De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 9 oktober pagina 5

9 oktober 1898 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1111 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. koninklyker dan alles pry'kt daar de Nacht wacht". Want dat is toch zeker wel 't opperst bereiken in beweeg van lijnen, de hoogste glorie in praling van kleur. En wij, jongeren, moeten 't wel in ons voelen opengaan, als werden we binnengeleid door marmerblanke poorten in een goud-lichtstralend paleis, waarin koperen herauten-stemmen een blyde boodschap verkondigen, nu wy' voor 't eerst dat vorstelijk doek aanschouwen, dat daar zoo lang in 't Rijksmuseum heeft gehangen doodgetrapt aan den muur". Ziet, hoe uit 't diepst van het achtergrond- duister, waar de architectuur vaag schemert, de blonde stoet komt lichten, fees tend in gpudelend geel en daverend rood, droomend in de koelte van grijzend blauw, waar het rood-bruin of 't gloed-geel te fel zou branden; hoe de zijgroepen in vastgeconcipieerde ai bouwing, die doet denken aan de composities der beste Italjanen, maar met den lossen zwier van den echten Hollander, zich vereenigen met de middengroep, die uit de schilderij naar voren treedt, tot eene machtige kleurensamenstelling, een zang van kleuren, waarin het hel-koper-geel als van trompetten en de diepe zwarten als van bas-stemmen zwaar domineeren. Is 't wonder, dat we een paar uren hebben verdroomd in eene der stoelen schuin voor 't doek, drinkend den goud-tintelenden zonnegloed, die zoo heerlijk komt stralen uit de duistere diepten van deze wonderbaarlijke schepping ? D. C. B. De Nachtwacht" onder tien domper, De heer W. Steenhof, die in het Centrum een fraai artikel aan de Rembrandt-tentoonstelling wydde, geeft daaronder het volgend naschrift: Naschrift. Een woord over de nieuwe plaatsing van de Nachtwacht in het Rijks museum kan niet achterwege bleven; dit is heelemaal een quaestie van den dag ge worden. Ik moet bekennen, dat al dat roeren in deze zaak mij wel eens wat al te rumoerig is voorgekomen; ik vond het soms irritant zoovelen zich te zien verdringen om ook een plaatsje te krijgen tusschen al die gedienstige helpers, die aan het lyntje trokken door Jan V e t h aan het einde gehouden, onder den goedkeurenden blik van Jozef Israël s. Ik was niet geheel overtuigd van het volle ge wicht der quaestie, waarover zoo heftig en zoo by herhaling werd gestreden, want myne her inneringen aan de Nachtwacht van het Trippenhuis waren vaag. Ik wist wel ze op den Kloveniersburgwal mooier gezien te hebben, maar over de breedte van verschil daar en in 't Rijksmuseum kon ik uit mijn herinnering geen juiste bepaling meer maken. En dan komt ook de gedachte op, dat er nog z jovél schilderijen zijn, die enorm zouden winnen door het opsporen van de voordeeligste belichting. Rembrandt's kunstwerk zou voor de ernstigen ook in dezen kouden hoek wel voor zich-zelf spreken, meende ik. Maar nu ik hier de Nachtwacht heb gezien, wil ik mij niet schuldig maken, aan de vreemde zonde van nalatigheid, maar ook een plaatsje zoeken tusschen al die trekkers aan het lijntje. Werkelijk, dat is niet de schilderij uit het Rijks museum ; want hoe kon ik ze daar zoo dikwijls nuchter aanzien in koele ontleding, en zelfs voorbij loopen om die zwierige vaandrig-figuur van Frans Hals er naast te bewonderen! De Nachtwacht is hier als een openbaring; ze is als een stofregen van goudpoeder in een zomer-achtermiddag tegen zonsondergang over groene grasvelden onder hooge boomen, die haar schaduwen vér uitspreiden. Ze is een symphonie, een Alleluja van kleur en licht, een vervoering, die men de slapen voelt om klemmen en trillen tot in de toppen der hoofdharen. Ik wil niet