De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 23 oktober pagina 1

23 oktober 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1113 DE AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, t'r. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tcgeuover liet Graud Café, te Parijs. Zondag 23 October, Advertenliën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel a 0.40 Annouocs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUBOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I M H O V D VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Amendeeringsbeperking, door mr.J. A. Levy. Aan de Koningin. Partantpourla Syrië. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN: Een schandaal, door D. Stigter. (III.) KUNST EN LETTEEEN: Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. Chansons d'amour", door B. "W. P. Jr. Arnold Leopold Hendrik Ising, door dr. Jan ten Brink. (m. portr.) Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. WETENSCHAP: Benige beschouwingen naar aanleiding der intreereden van dr. Beek over de latere Latiniteit, door A. Diepenbrock. FEUILLETON: De geest der markiezin van Appleford, uit het Engelsch, door Jerome K. Jerome. (Slot.) ->? RECLAMES. VOOB DAMES: Allerlei, door E?e. Ingezonden. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. ALLEE LEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. HiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniininMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiii Amendeeringsbeperking. Er schijnt bij de kerkelijke partijen eene poging in aantocht om het grondwettelijk amendeeringsrecht der Tweede Kamer aan banden te leggen. Men wenscht namelijk der Kamer het recht te ontnemen om op de begrooting een post te brengen of te verhoogen. De Tijd opende het vuur tegen dit «kwade inkruipsel in onze constitutioneele instellingen." De Nederlander ?volgde. Met overneming in substantie van diens betoog, kan men in eerstgemeld orgaan, dd. 12 October jl., eene opwekking aan de anti-liberale kamerleden vinden orn «principieel'' tegen budgetverhooging zich te verzetten. Die ieden toch wenschen: »de macht van het Parlement niet in strijd met den geest der Grondwet uitgebreid te zien." Deze zaak heeft eene geschiedenis, die ik kortelijk vermelden ga. In de zitting der Tweede Kamer van 25 November 1887 (Handel, blz. 209), bepleitte nu wijlen de heer Farncombe Sanders de wenschelijbheid voor ons, om ten aanzien van bepaalde sommen of memorieposten, bij de begrootingsgebruiken van Engeland ons aan te sluiten. Hij deelde mede, dat in bedoeld land die zelfbeperking was ingevoerd bij het reg lement van orde (Rules of the House of Commons), en dat Gladstone de gaandeweg ingeslopen gewoonte van budgetverhooging had genoemd: eene inbreuk op het prero gatief der Kroon. De slotwoorden van Gladstone, door den heer Sanders geciteerd, en in de Handelingen (blz. 270) gecursi veerd, luidden: »Hier hebben we dus een ^werkelijk geval, waarin de macht der Kroon i>grootelijks en op zeer schadelijke wijxe verzwakt is." Zóó zegt Gladstone inderdaad, edoch hij laat er opvolgen: »Maar dit is eene macht, »die waarschijnlijk geecerlei deel uitmaakt »van een prerogatief in eigenlijken zin «(properly so called). Wij vreezen, dat zij »op geenerlei statuut berust, maar enkel »op een verstand igen en zelf beperk enden «regel van het House of Commons zelf. »De Kroon, als zoodanig, heeft er onrnid«dellijk belang, van welken aard ook, niet »bij" (W. E. Gladstone. Gleanings of past years 1875 8, London, 1879, blz. 82J. Voor de weglating dier woorden schijnt dus een goede reden bestaan te hebben. Daardoor namelijk was de opvatting van den heer Sanders, als zoude in Engeland de budgetverhooging inbreuk maken op de macht der Kroon, weerlegd, en vi el weerlegd door Gladstone. Bij onderzoek, bleek mij nog meer. Te weten, dat ook daar te lande de bevoegdheid der Parlementsleden tot bud getverhooging ongetwijfeld bestaat. In het standaardwerk van Anson leest men: »Het is geoorloofd voor ieder lid van het «Lagerhuis het voorstel te doen tot een «besluit te dien effecte, dat 's lands geld »nuttiglijk wordt uitgegeven voor doelein«den, aangewezen in het besluit; en bijal«dien het Huis zijne goedkeuring hecht >aan het voorstel, alsdan verplicht het «zich tot eene algemeene goedkeuring van «zoodanige uitgave. Maar het zou niet «zijn overeenkomstig de regels van het »Huis, dat een individueel lid het voorstel «deed, om eene bepaalde som toe te wijzen »voor een bepaald doel; een zoodanig «voorstel kan alleen uitgaan van een «Minister der Kroon." Wat is nu echter het karakter van dien regel ? Hebben wij hier temet met een beginsel der Engelsche constitutie te doen? Allerminst. Anson vervolgt: «Maar de «regel is niet wet. Gelijk alle andere «besluiten of standing orders (Reglementen «van orde) van ieder der beide Huizen, is «het een regel aan zichzelf opgelegd, «gemaakt door een openbaar lichaam als «richtsnoer van handelen. De regel kan «precies even gemakkelijk veranderd wor«den als een regel van de cricket club van «Marylebone." (W. R. Anson. The La w and Custom of the Constitution. Part 1. Parliament. Oxford 1886, blz. 233, 234). Slotsom derhalve: 1. de rechten der Kroon zijn niet in 't spel; 2. de regel geldt voor petities, niet voor moties (b.v. memorieposten); 3. de regel steunt op een reglement van orde. In substantie, deelde ik deze slotsom van mijn onderzoek aan de Kamer mede (zit ting van 22 December 1887. Handel, blz. 627) met letterlijke aanhaling van den tekst der Rules. Toen dit geschilpunt tusschen den heer Sanders en mij eenigerm&te vergeten was, bracht laatstgemelde opnieuw zijn princi pieel bezwaar tegen budgetverhooging te berde (zitting van 4 Dec. 1891. Hand. blz. 325). Thans stond hem evenwel de Minister van Buitenlandsche Zaken, van Tienhoven, te woord: »Ik geloof inderdaad «dat een lid dezer Kamer, volgens de »constitutioneele beginselen van ons land «het recht heeft om amendementen voor »te stellen: ook tot het maken van een «brug, een kanaal of eene sluis, indien «ontwerpen daaromtrent aanhangig zijn. «Ik zelf heb het vóór eenige jaren, toen «ik de eer had lid dezer Kamer te zijn, «bijgewoond, dat het gebruik maken van «dat recht, ten opzichte van kanalen, ten «gevolge had, dat een geheel stel van «kanalen, dat was voorgesteld, viel, en >daarmede zelfs eene geheele Regeering." «Of het wenschelijk is dat \an het recht »van amendement in sommije gevallen «gebruik wordt gemaakt, dairover kan «verschil van gevoelen bestaan, maar dat »het volgens onze constitutie met recht kan «en mag geschieden, dat staat bij mij vast." (Hand. blz. 326). Uit deze even juiste als onbewimpelde verklaring volgt, dat het zogenaamde «inkruipsel* niets meer of minier is dan de uitoefening van een onbetwistbaar grondwettelijk recht. De Tijl, die zoo vriendelijk is voor «den geest eer Grond wet* op te komen, tegen de nachtsover schrijding van het Parleme^ miskent dien geest, en tracht eigendunkelijk de constitutioneele bevoegdheden dar Tweede Kamer te besnoeien. Tegen het principieele strevei van De Tijd c.s., heb ik vier principiee* beden kingen. Vooreerst, uit het oogpunt vai wetge ving. IQ de constitutioneele monachie is de koning, wetgever. Over deninhudder wet evenwel moet hij met de Vtksvertegenwoordiging zich beraden. Oer den inhoud, onbeperkt. De voorgestelde ieperking komt alzoo rechtstreeks in btsing met de artt. 128 en 11G Grond we, die van »wet« sprekende, geenerlei grens stllen. Ten tweede, uit het oogpunt van aiendeeringsrecht. Dit recht wordt in arl!12 Grondwet toegekend, wederom in den Rest uitgebreiden zin. Neen, zegt De Nedeander: naardien 5 leden, krachtenshet Regiem, van Orde, een amendement moen steunen, kan n lid alleen een amelement niet in beraadslaging doen bren-n. Er is dus beperking, bij Regl. van Ole. De Nederlander vergist zich schromek, en zonderling, dat dit orgaan op dit pit zich vergist. Krachtens art. 112 Groiwet heeft niet n lid, maar de Twde Kamer het amendeeringsrecht. Had ei lid dit recht, het voorschrift der 5, in lt Regl. van Orde, ware ongrondwettig. Gek de Grondwet nu luidt, is dat voorschrt eenvoudig het middel om den nationali tijd niet met onbekookte amendement te doen verbeuzelen. Maar, vervolgt de Nederlander, ook » «den omvang van het recht van amei «dement vindt men begrenzing.