De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 16 oktober pagina 3

16 oktober 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1112 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. eene jaar telt mede! De tint is veel matter en bleeker en er zijn rimpels voor den dag gekomen, die verleden jaar, hoofdzakelijk door de uitnemende tooceelspeelkunst en de onnavolgbare gratie van mevr. Madier, niet opvielen. Het mocht der gevierde gast niet gelukken de herinnering aan de Julia-vertolkster van verleden jaar, uit het geheugen te verdringen. Kon deze er in slagen ons voor een wijle te doen vergeten, dat dit opus van den Faust- componist niet op de hoogte staat van zvjn chef-d'oeuvre en dat het de kiem van zyn langzamen ondergang reeds begint te vertoonen, mevr. Arnoldson was het niet gegeven, ons over die gedachten heen te helpen. Vooral in het vierde bediijf schoot hare uitbeeldingskunst te kort en viel eene vergelijking met haar kunstzuster sterk ten haren nadeele uit. De stem is wel frisch en klinkt nog even zilverachtig als voorheen. Hare coloratuur en trillers echter staan nog op hetzelfde onvoldoende standpunt van vroeger. Blijkbaar is de Julia geen glansparty van Mevr. Arnoldson en wist men niet, dat zij o. a. in Thomas' Mignon, heel wat anders kan praesteeren, men zou het nauwelijks gerechtvaardigd achten, dat haar lieftallig persoontje gerekend wordt tot het genre sterren." De wijze b.v. waarop de wals in de eersle acte werd uitge voerd, was volstrekt niet fascineerend; hoe groote uitwerkir g wist eertijds Albani daar mede te bereiken ! Niet alleen echter stond de vervulling der Julia achter bij de voorstellingen van verleden jaar, het kwam mij voor dat het geheel niet de toenmalige hoogte wist te bereiken. Vooral het orchestgedeelte liet thans, wat discretie en schoonheid van klank aangaat, veel te wenschen over. Bij dis werken, die niet meer zoo sterk voor zich zei f en spr<ken, maar die door eene zorgvuldige opvoering slechts kunnen gered worden, is eene mooie orchesi-behandeling een dringende eisch; zonder dat gaat de be langstelling van den toehoorder geheel verloren. De rol van Romeo is wel een der be-te van den heer Phlippeau. Vooral in de wecke ge deelten en in het mezza voce klonk zijn stem zeer schoon; in het furte verlangt men echter steeds nog meer volume van loon. Opmerkelijk is het, dat de heer Phlippeau zicb, in zijn tweede tooneeljaar, reeds zooveel gemakkelijker op de planken weet te bewegen. Mejuffrouw Sohns zong en speelde wederom allerliefst de rol van Stpphano; hare stem klonk mij echter een weinig vermoeid. Den heer Alexanders komt een woord van lof toe voor de losse vertolking van Mercutio. In de ballade van de Fee Mab dreigde het snelle tempo hem een weinig te machtig te worden. Ook de heer v. d. Hoeck zong den Capulet met zekerheid, hoewel een weinig droog van toon. De Heer Hoes bad in de derde acte schoone oogenblikken als broeder Lorenzo; de vierde acte moet nog meer winnen aan zekerheid en vooral ook aan levendigheid in spel. D« vertolking der overige rollen geeft geen reden tot bijzondere opmerkingen. Wél echter het feit, dat men thans wederom Julia in het Fransch en alle anderen in het Hollandsch moest hooren zingen. De heer Ph ippeau had den tact in zijn samenzang met mevr. Arnoldson gebruik te maken van de Fransche taal. Waarom eigenlyk ook niet in de tweede en vierde bedrijven, als de beide hoofdfigurt n alleen ten toonee'e zijn ? En dan nog een stap verder, waarom niet alla andere medewerkenden en het koor in het Fransch laten zingen? Maar, dat is waar, dan zou het denkbeeld van de opera in dtie talen verwezenlijkt gaan worden en dat mocht niet; dan maar liever zóó! Elke goede uitvoering moet zich ken merken door fijn gevoel en beschaafden zin. De Directie op het Leidsche pi- in vergete niet, dat noch het een, noch het ander, door het boven gewraakte feit wordt aangekweekt. Het zou mij niet verwonderen als den meesten der concertgebouw-bezoekers de naam Herm. Goetz vreemd is geweest 1.1. Donderdag. Wan neer zij zich van hem een modern componist hadden voorgesteld, dan zullen zij vermoedelijk eenigszins bedrogen zijn geworden ; want Goetz' F-dur symphonie is niet moiera in den zin van tegenwoordig. Eigenlijk komt het werk thans een veertigtal jaren te laat. Had men het echter omstreeks 1860 uitgevoerd, dan zou het vermoedelijk niet begrepen zijn geworder. Goeiz was in zijn tijd vooruitstrevend, maar had niet genoeg over wicht op zijne medestanders om zich staande te kunnen houden tegenover de groote, allesbeheeri-chende en meeslepende kunst van Wagner. Als trouw aanharger der nieuw-iluitsche rich ting, welke, in Liszt haar leider vond, en 'in IVer Cornelius, Bülow e. a. (iiens discipelen, heeft hij voorzeker gruote verdiensten en is het te beschouwen als etn een'plicht, dat men zijn opus 9 op het programma heeft geplaatst van het concert van 6 dez:ir. Het werk heeft zeer levendige en goed gekozen therra's; vooral die in het efrs e deel bevielen mij uits!e- l kend. Het intermezzo is rbythmisch bevallig l en geestig -bewerkt. Het derde deel echter, met zijn schoone expressieve melodieën en zijn fijne canonische bewerking tustcben de Ie viool en violoncel, staat voor mij het hoogst. Het is hierin vooral, dat men den componist der zoogenaamde Neu I)eut>ehe Schule ' uit kan kennen. Het Finale viel een weir.ig af na het mooie Adagio. De andere werken van j het prograrnnu waren Beethove;.'s derde Leonoi e-ouverture, Wagner's Lohergrin-voorspel en Strauss' don Juan. Allen werken, waarmede ons orchest eer inlegt en die dart ook uitstekend werden uitgevoerd. Vooral Wagner's Lohennrin- voorspel verwekte e; n storm van toejuichingen. | ANT. Het eeuwfeest vari Schiller's ?' Wallenstein '. Ter herinnering aan de esrste opvoerina van \VaUe>tët,ciii's L-xjer op 12 October 1798 heeft men in het Goethe- Sohillar-archief eene kleine tentoonstelling georginiaccrj v.in stuk ken en bescheiden, die op de tooneelgeschi«denis van Weimar betrekking he'iben. Men vindt daar o. a. de programma's van do eerste opvoering der Waüenstain- trilogie te \V«imar i en te I/iuchstR It, een klain pUati-je, dat in bet einde der vorige en hst begin van deze eeuw eene zekere vermaardheid bad als bad plaats, en waar lv;irl August dikwijls des zo mers met zijn hof en zijn hoftheater heen trok. Op de eerste voorstellingen te Lauchstadt hebben de volgende brieven betrekking. Wohlgeborener Herr Hochgeehrter Herr Hofkammerrath, H. Geheimrath Göthe schrieb mir, dass Sie meine drei Stiwke in Lauchsiilit wollen spiel len lassen, und dass ich schon deshalb die zwey ersten, die ich in Handen habe, zusenden n,öuhte. Welche Sicherheit man mif auch von Seiten des Theaters versprechen móchte, dass das Manuscript nicht in andere Hiinde komint, so babe ich doch verscbiedene Gründe, warum ich die Vors'ellung dieser Stüeke in dortiger Gegend nicht gerade wünsche und kann des halb in<-ine Einwilligung nur bedingungsweise geben. Diese B«dingung ist, dass mir von den «Piccolomini" sowohl wie von dem «Wallen stein" die zweite Kasseneinnahme accorJirt werde, der.n ob ich mir gleich eine Ebre daraus gemacht habe und auch ferner inachen werde, den Ilerrschaften in Weimar meine Stiicke zu produziren, so habe ich gegen ein anderes l'iiblikum diese Rücksicht nicht und statt derselben musz also der Vortheil eintreten. Sollten Sie aucb unter dieser Bedingung noch geneigt sein, jene Stüeke in Lauchsiii'Jt spielen zu lassen, so wollte ich mir, ausser den röthi^en Vorsiehtsmassregeln in Ansebung der Manuscripte, noch dieses in Betreft' der Hollenvertbeiiung erbitten, dass die Thekla, die nun neu zu besetzen ware, inkeine andere Iliinde komme als der Madame Voss, die Rolle des Fiii'ilein Neubrunn aber der Mlle. Maticzfick zugetheilt werde. Mit vollkommenster Iloehachtung habe ich die Eire zu verharren Ew. Wohlgeboren gohorsamster Diener J e n a, 7. Juü99. SCHILLER. * Wohlgeborener Verelirungswurdiger Ilerr Ilofrath. Ich bekenne hiermit den Empfang der bei den Manuscrip fi: «Wallenstetrs 1/iger" und «Piccolomini'', die mir gostern mit der fahrenden Post ziu-ekommen sind. Ich danke geborsamst dafür, werde sie zn seiner Zeitin die Hiinde des Souffleurs Seyfarth, der für deren Sicherheit sich verbindlich gemacht hat, sicher beiliefern und trage keine Bedanken, im Namen der Theater-Commission, die von Ew. W. in der schiitzbaren Zuschrift vom 7. Juli angezeigten Bedingungen, unter welchen ^Piccolomini" und »Wallenstein" auswiirts von der biesigen Gesellschaft aufgeführt werden darf, hiermit zuacceptiren. . j Ich bin 4 Ihr W., den 9. Juli '99. K(irms). * * An Ilerrn Ilofrath Schiller pp. in Jena. Ew. Wohlg. Meisterwerk bat von H alle und besonders von L^ipzig eine M«nge Galehrte und Ungelehrte nach Lauchsta It in Bswegung gesetzt und hat aügemeinen liaifall gefunden. Schade, dass das Haus wenige menschen fassen konnte. In der Buylage iolgen nun der We.yraucb, die Myrrhen pp., was jene Morgenlander dem neugeborenen Kindlein mitgebracbt haben, dessen Klarheit sie in einem quasi tall wo doch der Ochse und der Esol sichtbarlicb nicht gegenwiir-tig waren, sehen wollten. Verschrniihen Ew. Wohlg. diese G iben nicht und nehmeu bey dieser Geiegenh.e:t dia Versicharung meiner volkommensten Hoch. . . W. Aug. '99. K(irms) Frey mit 250 Tbaler courant. * * Jena, 27 August 99. Mit groszer Gen ttthsergötzung habe ich das ansehnliche Lsgat in Empfiing genomm«n, das mir der alte hochselige- Herzog zu Friedland trotz seines scbnellen HintriOs zu Eger verinacht bat und ich saaje E .v. Wo!g. als Ex -icutori TestanieMi den verhindlicliste:, Dank dafür. Móge seine Asche dafür in Frieden ruhen und sein Nahme bei der Naehwelt leben. Diese Herzsnirkung gibt mir bei meinem jetzigen Ge schafte doppelten Muth und wird nicht wenig dazu beitragen, es zeitig zu fórdern. Ilocbacbtungsvollst verharre ich Ew. Wohlg. gehorsamster Diener l1'. S<'HII,LKR. liiniiliiiMliiiiiluiMiiiiiiiiiMiiiiiiiiiniln DAMEjS. Een treint stnEje gescMeiltnis, 't Is Zaterdagmiddag. Overal is men in het kleine dorpje in de weer, om vóór den algeoieenen rustdag alles iii en om huis eeii groote schoonmaakbeuit te geven. In gindseh arbeidershuisje is de ijverige huisvrouw reeds van dat het begon te dagen, in touw geweest, om ook .haar buisboeltje zoo'ii txtra weekbeurt te geven, doch nadat zij met man en kinderen een sobtr maal genuttigd beeft, is zij naar 't, land van een buurman gegaan, om voor dezen tegen eene kleine belooning de aardappelen, die met bet rooien boven den grond geworpen zijn, op te zoeken <en soort bij soort, groot bij groot en klein bij klein, in korven of zakken te doen. Gemakke lijk is dit werk niet. Bakkende en langzaam, stap voor stap, voortloopende, zou niemand het uithouden. Kruipende op den barden, oi:gt lijken grond vordert dit werk het best. Maar als dan de zon zoo waterig schijnt en zoo steekt en brandt, dan is zulk voortbewegen moeilijk, zeer moeilijk werk. En terwijl Grietje zoo tobt en, met de eene hand zich zelve steunend, de mand of zak r.aast zich voorttrekt en verder vult met de vrucht, die weldra weer voor zoovelen de eenige voeding zal zijn, is haar hoofd vol gedachten en haar zoo warm kloppend moederhart overvol van zorg en vrees. O zeker, zij is bizonder gelukkig. Zij heeft werk gevonden vlak bij haar huisje; zij kan 't hooren als hare kindertjes wat heel luidruchtig zijn, als er ruzie dreigt te komen tusschen de kleinsten en 't tienjarig dribbeltje, dat bij moeders afwezigheid het toezicht op klein broertje en drie zusjes beeft; zij kan, als 't jonge hulpmoedertje 't roer niet geheel "recht houden kan, ter hulpe snellen desnoods desnoods; want 't is beter, bij 't werk te blijven. Als de werkgever eens komt kijken, dan mist zij niet graag in de rij... Toch zou zij o zoo graag nu en dan eens om een hoekje kijken, hoe 't gaat in het kleine vertrek, waarin al hare bezittingen geborgen zijn, waar zooveel is, waaraan kleine kinderen zich kunnen bezceren of waarmee ze in een ommezienlje zooveel onheil kunnen stichten. De messen zijn goed weggtborgen, dat weet zij zeker ; vuur brandt er niet. Alleen in eeii roodsteenen komfoor liggen twee doorgebrande turven, waarop een keteltje water kookt. Straks toch komt de reeds hoogbejaarde grootmoeder thuis, 't Goede mensch torscht twee dagen in de week met bollekorven aan een juk, om ook nog een dagbuurtje te winnen. Straks komt zij 't huisje van Lare dochter voorbij en hoopt daar een verfrisschend kopje te vinden, natbezweet en doodmoe als zij is van den zwaron last. Maar dan dient er kokend water te zijn als zij komt. 't Tienjarig kleindochtertje mag, als »heppe"(l) komt, 't thee&toofje aansteken en theezetten ('t schepje thee heeft moeder reeds in den trekpot gedaan) en dan mag zij inschenken; doch ??zoo luidde de waarschuwing van moeder: als grootmoeder in slaap valt, laat baar dan even rusten, 't oude sloof. Zij heeft een beetje //rust nog haast noodiger als drinken.'' Dit laatste zou 't moedige oude vrouwtje klein maar zoo kregel, om ook iets te ver dienen niet zoo gereedelijk toestemmen! Toch gebeuit het, zooals Grietje verwachtte: grootmoeder kwam, dronk een kopje van de haar door haar kleinkind ingeschonken thee en sliep in onder het geraas van vijf spelende kinderen. Wel een kwartier dommelde zij met het hoofd voorover op de over elkaar geslagen armen voort. Toen deed eeu wat heel luid gekraai van den jongste haar plotseling ont waken, en nu stond zij dadelijk op, dronk haar kopje leeg en maakte zich weer voor den verderen toclit gereed. Maar eerst nog even om zich heen gekeken, of ze ook iets doen of zeggen kan in 't belang van al dat kleine goedje, bewaakt door een tienjarig kind. Weet je wat," zegt ze goedkeurend knik kend tegen 't jonge moedertje, dat haar Irotscb vertelt, welk aandeel zij vandaag na schooltijd ?weer had in 't schoonmaken van elk stuk, en hoe zij nu nog even den vloer dweilen zal, opdat moeder dit straks, als zij thuiskomt, niet zal behoeven te doen; weet je wat, kindlief! laat de trekpot maar zoo stilletjes op het stoofje //staan. Jantje kan in zijn schommelstoeltje er niet bij, en die thee is nog niet af; moeder kan nog een kopje krijgen, voordat vader komt en de koffie wordt klaargemaakt. Zij zal 't zeker heel graag hebben .. .." En nu nog gauw de kleinsten een kus ge (1) Beppe = grootmoeder. geven en den last, uiit in fUuurlijken maar in vollen zin des woords op de schouders genomen. Daar strompelt het oudje heen ! Iri 't voorbijgaan roept, zij haar kilid nog toe, dat alles daar binnen wél is .... Jantje, 't kleine broertje, kraait van pret. Zus, de groote zus, zal uu di u vloer dweilen eu omdat het tchomnielstoelije, Jautje's hobbel paard, haar daarbij in den weg staat, zegt zij speieml: ,/weg paard, gauw! op zij bruint ju!" eu schuift broertje meteen naast de tafei, waar onder eeae mat ligt, die van morgen reeds gereinigd werd. Nu dweilt het kleine, handige ding elk pltkje half eu heel vervelooze plank. Alles glimt na dit waterbad; de uitgespoelde en uitgewrongeu dweil moet, uog even 't over tollige nat, in zich opnemen. Even maar, vlie ei.svlug spoedt, »groote zus" zich naar buiten, naar »het stap," en spoelt eu scLudt de alheldeider wordende dweil.... Een kreet, een verschrikkelijke, hartverscheu rende kreet doet der ijverige aardappeleu-zoekster het bloed in de aderen stollen. O God, wat is daar toch gebeurd?!!! Zóó erg gilde haar Benjamin nog nooit. Haar oudste komt haar tegemoet snellen, nu zij m razeudcn angst zich huiswaarts f-poedt. O moeder, moeder! kom ! kom toch gauw ! . .. . Ons Jantje .. . ." Zij luistert niet, de arme moeder. Reeds heeft zij de woning bereikt eu genoeg gezien door de ruiten: haar lieveling, haar Jantje, staat daarbinnen in de vlammen. Hij heeft het stoof je met den trekpot aan een tipje van het matje waarop bet stond, naar zich toegetrokken eu over zich heen gehaald. Reeds zijn de weinige, dunne wollen kleertjes hem van het lijfje ge brand .... reeds hebben hoofdje, rugje, bandjes, armpje?, voetjes diepe wonden eu nog woedt de vlam. lu een oogwenk heeft de radelooze moeder een emmer water over liet van pijn krimpende kind uitgestort en alle vuur gedoofd, maar slechts voor 't gezicht. Het gillen en schreeuwen wordt krijten en ailengkens steunen en jammeren, zachter en zachter, totdat na IS uren van duldelooze pjn, harde koortsen en wilde ituip'rfkkingen, trots doktoraleu bijstand en verpleging naast vaderlijke eu moederlijke ver zorging, de dood kwam als een vriendelijke ver lossing uit nameloos lijden, uit niet te beschrijven ellende. # ^ * Een stukje gesMc'hhix. Helaas ja, ren//waar gebeurd'' verhaal is 't geen ik u hier schetste, akdig waar, en als het niet het, kind van een daglooner in een onzer Friesche dorpjes was geweest bij dat soort, lui, verzekerde iemand ons op kouden toon, gebeurde zoo iets wel meer! dan zouden de bladen er veel van geschreven hebben, en mee ctschreid hebben, omdat het zóó akelig was. Doch uu werd het in hoogstens vier of acht regels, tusschen al 't andere //nieuws" in verteld, cu die iemand die ons zei, dat zoo itts" bij die soort lui" geen zeldzaamheid was, voegde er hij: dat is nu een goede reclame voor het //\Vaxine-theelicht!" en toen zei bij mij knipoogend goeden dag en ging heen. Lezers! lezeressen! geloof me, voor d;V, doel, voor reclame schreef ik deze regelen niet. Als de ouders van 't zoo noodlottig omge komen kindje wisten, dat er zulk een gezellig, geen toezicht behoevend, niet walmend, niet uitwaaiend, «geheelgevaarloos" theelicht bestond : 't zou hen toch niet baten; want de aankoop van cae doosvol zou hen een halve winterdaghuur van den man, een geheel daggeld van de vrouw kosten, en dat ieder voelt dit wel, hoop ik kan de kas niet lijden, het zou be spaard moeten worden op de voeding, die toch reeds, nu. reeds, straks nog erger als 't weer winter is, uit aardappelen zal bestaan, in den nawinter uit eene nauw berekende portie, omdat gewoonlijk de voorraad op"'is, voordat vader weer geregeld verdienen kan. Geen reclame dus voor dat nieuwe licht, door u en mij gekend en geprezen, maar wat dan ? Eene opwekking, om mee te strijden voor de idee van meuschelijk recht, óók voor den arme en armste, op een familieleven, waarbij vader" genoeg verdient, om de zijnen te geven wat zij noodig hebben, zonder dat moeder" eene dubbsle taak te vervullen krijgt: rst, in huis en dan nog daarbuiten werkzaam te moeten zijn, terwijl thuis een kind op kleinere kinderen past. De MOEDER in het gezin, dat is ons ideaal. Leeuwarden, G. C. STELLINGWERF September '98. JENTIXK. Mode. l',ij (ietiï'fK De oui'xjii'üng Rcccjttcn. der Knutselwerk. oorriitycii. Waar de richting der modo heenwijst wat de coupe betreft, is niet juist te zfggpn ; maar zeker is het, dat moeielijk eenvoudiger vorm van rok bedacht kan worden dan op htt oogenblik in zwang is. Het wachtwoord is souple, lenig, afhangend rn omwikkelend. De stof kiest men bij voorkeur slap, de coupe aan alle kanten schuin geknipt, de lengte iets te groot opdat de plooien op den grond liggen, de rokken zoo weinig en zoo slap mogelijk; het ideaal is dat de lijn van den rok de lijn van de gestalte volgt. Uit japonrokken van vorige jaren kan men eenvoudig de zware voering wegnemen c." de ^;ok-n laten hangen ; met een paar plooisels onder om den rok zijn ze als nieuw. De volant en forme zal niet lang meer blijven; men begint de rokken uit n stuk te maken. De naad daarbij komt niet, a!s vroeger, van achteren, maar op zij, een weinig vóór de linker heup. Daar is n streep, die naad, split en zak vormt en met een klein strookje bedekt wordt. Deze vorm wordt eenigzins profaan genoemd »tuni que de Jésus1', wellicht naar het »iiemd zonder naad" dat te Trier of elders bewaard wordt, en schijnt als model voor den winter door de couturiers te worden aangenomen. Een bezwaar is, dat wie maar eenigzins te breede heupen, te veel embonpoint heeft, haar niet dragen kan ; de strakgespannen stof', schuin geknipt, verraadt of overdrijft zelf alle te ronde lijnen, Van onderen kan men de stof zoo ruim nemen als men wil, ofschoon .20 a 3.oO de grootste omvang is ; men verplaatst dan de plooien naar achteren of ter zijde, al naardat men meer of minder breedte mooi vindt. Dit alles geldt effjn japonnen, waarvoor de zeer breede stoffen dienen. Van meer gekleede en versierde zijden toiletten daarentegen, is de rok mei-stal door qüillfs, incrustaties, stukjes a jour, entredeux, volants, garnituren, zoo verdeeld dat men daar ook niet van bant n maar veeleer van stukjes of mozaïek kan spreken. Eene versiering voor dezen winter, ook voor rokken van laken, dameslaken en dergelijke stoiïen, zijn incrustaties van tulle met groote patronen. Uit het laken worden eenvoudig groote figuren uitgeknipt, de stukken tulle daaronder genaaid en de rand met een zijden koordje of feston afgemaakt. Onder de tulle is de voering van gekleurd geglaceerd taf; als de a jour liguren klein zijn, kan men er ook wit satijn onder plaatsen. Het huis Paquin geeft als mode voor den winter aan: een tunica tot halverwege den rok, door een ceintuur saamgenomen ; maar men ziet ze nog niet. Uit Caux, aan het meer van Genève, werd de vorige week aan een Duitscb blad ge schreven : »Het is hier beneden warm, dus men zoekt booger op de frischheid. Verleden Zondag waren niet minder dan drie volle treinen de Hochers de Naye opgestoomd; men kon er op 2000 meter hoogte een heerlijk uitzicht genieten. Er was een redelijk inter nationaal publiek om 12 uur bijeen, toen men plotseling een buitengewone beweging in de groepen kon waarnemen. >;Voila la grande Sarah Bernhardt" werd er heen en weer ge waarschuwd. »Die daar, in het wit, die vooraan gaat!" En nu kreeg men een allerliefste kleine tooneelvoorstelling, »Sarah montant les rocbers de la Naye." Met jeugdige veerkracht stapte zij langs de steile paden omhoog, met de collega's en vriendinnen die haar den vorigen dag te Montreux als «dame aux camélias" hadden bijgestaan als gevolg ; tweemaal moest zij rusten tusschen het hotel en den top. Al wat aan photografeertoestellen beschikbaar was, werd gericht op het punt waar »zij" moest aankomen. De stoet naderde, voorop de im presario, die vreeselijke blikken naar al de amateurs met hun camera's zond. Toen »zij" zelf, in een wit openhangend rlanellen jacquet met capuchon, hoed met hanenveeren a la bersaglieri. Zjj vond het natuurlijk heerlijk, ook hier, 7000 meter boven de zee, zoo gefêteerd te worden. Zij was er dan ook dank baar voor ; de bewonderaars werden beloond. Bij het afstappen van de hoogte een geïm proviseerde wedstrijd met eene «oudere" collega, die zeker de moederrollen vervulde en in een draagntoel bovengekomen was. 'Poen een licht ; gracieus ovcrbuigen tot de zittende darne, een j kus, een \<>or allen hoorbaar, welluidend : »,i fout LI l'heure !" en het afstijgen ging even schilderachtig als bet opstijgen. Dit gracieus samenvatten der rokkei', die trippelende, jeug dige gar.g, dat kinderlijke, heldere jubelen, toen een muilezel bij het Lö'.el xijn melodieuse stem ter begroeting klinken liet en een vroolijk acteur hem zijn compliment maakte,?waarlijk da voorstelling was meer waard dan een on beleefd Zwitser vond: -ri vaut quinze sous au moins." * * TT Velen, die gaarne eenig liefhebberijwerk zouden doen, laten zich terughouden door het gewetensbezwaar : wanneer ik schilder, borduur, snijd, draai, kerf, spijker, brand of ander versieringswerk doe, iu plaats van mijn cadeautjes kant en klaar te koopen, onthoud ik daarmede niet aan eenige arme menschen bun verdienste 'l Dit bezwaar intusschen behoeft maar heel weinig te gelden Vooreerst besteedt gewoonlijk iedereen aan cadeautjes juist wat bij op dien tijd ervoor beschikbaar heeft; wint men wat geld uit door ze.f te werken, dan geeft men des te grooter of te meer cadeaus, en brengt dan toch bet bestemde onder de menschen. Daarenboven, wat men aan tijd overhoudt, be steedt men dan weer aan haken, breien, naaien, alles werk waarmede ook armen hun geld konden verdienen. Maar er staat nog iets anders tegenover. Door zelf den eigenlijken handwerkers- en handwerkstersarbeid te doen, te timmeren en te spijkeren, te draaien en te schilderen, te vergulden en te bekleeden, krijgt men eerbied en waardeering voor zulk werk. Wat de opvoeders tegenwoordig voor de jeugd eiscben, wat de »s'<ijd" voor een deel beoogt, wordt aldus bevorderd ; wie zelf getobt beeft met weerspannig materiaal en eerst na oefening en inspanning wat redölijks verkregen beeft, za! later geld en lof over hebben voor goed werk en den arbeider zijn loon waard rekenen. # * * Een Arabische legende verhit aldus den oorsprong der oorringen : Abraham, de aarts vader, had, nadat S.ira hern hare dienstmaagd lljigar gegeven had, nog minder vrede dan te voren. Sara was nu jaloersoh op llagar, en zwoer, na Ismael's geboorte : »Ik zal geen rust hebben en u geen rust gunnen, voor ik mijn banden gewasschen heb in haar bloed '." De aartsvader was ongerust, want Sara had nu twee redenen om llagar kwaad te doen, haar jaloezie en baar eed. Wat te doen '{ Hij verzon een-e list, zooals ze meer in Oosterscbe boeken voorkomen. IIij bedacht, llagar geringe, ongevaarlijke wonden toe te brengen, een gaatje in ieder oorlelletje, en noodigde Sara hare banden te wasschen in het bloed dat daaruit vloeide. Zy moest daarmede tevreden zijn. Maar nu weende de mishandelde llagar. Om haar te troosten nam de aartsvader twee kost bare gouden ringen en versierde daar de twee gewonde ooren mee. Dit was de uitvinding der oorringen. Maar Sara, hare mededingster met die prachtige ringen ziende prijken, achtte zich nog meer beleedigd ; nu was de tijd ge komen dat zij llagar uit bet huis wierp en baar met haren zoon Ismael de woestijn in zond. De legende zegt niet, of' zij haar nog eerst de oorringen afnam. * * * liiissische vlade. Men braadt appels, neemt er de schil en de klokhuizen af en wrijft ze tot moes; klopt per appel twee eiwitten tot schuim, en mengt dit met suiker en (per ei een theelepel) rum ; op 5 appels rekent men 18 gram gelatine, in ' i liter appelwijn opge lost, en roert dit er door. E?e. "i mm in niiiii i MilliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHlM nqczonczn. a iiiilllliiiiimiliiHiiiiiiiiiiiiiiiiMiiliiiiiiiutiiiiiiiiiininiiiiiiiiniiitHnniii Ten bate ?an net pbliet en fle naaisters. Zou werkelijk aan het publiek voor een groot deel de schuld liggen, dat er zulke schandelijk lage loonen worden uitbetaald in het confectievak ? Zouden die lage loonen ontstaan zijn door de vele aanvragen naar goedkoop werk? Ik geloof het niet, het publiik beeft niet (jerriHiyil maar is aangenaam fvrrnxt geworden, door de goedkoope artikelen, die bet werden aangeboden; dat was verlei delijk en er werd van geprofiteerd, vooral door biiismoodïrs, met weinig middelen, en overkropt met nan'werk. Hoe nu hierin verandering te brengen ? door te zeggen: »wij koopen niet meer voor zulke lage pi ijzen?" Maar wie waarborgt ons, dat. als wij meer betalen, dat peid in den zak der naaisters terecht komt? De gewetenloozu werkgever, die zijne werksters afbeult, z:il er geen ge weten szaak van maken, het rneerderu bedrag, dat hij ontvangt, op te strijken, en in zijn vuistjt) lachen om bet publiek, dat hij zoo aardig om den tuin leidt. Men zest: ->vraagt in elk magazijn een opgave van het loon voor elk artikel." Maar weiken waarborg alweer beeft men, dat het werkelijk uitbetaald wordt; zoo gemakkelijk is bet immers voor den verkooper, zich niet aan die lijst te houden, onder allerlei voorwendsels, nieuwe werkelijke modellen, enz. Als de naaisters maar klaijgden, maar dat doen zij niet spoedig, omdat zij vreezen haar werk te verliezen. Zoo blijft alles bij 't oude. De eenige radikale verbetering, dunkt mij, zijn winkels als de «Voorpost" of winkels voor huisarbeid, zooals Vera dio bedoelt. Dan vervalt de tusscbenhain.l, de naaister krijgt direkt haar loon van bet publiek, en beide zijn daarbij gebaat. Mogen deze winkels hoe langtr hoe ineer op vele plaatsen verrijzen. A LH. v. L. Fu. OslÉiug tot In het nummer van d October j]., van h?t WeelMud, komt een ingezonden stuk voor van M^j. Geertruida Carelsen, tot aanbeveling van de school »Sempercrescens" te Bussum, voor meisjes die daar opleiding in het vak van tuinbouw kunnen genieten. Reeds vroeger is die inrichting in uw blad met i: genomeuhfeid begroet geworden. Nu wil ik, van mijn kant, niets afdoen, geachte redactie, aan het gegronde der aan den dag gelegde ingenomenheid met die school, maar tóch zou ik het wel wenschelijk geacht heboen, zoo we vóór alles, óók de vraag hadden mogen zien opwerpen en zien beantwoord : »Welk nut hebben do meisjes van het haar te Bussum bijgebrachte onderricht," ais zij die voorbreidei.de schon] straks, als bekwamen, verlaten zullen hebben ? Kan die bekwaming baar dan een toekomst, tot zelfstandig levens onderhoud, openen ? Ik bedoel nu niet aan enkelen, die, vermogen bezitten en, uit liefItili/njrij dit vak wenschen te gaan beoefenen, of wel zich aan verspilling van geld kunnen blootstellen, noch aan haar, die kapitaal heb ben, voor het vestigen voor eigen rekening van een onderneming of' zaak ; maar ik bedoel de onbemiddelden onder haar, die reeds lang naar het verkrijgen van een eigen levensonder houd hebben uitgezien, en het eenige geldje dat zij nog bezitten, aan die bekwaming zouden willen besteden. Vóór alles, dunkt mij, gelden hier, als hoofdvragen ter beantwoording, de volgende : Hoe staat het met de commercieele zijde van dit vak ? Biedt het gelegenheid aan velen, om een burgerlijk bestaan er in te vinden? Hoe is het gesteld met den bodem in ons land, als zicb deze tak van handel en bedrijf aanmerkelijk zou willen gaan uitbreiden, om aan producten van boomkweekerij,van vruchtenen groantenbouw te geraken ? Biedt ons land daartoe nog genoeg gereed liggend terrein aan, om de r raag naar die vruchten, door aanbod te zullen kunnen voldoen ? Hoe nu echter het antwoord op alle deze vragen gevonden ? Hoe gaarne zou ik vakman wenschen te zijn om velen zoekenden in dezen, den juistdn weg te kunnen aanwijzen of wel hun dien af te raden. Mijn verzoek richt zich daarom aan dezen of genen deskundige, of hij, ter wille van die velen die, met liefde tot dit vak zijn bezield, en er zich gaarne een toekomst in zagen geopend, haar met zijn advies zou willen ko men bijstaan ? Met dank voor de plaatsing van deze regels, Hoogachtend, Breda, 10 Oet. '98. A. MERCIEU.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl