De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 25 september pagina 9

25 september 1898 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1093 D E A M S T E M D A M M ER WEEKBLAD VOOR N E D E U L A N D. ?ga met js mee," eeide de luitenant. «Je bent ..keker op weg naar huis nietwaar?" De weduwniar keek hem verschrikt aan. Naar huis? Ik ik heb immers geen -tehuis meer?'1 ,Eu je huis dan?" Dat staat leeg. Het dienstmeisje is weggeioopen, en ik ben er niet geweekt, sedert je ?weet wel!" //Kom, laat ons samen eens gaan kijken hoe liet er in je huis uitziet. Ik ga met je mee. Ik ik kan werkelijk niet!" «?Kom, kom, je moet niet zoo toegeven aan je verdriet. Gedraag je als een man. Ga nu maar mee." Hij nam hem bij den arm en trok hem mede. De weduwnaar liet zich willoos meetrekken. Boven aan de trap bleef hij staan en haalde bevende den huissleutel uit zijn zak. Samen gingen zij naar binnen. In de kamer was het weer netjes, maar het was er warm en benauwd, de bloemen waren verdroogd eu lieten de bladeren hangen, en de kanarievogel flidderde wild rond in zijn kooitje. Hij had al zijn eten opgegeten, en op den bodem van zijn driukbakje was alleen nog maar een beetje bedorven water over, waar hij niet bij kon. De weduwnaar was op een stoel neergevallen -en snikte. De luitenant haalde water voor den vogel en ?voor de bloemen en zette de ramen open, toen ?klopte hij zijn vriend op den schouder. Komma, nu heb je genoeg geschreid! Laat ons de kamer eens rond gasn." Zij gingen door de eetkamer naar de slaap kamer, waar twee bedden naast elkaar stonden ?onder de vroolijk gekleurde draperieën. Hier l«g zij, toen ik haar voor het laatst heb gezien. Kijk, op het nachttafeltje staat haar laatste drankje nog. Ik heb niet eens de vol doening eebad, haar dat te kunnen geven. Daar heb je haar toilettafel. Vindt je dien niet allerliefst met die witte draperieën en al die kleine snuisterijen?" En wat een massa flaeons," zeide de luitenant. «?Ja, Bij hield erg veel van odeur. Kijk, dit was haar lievelingsodeur. Die is erg fijn en duur, hij kostte een rijksdaalder het flsscbje. .Zij gebruikte er n per week." //Wat is dat witte ding, dat daar op dien stoel haagt?" //Dat is kw kapmantel. Zoo had zij er zes, allemaal met echte kant." Zij was geen goedkoope vrouw, dunkt mij." Neen, maar zij was ook van rijke familie." Is er een testament?" Ja. Als haar ouders sterven, krijg ik een aardig sommetje." //Dat is altijd een troost." Och ja." Hij zuchtte diep. ? //Zeg eens heb je geen honger?" vroeg de luitenant pitseling. Honger? Ja, eigenlijk wel. Een Tdein ?stukje van het een of ander zou mij niet kwaad smaken. Wacht, we kunnen wel eens zien, of or niets in de provisiekast te vinden is." Iti de provisiekast stond een blikje sardines, ren beetje gerookte zalm, wat h»m en een stuk kaas, dat alleen nraar een beetje uitgeslagen was aan de raudeu. ,,Wel, dat js een Lucullus-maal. Je kunt jsien, dat je een huishoudelijke vrouw hebt ge had, die er voor zorgde, dat de provisiekamer yevuld was." //Huishoudelijk l Neen, dat was ze werkelijk riet. Ze had net zooveel verstand van liet huisliouden, als jij van muziek. De meid zorgde < iveral voor, ea die bedroog ons op een gruwe lijke manier. Ik dank den hemel, dat ik van l.aar af ben. Van de meid, meen ik natuurlijk." Natuurlek! M»ar nu loop ik even naar <^en bakker en haal wat brood, en dan dek jij ondertusschen de tafel, zooals wij het ia je ?ongetrouwden lijd gewoon waren." "Hier staan twee halve flesclijss bier," zeide ?de weduwnaar melancholiek. Als ze maar niet zuur zijn geworden l" We hebben ook nog die karaf niet sherry, ?die op het buffet staat. Dat zal wel voldoende zijn'." Het duurde niet lang of d« beide vrienden zaten tegenover elkaar aan een weivoorziene tafel. Het bier was nog heel goed, eu de sherry was voortreffelijk. Het-gesprek werd hoe lange'r iioe levendiger, en de pauzen tusseheu de zuch ten van den weduwnaar werden telkens langer. VA] staken een sigaar op en namen