Historisch Archief 1877-1940
No. 1110
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
men, ,om beter te kunnen zien, op de stoelen,
en terwijl de meisjes el-kaar met de ellebogen
aanstieten eo de onvermoeide danseres «al te
doP, «brutaal", of ,mai" noemden, klonk het
van de biertafel'jes: «Zoo'n kranige meid!
.Zoo'n wilde heks!" enz. enz... Een elegante
winkelbediende noemde baar ten slotte met een
kalmi-n kennersblik: Beu mooie vrouw."
Dat was zij, en de forsche bankwerker,
die ijn arm om Rieke's stevig middel bad
gelegd en haar warm, jong lichaam in de licht
grijze j»pon met rood garneersel tegen zich aan
voelde rusten, ondervond dat ook.
Meegesleept door Rieke's onverzadigbaren
danslust, draaide hij haar keer op keer door de
zaal rond, zijn latige blonde snor raakte bijna
taar frisseae lippen aan, de kunstig gekrulde
haren op haar voorhoofd streelden zijn slapen.
Hij voelde baar hand vi rtrouwelyk in de zijne
liggen, en half bedwelmd door de schoonheid
van zijn danseres, danste hij bijna als in een
droom met haar door, hoewel hij zich toch vol
komen ervan bewust was, dat iedereen hem op
dat oogenblik benijdde.
De muzikanten hielden eindelijk op, en Rieke
en de bank wet ker kwamen plotseling tot
beziaDing. Toen ontstond er een ware storm van
bijvalsbttuigingen, handen en glazen werden
naar hen uitgestrekt en iedereen verdrong zich
om hen heen.
Toen de jonge man al die roode gezichten
en al die begeêrige blikken op zijn danseres
gericht zag, balde hij onwillig zijn vuist en
t'achtte bij Rieke uit het gediang te trekken.
Totu dat hem niet gelukte, greep hij opge
wonden naar een glas bier, dronk het in n
teug leeg, en bleef toen met de handen in den
aak en de oogen onafgewend op de
grijs-metroode japon gericht, tegen et u pilaar staan
leunen.
Rieke zag er prachtig uit. Het hoofd met
het rosblonde haar een weinig achterover
geworpen, met groote schitterende oogen en de
bolle lippen half geopend, droiik zij vol trots
en zaligheid de huidebetuigingen in, die haar
van alle kanten toestroomden.
Als een visch in het water zwom zij in de
zee van hartstochten, die zij verwekte. Zij
vond het volkoman natuurlijk, dat zij zoo gevierd
?werd, zij luisterde met trots, maar toch ook
met goedhartige vriendelijkheid naar de com
plimentjes die men haar maakte, en hoe in 't
oog loopend, ja, bijna uitdagend haar schoonheid
ook was, toch kon slechts de afgunst haar
brutaal" noemen, zóó zeer nam zij alles op,
-alsof het van zelf sprak. Zij maakte geen jacht
op vleierij en hulde, maar Lam in genade alles
aan, wat haar slaven aan haar voeten kwamen
legden.
Onder haar bewonderaars bevond zich ook
de knappe winkelbediende, die haar een mooie
vrouw" had genoemd en van wien verteld werd,
dat hij onlangs een erfenis had gekregen, en
biniietkort als compagnon in de zaak van zijn
chef zou worden opgenomen.
Toen Rieke echter niet veel acht op hem sloeg,
maar van tijd tot tijd een blik wierp op den
bank werker, die met gefronste wenkbrauwen nog
altijd op dezelfde plaats stond, trok hij zicli
met een fijn glimlachje terug. Hij was ook
volstrekt biet verbaasd, toen, ouder den vol
genden dans, Rieke en haar cavalier door een
zijdeur de zaal verlieten, en naar den door de
October-maan beschenen tuin achter het huis
ginsjen.
Den volgenden Zondag wist iedereen, dat Rieke
haar woord had gegeven aan den bankwerker
Friedrichs, en dat zij drie jaar op hem zou
wachten. Want Friedrichs was den Dinsdag na
bet bal opgenxnen om drie jaar te dienen bij
de keizerlijke marine.
«Hij krijgt immers elk jaar verlof," zeide
Eieke lachend, toen haar vriendinnen haar wezen
op het twijfelachtige en onzekere vau zoo'n
verloving.
,/En op juffrouw Friederike kan men zich ver
laten," zeide de knappe winkelbediende met
«en veelbeteekenenden glimlach, toen hij en
aijn vrienden aan de stamtafel, bij gebrek aan
belangrijker onderweip'ïn, de huwelijks-vooruit
zichten van Friedachs bespraken.
* *
y.
Rieke diende bij de weduwe van een advocaat,
een goedhartige damp, die bijna geïmponeerd
werd door Rieke's flinkheid en handigheid cii
door de kranige manier, waarop zij wist om te
springen nut kooplieden, leveranciers, postboden
en ambtenaars van de belasting.
Met de twee zoons des huizes was Rieke in
een ommezien klaar gekomen : als zij haar wilden
kussen, deelde zij oorvijgen uit.
Maar van de mismaakte Gretchon, de zestien
jarige dochter des huizes, hield Ri,ke veel, heel
veel zelfs, en die liefde kwam niet van n kant.
Dikwijls zag men een vreemd contrast
de stevige, forsche Ritke met een siijfgeregen,
hoog corset aan en een nauwsluitende kwistig
met koord en groote knoopen versierde japon,
aan de keukentafel zitten tegenover het melige,
vergroeide, bleeke kleine meisje.
Gretchen bewonderde de knappe, gezonde
Rieke, die haar kracht en haar levenslust als
zonneschijn om zich heen verspreidde. En Rieke
had medelijden met het arme, scbeeve ding,
dat nooit goedzittende kleeren zou kunnen dra
gen, zich nooit in een balzaal zou kunnen
vertoonec, en zeker ook geen man zou vinden.
? Zoo was Gretchen dan de eerste van de fami
lie, die op de hocgte werd gesteld van Rieke's
verloving, en die den echt gouden riiig met zes
kleine, een vergeet mij-nietje vormende turkooi
zen, mocht bewonderen, dien Friedricli aan zijn
aaistaande ten geschenke had gegeven. En op
een avond toen de meid en de dochter des
huiws alleen thuis waren, kreeg Gretchen ook
het gouden horloge en de zware gouden ketting
te zien, die de baukwerker Rtfke had
opged.vongen als pand" van zijne liefde en trouw.
Maar het is een heerenhorloge, Rieke," zeide
Gretchen bedeesd.
Ja zeker," antwoordde Rieke, het is het
2jjne> ik moet het alleen maar voor hem
bewaren, tot hij terug komt.. -"
Eo als hij niet komt, mag je het dan houden ?"
vroeg Gretchen, die toen zij dat zeide onwille
keurig aan de bank van leenitig moest deiken,
?en deze manier, om zijn liefde te verpanden,
zeer prozaïsch vond.
God bewaar me l" zeide Rieke vroolijk, om
Friedrichs zijn horloge is het me niet te doen.
Hij beeft misschien wel gedacht, dat hij me
daarmede een blok aan htt been bond, maar,
juffrouw,' als ik niet van hem hield, dan zou ik
hem tiet nemen voor alle horloge-ktttingen in
de wereld nier. Gelooft u me maar gerust."
En Gretchen geloofde htt, want, Rieke keek
haar aan met zoo'n goedhartig eerlijken glimlach.
» *
Rieke kocht na haar verloving even als vroe
ger mooie japonnen met bonte garneersels, fijne
schoenen en vóór alles dure corst-tten.
En evenals vrwger ging zij ook telkens en
telkens weer uit dansen in den W.ldeman".
Dansen was haar grootste levensgenot. Dik
wijls pakte zij in de keuken zelfs uit de grap
Een. paleisrevolutie in China.
De KEIZERIN REGENTES (tot den Czar): »Zie zoo, dat manneke met zijn malle hervormingen, dat vriendje van John Buil, zal mijn goeden Russisehen vriend
niet meer hinderen !"
iiiiiiimiiiiiiuumuimiuiuiiumiiimii
de mismaakte Gretchen in haar stevige armen,
leerde haar de passen, en liet het nietige figuurtje
vroolijk in het ronddraaien.
Dan begonnen Gretehens oogen te schitteren,
zij kreeg roode wangen, ea door Rieke's geest
driftige beschrijving scheen het danshu:s Iu den
Wilde Man" haar het non plus ultra van alle
aanlsche genoegens toe.
Minder ingenomen met Rieke's danslust was
de bankwerker Friedrichs.
Juffrouw," zeide Rieke op een goeden dag
tot Gretchfn, //kunt u zich zóó iets voorstellen ?
Daar schrijft me die Friedrichs, dat ik niet meer
moet gaan dansen. Hij lijkt wei mal! Niet meer
dansen ? Wat heb ik dan nog voor pleizier ? Hij
verbeeldt zich zeker, dat ik den heelen avond
naar zijn ring moet zitten koekeloeren en mij
door zijn dikken knol van een horloge den tijd
latfu verdrijven? Wel neen, hoor, dat is de
afspraak. Ik zal hem wel trouw blijven, maar
me amuseeren wil ik toch."
Ea Ruke ging zich amuseeren.
Friedrichs brieven werden dringender; hij
smeekte Rieke, bij zijn liefde, niet meer naar
den «?Wildeman" te gaan.
Hij is mal," bromle Rieke, als hij teveel
zanikt, stuur ik hem zijn rommel terug."
Maar hij houdt zooveel van je, Rieke,"
zeide Grelchen schuchter. «
Als liij zooveel vau me houdt," antwoordde
Ritke vol overtuiging, //dan moet hij me mijn
plezier gunnen en niet zoo over me willen
bazen."
//Ik kan er toch niets aan doen, juffrouw,"
ging zij een oogenblik later voort, ;/dat alle
mannen zoo dol op me zijn. Ziet u, ik was nog
heel jong en ik ging nog school, buiten in
Kobbelhude, en daar was er een, die me altijd
achterna liep, en altijd maar zanikte, of ik met
hem wou trouwen. Nu vraag ik u, juffrouw,
.zoo'n ordinaire visscher uit Kobbelhude, zóó
kon ik me toch niet weggooien."
//Wat is er van hem geworden?" vroeg de
teerhartige Gretchen geroerd.
O, hij is aan den drank geraakt."
//O Rieke! waarom?"
Ja juffrouw, ziet u hij hield te veel
van mij."
Ea waar is bij gebleven?"
,0, later is hij dood gegaan," zeide Rie-ke
kalm, terwijl Gretchen haar vol ontzetting
aankeek.
Och," g'ng Rieke door, terwijl ze zoo
onschuldig als een kind lachte, hij is niet de
eenige geweest. Daar hadt je den zoon vau den
logementhouder uit Leukeudoif, waar ik een
poos gediend heb. Die hield verschrikkelijk veel
van me. Maar ik heb hem altijd uitgelachen,
't was nog zou'n recht groene jongen. En dan
zei hij: Lach niet, juffrouw Friederike, het zal
nog eens slecht niet mij afloopen."
O Rieke, wat gebeurde er toen ?"
Wat er gebeurde? wel hij heeft zich
doodgeschoten," zeide Rieke onschuldig.
O, Rieke I dan heb je dien man toch
op je geweten!....
«Ja, dat zei zijn zuster ook," zeide Rieke
wijs^eerig.
,/Hadt je dan niet met hem kunnen trouwen."
Met hem trouwen? ik kan er toch niets aan
doen, dat die mannen allemaal zoo gek zijn ....
Ik kon den jongen niet luchten of zien."
En met die woorden greep Rieke naar een
mes en ging een kip slachten, terwijl Gretchen
in de grootste opgewondenheid achter bleef:
Hoe kon die goedhartige, vriendelijke Rieke
toch zoo onbarmhartig zijn tegen al die mannen':"
Dat kon Gretchen maar niet begrijpen.
x
Wat Gretchen wM begreep, was, dat Rieke
niet het dansen voor haar vrijer, maar liever
haar vrijer voor het dansen zou willen opofferen.
Telkens en telkens weer ging zij uaar den
Wildeman" en toen Friedrichs daar geen ge
noegen mee wiMe nemen, trok Rieke op een
goeden dag den vergeet-mij-nietjesring van haar
vinger, haalde het gouden horloge en den ketting
onder uit haar lade te voorschijn en stuurde
den heelen rommel" terug naar den bank
werker in Kiel. Ze wou en zou zich amuseeren,
zeide zij tot Gretchen, en zooveel hield zij nu.
ook niet van hem.
//Ik kau er toch net zooveel krijgen, als ik
wil," voedde zij erbij, ik heb mijn vinger maar
uit te steken."
En terwijl Gretchen, hoewel zij heel veel van
Rieke hield, toch niet kon nalaten, haar gedrag
af te keuren, haar voor hardvochtig en lichtzin
nig uit te maken, en met gesloten oogeu er over
droomde, hoe er misschien voor hasr ook eens
een tijd van beminnen en bemind te worden
zou komen, hoe opofferend, onzelfzuchtig; eu
trouw tot in den dood zij zou zijn, keek Rieke
alweer uit naar een nieuwen vrijer.
* * *
Het duurde niet lang, of zij vertelde aan
Gretchen, en, ten bewijze, dat het nu werkelijk
ernst was, ook aan Gretcheu's moeder: Ik heb
mij nu eindelijk verloofd.
«Met wien?" ri<p de oudste zoon. des huizes
uit de aangrenzende kamer.
//Met den nieuwen compagnon van Laut en
Haitner, die groote kleermakerszaak in de
Nieuwstraat," antwoordde Rieke met trotsche beschei
denheid.
Alle aanwezigen stonden verstomd.
De zoon des huizes was de eerste, die weer
van zijn verbazing bekwam.
Je bent heel voorzichtig geweest in de keuze
van je echtgenoot, mijn dochter," zeide hij.
De weduwe van den advocaat zag Rieke al
in een eigen rijtuig rijden.
En alleen de teerhartige Gretchen dacht aan
het verdriet, dat dit nieuwtje een der keizerlijke
marine-soldaten in Kiel zou bezorgen.
De nieuwe compagnon van Laut en Hartner
was niemand anders dan de knappe winkelbe
diende, die Rieke op den avond van haar ver
loving met Friedrichs een mooie vrouw had
genoemd, en die geweten had, in welke beteekeuis
men zich op haar kon verlaten.
# *
Acht weken later ruischte Rieke in een zwart
zijden japon naar den burgerlijken stand. Inliet
wit, met myrtkenkrans en sluier trad zij voor het
altaar.
Met een opgewekt, gelukkig gezicht stond zij
naast haar man, kalm en beslist s-prak zij haar
//Ja" uit.
Even kalm en beslist nam zij de teugels vau
het huiselijk bewind in handen, en het duurde
niet lang, of niemand hei kende meer het gewezen
dienstmeii-je in haar. Haar dialect leerde zij
spoedig af, en de dag brak werkelijk aan, waar
op de weduwe van den advocaat haar Rieke
werkelijk iu haar eigen rijtuig door de stad zag
rijden.
De visscher die zich om haar had
doodgedronken, de zoon van den logementhouder, die
zich om haar een kogel door het hoofd had
gejaagd, de baukwerker Friedrichs, die als hij
op wacht stond, bittere tranen ;n zijn blonden
baard voelde loopeu, die allen hebbeu Rieke's
gemoedsrust nooit verstoord, want Rieke gaat
het iu alle opzichten uitstekend.
ban.
&zcnc
Anti-militair.
Arnhem, 26 September '98
Mijnheer de Jtedacteur!
Door de opneming der volgende regels zou
u mij ten zeerste verplichten.
Het is myne gewoonte niet mijnheer, om,
door een ingezonden stukje, mijïi misnoegen
(e kennen te geven over onwaarheden, die er
vaak in couranten voorkomen, omdat ik de
overtuiging heb gekregen, dat 'journalisten tot
die rubriek van raenschen behooren, die nu
eenmaal gewoonlijk, ongaarne in 't openbaar
ongelijk willen bekennen en er dus et n ein
deloos geschrijf uit voortvloeit, waarvan het
resultaat toch nihil is. Dat ik nu van mijne
gewoonte afwijk, vindt ziji.e oorzaak daarin,
dat ik de hoop koester, dat u niet tot die
rubriek behoort.
Het is n.l. naar aanleiding van uwe bespre
king van de Troonrede die u in uw blad van
25 Sept. j 1. houdt. Daar lees ik, dat 't u ge
noegen doet, dat de. Koningin in Hare eerste
Troonrede de verdiensten van leger en vloot,
niet afzonderlijk vermeldt. Dat u blijkbaar niet
militair g' zind is, neem ik u volstrekt niet
kwalijk, evenmin, dat u alle standen gelijkelijk
bedacht wil zien, in een stuk dat de toestand
van 't geheel in 't kort schetst, maar dat u
zich, door uwe anti-militaire ide en zoover
laat vervoeren, dat u die afzonderlijke ver
melding zooals vroeger steeds geschiedde, eene
onware en onwaardige verhelting van den
krijgamansstand in ons burgerland" (?) noemt,
is mijns inziens, op zijn minst genomen, eene
moeielijk te verantwoorden ontboezeming.
Een beroep doende op uwe algemeen be
kende taalkennis, hoop ik, dat u wel zoo goed
zult willen zijn, in een volgend blad, door
eene betere keuze van woorden, u minder
scherp uit te drukken en alzoo den
krygsmansstand in eere te herstellen, daar ik moeily'k
kan aannemen, dat 't uwe bedoeling is ge
weest, opzettelijk in 't openbaar, een zoo groot
korps in den staat, aldus in zijne verdiensten
te willen aantasten.
U dankzeggende voor de verleende plaats
ruimte, teaken ik mij
Een militair.
Heeft een Militair" verkeerd gelezen
of hebben wij ons verkeerd uitgedrukt?
Wij noemden het pryzen van de militairen,
zooals vroeger steeds in de troonrede geschiedde,
met voorbijgang van alle burgerlijke dienaren
van den Staat, een onware en onnoodige
verheffing van den krijgsmansstand in ons
burgerland."
Is het geen verheffing van den een boven
den ander, als men alleen den een prijst, terwijl
hy toch niets meer heeft gedaan dan de
ander ? Is verheffing van den een boven den
ander, terwyl beiden zich gelijkelijk verdien
stelijk hebben gemaakt, niet een onwaardige
daad, en draagt die verheffing dan niet een
onwaar karakter ?
Hierover verder te redeneeren, is, dunkt
ons, overbodig.
Anti militair zyn we niet; een goed militair
achten wij niets minder dan een goed burger;
ook verleenen wij zeer gaarne plaats aan opstel
len van militairen in onze kolommen.
Anti-militairistiesch kunnen wij alleen heeten,
in zoo verre wij, o.i. eene niet door 's lands belang
gevorderde vermeerdering van uitgaven voor
militaire doeleinden, bestrijden. Ocgeveer 40
millioen gulden oordeelen wij een te hooge
som voor het budget van den Staat, nu we
zooveel dringende eischen ten bate der hoogste
volksbelangen zien afgewezen. Ook
anti-militaristietch zijn we, waar men den militair, alleen
reeds omdat hij militair is, hooger eer wil geven
dan den n ij veren burger; dan opponeeren wij,
zooals onlangs nog, toen een kolonel ten
aanhoore van vele officieren de stelling verdedigde,
dat militairen een meer ontw.kkeld eergevoel
bezitten dan wij burgers; of, als men
juist een slechte eigenschap van vele mili
tairen, b. v. geringschatting van eerbied voor
de wet, met het duel in haar gevolg, in be
scherming durft nemen. Het leger een mili
tair" zal de eerste zijn het ons toe te stemmen
is helaas ! een noodzakelijk kwaad. Van die
noodzakelijkheid" zijn ook wtj overtuigd, en
een militair zou zich deerlijk vergissen, wan
neer hij meende, dat wij iets anders bedoelden
dan te streven om het snoodzakelyk kwaad"
zoo weinig mogelijk een kwaad te doen zijn,
en het leger door aanprijzing van algemeen
menschelyke, dus ook van burgerlijke deugden,
tot zyn hoogste hoogte te verheffen. RED.
De onderlinge Vrouwenbescherming
en de kwestie van een minnedienst.
Kort na onze 1ste jaarvergadering werd ons
door een onzer leden, de vraag gesteld: »of
het den leden der O. V. geoorloofd is, een
min met een levend eigen kindje aan te ne
men, en haar dan van dit kindje te scheiden 'l"
Zeer zeker moet ons antwoord luiden: »Neen,
dit is aan geen mensch geoorloofd, dus ook
aan onze leden niet, al staat het niet recht
streeks in het Huish. Reglement. Alleen zou
men het indirekt kunnen lezen, uit art. 12 en
lo, waarin staat, dat ieder die (financieel of
moreel) de belangen der Vereeniging heeft
benadeeld, geroyeerd kan worden, of als lid
worden geweigerd.
Hiermede is de vraag beantwoord; maar de
kwestie, in hoeverre het zedelijk geoorloofd is,
een min in dienst te nemen, is zoo gewichtig
dat het bestuur der O. V. gaarne overeen
komstig art. 4 van genoemd Iluish. Reglement,
deze gelegenheid aangrijpt om zijn denkbeelden
over dit vraagstuk uiteen te zetten, en aan
de beoordeeling der leden te onderwerpen.
Vooral wanneer een ongehuwde moeder aan
de kost moet geholpen worden, wat dikwijls
de taak onzer Vereeniging is, wordt de vraag
naar een minnedienst zeer reëel, vaak zelfs
urgent.
In tegenstelling met Pary's, waar het reed*
in de vorige eeuw gebruik was rykelui's kin
deren naar het land te sturen bij een min,
doet by ons de moeder die niet kan, of niet
wil zoogen een keuze uit de tallooze surro
gaten der moedermelk. En werkelijk, deze
keuze is tegenwoordig zoo ryk, dat men slechts
verlegen is door de veelheid. Toch komen
er af .en toe ziekelijke gevallen voor waarin
die surrogaten niet verdragen worden en de
dokter eindelijk »au bout de son latin" voor
den dag komt met de uitspraak: »Het eenige
zou nog zyn, een goede min!"
»Een goede min". Ze weten er alles van
de ouders, wat een geld en wat een moeite
dat kost, maar als het niet anders kan dan
moet het. Waar echter krijgt men zoo gauw
een goede min van daan ?
Nu kunnen* zich verschillende gevallen voor
doen, die uit ethisch oogpunt hemelsbreed van
elkander verschillen, en die dus elk afzon
derlijk besproken moeten worden.
1. Ge vraagt een lid van uw familie of een
goede bekende uit de buurt om enkele malen
daags uw kind de borst te komen geven. Juist
door de persoonlijke bekendheid zult ge allicht
ook het kind der min niet uit het oog ver
liezen en zal dit er dus niet ernstig onder
lijden. Tevens weet men over en weer of men
niet te doen heeft met het gevaar voor
constitutioneele besmetting van uw kind op de
min of van de min op uw kind. Alle groote
nadeelen zijn dus uitgesloten, en zekere ver
broedering der gezinnen wordt er door be
vorderd.
'2. Hoe minder de looprain een goede be
kende van u is, naar die mate vervallen deze
voordeeler, en hoe meer de finantieele kwestie
op den voorgrond treedt, des te meer zal men
kans hebben op allerlei bedrog. Doch b\j eenigen
goeden wil en middelmatige scherpzinnigheid
zal men deze bezwaren in den regel kunnen
overwinnen.
3. Neemt ge een vaste min bij u in huis
dan wordt de zaak veel bedenkelijker. Leeft
baar kindje ook nog, wat wenscheJijk is met
het oog op de controle van haar gezondheid
en haar goede zog. dan zijt ge zedelijk ver
plicht het kind met de moeder in huis t»
nemen, en er blijft alleen over het nadeel
dat ge beiden tydelyk uit hun kring hebt
gerukt.
Doet ge dit niet, neemt ge de min zonder
haar kind, dan begaat ge de onvergeefelijke
zonde van met uw geld de min te verleiden
het welzijn van haar eigen kind prys te geven.
Sterft daardoor haar kind, dan hebt ge een
moord op uw geweten.
Neemt ge een min in huis wier kindje dood
is, dan kan dit onder sommige omstandigheden
noodig zyn voor het behoud van uw kind, en
de min kan haar kindje verloren hebben niet
tegenstaande een goede gezondheid en de ge
trouwe zorgen van haar zijde. Maar ge creëert
toch een gevaarlijk antecedent: hoe licht kan
deze uwe handelswijze Jater voor ongehuwde
moeders een prikkel zyn, om haar eigen kindje
te verwaarloozen of te doen omkomen op de
gebruikelijke indirekte wijze ; immers dan kan
zij door den dood van haar zuigeling twee
premiën behalen die zeer verleidely'k zijn
voor eene die geen uitkomst weet, n.l.: uit
keering van een begrafenisfonds en een lui,
gemakkelyk leventje van vaste min.
Zoo komt men telkens weer terug tot de
zwartste schaduwen onzer sexneele wanver
houdingen, en wij kunnen niet nalaten u toe
te roepen: Steunt de Onderlinge Vrouwenbe
scherming, wier taak het is de ongehuwde
moeder voor wanhoop te bewaren, opdat zoo
weinigen mogelijk tot zulk een uiterste ge
bracht worden.
En wat de kwestie van een minnedienst
betreft, na het bovengezegde zal ieder in een
gegeven geval wel met zijn eigen geweten klaar
kunnen komen.
Het Bestuur der
«Onderlinge Vrouwenbescherming",
Mevr. H. BOSMAN?FKANK, Presidente.
W. Kruiskade 161.
Mevr. J. M. H. VAX Loox?VAN BUS BERGU,
Secretaresse.
Gerard Scholtenstraat 41.
Beiden te Rotterdam.