Historisch Archief 1877-1940
No. 1112
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
eene jaar telt mede! De tint is veel matter
en bleeker en er zijn rimpels voor den
dag gekomen, die verleden jaar, hoofdzakelijk
door de uitnemende tooceelspeelkunst en de
onnavolgbare gratie van mevr. Madier, niet
opvielen. Het mocht der gevierde gast niet
gelukken de herinnering aan de
Julia-vertolkster van verleden jaar, uit het geheugen te
verdringen. Kon deze er in slagen ons voor
een wijle te doen vergeten, dat dit opus van
den Faust- componist niet op de hoogte staat
van zvjn chef-d'oeuvre en dat het de kiem
van zyn langzamen ondergang reeds begint
te vertoonen, mevr. Arnoldson was het niet
gegeven, ons over die gedachten heen te
helpen. Vooral in het vierde bediijf schoot
hare uitbeeldingskunst te kort en viel eene
vergelijking met haar kunstzuster sterk ten
haren nadeele uit. De stem is wel frisch en
klinkt nog even zilverachtig als voorheen.
Hare coloratuur en trillers echter staan nog
op hetzelfde onvoldoende standpunt van vroeger.
Blijkbaar is de Julia geen glansparty van Mevr.
Arnoldson en wist men niet, dat zij o. a. in
Thomas' Mignon, heel wat anders kan
praesteeren, men zou het nauwelijks gerechtvaardigd
achten, dat haar lieftallig persoontje gerekend
wordt tot het genre sterren." De wijze b.v.
waarop de wals in de eersle acte werd uitge
voerd, was volstrekt niet fascineerend; hoe
groote uitwerkir g wist eertijds Albani daar
mede te bereiken !
Niet alleen echter stond de vervulling der
Julia achter bij de voorstellingen van verleden
jaar, het kwam mij voor dat het geheel niet
de toenmalige hoogte wist te bereiken. Vooral
het orchestgedeelte liet thans, wat discretie
en schoonheid van klank aangaat, veel te
wenschen over. Bij dis werken, die niet meer zoo
sterk voor zich zei f en spr<ken, maar die door
eene zorgvuldige opvoering slechts kunnen
gered worden, is eene mooie orchesi-behandeling
een dringende eisch; zonder dat gaat de be
langstelling van den toehoorder geheel verloren.
De rol van Romeo is wel een der be-te van
den heer Phlippeau. Vooral in de wecke ge
deelten en in het mezza voce klonk zijn stem
zeer schoon; in het furte verlangt men echter
steeds nog meer volume van loon. Opmerkelijk
is het, dat de heer Phlippeau zicb, in zijn
tweede tooneeljaar, reeds zooveel gemakkelijker
op de planken weet te bewegen.
Mejuffrouw Sohns zong en speelde wederom
allerliefst de rol van Stpphano; hare stem klonk
mij echter een weinig vermoeid.
Den heer Alexanders komt een woord van
lof toe voor de losse vertolking van Mercutio.
In de ballade van de Fee Mab dreigde het
snelle tempo hem een weinig te machtig te
worden.
Ook de heer v. d. Hoeck zong den Capulet
met zekerheid, hoewel een weinig droog van
toon. De Heer Hoes bad in de derde acte
schoone oogenblikken als broeder Lorenzo;
de vierde acte moet nog meer winnen aan
zekerheid en vooral ook aan levendigheid in
spel. D« vertolking der overige rollen geeft
geen reden tot bijzondere opmerkingen. Wél
echter het feit, dat men thans wederom Julia
in het Fransch en alle anderen in het
Hollandsch moest hooren zingen. De heer Ph
ippeau had den tact in zijn samenzang met
mevr. Arnoldson gebruik te maken van de
Fransche taal. Waarom eigenlyk ook niet in
de tweede en vierde bedrijven, als de beide
hoofdfigurt n alleen ten toonee'e zijn ? En dan
nog een stap verder, waarom niet alla andere
medewerkenden en het koor in het Fransch laten
zingen? Maar, dat is waar, dan zou het denkbeeld
van de opera in dtie talen verwezenlijkt gaan
worden en dat mocht niet; dan maar liever
zóó! Elke goede uitvoering moet zich ken
merken door fijn gevoel en beschaafden zin.
De Directie op het Leidsche pi- in vergete niet,
dat noch het een, noch het ander, door het
boven gewraakte feit wordt aangekweekt.
Het zou mij niet verwonderen als den meesten
der concertgebouw-bezoekers de naam Herm.
Goetz vreemd is geweest 1.1. Donderdag. Wan
neer zij zich van hem een modern componist
hadden voorgesteld, dan zullen zij vermoedelijk
eenigszins bedrogen zijn geworden ; want Goetz'
F-dur symphonie is niet moiera in den zin
van tegenwoordig.
Eigenlijk komt het werk thans een veertigtal
jaren te laat. Had men het echter omstreeks
1860 uitgevoerd, dan zou het vermoedelijk niet
begrepen zijn geworder. Goeiz was in zijn tijd
vooruitstrevend, maar had niet genoeg over
wicht op zijne medestanders om zich staande te
kunnen houden tegenover de groote,
allesbeheeri-chende en meeslepende kunst van Wagner.
Als trouw aanharger der nieuw-iluitsche rich
ting, welke, in Liszt haar leider vond, en 'in
IVer Cornelius, Bülow e. a. (iiens discipelen,
heeft hij voorzeker gruote verdiensten en is het
te beschouwen als etn een'plicht, dat men zijn
opus 9 op het programma heeft geplaatst van
het concert van 6 dez:ir. Het werk heeft
zeer levendige en goed gekozen therra's; vooral
die in het efrs e deel bevielen mij uits!e- l
kend. Het intermezzo is rbythmisch bevallig l
en geestig -bewerkt. Het derde deel echter,
met zijn schoone expressieve melodieën en zijn
fijne canonische bewerking tustcben de Ie
viool en violoncel, staat voor mij het hoogst.
Het is hierin vooral, dat men den componist
der zoogenaamde Neu I)eut>ehe Schule ' uit
kan kennen. Het Finale viel een weir.ig af
na het mooie Adagio. De andere werken van j
het prograrnnu waren Beethove;.'s derde
Leonoi e-ouverture, Wagner's
Lohergrin-voorspel en Strauss' don Juan. Allen werken,
waarmede ons orchest eer inlegt en die dart
ook uitstekend werden uitgevoerd. Vooral
Wagner's Lohennrin- voorspel verwekte e; n
storm van toejuichingen. |
ANT.
Het eeuwfeest vari Schiller's
?' Wallenstein '.
Ter herinnering aan de esrste opvoerina
van \VaUe>tët,ciii's L-xjer op 12 October 1798
heeft men in het Goethe- Sohillar-archief eene
kleine tentoonstelling georginiaccrj v.in stuk
ken en bescheiden, die op de
tooneelgeschi«denis van Weimar betrekking he'iben. Men
vindt daar o. a. de programma's van do eerste
opvoering der Waüenstain- trilogie te \V«imar i
en te I/iuchstR It, een klain pUati-je, dat in
bet einde der vorige en hst begin van deze
eeuw eene zekere vermaardheid bad als bad
plaats, en waar lv;irl August dikwijls des zo
mers met zijn hof en zijn hoftheater heen trok.
Op de eerste voorstellingen te Lauchstadt
hebben de volgende brieven betrekking.
Wohlgeborener Herr
Hochgeehrter Herr Hofkammerrath,
H. Geheimrath Göthe schrieb mir, dass Sie
meine drei Stiwke in Lauchsiilit wollen spiel
len lassen, und dass ich schon deshalb die
zwey ersten, die ich in Handen habe, zusenden
n,öuhte. Welche Sicherheit man mif auch von
Seiten des Theaters versprechen móchte, dass
das Manuscript nicht in andere Hiinde komint,
so babe ich doch verscbiedene Gründe, warum
ich die Vors'ellung dieser Stüeke in dortiger
Gegend nicht gerade wünsche und kann des
halb in<-ine Einwilligung nur bedingungsweise
geben. Diese B«dingung ist, dass mir von den
«Piccolomini" sowohl wie von dem «Wallen
stein" die zweite Kasseneinnahme accorJirt
werde, der.n ob ich mir gleich eine Ebre
daraus gemacht habe und auch ferner inachen
werde, den Ilerrschaften in Weimar meine
Stiicke zu produziren, so habe ich gegen ein
anderes l'iiblikum diese Rücksicht nicht und
statt derselben musz also der Vortheil
eintreten. Sollten Sie aucb unter dieser
Bedingung noch geneigt sein, jene Stüeke in
Lauchsiii'Jt spielen zu lassen, so wollte ich mir,
ausser den röthi^en Vorsiehtsmassregeln in
Ansebung der Manuscripte, noch dieses in
Betreft' der Hollenvertbeiiung erbitten, dass die
Thekla, die nun neu zu besetzen ware, inkeine
andere Iliinde komme als der Madame Voss,
die Rolle des Fiii'ilein Neubrunn aber der
Mlle. Maticzfick zugetheilt werde. Mit
vollkommenster Iloehachtung habe ich die Eire
zu verharren
Ew. Wohlgeboren
gohorsamster Diener
J e n a, 7. Juü99. SCHILLER.
*
Wohlgeborener
Verelirungswurdiger Ilerr Ilofrath.
Ich bekenne hiermit den Empfang der bei
den Manuscrip fi: «Wallenstetrs 1/iger" und
«Piccolomini'', die mir gostern mit der
fahrenden Post ziu-ekommen sind. Ich danke
geborsamst dafür, werde sie zn seiner Zeitin
die Hiinde des Souffleurs Seyfarth, der für
deren Sicherheit sich verbindlich gemacht hat,
sicher beiliefern und trage keine Bedanken,
im Namen der Theater-Commission, die von
Ew. W. in der schiitzbaren Zuschrift vom 7.
Juli angezeigten Bedingungen, unter welchen
^Piccolomini" und »Wallenstein" auswiirts von
der biesigen Gesellschaft aufgeführt werden
darf, hiermit zuacceptiren. . j
Ich bin 4
Ihr
W., den 9. Juli '99. K(irms).
* *
An Ilerrn Ilofrath Schiller pp.
in Jena.
Ew. Wohlg. Meisterwerk bat von H alle und
besonders von L^ipzig eine M«nge Galehrte
und Ungelehrte nach Lauchsta It in Bswegung
gesetzt und hat aügemeinen liaifall gefunden.
Schade, dass das Haus wenige menschen fassen
konnte. In der Buylage iolgen nun der
We.yraucb, die Myrrhen pp., was jene
Morgenlander dem neugeborenen Kindlein mitgebracbt
haben, dessen Klarheit sie in einem quasi
tall wo doch der Ochse und der Esol
sichtbarlicb nicht gegenwiir-tig waren, sehen
wollten. Verschrniihen Ew. Wohlg. diese G iben
nicht und nehmeu bey dieser Geiegenh.e:t dia
Versicharung meiner volkommensten Hoch. . .
W. Aug. '99. K(irms)
Frey mit 250 Tbaler courant.
* *
Jena, 27 August 99.
Mit groszer Gen ttthsergötzung habe ich das
ansehnliche Lsgat in Empfiing genomm«n, das
mir der alte hochselige- Herzog zu Friedland
trotz seines scbnellen HintriOs zu Eger
verinacht bat und ich saaje E .v. Wo!g. als Ex
-icutori TestanieMi den verhindlicliste:, Dank dafür.
Móge seine Asche dafür in Frieden ruhen und
sein Nahme bei der Naehwelt leben. Diese
Herzsnirkung gibt mir bei meinem jetzigen Ge
schafte doppelten Muth und wird nicht wenig
dazu beitragen, es zeitig zu fórdern.
Ilocbacbtungsvollst verharre ich Ew. Wohlg.
gehorsamster Diener
l1'. S<'HII,LKR.
liiniiliiiMliiiiiluiMiiiiiiiiiMiiiiiiiiiniln
DAMEjS.
Een treint stnEje gescMeiltnis,
't Is Zaterdagmiddag. Overal is men in het
kleine dorpje in de weer, om vóór den
algeoieenen rustdag alles iii en om huis eeii groote
schoonmaakbeuit te geven. In gindseh
arbeidershuisje is de ijverige huisvrouw reeds van dat
het begon te dagen, in touw geweest, om ook
.haar buisboeltje zoo'ii txtra weekbeurt te geven,
doch nadat zij met man en kinderen een sobtr
maal genuttigd beeft, is zij naar 't, land van een
buurman gegaan, om voor dezen tegen eene kleine
belooning de aardappelen, die met bet rooien
boven den grond geworpen zijn, op te zoeken
<en soort bij soort, groot bij groot en klein bij
klein, in korven of zakken te doen. Gemakke
lijk is dit werk niet. Bakkende en langzaam,
stap voor stap, voortloopende, zou niemand het
uithouden. Kruipende op den barden, oi:gt lijken
grond vordert dit werk het best. Maar als dan
de zon zoo waterig schijnt en zoo steekt en
brandt, dan is zulk voortbewegen moeilijk, zeer
moeilijk werk. En terwijl Grietje zoo tobt en,
met de eene hand zich zelve steunend, de mand
of zak r.aast zich voorttrekt en verder vult met
de vrucht, die weldra weer voor zoovelen de
eenige voeding zal zijn, is haar hoofd vol
gedachten en haar zoo warm kloppend
moederhart overvol van zorg en vrees.
O zeker, zij is bizonder gelukkig. Zij heeft
werk gevonden vlak bij haar huisje; zij kan 't
hooren als hare kindertjes wat heel luidruchtig
zijn, als er ruzie dreigt te komen tusschen de
kleinsten en 't tienjarig dribbeltje, dat bij moeders
afwezigheid het toezicht op klein broertje en drie
zusjes beeft; zij kan, als 't jonge hulpmoedertje
't roer niet geheel "recht houden kan, ter hulpe
snellen desnoods desnoods; want 't is beter,
bij 't werk te blijven. Als de werkgever eens
komt kijken, dan mist zij niet graag in de rij...
Toch zou zij o zoo graag nu en dan eens
om een hoekje kijken, hoe 't gaat in het kleine
vertrek, waarin al hare bezittingen geborgen
zijn, waar zooveel is, waaraan kleine kinderen
zich kunnen bezceren of waarmee ze in een
ommezienlje zooveel onheil kunnen stichten. De
messen zijn goed weggtborgen, dat weet zij zeker ;
vuur brandt er niet. Alleen in eeii roodsteenen
komfoor liggen twee doorgebrande turven, waarop
een keteltje water kookt. Straks toch komt de
reeds hoogbejaarde grootmoeder thuis, 't Goede
mensch torscht twee dagen in de week met
bollekorven aan een juk, om ook nog een
dagbuurtje te winnen. Straks komt zij 't huisje
van Lare dochter voorbij en hoopt daar een
verfrisschend kopje te vinden, natbezweet en
doodmoe als zij is van den zwaron last. Maar
dan dient er kokend water te zijn als zij komt.
't Tienjarig kleindochtertje mag, als »heppe"(l)
komt, 't thee&toofje aansteken en theezetten
('t schepje thee heeft moeder reeds in den
trekpot gedaan) en dan mag zij inschenken; doch
??zoo luidde de waarschuwing van moeder:
als grootmoeder in slaap valt, laat baar dan
even rusten, 't oude sloof. Zij heeft een beetje
//rust nog haast noodiger als drinken.''
Dit laatste zou 't moedige oude vrouwtje
klein maar zoo kregel, om ook iets te ver
dienen niet zoo gereedelijk toestemmen!
Toch gebeuit het, zooals Grietje verwachtte:
grootmoeder kwam, dronk een kopje van de
haar door haar kleinkind ingeschonken thee en
sliep in onder het geraas van vijf spelende
kinderen. Wel een kwartier dommelde zij met
het hoofd voorover op de over elkaar geslagen
armen voort. Toen deed eeu wat heel luid
gekraai van den jongste haar plotseling ont
waken, en nu stond zij dadelijk op, dronk
haar kopje leeg en maakte zich weer voor den
verderen toclit gereed. Maar eerst nog even
om zich heen gekeken, of ze ook iets doen of
zeggen kan in 't belang van al dat kleine
goedje, bewaakt door een tienjarig kind.
Weet je wat," zegt ze goedkeurend knik
kend tegen 't jonge moedertje, dat haar Irotscb
vertelt, welk aandeel zij vandaag na schooltijd
?weer had in 't schoonmaken van elk stuk, en
hoe zij nu nog even den vloer dweilen zal,
opdat moeder dit straks, als zij thuiskomt, niet
zal behoeven te doen; weet je wat, kindlief!
laat de trekpot maar zoo stilletjes op het stoofje
//staan. Jantje kan in zijn schommelstoeltje er
niet bij, en die thee is nog niet af; moeder
kan nog een kopje krijgen, voordat vader komt
en de koffie wordt klaargemaakt. Zij zal 't
zeker heel graag hebben .. .."
En nu nog gauw de kleinsten een kus
ge
(1) Beppe = grootmoeder.
geven en den last, uiit in fUuurlijken maar in
vollen zin des woords op de schouders genomen.
Daar strompelt het oudje heen ! Iri 't voorbijgaan
roept, zij haar kilid nog toe, dat alles daar binnen
wél is ....
Jantje, 't kleine broertje, kraait van pret. Zus,
de groote zus, zal uu di u vloer dweilen eu
omdat het tchomnielstoelije, Jautje's hobbel
paard, haar daarbij in den weg staat, zegt zij
speieml: ,/weg paard, gauw! op zij bruint ju!"
eu schuift broertje meteen naast de tafei, waar
onder eeae mat ligt, die van morgen reeds
gereinigd werd. Nu dweilt het kleine, handige
ding elk pltkje half eu heel vervelooze plank.
Alles glimt na dit waterbad; de uitgespoelde
en uitgewrongeu dweil moet, uog even 't over
tollige nat, in zich opnemen. Even maar, vlie
ei.svlug spoedt, »groote zus" zich naar buiten, naar
»het stap," en spoelt eu scLudt de alheldeider
wordende dweil....
Een kreet, een verschrikkelijke, hartverscheu
rende kreet doet der ijverige aardappeleu-zoekster
het bloed in de aderen stollen.
O God, wat is daar toch gebeurd?!!! Zóó
erg gilde haar Benjamin nog nooit. Haar oudste
komt haar tegemoet snellen, nu zij m razeudcn
angst zich huiswaarts f-poedt. O moeder, moeder!
kom ! kom toch gauw ! . .. . Ons Jantje .. . ."
Zij luistert niet, de arme moeder. Reeds heeft
zij de woning bereikt eu genoeg gezien door
de ruiten: haar lieveling, haar Jantje, staat
daarbinnen in de vlammen. Hij heeft het stoof je
met den trekpot aan een tipje van het matje
waarop bet stond, naar zich toegetrokken eu
over zich heen gehaald. Reeds zijn de weinige,
dunne wollen kleertjes hem van het lijfje ge
brand .... reeds hebben hoofdje, rugje, bandjes,
armpje?, voetjes diepe wonden eu nog woedt
de vlam.
lu een oogwenk heeft de radelooze moeder
een emmer water over liet van pijn krimpende
kind uitgestort en alle vuur gedoofd, maar slechts
voor 't gezicht. Het gillen en schreeuwen wordt
krijten en ailengkens steunen en jammeren,
zachter en zachter, totdat na IS uren van
duldelooze pjn, harde koortsen en wilde
ituip'rfkkingen, trots doktoraleu bijstand en
verpleging naast vaderlijke eu moederlijke ver
zorging, de dood kwam als een vriendelijke ver
lossing uit nameloos lijden, uit niet te beschrijven
ellende.
# ^ *
Een stukje gesMc'hhix. Helaas ja, ren//waar
gebeurd'' verhaal is 't geen ik u hier schetste,
akdig waar, en als het niet het, kind van een
daglooner in een onzer Friesche dorpjes was
geweest bij dat soort, lui, verzekerde iemand
ons op kouden toon, gebeurde zoo iets wel
meer! dan zouden de bladen er veel van
geschreven hebben, en mee ctschreid hebben,
omdat het zóó akelig was. Doch uu werd het
in hoogstens vier of acht regels, tusschen al 't
andere //nieuws" in verteld, cu die iemand die
ons zei, dat zoo itts" bij die soort lui" geen
zeldzaamheid was, voegde er hij: dat is nu
een goede reclame voor het
//\Vaxine-theelicht!" en toen zei bij mij knipoogend goeden
dag en ging heen.
Lezers! lezeressen! geloof me, voor d;V, doel,
voor reclame schreef ik deze regelen niet.
Als de ouders van 't zoo noodlottig omge
komen kindje wisten, dat er zulk een gezellig,
geen toezicht behoevend, niet walmend, niet
uitwaaiend, «geheelgevaarloos" theelicht bestond :
't zou hen toch niet baten; want de aankoop
van cae doosvol zou hen een halve
winterdaghuur van den man, een geheel daggeld van de
vrouw kosten, en dat ieder voelt dit wel,
hoop ik kan de kas niet lijden, het zou be
spaard moeten worden op de voeding, die toch
reeds, nu. reeds, straks nog erger als 't weer
winter is, uit aardappelen zal bestaan, in den
nawinter uit eene nauw berekende portie, omdat
gewoonlijk de voorraad op"'is, voordat vader
weer geregeld verdienen kan.
Geen reclame dus voor dat nieuwe licht, door
u en mij gekend en geprezen, maar wat dan ?
Eene opwekking, om mee te strijden voor de
idee van meuschelijk recht, óók voor den arme
en armste, op een familieleven, waarbij vader"
genoeg verdient, om de zijnen te geven wat zij
noodig hebben, zonder dat moeder" eene dubbsle
taak te vervullen krijgt: rst, in huis en dan
nog daarbuiten werkzaam te moeten zijn, terwijl
thuis een kind op kleinere kinderen past.
De MOEDER in het gezin, dat is ons ideaal.
Leeuwarden, G. C. STELLINGWERF
September '98. JENTIXK.
Mode. l',ij (ietiï'fK
De oui'xjii'üng
Rcccjttcn.
der
Knutselwerk.
oorriitycii.
Waar de richting der modo heenwijst wat
de coupe betreft, is niet juist te zfggpn ; maar
zeker is het, dat moeielijk eenvoudiger vorm
van rok bedacht kan worden dan op htt
oogenblik in zwang is. Het wachtwoord is
souple, lenig, afhangend rn omwikkelend. De
stof kiest men bij voorkeur slap, de coupe
aan alle kanten schuin geknipt, de lengte iets
te groot opdat de plooien op den grond liggen,
de rokken zoo weinig en zoo slap mogelijk;
het ideaal is dat de lijn van den rok de lijn
van de gestalte volgt. Uit japonrokken van
vorige jaren kan men eenvoudig de zware
voering wegnemen c." de ^;ok-n laten hangen ;
met een paar plooisels onder om den rok zijn
ze als nieuw.
De volant en forme zal niet lang meer
blijven; men begint de rokken uit n stuk
te maken. De naad daarbij komt niet, a!s
vroeger, van achteren, maar op zij, een weinig
vóór de linker heup. Daar is n streep, die
naad, split en zak vormt en met een klein
strookje bedekt wordt. Deze vorm wordt
eenigzins profaan genoemd »tuni que de Jésus1',
wellicht naar het »iiemd zonder naad" dat te
Trier of elders bewaard wordt, en schijnt
als model voor den winter door de couturiers
te worden aangenomen. Een bezwaar is, dat
wie maar eenigzins te breede heupen, te veel
embonpoint heeft, haar niet dragen kan ; de
strakgespannen stof', schuin geknipt, verraadt
of overdrijft zelf alle te ronde lijnen, Van
onderen kan men de stof zoo ruim nemen als
men wil, ofschoon .20 a 3.oO de grootste
omvang is ; men verplaatst dan de plooien
naar achteren of ter zijde, al naardat men
meer of minder breedte mooi vindt.
Dit alles geldt effjn japonnen, waarvoor de
zeer breede stoffen dienen. Van meer gekleede
en versierde zijden toiletten daarentegen, is
de rok mei-stal door qüillfs, incrustaties,
stukjes a jour, entredeux, volants, garnituren,
zoo verdeeld dat men daar ook niet van bant n
maar veeleer van stukjes of mozaïek kan spreken.
Eene versiering voor dezen winter, ook voor
rokken van laken, dameslaken en dergelijke
stoiïen, zijn incrustaties van tulle met groote
patronen. Uit het laken worden eenvoudig
groote figuren uitgeknipt, de stukken tulle
daaronder genaaid en de rand met een zijden
koordje of feston afgemaakt. Onder de tulle
is de voering van gekleurd geglaceerd taf; als
de a jour liguren klein zijn, kan men er ook
wit satijn onder plaatsen.
Het huis Paquin geeft als mode voor den
winter aan: een tunica tot halverwege den
rok, door een ceintuur saamgenomen ; maar
men ziet ze nog niet.
Uit Caux, aan het meer van Genève, werd
de vorige week aan een Duitscb blad ge
schreven : »Het is hier beneden warm, dus
men zoekt booger op de frischheid. Verleden
Zondag waren niet minder dan drie volle
treinen de Hochers de Naye opgestoomd; men
kon er op 2000 meter hoogte een heerlijk
uitzicht genieten. Er was een redelijk inter
nationaal publiek om 12 uur bijeen, toen men
plotseling een buitengewone beweging in de
groepen kon waarnemen. >;Voila la grande
Sarah Bernhardt" werd er heen en weer ge
waarschuwd. »Die daar, in het wit, die vooraan
gaat!" En nu kreeg men een allerliefste kleine
tooneelvoorstelling, »Sarah montant les rocbers
de la Naye." Met jeugdige veerkracht stapte
zij langs de steile paden omhoog, met de
collega's en vriendinnen die haar den vorigen
dag te Montreux als «dame aux camélias"
hadden bijgestaan als gevolg ; tweemaal moest
zij rusten tusschen het hotel en den top. Al
wat aan photografeertoestellen beschikbaar was,
werd gericht op het punt waar »zij" moest
aankomen. De stoet naderde, voorop de im
presario, die vreeselijke blikken naar al de
amateurs met hun camera's zond. Toen »zij"
zelf, in een wit openhangend rlanellen jacquet
met capuchon, hoed met hanenveeren a la
bersaglieri. Zjj vond het natuurlijk heerlijk,
ook hier, 7000 meter boven de zee, zoo
gefêteerd te worden. Zij was er dan ook dank
baar voor ; de bewonderaars werden beloond.
Bij het afstappen van de hoogte een geïm
proviseerde wedstrijd met eene «oudere" collega,
die zeker de moederrollen vervulde en in een
draagntoel bovengekomen was. 'Poen een licht ;
gracieus ovcrbuigen tot de zittende darne, een j
kus, een \<>or allen hoorbaar, welluidend : »,i
fout LI l'heure !" en het afstijgen ging even
schilderachtig als bet opstijgen. Dit gracieus
samenvatten der rokkei', die trippelende, jeug
dige gar.g, dat kinderlijke, heldere jubelen,
toen een muilezel bij het Lö'.el xijn melodieuse
stem ter begroeting klinken liet en een vroolijk
acteur hem zijn compliment maakte,?waarlijk
da voorstelling was meer waard dan een on
beleefd Zwitser vond: -ri vaut quinze sous
au moins."
* *
TT
Velen, die gaarne eenig liefhebberijwerk
zouden doen, laten zich terughouden door het
gewetensbezwaar : wanneer ik schilder, borduur,
snijd, draai, kerf, spijker, brand of ander
versieringswerk doe, iu plaats van mijn cadeautjes
kant en klaar te koopen, onthoud ik daarmede
niet aan eenige arme menschen bun verdienste 'l
Dit bezwaar intusschen behoeft maar heel
weinig te gelden Vooreerst besteedt gewoonlijk
iedereen aan cadeautjes juist wat bij op dien
tijd ervoor beschikbaar heeft; wint men wat
geld uit door ze.f te werken, dan geeft men
des te grooter of te meer cadeaus, en brengt
dan toch bet bestemde onder de menschen.
Daarenboven, wat men aan tijd overhoudt, be
steedt men dan weer aan haken, breien, naaien,
alles werk waarmede ook armen hun geld
konden verdienen. Maar er staat nog iets
anders tegenover. Door zelf den eigenlijken
handwerkers- en handwerkstersarbeid te doen,
te timmeren en te spijkeren, te draaien en te
schilderen, te vergulden en te bekleeden, krijgt
men eerbied en waardeering voor zulk werk.
Wat de opvoeders tegenwoordig voor de jeugd
eiscben, wat de »s'<ijd" voor een deel beoogt,
wordt aldus bevorderd ; wie zelf getobt beeft
met weerspannig materiaal en eerst na oefening
en inspanning wat redölijks verkregen beeft,
za! later geld en lof over hebben voor goed
werk en den arbeider zijn loon waard rekenen.
# *
*
Een Arabische legende verhit aldus den
oorsprong der oorringen : Abraham, de aarts
vader, had, nadat S.ira hern hare dienstmaagd
lljigar gegeven had, nog minder vrede dan te
voren. Sara was nu jaloersoh op llagar, en
zwoer, na Ismael's geboorte : »Ik zal geen rust
hebben en u geen rust gunnen, voor ik mijn
banden gewasschen heb in haar bloed '."
De aartsvader was ongerust, want Sara had
nu twee redenen om llagar kwaad te doen,
haar jaloezie en baar eed. Wat te doen '{
Hij verzon een-e list, zooals ze meer in
Oosterscbe boeken voorkomen. IIij bedacht, llagar
geringe, ongevaarlijke wonden toe te brengen,
een gaatje in ieder oorlelletje, en noodigde
Sara hare banden te wasschen in het bloed
dat daaruit vloeide. Zy moest daarmede
tevreden zijn.
Maar nu weende de mishandelde llagar. Om
haar te troosten nam de aartsvader twee kost
bare gouden ringen en versierde daar de twee
gewonde ooren mee. Dit was de uitvinding
der oorringen. Maar Sara, hare mededingster
met die prachtige ringen ziende prijken, achtte
zich nog meer beleedigd ; nu was de tijd ge
komen dat zij llagar uit bet huis wierp en
baar met haren zoon Ismael de woestijn in
zond. De legende zegt niet, of' zij haar nog
eerst de oorringen afnam.
* *
*
liiissische vlade. Men braadt appels, neemt
er de schil en de klokhuizen af en wrijft ze
tot moes; klopt per appel twee eiwitten tot
schuim, en mengt dit met suiker en (per ei
een theelepel) rum ; op 5 appels rekent men
18 gram gelatine, in ' i liter appelwijn opge
lost, en roert dit er door. E?e.
"i mm in niiiii i MilliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHlM
nqczonczn.
a
iiiilllliiiiimiliiHiiiiiiiiiiiiiiiiMiiliiiiiiiutiiiiiiiiiininiiiiiiiiniiitHnniii
Ten bate ?an net pbliet en fle naaisters.
Zou werkelijk aan het publiek voor een
groot deel de schuld liggen, dat er zulke
schandelijk lage loonen worden uitbetaald in
het confectievak ? Zouden die lage loonen
ontstaan zijn door de vele aanvragen naar
goedkoop werk? Ik geloof het niet, het
publiik beeft niet (jerriHiyil maar is aangenaam
fvrrnxt geworden, door de goedkoope artikelen,
die bet werden aangeboden; dat was verlei
delijk en er werd van geprofiteerd, vooral door
biiismoodïrs, met weinig middelen, en overkropt
met nan'werk. Hoe nu hierin verandering te
brengen ? door te zeggen: »wij koopen niet
meer voor zulke lage pi ijzen?" Maar wie
waarborgt ons, dat. als wij meer betalen, dat
peid in den zak der naaisters terecht komt?
De gewetenloozu werkgever, die zijne werksters
afbeult, z:il er geen ge weten szaak van maken,
het rneerderu bedrag, dat hij ontvangt, op te
strijken, en in zijn vuistjt) lachen om bet
publiek, dat hij zoo aardig om den tuin leidt.
Men zest: ->vraagt in elk magazijn een opgave
van het loon voor elk artikel." Maar weiken
waarborg alweer beeft men, dat het werkelijk
uitbetaald wordt; zoo gemakkelijk is bet
immers voor den verkooper, zich niet aan die
lijst te houden, onder allerlei voorwendsels,
nieuwe werkelijke modellen, enz. Als de
naaisters maar klaijgden, maar dat doen zij
niet spoedig, omdat zij vreezen haar werk te
verliezen. Zoo blijft alles bij 't oude. De
eenige radikale verbetering, dunkt mij, zijn
winkels als de «Voorpost" of winkels voor
huisarbeid, zooals Vera dio bedoelt. Dan vervalt
de tusscbenhain.l, de naaister krijgt direkt haar
loon van bet publiek, en beide zijn daarbij
gebaat. Mogen deze winkels hoe langtr hoe
ineer op vele plaatsen verrijzen.
A LH. v. L.
Fu.
OslÉiug tot
In het nummer van d October j]., van h?t
WeelMud, komt een ingezonden stuk voor van
M^j. Geertruida Carelsen, tot aanbeveling van
de school »Sempercrescens" te Bussum, voor
meisjes die daar opleiding in het vak van
tuinbouw kunnen genieten.
Reeds vroeger is die inrichting in uw blad
met i: genomeuhfeid begroet geworden.
Nu wil ik, van mijn kant, niets afdoen,
geachte redactie, aan het gegronde der aan
den dag gelegde ingenomenheid met die school,
maar tóch zou ik het wel wenschelijk geacht
heboen, zoo we vóór alles, óók de vraag hadden
mogen zien opwerpen en zien beantwoord :
»Welk nut hebben do meisjes van het haar
te Bussum bijgebrachte onderricht," ais zij
die voorbreidei.de schon] straks, als bekwamen,
verlaten zullen hebben ? Kan die bekwaming
baar dan een toekomst, tot zelfstandig levens
onderhoud, openen ? Ik bedoel nu niet aan
enkelen, die, vermogen bezitten en, uit
liefItili/njrij dit vak wenschen te gaan beoefenen,
of wel zich aan verspilling van geld kunnen
blootstellen, noch aan haar, die kapitaal heb
ben, voor het vestigen voor eigen rekening
van een onderneming of' zaak ; maar ik bedoel
de onbemiddelden onder haar, die reeds lang
naar het verkrijgen van een eigen levensonder
houd hebben uitgezien, en het eenige geldje
dat zij nog bezitten, aan die bekwaming zouden
willen besteden. Vóór alles, dunkt mij, gelden
hier, als hoofdvragen ter beantwoording, de
volgende :
Hoe staat het met de commercieele zijde
van dit vak ? Biedt het gelegenheid aan velen,
om een burgerlijk bestaan er in te vinden?
Hoe is het gesteld met den bodem in ons
land, als zicb deze tak van handel en bedrijf
aanmerkelijk zou willen gaan uitbreiden, om
aan producten van boomkweekerij,van
vruchtenen groantenbouw te geraken ?
Biedt ons land daartoe nog genoeg gereed
liggend terrein aan, om de r raag naar die
vruchten, door aanbod te zullen kunnen
voldoen ?
Hoe nu echter het antwoord op alle deze
vragen gevonden ?
Hoe gaarne zou ik vakman wenschen te
zijn om velen zoekenden in dezen, den juistdn
weg te kunnen aanwijzen of wel hun dien af
te raden.
Mijn verzoek richt zich daarom aan dezen
of genen deskundige, of hij, ter wille van die
velen die, met liefde tot dit vak zijn bezield,
en er zich gaarne een toekomst in zagen
geopend, haar met zijn advies zou willen ko
men bijstaan ?
Met dank voor de plaatsing van deze regels,
Hoogachtend,
Breda, 10 Oet. '98. A. MERCIEU.