de sherryilesch mee naar de huiskamer. De zon scheen vriendelijk naar binnen, de kanarievogel, die versch eten en drinken had gekregen, sloeg vroolijke trillers, eu de bloemen zagen er weer frisch uit, staken hun blaadjes umhoog en verspreidden liefelijke geuren. Laat ons bij het raam gaan zitten." Ocli God, daar ligt haar borduurwerk nog op het naaitafeltje. Het moesten een.paar pan toffels voor mij worden. Zij was er al twee maanden aan bezig. Kijk eens, mooi, hè? Vergeet-mij tietjes van blauwe zijde, en blaadjes van gouddraad. Daar op dien stoel zat zij altijd." Eu dan zat jij zeker tegenover liaarr" Neen, zij had niet graag, dat ik voor liet raam zat." Hé, waarom niet?" //Ja, zie je, vlak tegenover ons woont een jonge weduwe, die ook altijd »yoor het raam zit te borduren." //Misschien wel aan pantoffels vo«r haar twee den man ?'' Dat kan wel zijn." De luitenant keek naar buiten. Die dame, die daar zit, is zij dat?" De weduwnaar trok een bloempot op zij. Ja, dat is zij. Hé, zij is niet meer in flen rouw. Die liclit-grijze japon staat haar uitstekend. Zij heeft een bouquetje viooltjes op de borst." Nu staat zij voor het raam om haar vogelje een blaadje sla te geven," zeide de luitenant. Wat strekt zij naar armen gracieus uit!" r'ep de weduwnaar. Zij heeft een prachtig figuur." En een mooi profiel." Ja, en zulk mooi haar, zoo vol eu blauwzwart. Mijn arme Annetje was blond; maar eigenlijk heb ik brunetten altijd mooier gevonden." Zij kijkt dezen kant uit," zeide de luitenant. Waarom groet je haar niet?" De weduwnaar maakte zoo'n diepe buiging, dat hij bijua een bloempot van de vensterbank g3oide. Heb je gezien, hoe allerliefst zij groette ?" rep hij vol geestdrift uit. ,Met zoo'n vriende lijk, melancholiek glimlachje, alsof zij wilde zeg gen : Wij zijn beiden alleen op de wereld, wij zijn allebei ongelukkig." //We moeten elkaar troosten." vulde de lui tenant aan. ! Hi\ zeg niet zulke afschuwelijke dingen! Je weet heel goed dat niets mij in mijn Kroot j verdriet kan troosten," zeide hij, tcnvrj'l hij niet ; een droefgeestig gclait een glas shfirrr uitdronk, i De luitenant bracht het gesprek weer op de J n i i . weduwe. l Meester John Buil en de kleine Griek. «Neen jongen, dat brokje zou je te zwaar op de maag liggen ; ik zal het maar opeten." niiiiniltMlliiit [' Vertel mij eens, woont zij daar alleen?" *" //Neen, zij heeft een tante bij zich in huis, een heel aardige oude dame." Je moest haar eens een visite maken. Zij ziet er zoo deelnemend uit." Dat zal ik doen; dan kan ik haar meteen bedanken voor den mooien krans, dien zij heeft gestuurd. Maar ik zal toch maar wachter., tot dat de eerste bittere smart een beetje voorbij is." Over een dag of veertien?' O neen, dat duurt minstens ecu maand." De luitenant stond op. En nu moet ik weg," zeide hij. //Ik heb dienst." Ga je me al verlaten,beste vriend? Je vroolijkt mij werkelijk een beetje op. Als je weg gaat, blijf ik weer alleen met mijn sombere gedachten." «?Die moet je trachten te verdrijven. Je kunt bijvoorbeeld een beetje gaan pianospelen, en daarna een beetje uit het raam kijken. Het is altijd een heel aardig tijdverdrijf, naar al de drukte op straat te kijken, en naar de buren. Adieu, beste jongen." //Adieu, hartelijk dank voor je bezoek," Hij liet den luitenant uit, ging behagelijk ach terover in den fauteuil liggen, stak een sigaar op en keek door de rookwolkjes heen naar de weduwe aan den overkant, die nog altijd voor het raam zat, en vlijtig aan de pantoffels voor haar-tweeden man borduurde. iiiiiimiiiiiiiMiiiiiiHiiiiii LLERLE1 *?_ Naar het f ranselt, van Jr.AN GoiM)KXKI. Lourson, de dichter, maar nog onberoemd, voelde zijn maag als ingenepen door hevige krampen. Hij meende dat bet déjeuner, dat hij dezes ochtend niet had genomen, uit gebrek aan geld, wellicht de oorzaak kon zijn van deze gastrische beroering. Op zijn werktafel Ing een gedicht, waaraan hij juist de laatste hand had gelegd, de andero stak bij in zijn vestzak en baalde er zijn geheel fortuin uit te voorschijn: vijf en twintig centimes. Ilij meende dat deze som onvoldoende zou zijn voor een diner, zelfs voor een dichter, die gewoon is in droomen te leven. Toen herinnerde hij zich dat een zekere mijnheer Mecenas, dien hij toevallig bad leeren kennen in een caféop den boulevard des Italiens zich gelukkig zou rekenen hem vijf francs te leenen, die bij binnen acht dagen zou terug geven en die bij hoog noodig had. Mijnbeer Mecenas was in zijn caféen ont ving den jongen man allervriendelijkst. Wat een gelukkig toeval! Ik ben werkelijk verrukt je te zien. Terwijl hij Lourson een duur apéritif liet inschenken, waagde deze beschroomd zijn verzoek. Wat trof dat ongelukkig, Sapristi'. Mecenas had heden juist een hoop geld moeten storten. liet was bein dus niet mogelijk, niet den besten wil van de wereld niet. Maar als hij over een dag of veertien er op terug wilde komen .. . ? Als vergoeding voor deze teleurstelling invi teerde bij Lourson te, diueoicn. Zij gebruikten een goed nmal voor xevcn en dertig francs en vijf ei zeventig centimes en toen de laatste havanna opgerookt v:a«. nam Mecenas, na zich afgevraagd te hebben hoe men den avond zou doorbrengen, Lourson mee naar een musie-hall. De knal, te \vepg gebracht door de 'l->-,ch champagne, die hij liet brengen, lokte, inplaats van ze te verschrikken, twee allerliefste dametjes naar het tafeltje van den dichter en den gentleman. De laatste kreeg toen een idee, dat hij zelf sépatant" verklaarde: Als we eens gingen soupeeren met ons vieren! Vooruit, ouwe jongen, dat zal je andere gedachten in ja hoofJ brengen, j;i ziet er zoo versuft uit. Je hebt zorgen V Parbleu, wie heeft die niet? Met zijn vieren gingen ze eenvoudig weg soupeeren i dertig francs per hoofd. Tegen vijf uren in den morgen gaf Mecenas zijn beminnelijke gezellinnen haar afscheid met eenig klein geld om een rijtuig te nemen. Ik ben geen pummel, zei hij tot Lourson, ik wil je niet laten schieten voor die juffertjes. Ik zal je, thuis brengen. Een rijtuig bracht hen naar de wijk, waarin de dichter huisde. Voor de woning aangekomen, dacht mijnheer Mecenas dat de wandeling naar zijn eigen huis hem goed zou doen en hij betaalde den koetsier. Toen hij dezen een fooitje wilde geven, riep hij: waarachtig, ik heb geen som klein geld. Je hebt bij geval geen vijf er. twintig centimes, mon cher ami? De cher ami gaf zyri gansche fortuin over en terwijl hij aan het huis aanbelde, riep, Mecenas, zich verwijderend, hem toe: Bedankt voor je prettig gezelschap ... Ik dweep met artisten .. . Tot weerziens . .. Een stad met poorten". Weinige vreemdelingen, die de residentie bezoeken, zullen opmerken, en ook aan velen harer inwoners is het onbekend, dat er op enkele punten aan den buitenkant, zooals in ds Laan van M°erdervoort, aan het Ssheveningsche tolhek in de Rijnstraat. bij het station van den lloll. S p., aan de Bezuidenhout, ter weerszijden van de straat of den weg twee paaltjes staan, omwonden m.et kettingen, welke losgemaakt en aan elkander verbon den eene aWuiting zouden kunnen vormer.. Trouwens, daar die paaltjes geen meter boog, dun en grijs geverfd zijn, vallen zo ook niet dadelijk in het oog en zal de voorbijganger ze slechts bij toeval ontdekken. Waartoe dienen ze 'i Geen politie-agent wion ge 't vraajt. zal liet u kunnen verklaren. Hoogstens wet iemand u te zeggen, dat ze er voor de Joden zijn, ouidat dezen niet mogen wonen in ope:,e plaatsen. ^\Iaar dan zij t ge nog niet wijzer, De zaak komt hierop neer. Opdat de Xaterdag voor de Joden een volkomen niitdag zij, is het hun verboden zich alsdan buiten de stad te begeven, tenzij op een afstand van L'OOI.) ellen (ongev. een half uur), en niets hoegenaamd dragende, zoomin in de handen als in den zak, geen geld en zelfs geen i-eusJoek. Van alles wat ze bij ?.ieh hebben, moeten ze zich vooraf ontdoen, en spijs mogen ze onder weg alleen nuttigen als ze haar i-indi'ii, d. w. z. als die hun aangeboden wordt. Xe beroepen zich hierbij op zekere Ribbinale voorschriften in verband niet verschillende uitspraken van het O. V., b.v. Exodus XVI vs. ?_".); »Ziet, omdat de lieer ulieden den Sabbath gegeven heeft, daarom geeft hij u op den zesden dag voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijne plaats; dat niemand uit zijne plaats ga op den zevenden dag", en Xehemia XIII vs. Ui; illet geschiedde nu als de poorten van Jeruzalem schaduw gaven, vóór den sabboth, dat ik bt;\e! gaf en de deuren werdr-n gesloten; en ik beval dat zij ze niet zouden opendoen tot na den sabbatli; eu ik stelde van ruijne jniigcr.? aai: de poorten, opdat er gcjii viacht zuiide inkomen op den sabbaldiig". Xu is de bedoeling van. iu ketting-paaltjes 0:11 den .loden de grenzen der stal aan te wijzen, sier //?.-«t/.s dus //v//' icfici' <>[i ''*>! ???vf'1' ? ??'<?': ^'itji't'it i/if/t[. A\ at daar buiten ligt is voor hen gedurende den rustdag tot op zekere hoogte verboden terrein. De paaltjes zijn voor ben zooveel als de afsluitdeuren, die eerst na den sabbat weer mogen worden opengedaan. 'Ai staan daar als de jongens aan de poorten, opdat er f/een vrtic/tt inkomt op den sabbatdag. Derhalve kunnen ze beschouwd worden als eene symbolische afsluiting in de plaats ge komen van de vroegere sluitboomen en ophaal bruggen. M;var heeft Den Haag die barrières wel ooit gehad ? Indien niet, dan kan het waar zijn wat beweerd wordt, dat de Portugeesche synagoge eertijds het recht tot plaat sing van die grenspalen voor eene belangrijke som gelds van de overheid heeft gekocht, en liet zich misschien daaruit verklaren, dat ze in andere steden niet gevonden worden. Echter bleef het dan nog de vraag, waarom de joden in de residentie en niet die in andere van ouds ook opene plaatsen, op het behoud van die afsluitingen zoozeer gesteld zijn. En dat moet wel zoo wezen, daar die paaltjes bij de uitbreiding van Den Haag in de laatste jaren telkens weer naar de nieuwe straten en wijken worden overgebracht. Terwijl ze vroeger stonden op de Wagenbrug, die ongeveer de grens aangaf van de oude stad, ziet men ze thans, na den aanleg van den stationsweg, bij het emplacement van den II. Sp. De plaatsing in de Uijnstraat bij het station van den staatsspoor is, zegt men, geschied ingevolge een aan de vroegere R. S. M. gericht verzoek, dat welwillend werd toegestaan onder voorwaarde dat de joden zelve de kosten zouden dragen en voor het onderhoud zorgen. Ea zulke con dities zullen ook wel bij de andere verplaat singen zijn en nog worden gemaakt. j De Vliegencholera". ! In ISi'i! zond Goethe aan den heer Nees ! von Esenbeck, den beroemden directeur van den plar.tentuïn en professor in de botanie te '? lireslau, die ziju raadsman in alle lastige, botanische vraagstukken was, een doode vlieg ] met het verzoek om inlichting omtrent de oorzaak van den dood van dit dier. Goethe j schreef daarbij: > Men beschouwt zoo gaarne het leven van de zijde van den dood, en wel niet van de nachtzijde, maar van de eeuwige dagzijde, waar de dood door bet leven wordt verslonden." , Hij vermoedde, dat uit de doode vlieg le vende scliiinaiolplantjös te voorschijn kwamen : vandaar de dood, die door bet leven ver slonden werd. Noes bevestigde de aanwezig heid van schimmel in de vlieg. Dertig jaar na Goethe's waarneming heeft Kerdinand Cohn de witte meelzwam wetenschappelijk gedeter mineerd. Hij noemde haar »Empusa," naar de nachtelijke spookgestalte van de Ouden. Een spookgestalte was zij inderdaad bij ons ge worden, want volgens de legende was er cholera in aantocht, als vliegen op deze eigenaardige manier stierven, hetgeen dit jaar reeds nu, opvallend vroeg, is begonnen. De door empusa-zwam overvallen vlieg zoekt bij voorkeur vensterruiten, spiegels of andere gladde oppervlakken. Hieraan hecht zij zich ; vast met tle ver uitgestoken zuigsnuit en de ; beide voorpooten, terwijl de rest van het i liouaatn slijt' en schuin in de hoogte steekt. | liet schimmelkorreltje dat de vlieg opgenomen beeft, groeit binnen in bet lichaam aan tot l een wit netwerk van jne buifjes, dat het 1 lichaam doet uitzetten, en daardoor den dood ! veroorzaakt. Vervolgens groeien de uiteinden ' van (ie zwamdraden tusscben de ringen van ! het lichaam door, waarna zy <le rijpe sporen ver weg werpen. Dit uitwerpen van de rijpe sporen geschiedt mee=tal zoo regelmatig; dat : de duo:le vlieg in het midden van een meelkrir.g, die ongeveer pon duim groot is. op den ' kop st;:;.t. K:ke voorbijkii.iiende vlieg, die door 1 een spoorkorreltja getroll'.'n wordt, of can sp.ior ; uit den meelknng opneemt is verloren. De spoor ontkiemt op de vlieg, de kiem dringt haar lichaam binnen en groeit daar spoedig weer tot een doodend netwerk uit, dat zijn microscopisch kleine kiemen weer uitstrooit, enz. Wanneer de »vliegen- cholera" eens uit breekt, is de vliegenplaag binnen korten tijd uit. Xu bijna de geheele wereld, door de ont dekking van de kommabacil van Koch, de echte cholerabacil van de menschen, weet, dat de vliegencholera en de choleravliegen niets met den aziatischèn engel des verderfs heeft te maken, begint men de vliegencholera" als een van de voorboden van den naderenden herfst te beschouwen. Zooals elke vrucht voor het rijp worden een bepaalde hoeveelheid warmte noodig heeft en dan een bepaalden tijd moet rusten, voor zij weer een nieuwen levensloop door ont kieming kan beginnen, moeten ook de sporen van de vliegencholera hun tijd om rijp te worden en te rusten achter zich hebben, voor zij als herfstepidemie van de vliegen kunnen optreden. Vreemdelingen en het Engelsch. Iedereen weet, hoe lastig het is voor een bewoner van het vasteland, die zijn Engelsch. alleen uit de boeken heeft geleerd, begre pen te worden door de Engelschen Tracht luj voorbeeld een Londensch koetsier aan zijn verstand te brengen, dat hij u naar »Lsicester Square" moet brengen: or is veel kans, dat hij n verbaasd aankijkt en zich niet verroert. Eerst wanneer gij er toe overgaat, het adres op te schrijven, zal hij antwoorden: »Leste sijiiéa, all rigbt !" Daarom maken voorzichtige menschen, die rdet goed op de hoogte van het Engelsen zijn, bet zich tot een gewoonte, wanneer het mo gelijk is, hun gesprekken schriftelijk te voeren. Deze voorzorg is echter niet altijd voldoende, zooals blijkt uit het volgende verhaal, dat in een lirusselscbe courant werd medegedeeld. De held er van is een Belg, de prins van L... C... Toen hij voor den eersten keer in Londen kwam, raadde een zijner vrienden hem aan, den naam van de straat, waar hij logeerde, op te schrijven, opdat hij dien naam aan den koetsier zou kunnen toorien, wanneer hij van den schouw burg naar huis wilde gaan. De prins deed, wat hem gezegd was, en schreef het opschrift, dat op den hoek van zijn straat stond, over. Maar liet resultaat beantwoordde geenszins aan zijn verwachtingen. Hij liet zijn adres aan alle koetsiers y.ien, maar geen van hen wilde hem naar huis brengen, De prins had de woorden >Stick no bills'' overgeschreven, die op den hoek van de straat stonden en eenvoudig beteekenen : Verboden aan te plakken. Het kostte de Londensclie politie veel moeite, deze 7.00 vaag aangeduide woonplaats terug te vinden. De vriend van den prins raadde hem aan, voortaan wat beter op te letten. Maar het noodlot schoen den reiziger te vervolgen. Den volgenden dag stond de naam van zijn straat weer niet op het papier, dat hij aan den koetsier gaf, toen hij uit Gaiety-Theatre kwam. De verwonderde ailman las er weer een ander verbod op en beschuldigde den prins, dat hij hem voor den gek wilde houden. In het politiebureau word een einde aan den twist gemaakt. De verontwaardigde prins verliet de hoofdstad dadelijk met de zonderlinge overtuiging, dat Londen een stad is. waar de bewoners buitenshuis dienen te slapen. Op die juiihier wordt de uitlegging bewaarheid, die eens van de Engelsche taal is gegeven: Het is heel eenvoudig; men schrijft Man chester. en nien ^preekt bet uit Liverpool."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl