Historisch Archief 1877-1940
H'. 1110
DE AMSTEEDAMMBR
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOS NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, Ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/2
Dit blaJ is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines ti'genover het
Graud Café, te Parijs.
Zondag 2 October,
Advertentiën va-n l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUBOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O C D
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Jnist wat nocdig
is. Een weerklank. Omdoerman en Faschoda.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN : De
oeconomische organisatie belangrijker dan den staatsvorm,
door D. Stigter. - TOONEEL EN MUZIEK: De
Maaatrichtsehe schouwburg. Muziek in de hoofd
stad, door Ant. Avêrkamp. KUNST EN
LETTEBEN: Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen.
Schetsen uit de kazerne, door Henri Meyer, be
oordeeld door A. N. J. F.?FEUILLETON: Wat
een hoed kan kosten, «it het Zweedsoh van Lea.
(Slot.) BECLAMES. VOOR DAMES: De
afdeeling Maatschappeiyk Werk" op de tentoon
stelling van vrouwenarbeid, door Vera.
Tuinboawanderwijs voor meisjes, door Geertruida
Carelsen Allerlei, door E?e Ingezonden.
SCHAAKSPEL FINANCIEELE EN
OECONOMI8CHE KRONIEK, door D. Stigter. Nogmaals
het geslacht Evertsen, door J. Loosjes. De
metalen kruisridder, door K. Spanjaard. (Inge
zonden.) SCHETSJE: Een kind der wereld,
naar het Duitsch van Kathe Schirmacher. INGE
ZONDEN. PEN- EN POTLOODKRA8SEN.
ADVERTENTIËN.
«MHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII ..... IIHIHIII
llllJlllllllllllllllllllllimi
In ons Nr, van 14 Augs. gewagende
van twee voorgestelde middelen om de
zaak van de gebroeders Hogerhuis in een
ander stadium te brengen, ten einde, indien
het veelbesproken vonnis niet moet gehand
haafd worden, tot rechtsherstel te komen,
gratie of revisie, gaven wij te kennen,
dat o. i. revisie mogelijk behoorde te worden
gemaakt.
Daarvoor echter was noodig wijziging
van het Wetboek van Strafvordering
een wijziging, waartoe de Minister niet
geneigd scheen het initiatief te nemen, en
ter bereiking waarvan de heer Middelkoop
een adresbeweging wilde doen ontstaan.
«Waarom," zoo schreven wij, »kan zoo
iets eenvoudigs niet worden bereikt zonder
verwijl 1
»Het leeft in onze Kamer van juristen,
en wat meer zegt, de man die de
Hogerhuis-zaak in de Kamer aan de orde ge
steld heeft, is zelf jurist.
»Had de heer Troelstra niet reeds lang
bij de Kamer behooren in te dienen een
wetsontwerpje, dat revisie mogelijk maakte t
Meermalen hebben wij ons verwonderd
over dat verzuim bij een zoo vurige be
langstelling en een zoo stellige overtuiging,
als zijn deel schijnt te zijn.
»Maar acht de heer Troelstra zelf' zich
minder geschikt om dit initiatief te nemen,
de Kamer telt zooveel juristen, en onder
dezen een, die zijn sporen als wettenmaker
heeft verdiend: den heer Hartogh. Laat er
met September aanst. zulk een wetteke zijn
ingediend."
Welnu, September is in het land, en
het wetteke is ingediend onderteekend
door Mr. Hartogh en Harte v.
Teeklenburg, de Savornin Lohman, Rethaan
Macaréen Tydeman ...; een wetteke dus,
dat niet als een partij- wetteke kan worden
beschouwd en dat met eenigen goeden
wil binnen enkele weken van kracht zal
kunnen zijn.
Wat wil men meer ? Wij althans zijn
tevreden... als de Kamer nu maar spoed
maakt.
* *
*
Intusschen moge dit bijzondere geval tot
een opmerking leiden van meer
algemeenen aard.
Het loont de moeite de korte zakelijke
Memorie van Toelichting tot dit wets
voorstel te lezen. Wij halen er het volgende
uit aan.
»Het Staatsbelang eiscbt niet alleen dat er
rechtszekerheid bestaat, maar ook dat er zeker
heid van recht, niet van. onrecht, bestaan zal 1).
In ons Wetboek van Strafvordering is dan
ook in de artikelen 375?370 dit rechtsinstituut
(revisie il^'strafzaken) opgenomen.
Het onderwerp is daarin echter zeer onvol
ledig geregeld. Dit wordt algemeen erkend 2),
o. a. reeds in de Nederlandsche
Juristen-Vereeniging van 1873 in overeenstemming met de
toen uitgebrachte praedviezen van Prof. Mr B.
J. Gratama ea Mr. A.. C. W aller 3).
? Bij de onderscheidene ontwerpen tot
herzienirg van het Wetboek van Strafvordering, die
werden ingediend, werd de revisie van
straf
1) Opzoomer, Ned. Juristen-Vereeniging, 1873
II, bladr. 185.
2) Zie o. a. de Bosch Kemper, Wetb. v.
Strafv, 111, 1840, blad*. -141 en de dissertatie
van A. C. Waller, Revisie in Strafzaken, Am
sterdam 1SGS.
3) Ned. Juriste;-Vereenisrinsr, 1S73. I, blaclz
123 168; II, blad?. 171,200. " '
zaken uitgebreid -i), maar geen dezer ontwerpen
mocht tot wet verheven worden.
In de Staten Generaal -werd herhaaldelijk op
herziening van den achttienden Titel van het
Wetboek van Strafvordering, althans op uit
breiding van de toepasselijkheid der revisie, aan
gedrongen. Zóó nog hij de behandeling der
Staatsbegrooting van 1898 zoowel schriftelijk
als mondeling, terwijl toen en later de tegen
woordige Minister van Justitie erkende, dat het
instituut van revisie herziening eischt 5).
De Minister wil echter die herziening opnemen
in de algemeeue, welke hij van het Wetboek
van Strafvordering noodig acht.
Nu door dezen bewindsman hoogst belang
rijke wetsontwerpen ingediend en andere toe
gezegd zijn, mag het nitt verwacht worden, dat
zeer spoedig een ontwerp van een nieuw Wet..
boek van Strafvordering zal worden ingediend
en zou daarenboven de wetgevende macht niet
in ataat zijn, in betrekkelijk korten tijd de
behandeling van zalk een ornvaugrijken arbeid
af te doen.
Onder deze omstapdigheden achten de
ondergeteekenden het gewenscht van het recht van
voordracht gebruik te maken, opdat in afwach
ting eener gtheele herziening van, het Wetboek
van Strafvordering inmiddels aan de revisie uit
breiding worde gegeven. Zij verklaren daarbij
ten overvloede dat, moge het behandelen der
zaak van de gebroeders Hogerhuis in de
Tweede Kamer mede aanleiding gegeven heb
ben tot dit voorstel, zij geenszins bedoelen
daarmede te willen aangeven, dat, mocht liet
tot wet verheven worden, in die zaak revisie
zal moeten plaats hebben. Beoordeeling daar
van behoort uit den aard der zaak uitsluitend
tot de bevoegdheid van de rechterlijke macht "
Hieruit blijkt dus, hoe het reeds vóór
vijftig jaren bekend was, dat dit onder
werp onvoldoende is geregeld.
Meer dan vijf-en-twintig jaar geleden
had de achtbare NedeHandsche
Juristenvereeniging het openlijk verkondigd. In
de ontoerp-wetboeken was dit punt beter,
vollediger geregeld; de Kamer meende,
en zelfs de Minister van Justitie erkende
dat het instituut van revisie herziening
vereischte.
M. a. w. heel de wereld was er minstens
al een kwart eeuw lang van overtuigd,
dat er in Nederland gegronde twijfel aan
gaande de juistheid van een vonnis kan
bestaan, en toch dat vonnis niet herzien
zou mogen worden.
Men kan ? 't gebeurt gelukkig niet dik
wijls! men kan in Nederland onschul
dig, alleen schijnbaar schuldig, in de ge
vangenis komen te zitten, zonder dat er
eenig middel bestaat van herstel, indien
niet een der drie in art. 375 genoemde
gevallen, die tot revisie kunnen leiden,
aanwezig is.
Men zou meenen, iemand in staat zulk
een toestand te doen eindigen, zou 's mor
gens op zulk een fout in de wet gewezen,
haar 's middags hebben verbeterd. Maar
zoo iemand is de Nederlandsche wetgever
niet. Vijftig a zestig jaar '
Dat onze wetgever, bij al zijn voortreffe
lijke eigenschappen, een ietwat zonderling
aangelegd wezen is, wie zou het nog
kunnen betwijfelen ?
Vooral opmerkelijk is deze traagheid
van bewegingen voortgezet in onzen tijd
nog, nu de eene jurist na de andere u
plechtig zal verzekeren, dat het Recht,
zich ontwikkelt, dat het Recht groeit.
Immers niet alleen worden de kleeren van
dat groeiende Recht slechts zelden op de
groei gemaakt, maar in plaats van tel
kens naar den eisch van het oogenblik te wor
den uitgelegd en versteld, draagt het een
vierde en een halve eeuw door hetzelfde
pakje, als zag er geen schepsel naar zijn
plunje om. Het Recht, ons allen zoo dier
baar, zoo heilig, aller brave menschen lieve
ling, steekt zijn beenen en zijn armen u-it
broekspijpen en mouwen, die hem veel te kort
en te nauw zijn ... en wat een gaten in zijn
jasje, hij loopt compleet voor gek! Maar, dat
is niet omdat men geen zorg aan zijn pakje
wil besteden, o neen, eigenlijk is het
alleen het gevolg van de extra buitenge
wone moeite, die men neemt, om hem te
d->en verschijnen in een onberispelijk toilet.
Het Huis, dat hem zijn costuum levert, staat
te hoog, veel te hoog om zich met repara
ties in te laten. Zijn costuum moet ineens
goed zijn, zoodat de heele wereld zich ver
baast over iets zoo oorspronkelijks en
volmaakts.'
Ja, dat is ook hier het geval.
Nu door dezen bewindsman hoogst belang
rijke wetsontwerpen ingediend en andere toe
gezegd zijn, mag liet niet verwacht worden, dat
zeer spoedig een ontwerp van ceu nieuw Wet
boek van Strafvordering zal worden ingediend
en zou daarenboven de wetgevende macht niet
-I) Verg]. Waller, t. a. p., blad/. M v.
5) llam'er.ngL'n \^'.'i~< \ bladz. M.'iU eu KM~'.
in staat zijn, in betrekkelijk korten tijd de be
handeling van zulk een omvangrijken arbeid af
te doen."
Ziet ge, naar de meening van onze
wetten snijders, groeit het Recht niet, maar
om de dertig, veertig of vijftig jaar maakt
het op eens een schot, zoo pp de manier
van een verrekijker, die men uittrekt.
Partieele verbeteringen waardoor men
de maatschappij oneindig meer zou gerie
ven, dan door zoo goed als uitsluitend het
stelsel toe te passen: geheel nieuwe wetten
te geven en dat steeds tientallen van jaren
te laat zij zijn nog altoos uit den booze.
Daarom is dit initiatief der Kamerleden
dubbel te prijzen, afgescheiden van de
verdiensten van het wetsontwerp zelf. Ook
dit voorbeeld zal invloed oefenen op de werk
zaamheid van het Parlement. Thans reeds
durft het Handelsblad de heeren vermanen:
als dit voorstel weldra, al of niet gewij
zigd, wet is geworden, zullen ook de vraag
stukken der voorwaardelijke veroordeeling
en der vergoeding aan onschuldig veroor
deelden moeten worden opgelost. Wie zou
dien aandrang niet willen helpen verster
ken ? Zeker, mogen de vijf heeren, die
deze wetsaanvulling hebben voorgedragen,
zich ook tot dat werk bereid betoonen!
* *
*
Het initiatief van kamerleden op wet
gevend gebied, hebben wij steeds beschouwd,
als een der middelen tot verhooging van
de waarde en dus ook van het prestige
van het Parlement. Hoeveel sneller zou
de wetgeving voortschreiden, hoeveel beter
zouden de stoffelijke belangen van het
land behartigd zijn, wanneer het parlement,
in strijd met zijn naam, van een
praatcollege tot een werkcollege ware hervormd.
Honderd mannen, die in hoofdzaak niet
veel meer te doen hebben, dan in politiek
te getuigen en te debatteeren, en den arbeid
van ministers te critiseereti, moeten
voor het meerendeel hun geest en hun
neigingen ontwikkelen in een richting, die
voor hun eigen degelijkheid en deugdelijk
heid gevaarlijk is, en voor 's lands welzijn
nadeelig.
Hoe veel meer nut zou len honderd
afgevaardigden kunnen stichten, als zij,
in groepen gedeeld, naar die volksbelangen,
waarvoor zij deskundigen zich mogen achten,
door het indienen van wetsontwerpen, recht
streeks, of door voorbereiding van wets
ontwerpen en maatregelen, zijdelings, de
taak van het Ministerie verlichtten; indien
zij minder als redeneerend en controlee
rend, dan als ontwerpend college optra
den en zou er zoo niet van zelf, lang
zamerhand, een eind worden gemaakt aan
de afschuwelijke manier om het eene zit
tingjaar na het andere voor een goed deel
te vullen met praatjes, die in een staats
blad worden verzameld als had de
Nederlandsche natie in de eerste plaats
behoefte aan ... niet al te duur, bedrukt,
papier!
Wij weten wel, dat vooreerst het parle
ment zich niet in dezen geest zal laten
hervormen. Maar als wij de vijf heeren,
van verschillende politieke richting, en
daaronder de heer Hartogh, die zich als
iwtoic/lid reeds vroeger heeft doen kennen,
hun ontwerp zien indienen, dan denken
wij bij ons zelf: alweder een stapje...
daar zullen er wel meer volgen ... ge
leidelijk krijgen we nog eens een
werkparlement.
Een weerklank.
Het adres van antwoord op de troon
rede, gaf inderdaad, zooals men dat noemt,
een weerklank op dat »woordje," een matte
echo, bijna zonder klank. De Kamer
schijnt de uitdrukkingen door H. M. voor
gelezen, zoo treffend juist gevonden te
hebben, dat zij verscheidene onveranderd
overnam. Haast aandoenlijk is hier en
daar de overeenstemming. Zoo, als zij,
na de Koningin te hebben hooren zeggen :
«Belangrijk en veelomvattend is wederom
de arbeid, die u wacht", voor den dag
komt met een: Mevrouw: «belangrijk en
veelomvattend is de arbeid die ons wacht."
Nietwaar, dat moet doen denken aan een
papegaai!
Over 't algemeen zou men kunnen
meenen, zijn nooit twee meuscheu het
meer met elkander eens geweest dan de
Nederlandsche Volksvertegenwoordiging
en Nederlands Koningin.
Toch daar is een klein verschil aan
te wijzen.
In de Troonrede lazen we: »Met bijzon
dere ingenomenheid ontving ik het voorstel
van Z. M. den Keizer van Rusland tot
het houden eener conferentie, waarin door
vertegenwoordigers van alle mogendheden
zal worden gehandeld over beperking der
krijgstoerustingen."
Maar de honderd antwoordden: Met
groole belangstelling namen ook wij kennis
van het voorstel van Z. M. den Keizer
van Rusland, tot het houden eener con
ferentie'' ... enz.
En juist ten opzichte van dit punt,
zouden wij de redactie van het adres van
antwoord wel zoo juist achten, als die van
de troonrede. Er bestaat meer reden tot
groote belangstelling, dan tot bijzondere
ingenomenheid.
Wie stelt er geen belang in op welke
wijs dit door den Czaar opgeworpen bal
letje weer op den grond terecht komt?
Die arme Reuter, wat zal hij ons daarover
nog moeten telegrafeeren!
Zeker, dat voorstel van den Czaar,
heeft, zelfs indien het eens niet tot een
conferentie mocht leiden, zijn beteekenis
gehad. Frankrijk kon er uit leeren, wat
buiten Frankrijk wel niet betwijfeld werd,
dat Nicolaas geen enkelen kozak over heeft
voor 's bondsgenoots revanche plannen.
Maar verder: een algemeen overleg tot
beperking van krijgstoerustingen, op een
tijdstip, waarop de mogendheden bezig
zijn elkander den buit te betwisten, in de
nog niet verdeelde wereld; Amerika zich
tot een militaire mogendheid gaat ver
vormen ; Engeland veel sterker moest zijn,
dan het nu is, om rustig te kunnen be
zitten wat het reeds verwierf, gezwegen
nog van hetgeen het moet trachten te
verwerven; nu het Oosten van Europa twee
zieke mannen telt, Oostenrijk en Turkije,
om van de zieke kinderen maar niet te
spreken : en Rusland, de voorsteller zelf,
TOEVALLIG, beschikken kan over een leger,
dat alleen reeds zoo sterk is als dat van
het Drievoudig-verbond....
Met sbijzondere ingenomenheid" in dezen
tijd te vernemen, hoe juist Rusland zoo
gaarne zou zien, dat de overige mogend
heden, waarvan geen enkele als militaire
macht tegen hem opgewassen is zich
zouden matigen in de krijgstoerustin
gen, dat is toch wel wat riaïf.
En al verkeerde dat voorstel nu niet
vierkant in strijd met de daden van Rus
land zelf, zoodat het, werkelijk als een bij
uitstek goedaardig en welaansehreven pater
familias een familieraad kon beleggen,
daar ieder er van overtuigd was, dat juist
hij zich afkeerig zou betoonen van steeds
meer door krijg te «verkrijgen"... . wat
zou dit dan nog de kleine
mogendheirljes baten, die mede ter conferentie
zijn uitgenoodigd, om»voor spek en boonen''
daarbij te ziiten ? Het is zelfs de vraag
of met de groote belangstelling door de
Kamer betuigd, niet reeds iets te veel
is gezegd.... want inderdaad, niet an
ders dan met een zekere nieuwsgierigheid
ziet men de aangekondigde conferentie
tegemoet wier onwezenlijk karakter men
reeds heeft willen verzachten, door er ter
dege op te wijzen, dat zij niet zou strek
ken tot vermindering van de bestaande,
maar tot beperking van verdere krijgstoe
rustingen. NVat een denkbeeld! Verbeeld
u, dat na afloop van de conferentie en
na teekening van de overeenkomst, de
C'zaar of een der anderen eens kennis
maakte met een verdelgingsmacbine, die
bij een eventuelen oorlog zijn leger ver
dubbelde in kracht!
Toch we mogen vermelden, dat
ook in ons land de oproeping van den
C'^aar zijn werking niet geheel heeft
gemist. Immers dat de heer Eland, na
den persoonlijken dienstplicht te hebben
verkregen, volstrekt niets van zijn plannen
tot legerhervorming en tot de zoo hoog
noodige bezuiniging op zijn budget heeft
laten hooren, werd reeds verklaard als
een gevolg van Ruslands circulaire. Eland
mag nu niets doen, wil afwachten. ... en
hij heeft gelijk men kan nooit weten!
Omdoerman en Faschoda.
Het Zwarte Werelddeel heeft geen ge
heimen meer, alleen nog maar verrassingen.
Voor ons ligt eene kaart, dezer dagen
door het Journal des D/'bat* uitgegeven,
waaruit duidelijker dan uit de uitvoerigste
reisbeschrijvingen blijkt, lioe verbazend in
de laatste vijfentwintig jaar de kennis van
het gebied van den Boven Nijl is uitge
breid. Op die kaart leest men in groote
letters, vlak onder de «amen Omdoer
man en Khartoem, tusschen den llden
en den Itiden graad Noorderbreedte: Sou
dan Eijijplicii.
Had een Engelschman die kaart
geteekend, dan zou de naam Egyptisch
Soedan eene gansch andere plaats hebben
gekregen. Dan zouden daartoe gerekend
zijn de zuidelijker gelegen provinciën
Darfoer en Kordofan en de zich langs den
Witten Nijl tot de Albert-Nyanza en de
Victoria-Nyanza uitstrekkende
Aequatoriaal-provincie. Inderdaad behoorden deze
provinciën vijf-en twintig jaren geleden tot
het rijk van den Khedive; in naam reeds
lang te voren, feitelijk sedert Charles
Gordon daar een geregeld bestuur en geor
dende toestanden had ingevoerd.
Na den val van Khartoem en den dood
van Gordon (1885) is het geheele gebied
ten zuiden van Wady-Halfa door de
Egyptenaren ontruimd en in de macht
van de Mahdisten gekomen. Een lange
en moeitevolle beschavingsarbeid was daar
door ongedaan gemaakt.
De Engelsche regeering, die sedert het
eindigen van de »contiöle" met Frankrijk
in Egypte oppermachtig was, zag spoedig
in dat hier een groote fout was begaan.
Het Egyptische leger werd onder leiding
van Engelsche officieren geheel gereorgani
seerd en uitmuntend geoefend, maar eerst in
1896 kwam het tot een geregelde campagne
tot herovering van het verloren gebied. In
Juni van dat jaar werden de Derwischen bij
Ferkeh geslagen en werd Soearda bezet.
In September volgden het gevecht bij
Hafis en de bezetting van Dongola. Daarop
volgde een tijdperk van werkeloosheid (waar
schijnlijk ten gevolge van protesten van
Fransche en Russische zijde), tot dat de
nederlaag der Italianen bij Adowa en hun
besluit om Kassala te ontruimen den
Engelschen aanleiding gaf om hunne be
weging in zuidelijke richting voort te zetten.
In Augustus 1897 werd Aboe Hammed,
een maand later Berber bezet.
De praktische Engelschen bevestigden
hun succes door den aanleg van een spoor
weg van Wady-Halfa o ver A boe-Hammed
naar Berber, die in October 1897 gereed
was. In het begin van 1898 werd deze
lijn doorgetrokken tot Atbara, waar in
April het Engelsch-Egyptische leger werd
geconcenteerd. Het naaste doel was nu
de verovering van Omdoerman, residentie
van den Khalief. Den loden Augustus ruk
ten de troepen onder nevel van den «Sirdar",
Sir Herbert Kitchener, op en bereikten
binnen veertien dagen de zesde katarakt,
00 KM. ten noorden van Khartoem, Van
daaruit werd de beslissende slag geleverd.
Het 25.000 man sterke leger had meer te
lijden van de geforceerde marschen onder
een verzengenden hemel dan van den
vijand, die zijn fanatiek dapper verzet
tegen de geregelde Iroepon met hun
Maximkanonnen en repeteer geweren met ont
zettende verliezen boette; alleen in deze
laatste gevechten werden van de Mahdisten
11.000 man gedood en 10.000 verwond.
Het kostte nu weinig moeite langs den
Witten Nijl verder te dringen, Het verzet
was gebroken en generaal Kitchener be
hoefde slechts enkele bataillons mede te
nemen naar Fashoda. Doch daar bleek
hem, dat het gerucht waarheid had ge
sproken: hij vond er den Franschen
kapitein Marchand, die als leider der
Liotard-expeditie uit Boven-Oebanghui
in de Fransche Congo-provincie, door
Bahrel-Ghazal, tot den Witten Nijl was door
gedrongen, om daar in naam der Fransche
republiek het beati possidentes, zalig
zijn de bezitters toe te passen.
Gelukkig kwam het tot geen daden van
geweld, ofschoon kapitein Marchand, aller
minst geneigd om voor de overmacht te
wijken, verklaarde, dat hij alleen op bev<l
van zijne regeering zijn post zou verlaten.
De diplomatie is thans aan het woord,
en gemakkelijk zal hare taak niet zijn.
Van Fransche zijde wordt namelijk be
weerd, dat het voormalige
EgyptischSoedan, na de ontruiming in 188.1, opge
houden heeft Egyptisch grondgebied te
zijn en eene res nullius is geworden,
waarop ieder vrij de hand mag leggen.
De Temps beweert, dat er voor de
geprikkeldheid der openbare meening in
Engeland geen enkele redelijke grond
bestaat. »Zijn onze miasions" hetwooid
is wel wat vreemd gekozen, maar het klini t
vredelievend »op Engelsch gebied ?
Wie regeerde te Fashoda, toen kapitein
Marchand daar is gekomen ? De Khedive?
Lord Salisbury? Onze bezetting der vallei
van Bahr-el Ghazal, sedert vier jaren
voortgezet door den luitenant-gouverneur
van den Boven-Oebanghui, den heer
Liotard, en meer in 't bijzonder sedert
anderhalf jaar door de onder het bevel
van kapitein Marchand geplaatste officieren,
is het onvermijdelijk gevolg van onze
vestiging in het Congo bekken. Evenals
de Britsche Oost-Afrikaansche bezittingen
zich over het gebied der groote mereu
heen hebben uitgebreid tot het Nijldal,
hebben zich onze bezittingen in Oebanghu'
uitgebreid in het Land der Rivieren of
Bahr-el-Ghazal. Onze kapitein Marchand
is gemarcheerd van het Westen naar het
Oostei), evenals majoor Macdonald van
hel Zuiden daar liet Noorden. Waren de