trachten de heerlijkheden van dit onvolprezen werk in woorden kenbaar te maken; het zal een ieder, die hier langs gaat wel aangrijpen. Alleen wensch ik, die hier vér boven verwachting als door een verschoning werd getroffen, een woordje te kunnen bij voegen aan het steeds luider protest, dat op gaat over de verguizing van Rembrandt's meesterwerk door zoo onvoordeelige plaatsing in het Rijksmuseum. Ieder, die op een zonnigen middag op deze tentoonstelling de Nachtwacht ziet, moet wel blind zijn om niet te erkennen, dat de gloed van dit ontzaglijk kunstgewrocht in de kilte van de Rembrandtzaal in 's Ryk's museum als onder een domper gedoofd ligt. Neen, het kan daar niet blijven; laten we maar allen op dat aanbeeld gaan hameren, steeds forscher, opdat het davere door den lande. W. S. Museum van Kunstnijverheid Haarlem. Op het Museum van kunstnijverheid te Haarlem, wordt eene tentoonstelling voorbereid, der figurale en ornamentale van Hindoe-monu menten, die door den heer von Saher bij de terugkomst van zijn op Midden-Java werden meegebracht. Voorloopig zullen de monu menten, die zich in de vlakte van Prambanam bevinden, Tjandi Loro Djonrung, Tjandi Seirve en Tjandi Sari, vertegenwoordigd zijn. De reproductiën der friesen en beelden, die zich in het Museum van het genootschap voor Kunsten en Wetenschappen te Batavia bevinden, zullen later afzonderlijk worden tentoongesteld. Maatschappij »Arti et Amicitiae." Door bestuurderen der maatschappij »Arti et Amicitiae" is een prys uit het fonds «Wil link van Collen" toegekend aan den heer G. C. Haverkamp, kunstschilder alhier, en dit naar aanleiding van zyne inzendingen op de thans gehouden tentoonstelling van kunst werken, vervaardigd door leden der maat schappij. Door de commissie van aankoop voor de verloting der vereeniging tot bev. van Beel dende Kunsten zijn op de tentoonstelling, welke thans in de kunstzalen der maatschappij »Arti et Amicitiae" wordt gehouden, kunstwerken van de volgende artisten aangekocht voor de verloting van dit jaar: N. Bastert. V. Bauft'e, mevr. M. Bilders van Bosse, Rich. Bisschop F. Deutman, J. van Essen, Ed. Frankfort, Jac. H. Geerlings, A. M. Gorter, J. W. Gruyter, G. C. Haverkamp, J. G. Heyberg, John F. Huik, A. L. Koster, mej. Jo Koster, H. M. Krabbé, Ferd. G. W. Oldevelt, J. C.Ritsema, E. R. D. Schaap, J. H. L. Hanau, mevr. S. J. W. Jansen-Grothe, P. Rink, D. Wiggers, mej. C. A. van der Willigen en A. W. M. Odé. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIMMIHIIIIIIIIIIMIIIIIIlmi Boek en Tijdschrift. De Gids" van October. Over Wertheim schrijven? Dat is een on derwerp onuitputtelijk, en naar het schijnt ook belangrijk. Bij al wat over hem reeds werd gezegd, publiceert prof. Quack nu nog een opstel van niet minder dan vijftig lijvige pagina's. O, zeker! Wertheim was een beteekener.de figuur in de politiek-financieel-filantropische wereld van de laatste 25 jaar, en er was zooveel goeds, zooveel schoons, zooveel ijver en zooveel werkkracht in dezen man, dat zijn wedergade maar niet zoo dadelijk verrijst. Maar Wertheims verdiensten zyn dan ook niet miskend, men heeft hem alle recht laten wedervaren. Geen pluim of veer is hem onthouden, zelfs zóó dat een smaadboek, met misschien heel veel waars er in, hem niet kon schaden. Wil men hem nu nog meer huldigen, men kan 't niet beter doeh dan het goede wat hij deed, en dat is zeer veel geweest, te volgen. Maar, eilaas! bij al de woordenpraal, bij al 't geklaroen blijft de daad toch maar simpel. Een waterstraal kan ons aan hem herinneren, maar beter herinnering kon het wezen, indien niet met der daad vervallen ging wat Wertheim's sterven open liet. Misschien heeft deze gedachte prof. Quack er toe gebracht zich nog eens tot schryven te zetten, en tot zijn eer zij gezegd, hij heeft ook niet vergeten, al is 't slechts terloops aan gegeven, en al wordt het nog onder stralen krans geplaatst, de minder goede of althans twijfelachtige verdiensten van dezen enormhandigen financier. In den gang en stroom der Amerikaansche fondsenbeweging omstreeks 1870, zegt prof. Quack, was Wertheim een groote drijfkracht, zijn firma werd meer en meer bekend. Het is waar: het eigen geld verdienen stond hier op den voorgrond. Het geld was de bruid, waarom men danste. Bjj enkele omstanders en toeschouwers dier Ameri kaan sche zaken gleden wel eens de woorden van de lippen: het is zooals het is, maar niet altijd zoo als 't hoort. Doch in de vaart der mededinging gelden niet immer de regelen van zuivere onbaatzuchtigheid of zelfopofl'ering. Die voordeel wil hebben, moet voordeel doen. Zoolang het mijn en dy'n onder de menschen heerschen, zal altijd het goud een eigen ver lokkende spraak hebben. Prof. Quack wil niet beoordeelen of Wertheim aanvankelijk in die Amerikaansche spoorwegzaken te veel op den stroom zich heeft laten glijden, hij constateert alleen, dat zijn naam op de Beurs zonder op houden altijd door geëerd bleef, wat niet van al zijn concurrenten uit die dagen kon gezegd worden. Aan 't slot herinnert prof. Quack aan dr. Sarphati, die even als Werheim voor Amster dam gedroomd en gewerkt heeft zoolang de dag voor hem opging. Het waren twee Joodsche mannen van vuur, die verteerd werden door gloed van ijver voor Amsterdam, thans onbe wegelijk en koud, afwachtend het eindoordeel. Prof. W. L. P. A. Molengraaff bespreekt het ontwerp-wet over het vaderschap, 't Is onge veer dezelfde voordracht als door hem gehou den op een der Congresdagen der tentoonstel ling vrouwenarbeid. De opmerking, toen door mevr. Rutgers-Hoitsema gemaakt, dat in plaats van wettig en onwettig, het beter was te spre ken van echtelyke en buiten-echtelijke kinde ren, wordt nu ook door prof. Molengraaff aan vaard. Zijn artikel draagt dan ook tot naam de afstamming van buitenechtelijke kinderen." Zooals men weet is zijn bezwaar tegen het ontwerp, waarmee hij anders in hooge mate sympathiseert, dat de afstamming bij die kin deren niet is na te gaan, zoodat het volstrekt niet is uitgesloten, dat broer met zuster trouwen. IIIIIIHIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIMMtUHIMIMMIIMUmillMMIIIIMIIII llimlIMMMHIU a- II* DAMEjS. Theorie en praktijk, Op de Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid is op 29?30 Augustus 1.1. eene bespreking gehouden over den maatschappelijken toestand der vrouw. Ik ken die bespreking alleen uit het met dichterlijk waas omgeven verslag van mejuffrouw J. Voorbeitel, ook al eene idealiste, en mij dunkt een correspondent(je) uit den tijd toen ik Lelie en Rozenknoppen of de Hollandsche Lelie redigeerde ... ? Het is zoo aange naam die »knoppen" tot Moeiende rozen te zien ontwikkeld, zooals daar is o.a. de ver dienstelijke, werkzame juffrouw Knappert, met haar groot hart, helder hoofd en ruime levens opvatting .... hoe waar en goed was het van haar gezegd a propos van wijkverpleging: »het verzorgen van minvermogende menschen, (niet van israëlieten, katholieken, protestanten van deze of gene richting)". Zij vroeg sub sidie van gemeentewege. Ofschoon de rede van mejuffrouw Haighton over de «gevangenisstraf mij vooral de pen deed opnemen, zou ik toch gaarne ook de wijkverpleging er by aansluiten: in beide gevallen geldt het toch zieken! Mejuffrouw Knappert stelt voor om by de wijkverpleging ook van onvermogenden eene tegemoetkoming (betaling van de verleende hulp) te vragen ten einde de behoefte aan »self-help" op te wekken. Uit dezelfde bron van moreele opheffing komt het gezegde van mejuffrouw Haighton over de gevangenen: »Men verbetert ze door ze weer te geven aan zichzelf, door het verantwoordely'ksgevoel en zelfeerbiediging in ze op te wekken." Ook zegt zij : «wie groot is in 't kwaad, is iemand die groot kan zijn in iets." Och, och.... die theoristen, die droomers, die engelen !!!... 't Zit in de lucht, viz. des Russischen keizers vredesbode ! Maar de praktijk zal toch wel de toetssteen zijn voor de degelykheid der theorieën. Het «moeten betalen" van geneeskundige hulp by de wijkverpleging zou onder de armen niet de behoefte aan »self-help" op wekken, maar ze eenvoudig zonder hulp laten voortsukkelen of hun toevlucht nemen tot verderfelijke volksmiddelen, die ze ook betalen moeten en waar ze alleen van afzien, als zij de hygiënische hulp gratis kunnen krijgen. Neen! het is heerlyk zoowel als ideaal als in de praktijk, dat de wykverpleging koste loos zij. En wat de gevangenen betreft, mejuffrouw Haighton heeft zeker nooit langeren tyd onder gevangenen verkeerd, en zij heeit niet om zich heen gezien menschen, die tot de gewone bevolking der gevangenissen behooren... Het «verantwoordelykheidsgevoel !" De «zelfeerbie diging!" Het «groote" in 't kwaad?!! Kleine diefstallen, dierlijke dronkenschap, ongetemde drift met gevolg van moord .... dat zy'n in doorsnede de oorzaak der in hechtenis nemingen, terwijl die daden gewoonlijk ge pleegd worden dooronontwikkelde,onopgevoede lieden. Zeker zou het te wenschen zijn dat ook de laagste volksklassen goed opgevoed werden (leerplicht zou daartoe een goede factor wezen) dan zou men kunnen spreken van zelfeerbiediging enz. maar .... en a 11 e ndant..." Waar mejuffrouw Haighton spreekt van krenking der geestvermogens by de vrouw, door de gevangenisstraf; daar zou ik willen vragen: »hoe waren die geestvermogens vóór dien tijd ?" Wat ik juist ondervind, en wat my menig oogenblik van wanhoop geeft in my'n leven onder de armen, is de afwezigheid van geestvermogens. Menigmaal zou men tot de conclusie komen dat by vele menschelyke wezens alle gedachtengang is uitgedoofd, be halve die ne, welke tot bevrediging van de onbeteugelde, schadelijke neiging voert! Ik weet niet of de »maatschappely'ke toe stand" der vrouw, door het vrouwenkiesrecht veel verbeteren zou. Het is ook niet om die reden dat ik vóór vrouwenkiesrecht ben; ik ben er voor omdat ik het een onwaardige, ongeciviliseerde instelling vind laat ik liever zeggen een »domme" om de intellectueele daad van «het kiezen" alleen te laten doen door menschen die «zooveel" in hun beurs hebben, en wier lichaam »zus" en »zoo" gevormd is .... zooals ik reeds meer hier ter. plaatse gezegd heb: onze naneven zullen ons met recht op dat punt voor krank-van-zinnen verslyten. In een land waar hetipogste staats ambt wél door eene vrouw majrwaargenomen worden, wordt zelfs van de intelligentste vrouw de opinie minder geteld dan van den onontwikkeldsten man; en, in een kwestie die niets met spierkracht maar juist en uitsluitend met ontwikkeling iets te maken heeft! Ongelooflijk en toch waar! Wel wil ik bekennen, dat, in enkele krin gen de vrouw toch, indirekt, eene verkiezing teweeg kan brengen, en dat ik overtuigd ben dat de mannen ons wel zullen helpen de wetten die ons drukken te veranderen, als zij de on rechtvaardigheid dier wetten inzien. Maar ... 't gaat zoo langzaam ! En in dien tyd wordt er zoo ontzettend veel geleden, vooral onder de armen die toch al een zwaar bestaan te torschen hebben. Daarom bid en smeek ik voor de honderdste maal, voor myne lijdende zusters: Geeft aan de vrouwen de macht over haar eigen verdiend geld terug, opdat de moeders haar kinderen zouden kunnen voeden en kleeden, en de mannen het geld der vrou wen niet zouden kunnen verbrassen, terwijl de kinderen honger lijden. Hoe menige werk zame vrouw leeft liever in concubinage dan te huwen, omdat dit het eenige middel is om haar zuurverdiend geld aan de kleintjes ten goede te laten komen ? O ! die alleronzedelijkste wet! De afgrond die theorie en praktijk scheidt, doemde ook weer voor mijn geest op, toen ik, in 't verslag over die Vrouwenbyeenkomst de woorden las van dr. Keuchenius : lo. Wykverpleging is een middel om door het lichaam de ziel te bereiken, de kranken te brengen tot Christus; 2o. de verpleging der zieken in huis is daarom wenschelijk, omdat de krankheid van een lid van het gezin een kruis is dat het geheele gezin wordt opgelegd en daarom ook in huis gedragen moet worden. Bij l herinnerde ik mij 't verhaaltje van een heidensch vorst in Azië, die zendelingen in zyn ry'k ontving; zij spraken over Christus en zijn leer. De vorst was diep getroffen en opgetogen over de heerlijkheid van 't Evangelie: «Gaarne zal ik u in mijn staten ontvangen", sprak hij, »maar eerst moet ik in de praktijk, het effect van 't Christendom waarnemen; kom dus over een jaar terug en ik zal u mijn waarneming meêdeelen." De vorst toog naar Europa, en leefde eenige maanden onder de Christenen. Waar hij eenheid van leer zocht, vond hij een honderdhoofdig mon ster, waar elke afscheiding vyandig tegen over elkaar stond ; in plaats van broeder liefde zag hij haat; in plaats van zede lijkheid, ontucht met een valsch vernisje; vooral diefstal onder den naam van koophan del en staatsbelang ; huichelarij van Gods dienst om gelddorst en zelfverheerlijking te voldoen.... De geheele indruk gat hem de overtuiging dat zijn heidensch volk meer Christendeugden beoefende, dan de geheele Christenheid van Europa. Hij keerde terug bij de zijnen en verbood den zendelingen den toegang tot zijn ry'k. Zoolang er niet een Christenkerk is, verheven boven geloofsverdeeldheid, zoolang, in praktijk de HAAT, en de LIEFDE alleen als theorie onder de Christenen heerscht, kan de invloed der «Christelijke be ginselen" weinig heil aan een ziekbed stichten, 2o Zie ik niet in, waarom men in huis, waar dikwijls het essentieelste ontbreekt, zooals versche lucht, licht, ruimte, rust, een zieke zou houden, en daardoor het herstellen be moeilijken of onmogelijk maken. Als de ziekte beschouwd moet worden als een kruis door God opgelegd, moet men ook geen dokter halen en geen geneesmiddelen geven. Wij, arme idealisten, voorvechters van theo rieën, waarom moet de werkelykheid, de praktijk, zoo dikwyls onze vleugels kort wieken. CATU. ALBKUDINUK. TIUJM. Koningin Louise van Denemarken, Het overlijden van de koningin van Dene marken dompelt niet alleen op de officieele wijze alle Europeesche hoven in rouw, maar treft een aantal vorsten en vorstinnen als naaste familie. Men heeft koningin Louise de schoon moeder van Europa" genoemd ; een van haar dochters ia getrouwd met den prins van Wales, een met keizer Alexander III van Rusland. een met den hertog van Cumberland, die koning van Hanover zou geweest zijn; haar oudste zoon is getrouwd met eene Zweedsche prinses, haar tweede is koning van Griekenland, haar derde zoon is getrouwd met eene Orleans, een dochter van den hertog van Chartres. En het merkwaardige, te midden van al deze uiteenloopende en aanzienlyke allianties was, dat koningin Louise zich door alle schoonzonen en schoondochters wist te doen eerbiedigen en te doen liefhebben; dat te komen logeeren op het kalme slot te Fredenborg of op Bernstorff voor allen eene verade ming en vacantie kon heeten, en het «de schoonmoeder van Europa" vaak mocht ge lukken haren invloed ten dienste van vrede en verzoening te, doen {>«ldeiv Geboren landgravin van Hessen-Kassei was zij geheel Deensche geworden, en de toon op Fredensborg onder de familie was niet zeer Duitschgezind. Het Berliner Tayeblalt zegt in zijn doodbericht: «Hare omgeving was het middel punt van alle anti-Duitsch streven; en menige duistere intrige tegen het welzijn van het Duitsche rijk werd aan haar hof gesponnen. Zelfs Bismarck had soms de grootste moeite om het dry'ven der Kopenhagener schikgodin nen te neutraliseeren". Bij de verminking van Denemarken in 18(J 4 had koningin Louise geleden als een echte Deensche, en het lot der Cumberlands had daar ook geen goed aan gedaan; zij zou bijna gezegd hebben wat eene hertogin van HolsteinGottorp, die Czarina geworden was, tot een Russisch dokter zeide, die haar aderliet: «Haal uit mijn aderen den laatsten druppel Duitsch bloed!" Koningin Louise was trouwens van moeders zijde reeds een Deensche; en toen zij in 1842 trouwde, woonde zij al sedert haar derde jaar, sedert 1820, te Kopenhagen. Zij deed veel aan liefdadigheid, schilderde en musi ceerde ; omtrent haar politieken invloed zal, daar zij weinig correspondeerde, maar de wereldregeerders en regeersters zelf sprak, wel niet alles bekend worden. Zeker is dit, dat zij eene Scandinavische unie met Russische hulp als gewenscht beschouwde, en de uit breiding der Duitsche marine haar voortdu rend verontrustte. Maar ook voor Engeland had zij geen sympathie, en men beweert dat dit tusschen koningin Victoria en haar een per soonlijke herinnering gold. Toen er omstreeks 1840 een prince-consort gezocht werd, had koningin Victoria geweifeld tusschen Albert van Saksen-Coburg-Gotha, en Christiaan, prins van Sleeswijk-IIolstein. Zij had den laatste gekozen, en vernam toen dat hij in stilte verloofd was met prinses Louise. Hy weigerde den troon van Engeland, zonder nog te ver moeden, dat later die van Denemarken voor hem bestemd zou zijn. Prinses Louise noch koningin Victoria hebben zich eigenlijk te beklagen gehad, omdat beide met haren man volkomen gelukkig zijn geweest; toch moeten beide elkaar rancune gehouden hebben, tot het huwelijk van den prins van Wales met prinses Alexandra van Denemarken aan de eenigzins gespannen verhouding een einde gemaakt heeft. * * * Madame Carnot. Op haar kasteel te Presles is madame Carnot, de weduwe van den vermoorden president, overleden, in den ouderdom van 55 jaar. Frankrijk is haar veel verschuldigd. Zij heeft, met den president, zeven jaren lang al de vermoeienissen en verveling van een koningschap gedragen, haar taak met toewij ding vervuld, zonder, als eene koningin, het belang der dynastie als prikkel te hebben. Den glans van het presidentschap, die onder de Grévy's verloren was gegaan, wist zij te doen herleven, steeds ontvangende en zich vertoonende, aan liefdadigheid en feesten ieder jaar, naar men beweert, een millioen francs by de civiele ly'st toeleggend. Met haar toewyding is ook haar tact en ver stand steeds te prijzen geweest; eene onvoor zichtigheid of belachelykheid heeft geen der jaloersche toekijkers haar kunnen verwijten. Lang na den dood van den president gaven dan ook de vreemde vorsten, de Czaar en anderen, als zij in Frankrijk kwamen, haar bewyzen van achting en deelneming. Motie. Posterijen. De verband kist. De u'ijsheidsdoos. Jane Jfndhif/. Jfmcelijksadrertentics. Recepten. Er is gevraagd of de kleeding van onze dagen, speciaal de cape, de boa, de wijde rok, de hoed vol struisveeren, jonge vrouwen oud dan wel oude vrouwen jong maken. Het is toch een feit dat de grenzen der leeftijden niet zoo duidelijk meer zijn aangegeven als vroeger, toen eene vrouw van veertig een «oude dame" was en zich naar evenredigheid aan de mode onttrok. Een Engelsch blad geeft eenige grondregels voor «dames van leeftijd'', niet zoozeer om jong te schijnen, als wel om niet op eens van alle sierlijkheid afstand te doen. Naarmate eene vrouw ouder wordt, moet de stof van haar kleeding rijker, maar de kleur minder helder worden; het aangewezene zijn hier brokaat en damaststoffen, wollen weefsels, tluweel en pluche. Met geregeld zwart te dragen moet men niet te vroeg beginnen, want men komt er dan nooit weer af; grijs daar entegen, zwarte kant over wit, cachemirstoffen, grijs met wit crópe de Chine of mousseline chiff'on, brons met roomkleurige kant, zelfs bleek blauw met chiffon zijn zeer aan te bevelen. Wit wordt over 't algemeen door oude dames te weinig gedragen. Dit komt misschien daarvan, dat onze mode meest uit Parijs komt, en de oude dames daar zoo waswit of geel of bruin zijn; maar in Engeland en Duitschland en Nederland houden veel oude vrouwen een f'risch teint, waarbij wit heel goed staat. Daarbij is la propretc la cogiietterie des vieillards en helder wit geeft altoos het idee van frischheid, netheid, zindelijkheid. Eene bekende Engelsche oude dame, Lady Dudley, draagt nooit anders dan wit. In de meeste landen kan men in dit opzicht een voorbeeld nemen aan de oude boerinnen, die er, al zijn ze bruin van vel, met hun groote witte mutsen, halsdoeken, kragen, frisscher uitzien dan zorgvol gekleede stadsdames. Diamanten worden afgeraden, en liever paarlen, opalen, maansteenen aanbevolen; toch dunken ons mooie solitaires of rijke juweelen broches bij zilverwit haar niet slecht te staan. Met het afraden van bloemen kan men het eens zijn. te meer omdat oude dames, als zij bloemen op de hoeden nemen, van zelf de frissche of teere rozen en de kleurige bloemen vermijden, en zich dus behelpen met allerlei bruingeel, zwartpaars, mosgeel en ander goed, dat op zich zelf dikwijls leelijk is. Veel liever moet dit vervangen worden door kanten, tluweel, imitatie steenen, bronsiïligraan, waarin men, zonder het opzichtig te maken, allerlei rijke diepe nuances kan vinden. Over 't algemeen zal een oude dame, mager of dik, zich vooral met kanten moeten tooien. Kant is een verzachting voor elk teint, eene vulling of beschaduwing voor alle omtrekken; het geeft het denkbeeld van welvaart en is altoos smaakvol; hetzelfde geldt in mindere mate van tulle, gaas, mousseline chiffon, crépe de Chine, net, en alle dergelijke stoiï'en. De juffrouwen van »de posterijen'" in Enge land hebben de vorige week een aardige waar schuwing ontvangen. In een postkantoortje in Hampshire trad een heer binnen, ging een telegram opstellen en gaf het aan de juffrouw. Deze was misschien uit haar humeur, misschien uit gewoonte grof. »Met uw naam onderteekenen," zei zij barsch, en gaf' den heer het telegram terug. «Dat heb ik juist gedaan, er staat Norfolk onder." »Geen gekheid; Nor folk is de naam van een graafschap. Overigens: u moet het weten; het telegram overschrijven of ik verzend het niet." De heer maakte een buiging, keerde terug naar den lessenaar en kwam al spoedig met een tweede papiertje. Hij gaf het aan de juffrouw en zei: »Nu is het een diensttelegram, jutl'rouw; dus nu betaal ik het niet. Wees zoo goed het onmiddellijk over te seinen." De juffrouw las, tot haar niet geringe ver wondering: slieneral Post-Ofiice, London. De juffrouw die op dit oogenblik te Ilarwood dienst doet, is ondragelijk onbeleefd tegen het publiek. Ontsla haar oniniddely'k. (Geteekend) De Postmaster-deneral". De Postmaster-General in Engeland is de hertog van Norfolk. Er wordt beweerd, dat andere postjuffrouwen en ook telegraaf- en telephoonjuffrouwen, in Engeland en daar buiten, ook wel met een dergelijk bezoek mochten vereerd worden. * * * In Wurtemberg zal iedere plattelandsge meente haar yerbandkast met allerlei hulp middelen erbij, ijszak, badkuip, ziekenstoel, moeten hebben, en wanneer de gemeente het niet betalen kan, zal de regeering er voor zorgen. Eén tweede evenwel is, dit alles te bewaren, schoon te maken, in orde te houden en het, wanneer dat te pas komt, uit te leenen en terug te vragen. Voor dit werk tracht men in iedere gemeente eene vrouw of meisje te vinden, die vrijwillig en als eerepost die taak op zich zal nemen. * * * Te Leipzig bij F. Cavael is een boekje uit gekomen Weisheitsdose genaamd, in den vorm van een snuifdoos, dat op 350 bladzyden on geveer alle wijsheid bevat, die men zoo dage lijks noodig kan hebrfbn, van de wetgeving tot de regels van het skat of whist, en nog dui zend onderwerpen, die men misschien over tollig vindt. Het gelijkt in vele opzichten op den Almanach Hachette, die ook een kleine encyclopedie is. -X- * v Van Jane Ilading, die de vorige week in L'Aventurière en La visite de noces optrad, waren de toiletten een der aantrekkelijkheden. In het eerste stuk droeg zij een Louis XIII costuum van mosgroen velours frappe, met voering van rose, mouwen en onderkleed van wit met rose gebrocheerd, mouwkappen en garnituur van vieil or, geborduurd met paarlen en bonte steenen, groote kraag van cru guipure, en op het haar een kapje van turkooizen en paarlen met een rose strik op zijde. In La visite de noces, modern, was haar toilet van wit gebrocheerd satijn, gegarneerd met volants van wit gaas, geïncrusteerd met breede chantilly kant: lange mouwen en charpe van crème kant, borststuk van idem met kleine juweeltjes bezet, en als borstornanient een groot zwartrluweelen begoniablad, waarvan de aderen in juweeltjes aange geven waren en in een groote juweelen broche samenliepen. * * * In Fiïr's Hans komt een lang artikel voor om de jonge meisjes te waarschuwen tegen de huwelijksadvertenties. »0p dezen meer en meer gebruikelijken weg" brengt hen in den waan, dat er veel huwelijken op die wijze gesloten worden ; welnu, de redactie verzekert aan haar abonnees, dat daar niets van aan is, en het meerendeel der advertenties aan de biertafel worden opgesteld. «Geheimhouding verzekerd", «strengste discretie" is altoos een belofte, waar men niets van meent; de portretten worden niet enkel door de jongelui zelf, maar ook door hun zusters en nichtjes bekeken en be spot. »Zorg voor u zelf!" luidt de vermaning der redactie, overeenkomend met die van een Fransche redactrice, die wij onlangs aan naaiden, dan behoeft ge niet een onbe kenden verzorger uit de courant te zoeken; en misschien, als men ziet dat ge voor u zelf zorgen kunt, ontmoet ge te eer iemand die er niet tegen opziet, zorgen en verzorging met u te deelen. * * * Polenta van aardappels met ham. Koude gekookte aardappels wrijft men met gelijk gewicht gehakte gekookte ham, eenige lepels broodkruim en parmezaankche kaas, voegt er wat zout en peper bij en bindt de goed geroerde massa in een met boter bestre ken en met meel bestoven doek, waarna men ze een uur in zout water laat koken. Men legt ze ter afkoeling op een plank, snijdt ze dan in vingerdikke schijven, legt deze in een geboterden vorm, met parmezaansche kaas en stukjes boter er tusscho-n, en laat ze een half uur bij flinke hitte bakken. Kaaskoék. Een bakplaat belegt men ter dikte van een halven vinger met gewoon noedelsdeeg, en prikt er met een vork vele kleine gaatjes in. Dan maakt men een farce van twee eieren, glad geroerd met 4 il 5 lepels meel, wat melk, zout, lijngehakte uien en veel geraspte kaas; deze farce spreidt men gelijk matig over het deeg en bakt den koek bij tamelijke hitte. E-e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl