De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 2 oktober pagina 7

2 oktober 1898 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1110 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. men, ,om beter te kunnen zien, op de stoelen, en terwijl de meisjes el-kaar met de ellebogen aanstieten eo de onvermoeide danseres «al te doP, «brutaal", of ,mai" noemden, klonk het van de biertafel'jes: «Zoo'n kranige meid! .Zoo'n wilde heks!" enz. enz... Een elegante winkelbediende noemde baar ten slotte met een kalmi-n kennersblik: Beu mooie vrouw." Dat was zij, en de forsche bankwerker, die ijn arm om Rieke's stevig middel bad gelegd en haar warm, jong lichaam in de licht grijze j»pon met rood garneersel tegen zich aan voelde rusten, ondervond dat ook. Meegesleept door Rieke's onverzadigbaren danslust, draaide hij haar keer op keer door de zaal rond, zijn latige blonde snor raakte bijna taar frisseae lippen aan, de kunstig gekrulde haren op haar voorhoofd streelden zijn slapen. Hij voelde baar hand vi rtrouwelyk in de zijne liggen, en half bedwelmd door de schoonheid van zijn danseres, danste hij bijna als in een droom met haar door, hoewel hij zich toch vol komen ervan bewust was, dat iedereen hem op dat oogenblik benijdde. De muzikanten hielden eindelijk op, en Rieke en de bank wet ker kwamen plotseling tot beziaDing. Toen ontstond er een ware storm van bijvalsbttuigingen, handen en glazen werden naar hen uitgestrekt en iedereen verdrong zich om hen heen. Toen de jonge man al die roode gezichten en al die begeêrige blikken op zijn danseres gericht zag, balde hij onwillig zijn vuist en t'achtte bij Rieke uit het gediang te trekken. Totu dat hem niet gelukte, greep hij opge wonden naar een glas bier, dronk het in n teug leeg, en bleef toen met de handen in den aak en de oogen onafgewend op de grijs-metroode japon gericht, tegen et u pilaar staan leunen. Rieke zag er prachtig uit. Het hoofd met het rosblonde haar een weinig achterover geworpen, met groote schitterende oogen en de bolle lippen half geopend, droiik zij vol trots en zaligheid de huidebetuigingen in, die haar van alle kanten toestroomden. Als een visch in het water zwom zij in de zee van hartstochten, die zij verwekte. Zij vond het volkoman natuurlijk, dat zij zoo gevierd ?werd, zij luisterde met trots, maar toch ook met goedhartige vriendelijkheid naar de com plimentjes die men haar maakte, en hoe in 't oog loopend, ja, bijna uitdagend haar schoonheid ook was, toch kon slechts de afgunst haar brutaal" noemen, zóó zeer nam zij alles op, -alsof het van zelf sprak. Zij maakte geen jacht op vleierij en hulde, maar Lam in genade alles aan, wat haar slaven aan haar voeten kwamen legden. Onder haar bewonderaars bevond zich ook de knappe winkelbediende, die haar een mooie vrouw" had genoemd en van wien verteld werd, dat hij onlangs een erfenis had gekregen, en biniietkort als compagnon in de zaak van zijn chef zou worden opgenomen. Toen Rieke echter niet veel acht op hem sloeg, maar van tijd tot tijd een blik wierp op den bank werker, die met gefronste wenkbrauwen nog altijd op dezelfde plaats stond, trok hij zicli met een fijn glimlachje terug. Hij was ook volstrekt biet verbaasd, toen, ouder den vol genden dans, Rieke en haar cavalier door een zijdeur de zaal verlieten, en naar den door de October-maan beschenen tuin achter het huis ginsjen. Den volgenden Zondag wist iedereen, dat Rieke haar woord had gegeven aan den bankwerker Friedrichs, en dat zij drie jaar op hem zou wachten. Want Friedrichs was den Dinsdag na bet bal opgenxnen om drie jaar te dienen bij de keizerlijke marine. «Hij krijgt immers elk jaar verlof," zeide Eieke lachend, toen haar vriendinnen haar wezen op het twijfelachtige en onzekere vau zoo'n verloving. ,/En op juffrouw Friederike kan men zich ver laten," zeide de knappe winkelbediende met «en veelbeteekenenden glimlach, toen hij en aijn vrienden aan de stamtafel, bij gebrek aan belangrijker onderweip'ïn, de huwelijks-vooruit zichten van Friedachs bespraken. * * y. Rieke diende bij de weduwe van een advocaat, een goedhartige damp, die bijna geïmponeerd werd door Rieke's flinkheid en handigheid cii door de kranige manier, waarop zij wist om te springen nut kooplieden, leveranciers, postboden en ambtenaars van de belasting. Met de twee zoons des huizes was Rieke in een ommezien klaar gekomen : als zij haar wilden kussen, deelde zij oorvijgen uit. Maar van de mismaakte Gretchon, de zestien jarige dochter des huizes, hield Ri,ke veel, heel veel zelfs, en die liefde kwam niet van n kant. Dikwijls zag men een vreemd contrast de stevige, forsche Ritke met een siijfgeregen, hoog corset aan en een nauwsluitende kwistig met koord en groote knoopen versierde japon, aan de keukentafel zitten tegenover het melige, vergroeide, bleeke kleine meisje. Gretchen bewonderde de knappe, gezonde Rieke, die haar kracht en haar levenslust als zonneschijn om zich heen verspreidde. En Rieke had medelijden met het arme, scbeeve ding, dat nooit goedzittende kleeren zou kunnen dra gen, zich nooit in een balzaal zou kunnen vertoonec, en zeker ook geen man zou vinden. ? Zoo was Gretchen dan de eerste van de fami lie, die op de hocgte werd gesteld van Rieke's verloving, en die den echt gouden riiig met zes kleine, een vergeet mij-nietje vormende turkooi zen, mocht bewonderen, dien Friedricli aan zijn aaistaande ten geschenke had gegeven. En op een avond toen de meid en de dochter des huiws alleen thuis waren, kreeg Gretchen ook het gouden horloge en de zware gouden ketting te zien, die de baukwerker Rtfke had opged.vongen als pand" van zijne liefde en trouw. Maar het is een heerenhorloge, Rieke," zeide Gretchen bedeesd. Ja zeker," antwoordde Rieke, het is het 2jjne> ik moet het alleen maar voor hem bewaren, tot hij terug komt.. -" Eo als hij niet komt, mag je het dan houden ?" vroeg Gretchen, die toen zij dat zeide onwille keurig aan de bank van leenitig moest deiken, ?en deze manier, om zijn liefde te verpanden, zeer prozaïsch vond. God bewaar me l" zeide Rieke vroolijk, om Friedrichs zijn horloge is het me niet te doen. Hij beeft misschien wel gedacht, dat hij me daarmede een blok aan htt been bond, maar, juffrouw,' als ik niet van hem hield, dan zou ik hem tiet nemen voor alle horloge-ktttingen in de wereld nier. Gelooft u me maar gerust." En Gretchen geloofde htt, want, Rieke keek haar aan met zoo'n goedhartig eerlijken glimlach. » * Rieke kocht na haar verloving even als vroe ger mooie japonnen met bonte garneersels, fijne schoenen en vóór alles dure corst-tten. En evenals vrwger ging zij ook telkens en telkens weer uit dansen in den W.ldeman". Dansen was haar grootste levensgenot. Dik wijls pakte zij in de keuken zelfs uit de grap Een. paleisrevolutie in China. De KEIZERIN REGENTES (tot den Czar): »Zie zoo, dat manneke met zijn malle hervormingen, dat vriendje van John Buil, zal mijn goeden Russisehen vriend niet meer hinderen !" iiiiiiimiiiiiiuumuimiuiuiiumiiimii de mismaakte Gretchen in haar stevige armen, leerde haar de passen, en liet het nietige figuurtje vroolijk in het ronddraaien. Dan begonnen Gretehens oogen te schitteren, zij kreeg roode wangen, ea door Rieke's geest driftige beschrijving scheen het danshu:s Iu den Wilde Man" haar het non plus ultra van alle aanlsche genoegens toe. Minder ingenomen met Rieke's danslust was de bankwerker Friedrichs. Juffrouw," zeide Rieke op een goeden dag tot Gretchfn, //kunt u zich zóó iets voorstellen ? Daar schrijft me die Friedrichs, dat ik niet meer moet gaan dansen. Hij lijkt wei mal! Niet meer dansen ? Wat heb ik dan nog voor pleizier ? Hij verbeeldt zich zeker, dat ik den heelen avond naar zijn ring moet zitten koekeloeren en mij door zijn dikken knol van een horloge den tijd latfu verdrijven? Wel neen, hoor, dat is de afspraak. Ik zal hem wel trouw blijven, maar me amuseeren wil ik toch." Ea Ruke ging zich amuseeren. Friedrichs brieven werden dringender; hij smeekte Rieke, bij zijn liefde, niet meer naar den «?Wildeman" te gaan. Hij is mal," bromle Rieke, als hij teveel zanikt, stuur ik hem zijn rommel terug." Maar hij houdt zooveel van je, Rieke," zeide Grelchen schuchter. « Als liij zooveel vau me houdt," antwoordde Ritke vol overtuiging, //dan moet hij me mijn plezier gunnen en niet zoo over me willen bazen." //Ik kan er toch niets aan doen, juffrouw," ging zij een oogenblik later voort, ;/dat alle mannen zoo dol op me zijn. Ziet u, ik was nog heel jong en ik ging nog school, buiten in Kobbelhude, en daar was er een, die me altijd achterna liep, en altijd maar zanikte, of ik met hem wou trouwen. Nu vraag ik u, juffrouw, .zoo'n ordinaire visscher uit Kobbelhude, zóó kon ik me toch niet weggooien." //Wat is er van hem geworden?" vroeg de teerhartige Gretchen geroerd. O, hij is aan den drank geraakt." //O Rieke! waarom?" Ja juffrouw, ziet u hij hield te veel van mij." Ea waar is bij gebleven?" ,0, later is hij dood gegaan," zeide Rie-ke kalm, terwijl Gretchen haar vol ontzetting aankeek. Och," g'ng Rieke door, terwijl ze zoo onschuldig als een kind lachte, hij is niet de eenige geweest. Daar hadt je den zoon vau den logementhouder uit Leukeudoif, waar ik een poos gediend heb. Die hield verschrikkelijk veel van me. Maar ik heb hem altijd uitgelachen, 't was nog zou'n recht groene jongen. En dan zei hij: Lach niet, juffrouw Friederike, het zal nog eens slecht niet mij afloopen." O Rieke, wat gebeurde er toen ?" Wat er gebeurde? wel hij heeft zich doodgeschoten," zeide Rieke onschuldig. O, Rieke I dan heb je dien man toch op je geweten!.... «Ja, dat zei zijn zuster ook," zeide Rieke wijs^eerig. ,/Hadt je dan niet met hem kunnen trouwen." Met hem trouwen? ik kan er toch niets aan doen, dat die mannen allemaal zoo gek zijn .... Ik kon den jongen niet luchten of zien." En met die woorden greep Rieke naar een mes en ging een kip slachten, terwijl Gretchen in de grootste opgewondenheid achter bleef: Hoe kon die goedhartige, vriendelijke Rieke toch zoo onbarmhartig zijn tegen al die mannen':" Dat kon Gretchen maar niet begrijpen. x Wat Gretchen wM begreep, was, dat Rieke niet het dansen voor haar vrijer, maar liever haar vrijer voor het dansen zou willen opofferen. Telkens en telkens weer ging zij uaar den Wildeman" en toen Friedrichs daar geen ge noegen mee wiMe nemen, trok Rieke op een goeden dag den vergeet-mij-nietjesring van haar vinger, haalde het gouden horloge en den ketting onder uit haar lade te voorschijn en stuurde den heelen rommel" terug naar den bank werker in Kiel. Ze wou en zou zich amuseeren, zeide zij tot Gretchen, en zooveel hield zij nu. ook niet van hem. //Ik kau er toch net zooveel krijgen, als ik wil," voedde zij erbij, ik heb mijn vinger maar uit te steken." En terwijl Gretchen, hoewel zij heel veel van Rieke hield, toch niet kon nalaten, haar gedrag af te keuren, haar voor hardvochtig en lichtzin nig uit te maken, en met gesloten oogeu er over droomde, hoe er misschien voor hasr ook eens een tijd van beminnen en bemind te worden zou komen, hoe opofferend, onzelfzuchtig; eu trouw tot in den dood zij zou zijn, keek Rieke alweer uit naar een nieuwen vrijer. * * * Het duurde niet lang, of zij vertelde aan Gretchen, en, ten bewijze, dat het nu werkelijk ernst was, ook aan Gretcheu's moeder: Ik heb mij nu eindelijk verloofd. «Met wien?" ri<p de oudste zoon. des huizes uit de aangrenzende kamer. //Met den nieuwen compagnon van Laut en Haitner, die groote kleermakerszaak in de Nieuwstraat," antwoordde Rieke met trotsche beschei denheid. Alle aanwezigen stonden verstomd. De zoon des huizes was de eerste, die weer van zijn verbazing bekwam. Je bent heel voorzichtig geweest in de keuze van je echtgenoot, mijn dochter," zeide hij. De weduwe van den advocaat zag Rieke al in een eigen rijtuig rijden. En alleen de teerhartige Gretchen dacht aan het verdriet, dat dit nieuwtje een der keizerlijke marine-soldaten in Kiel zou bezorgen. De nieuwe compagnon van Laut en Hartner was niemand anders dan de knappe winkelbe diende, die Rieke op den avond van haar ver loving met Friedrichs een mooie vrouw had genoemd, en die geweten had, in welke beteekeuis men zich op haar kon verlaten. # * Acht weken later ruischte Rieke in een zwart zijden japon naar den burgerlijken stand. Inliet wit, met myrtkenkrans en sluier trad zij voor het altaar. Met een opgewekt, gelukkig gezicht stond zij naast haar man, kalm en beslist s-prak zij haar //Ja" uit. Even kalm en beslist nam zij de teugels vau het huiselijk bewind in handen, en het duurde niet lang, of niemand hei kende meer het gewezen dienstmeii-je in haar. Haar dialect leerde zij spoedig af, en de dag brak werkelijk aan, waar op de weduwe van den advocaat haar Rieke werkelijk iu haar eigen rijtuig door de stad zag rijden. De visscher die zich om haar had doodgedronken, de zoon van den logementhouder, die zich om haar een kogel door het hoofd had gejaagd, de baukwerker Friedrichs, die als hij op wacht stond, bittere tranen ;n zijn blonden baard voelde loopeu, die allen hebbeu Rieke's gemoedsrust nooit verstoord, want Rieke gaat het iu alle opzichten uitstekend. ban. &zcnc Anti-militair. Arnhem, 26 September '98 Mijnheer de Jtedacteur! Door de opneming der volgende regels zou u mij ten zeerste verplichten. Het is myne gewoonte niet mijnheer, om, door een ingezonden stukje, mijïi misnoegen (e kennen te geven over onwaarheden, die er vaak in couranten voorkomen, omdat ik de overtuiging heb gekregen, dat 'journalisten tot die rubriek van raenschen behooren, die nu eenmaal gewoonlijk, ongaarne in 't openbaar ongelijk willen bekennen en er dus et n ein deloos geschrijf uit voortvloeit, waarvan het resultaat toch nihil is. Dat ik nu van mijne gewoonte afwijk, vindt ziji.e oorzaak daarin, dat ik de hoop koester, dat u niet tot die rubriek behoort. Het is n.l. naar aanleiding van uwe bespre king van de Troonrede die u in uw blad van 25 Sept. j 1. houdt. Daar lees ik, dat 't u ge noegen doet, dat de. Koningin in Hare eerste Troonrede de verdiensten van leger en vloot, niet afzonderlijk vermeldt. Dat u blijkbaar niet militair g' zind is, neem ik u volstrekt niet kwalijk, evenmin, dat u alle standen gelijkelijk bedacht wil zien, in een stuk dat de toestand van 't geheel in 't kort schetst, maar dat u zich, door uwe anti-militaire ide en zoover laat vervoeren, dat u die afzonderlijke ver melding zooals vroeger steeds geschiedde, eene onware en onwaardige verhelting van den krijgamansstand in ons burgerland" (?) noemt, is mijns inziens, op zijn minst genomen, eene moeielijk te verantwoorden ontboezeming. Een beroep doende op uwe algemeen be kende taalkennis, hoop ik, dat u wel zoo goed zult willen zijn, in een volgend blad, door eene betere keuze van woorden, u minder scherp uit te drukken en alzoo den krygsmansstand in eere te herstellen, daar ik moeily'k kan aannemen, dat 't uwe bedoeling is ge weest, opzettelijk in 't openbaar, een zoo groot korps in den staat, aldus in zijne verdiensten te willen aantasten. U dankzeggende voor de verleende plaats ruimte, teaken ik mij Een militair. Heeft een Militair" verkeerd gelezen of hebben wij ons verkeerd uitgedrukt? Wij noemden het pryzen van de militairen, zooals vroeger steeds in de troonrede geschiedde, met voorbijgang van alle burgerlijke dienaren van den Staat, een onware en onnoodige verheffing van den krijgsmansstand in ons burgerland." Is het geen verheffing van den een boven den ander, als men alleen den een prijst, terwijl hy toch niets meer heeft gedaan dan de ander ? Is verheffing van den een boven den ander, terwyl beiden zich gelijkelijk verdien stelijk hebben gemaakt, niet een onwaardige daad, en draagt die verheffing dan niet een onwaar karakter ? Hierover verder te redeneeren, is, dunkt ons, overbodig. Anti militair zyn we niet; een goed militair achten wij niets minder dan een goed burger; ook verleenen wij zeer gaarne plaats aan opstel len van militairen in onze kolommen. Anti-militairistiesch kunnen wij alleen heeten, in zoo verre wij, o.i. eene niet door 's lands belang gevorderde vermeerdering van uitgaven voor militaire doeleinden, bestrijden. Ocgeveer 40 millioen gulden oordeelen wij een te hooge som voor het budget van den Staat, nu we zooveel dringende eischen ten bate der hoogste volksbelangen zien afgewezen. Ook anti-militaristietch zijn we, waar men den militair, alleen reeds omdat hij militair is, hooger eer wil geven dan den n ij veren burger; dan opponeeren wij, zooals onlangs nog, toen een kolonel ten aanhoore van vele officieren de stelling verdedigde, dat militairen een meer ontw.kkeld eergevoel bezitten dan wij burgers; of, als men juist een slechte eigenschap van vele mili tairen, b. v. geringschatting van eerbied voor de wet, met het duel in haar gevolg, in be scherming durft nemen. Het leger een mili tair" zal de eerste zijn het ons toe te stemmen is helaas ! een noodzakelijk kwaad. Van die noodzakelijkheid" zijn ook wtj overtuigd, en een militair zou zich deerlijk vergissen, wan neer hij meende, dat wij iets anders bedoelden dan te streven om het snoodzakelyk kwaad" zoo weinig mogelijk een kwaad te doen zijn, en het leger door aanprijzing van algemeen menschelyke, dus ook van burgerlijke deugden, tot zyn hoogste hoogte te verheffen. RED. De onderlinge Vrouwenbescherming en de kwestie van een minnedienst. Kort na onze 1ste jaarvergadering werd ons door een onzer leden, de vraag gesteld: »of het den leden der O. V. geoorloofd is, een min met een levend eigen kindje aan te ne men, en haar dan van dit kindje te scheiden 'l" Zeer zeker moet ons antwoord luiden: »Neen, dit is aan geen mensch geoorloofd, dus ook aan onze leden niet, al staat het niet recht streeks in het Huish. Reglement. Alleen zou men het indirekt kunnen lezen, uit art. 12 en lo, waarin staat, dat ieder die (financieel of moreel) de belangen der Vereeniging heeft benadeeld, geroyeerd kan worden, of als lid worden geweigerd. Hiermede is de vraag beantwoord; maar de kwestie, in hoeverre het zedelijk geoorloofd is, een min in dienst te nemen, is zoo gewichtig dat het bestuur der O. V. gaarne overeen komstig art. 4 van genoemd Iluish. Reglement, deze gelegenheid aangrijpt om zijn denkbeelden over dit vraagstuk uiteen te zetten, en aan de beoordeeling der leden te onderwerpen. Vooral wanneer een ongehuwde moeder aan de kost moet geholpen worden, wat dikwijls de taak onzer Vereeniging is, wordt de vraag naar een minnedienst zeer reëel, vaak zelfs urgent. In tegenstelling met Pary's, waar het reed* in de vorige eeuw gebruik was rykelui's kin deren naar het land te sturen bij een min, doet by ons de moeder die niet kan, of niet wil zoogen een keuze uit de tallooze surro gaten der moedermelk. En werkelijk, deze keuze is tegenwoordig zoo ryk, dat men slechts verlegen is door de veelheid. Toch komen er af .en toe ziekelijke gevallen voor waarin die surrogaten niet verdragen worden en de dokter eindelijk »au bout de son latin" voor den dag komt met de uitspraak: »Het eenige zou nog zyn, een goede min!" »Een goede min". Ze weten er alles van de ouders, wat een geld en wat een moeite dat kost, maar als het niet anders kan dan moet het. Waar echter krijgt men zoo gauw een goede min van daan ? Nu kunnen* zich verschillende gevallen voor doen, die uit ethisch oogpunt hemelsbreed van elkander verschillen, en die dus elk afzon derlijk besproken moeten worden. 1. Ge vraagt een lid van uw familie of een goede bekende uit de buurt om enkele malen daags uw kind de borst te komen geven. Juist door de persoonlijke bekendheid zult ge allicht ook het kind der min niet uit het oog ver liezen en zal dit er dus niet ernstig onder lijden. Tevens weet men over en weer of men niet te doen heeft met het gevaar voor constitutioneele besmetting van uw kind op de min of van de min op uw kind. Alle groote nadeelen zijn dus uitgesloten, en zekere ver broedering der gezinnen wordt er door be vorderd. '2. Hoe minder de looprain een goede be kende van u is, naar die mate vervallen deze voordeeler, en hoe meer de finantieele kwestie op den voorgrond treedt, des te meer zal men kans hebben op allerlei bedrog. Doch b\j eenigen goeden wil en middelmatige scherpzinnigheid zal men deze bezwaren in den regel kunnen overwinnen. 3. Neemt ge een vaste min bij u in huis dan wordt de zaak veel bedenkelijker. Leeft baar kindje ook nog, wat wenscheJijk is met het oog op de controle van haar gezondheid en haar goede zog. dan zijt ge zedelijk ver plicht het kind met de moeder in huis t» nemen, en er blijft alleen over het nadeel dat ge beiden tydelyk uit hun kring hebt gerukt. Doet ge dit niet, neemt ge de min zonder haar kind, dan begaat ge de onvergeefelijke zonde van met uw geld de min te verleiden het welzijn van haar eigen kind prys te geven. Sterft daardoor haar kind, dan hebt ge een moord op uw geweten. Neemt ge een min in huis wier kindje dood is, dan kan dit onder sommige omstandigheden noodig zyn voor het behoud van uw kind, en de min kan haar kindje verloren hebben niet tegenstaande een goede gezondheid en de ge trouwe zorgen van haar zijde. Maar ge creëert toch een gevaarlijk antecedent: hoe licht kan deze uwe handelswijze Jater voor ongehuwde moeders een prikkel zyn, om haar eigen kindje te verwaarloozen of te doen omkomen op de gebruikelijke indirekte wijze ; immers dan kan zij door den dood van haar zuigeling twee premiën behalen die zeer verleidely'k zijn voor eene die geen uitkomst weet, n.l.: uit keering van een begrafenisfonds en een lui, gemakkelyk leventje van vaste min. Zoo komt men telkens weer terug tot de zwartste schaduwen onzer sexneele wanver houdingen, en wij kunnen niet nalaten u toe te roepen: Steunt de Onderlinge Vrouwenbe scherming, wier taak het is de ongehuwde moeder voor wanhoop te bewaren, opdat zoo weinigen mogelijk tot zulk een uiterste ge bracht worden. En wat de kwestie van een minnedienst betreft, na het bovengezegde zal ieder in een gegeven geval wel met zijn eigen geweten klaar kunnen komen. Het Bestuur der «Onderlinge Vrouwenbescherming", Mevr. H. BOSMAN?FKANK, Presidente. W. Kruiskade 161. Mevr. J. M. H. VAX Loox?VAN BUS BERGU, Secretaresse. Gerard Scholtenstraat 41. Beiden te Rotterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl