op den
sabbaldiig". Xu is de bedoeling van. iu
ketting-paaltjes 0:11 den .loden de grenzen
der stal aan te wijzen, sier //?.-«t/.s dus
//v//' icfici' <>[i ''*>! ???vf'1' ? ??'<?': ^'itji't'it i/if/t[.
A\ at daar buiten ligt is voor hen gedurende
den rustdag tot op zekere hoogte verboden
terrein. De paaltjes zijn voor ben zooveel
als de afsluitdeuren, die eerst na den sabbat
weer mogen worden opengedaan. 'Ai staan
daar als de jongens aan de poorten, opdat
er f/een vrtic/tt inkomt op den sabbatdag.
Derhalve kunnen ze beschouwd worden als
eene symbolische afsluiting in de plaats ge
komen van de vroegere sluitboomen en ophaal
bruggen. M;var heeft Den Haag die barrières
wel ooit gehad ? Indien niet, dan kan het
waar zijn wat beweerd wordt, dat de
Portugeesche synagoge eertijds het recht tot plaat
sing van die grenspalen voor eene belangrijke
som gelds van de overheid heeft gekocht, en
liet zich misschien daaruit verklaren, dat ze
in andere steden niet gevonden worden. Echter
bleef het dan nog de vraag, waarom de joden
in de residentie en niet die in andere van
ouds ook opene plaatsen, op het behoud van
die afsluitingen zoozeer gesteld zijn. En dat
moet wel zoo wezen, daar die paaltjes bij de
uitbreiding van Den Haag in de laatste jaren
telkens weer naar de nieuwe straten en wijken
worden overgebracht. Terwijl ze vroeger
stonden op de Wagenbrug, die ongeveer de
grens aangaf van de oude stad, ziet men ze
thans, na den aanleg van den stationsweg, bij
het emplacement van den II. Sp. De plaatsing
in de Uijnstraat bij het station van den
staatsspoor is, zegt men, geschied ingevolge een
aan de vroegere R. S. M. gericht verzoek, dat
welwillend werd toegestaan onder voorwaarde
dat de joden zelve de kosten zouden dragen
en voor het onderhoud zorgen. Ea zulke con
dities zullen ook wel bij de andere verplaat
singen zijn en nog worden gemaakt.
j De Vliegencholera".
! In ISi'i! zond Goethe aan den heer Nees
! von Esenbeck, den beroemden directeur van den
plar.tentuïn en professor in de botanie te
'? lireslau, die ziju raadsman in alle lastige,
botanische vraagstukken was, een doode vlieg
] met het verzoek om inlichting omtrent de
oorzaak van den dood van dit dier. Goethe
j schreef daarbij: > Men beschouwt zoo gaarne
het leven van de zijde van den dood, en wel
niet van de nachtzijde, maar van de eeuwige
dagzijde, waar de dood door bet leven wordt
verslonden."
, Hij vermoedde, dat uit de doode vlieg le
vende scliiinaiolplantjös te voorschijn kwamen :
vandaar de dood, die door bet leven ver
slonden werd. Noes bevestigde de aanwezig
heid van schimmel in de vlieg. Dertig jaar
na Goethe's waarneming heeft Kerdinand Cohn
de witte meelzwam wetenschappelijk gedeter
mineerd. Hij noemde haar »Empusa," naar de
nachtelijke spookgestalte van de Ouden. Een
spookgestalte was zij inderdaad bij ons ge
worden, want volgens de legende was er cholera
in aantocht, als vliegen op deze eigenaardige
manier stierven, hetgeen dit jaar reeds nu,
opvallend vroeg, is begonnen.
De door empusa-zwam overvallen vlieg zoekt
bij voorkeur vensterruiten, spiegels of andere
gladde oppervlakken. Hieraan hecht zij zich
; vast met tle ver uitgestoken zuigsnuit en de
; beide voorpooten, terwijl de rest van het
i liouaatn slijt' en schuin in de hoogte steekt.
| liet schimmelkorreltje dat de vlieg opgenomen
beeft, groeit binnen in bet lichaam aan tot
l een wit netwerk van jne buifjes, dat het
1 lichaam doet uitzetten, en daardoor den dood
! veroorzaakt. Vervolgens groeien de uiteinden
' van (ie zwamdraden tusscben de ringen van
! het lichaam door, waarna zy <le rijpe sporen
ver weg werpen. Dit uitwerpen van de rijpe
sporen geschiedt mee=tal zoo regelmatig; dat
: de duo:le vlieg in het midden van een
meelkrir.g, die ongeveer pon duim groot is. op den
' kop st;:;.t. K:ke voorbijkii.iiende vlieg, die door
1 een spoorkorreltja getroll'.'n wordt, of can sp.ior
; uit den meelknng opneemt is verloren. De
spoor ontkiemt op de vlieg, de kiem dringt
haar lichaam binnen en groeit daar spoedig
weer tot een doodend netwerk uit, dat zijn
microscopisch kleine kiemen weer uitstrooit,
enz. Wanneer de »vliegen- cholera" eens uit
breekt, is de vliegenplaag binnen korten tijd uit.
Xu bijna de geheele wereld, door de ont
dekking van de kommabacil van Koch, de
echte cholerabacil van de menschen, weet, dat
de vliegencholera en de choleravliegen niets
met den aziatischèn engel des verderfs heeft
te maken, begint men de vliegencholera" als
een van de voorboden van den naderenden
herfst te beschouwen.
Zooals elke vrucht voor het rijp worden
een bepaalde hoeveelheid warmte noodig heeft
en dan een bepaalden tijd moet rusten, voor
zij weer een nieuwen levensloop door ont
kieming kan beginnen, moeten ook de sporen
van de vliegencholera hun tijd om rijp te
worden en te rusten achter zich hebben, voor
zij als herfstepidemie van de vliegen kunnen
optreden.
Vreemdelingen en het Engelsch.
Iedereen weet, hoe lastig het is voor een
bewoner van het vasteland, die zijn Engelsch.
alleen uit de boeken heeft geleerd, begre
pen te worden door de Engelschen Tracht
luj voorbeeld een Londensch koetsier aan zijn
verstand te brengen, dat hij u naar »Lsicester
Square" moet brengen: or is veel kans, dat
hij n verbaasd aankijkt en zich niet verroert.
Eerst wanneer gij er toe overgaat, het adres
op te schrijven, zal hij antwoorden: »Leste
sijiiéa, all rigbt !"
Daarom maken voorzichtige menschen, die
rdet goed op de hoogte van het Engelsen zijn,
bet zich tot een gewoonte, wanneer het mo
gelijk is, hun gesprekken schriftelijk te voeren.
Deze voorzorg is echter niet altijd voldoende,
zooals blijkt uit het volgende verhaal, dat in een
lirusselscbe courant werd medegedeeld. De held
er van is een Belg, de prins van L... C... Toen hij
voor den eersten keer in Londen kwam, raadde
een zijner vrienden hem aan, den naam van
de straat, waar hij logeerde, op te schrijven,
opdat hij dien naam aan den koetsier zou
kunnen toorien, wanneer hij van den schouw
burg naar huis wilde gaan. De prins deed,
wat hem gezegd was, en schreef het opschrift,
dat op den hoek van zijn straat stond, over.
Maar liet resultaat beantwoordde geenszins aan
zijn verwachtingen. Hij liet zijn adres aan
alle koetsiers y.ien, maar geen van hen wilde
hem naar huis brengen, De prins had de
woorden >Stick no bills'' overgeschreven, die
op den hoek van de straat stonden en eenvoudig
beteekenen : Verboden aan te plakken. Het
kostte de Londensclie politie veel moeite,
deze 7.00 vaag aangeduide woonplaats terug te
vinden. De vriend van den prins raadde hem
aan, voortaan wat beter op te letten. Maar
het noodlot schoen den reiziger te vervolgen.
Den volgenden dag stond de naam van zijn
straat weer niet op het papier, dat hij aan
den koetsier gaf, toen hij uit Gaiety-Theatre
kwam. De verwonderde ailman las er weer
een ander verbod op en beschuldigde den prins,
dat hij hem voor den gek wilde houden. In het
politiebureau word een einde aan den twist
gemaakt. De verontwaardigde prins verliet
de hoofdstad dadelijk met de zonderlinge
overtuiging, dat Londen een stad is. waar de
bewoners buitenshuis dienen te slapen. Op
die juiihier wordt de uitlegging bewaarheid,
die eens van de Engelsche taal is gegeven:
Het is heel eenvoudig; men schrijft Man
chester. en nien ^preekt bet uit Liverpool."