* Mag i vragen, waar men die vindt? Of doelt c, Nederlander op het onderzoek der Kamei of een amendement soms de mantel is voo een -zelfstandig voorstel ? Dit is niet be gre.nzïng van het amendeeringsrecht. maa precies het omgekeerde. Het is bewaking daarvan, door te zorgen, dat hetgeer. amendement zich noemt, lijkheid dit zij. aan die waarheid als een koe heeft ge twijfeld. Het zou er knus toegaan, in onze Kamer, indien het anders ware. Pas de leer van de Nederlander toe op het eerst voor de hand liggend grondwets artikel: (116). De Staten-Generaal heeft initiatief, onbeperkt. Zou nu het Regiem. v. Orde mogen zeggen: ik verbied den leden zoo'n onbeperkt initiatief, dat Jangwijlig en vervelend is; voortaan zullen zij alleen over districtsbelangen voor stellen kunnen indienen? Mij dunkt, de bode zelfs der Kamer zou er om lachen. Het ligt, zou men zoo zeggen, vlak voor de hand: beperking door de Kamer van grondwettelijke bevoegdheden voor de Ka mer, is grondwetsschennis. Waar is als gij aan het beperken gaat, de grens van de grens? Aan iedere staatsmacht is in en door de grondwet hare functie, gelijk die geoefend moet worden, voorgeschreven. Dat voor schrift heeft die macht te aanvaarden en te hanteeren, gelijk het dtidr staat. Of zij er bijvoegt, of er afneemt, steeds handelt zij ongrondwettig. D. w. z. zij oordeelt zelfstandiglijk, terwijl dat oordeel niet aan haar, maar aan den grondwetgever is op gedragen. Is de Nederlander om een voor beeld verlegen, waarin men waarlijk en werkelijk koninklijke rechten schendt, hier, 'm zijn voorstel, heeft hij er een. Eindelijk. De budgetverhooging is voor de Regeering een credietpost, waarvan zij, uitsluitend verantwoordelijk, naar bevind van zaken gebruik maakt of niet. Wat is, zelfs enkel uit het oogpunt van opportu niteit, daartegen in te brengen ? «Door «deze practijk wordt de volksvertegen«woordiging meesteresse van een ander «gedeelte der uitvoerende macht dan de «grondwet haar heeft ingewilligd,'' zegt Buys: (de Grondwet, I, 2e stuk, Arnhem blz. 064), en vindt daarin zelfs een >de ernstigste gevaren" (t. a. p. blz. 1883, van ! 667). Ik kan in zijn woorden niets anders vinden dan een slip of the pen. ~E,en»ander' gedeelte? De uitvoerende macht berust ten onzent bij den koning, in haar geheel. Der «uitvoerende'' macht? Indien de Re geering den verhoogden post besteden moest, had Buys gelijk. Maar nu ? Indien de Tijd c. s. een stok begeeren, om er de liberalen, immers erkende be lagers van de prerogatieven der Kroon, mee te kastijden zullen zij elders moeten zoeken. Amst., Oct. '93. J. A. LEVY. Aan de Koningin. In De IjuHilsveraediging, Maandschrift voor militairen, en voor allen, die in de weerbaar heid en de onafhankelijkheid van Xederland belangstellen, lezen wij de volgende huide betuiging aan H. M. de Koningin. Mevrouw'. Gij zijt het verheven symbool onzer eenheid, Uw naam bindt het verleden aan het heden. U huldigend, U liefde en trouw zwerend, legt het volk de plechtige verzekering af, een vrij volk te willen zijn. Ontvang ook onze hulde bij de aanvaarding van Uwe schoone roeping. Wij willen U dienen naar onze beste krach ten, naar ons beste weten. Wij hebben de innige overtuiging, dat wij U niet beter kunnen dienen, dan door U de waarheid mede te deelen, de waarheid, de geheele waarheid en niets dan de waarheid. Ons dienen zal U daardoor wellicht minder sympathiek schynen, dan dat van anderen, omdat helaas velen Uwer onderdanen meenen, dat de waarheid slechts dan tot L'we Majesteit mag doordringen, wanneer die waarheid lief' is en wel luidt. Dat is droevig, Majesteit, omdat het verber gen der waarheid het bederf doet toenemen. Men zal Uwe Majesteit het goede en het schoone doen zien en men zal het leelijke en slechte voor U verborgen houden, alsof niet in de eerste en de voornaamste plaats Gij het zijt, die het volk moet kennen met zijn deug den en, zijn gebreken, die moet weten, welke slechte toestanden het eerst behoefte hebben aan Uwe Koninklijke zorg. Men zal U toespreken met eerbied, maar men zal U wellicht onmondig houden met der daad, door te doen, alsof Gij niet hoog genoeg staat, kennis te nemen van de waarheid. Wij willen U anders dienen. Wij, zoekers naar de middelen ons Vader land ook in werke- Iana weerbaar te maken, wij mogen U niet verzwygen, dat naar onze heilige overtuiging -, , , v. , ,, ,.., , , j Uwe krijgsmacht tot op dit oogenblik niet in Ten derde. Op grondwettelijk toegekende 8taat j de onafhankelijkheid van het Rijk te rechten, mag het reglement van orde, mag waarborgen. zelfs eene wet, niet inbreuk maken. Zonder Opperbevelhebber van leger en vloot, «Nooit is beweerd, dat, nu de grondwet om in Uw Naam de verdediging te leiden; «geen grenzen stelt, ook de Kamer zelve zonder Aanvoerder van het leger; het geheel «geen grenzen zou mogen stellen," zegt georganiseerd volgens verouderde en ondeugde Nederlander. Dit is,'ipsissimis verbis, ^P». begrippen, of niet georganiseerd; een de bewering, die ik de eer heb te voeren, ^-^ £jffi±L«?^dwS Ja zelfs neem ik de overgroote vrij- £J« zijn taa\. in a] z^ geledilfgeil ontmoe. moedigheid te gelooven, dat niemand het igd en zon(jer geestdrift of gloed, sukkelt de ooit heeft beweerd, omdat niemand ooit rijgsmacht van Uw Koninkrijk als een uitgeteerde slaperig voort, millioenen opslorpend zonder nut. Een steeds sterker wordende party erkent met ons den treurigen toestand onzer verde diging en helpt ons zoeken r,aar genezing. Helaas, er zyn velen onder Uwe officieren, die in die militaire wereld vol leugen en bedrog verloren hebben alle geloof en alle hoop, en die met een medelijdenden glimlach ons pogen tot verbetering voorbijgaan, naïef als ze ons vinden met ons vertrouwen op de toekomst. Want eerlijk en onbaatzuchtig als Uw krijgs macht in geldelyken zin is God lof zoo oneerlyk en zelfzuchtig is diezelfde krijgsmacht, zoodra 't geldt promotie-belangen of zoodra de rustige kalmte van het bureel-leven bedreigd wordt met vreemdigheid. Moedig als Uw krijgsmacht zal zyn, wanneer er levensgevaar dreigt, zoo laf is ze, waar het geldt op te komen tegen sleur, leugen, bedrog, tegen rapporten aan Uwe Majesteit die valsch zijn. Het geringste bedrag voor uitgegeven levens middelen, dat niet gevonden of niet kloppend gemaakt kan v/orden, doet een papier-branding ontstaan en kan blyde toekomsten vernietigen ; maar meeboemelen met oefeningen, waarvan de meesten minstens honderde guldens en waarvan velen duidende guldens kosten, is geoorloofd en opent carrière. Geen artikel in ons wetboek van eer verzet zich tegen meeboemelen of valsche verklarin gen, en de toekomst van vrouw en kinderen eischen tamheid. Nog eens, dat alles is droevig, maar 't mag geen geheim zijn voor Uwe Majesteit. Geen oranjekleurig omslag, geen versierd schutblad, geen feestbydragen tooien de eerste aflevering van ons tijdschrift onder Uwe re geering. Wy komen tot U, hooggeëerde Vorstin, in onze kleeding, waarin we nu reeds 6 jaar arbeiden in het belang van ons Vaderland; arbeidend op onze wy'ze, onwetenschappelijk, stelselloos, gebrekkig, ja met alle onvolkomen heden, die de aanbidders van het heden onder de aandacht van Uwe Majesteit mogen brengen, maar EEELI.TK. Wy vreezen, dat die kleeding af zal steken by veel tooisels en versiersels van Uwe omge ving, -wy vreezen zelfs, dat deze onze huide betuiging Uwe Majesteit nimmer zal bereiken. In de oogen van velen zyn wy' rebellen, oproermakers, vijanden van Uw Troon. Wy dragen dien smaad met waardigheid. want we hebben in ons het geloof, dat eenmaal wie weet hoe spoedig het aantal van onze medestrijders in hoogere en lagere rangen zoo groot zal zijn, dat onze stemmen ook tot Usven hoogen zetel zullen doordringen en Uwe Majesteit zullen overtuigen van de eerlijkheid en de noodzakelijkheid van ons pogen. Dan zal er jubel bij ons zijn. Thans is ons Vaderland weerloos, onttrekt de krijgsmacht millioenen onnut aan sociale verbeteringen voor Uw volk, en daalt het mo reel van vele Uwer onderdanen door latte berusting, door meedoen aan leugen en bedrog. Dat alles kan en moet verbeteren. Moge Uwe Regeering dat werk voltooien. Ontvang, hooggeëerde Vorstin, de verzeke ring van onzen eerbied en onze genegenheid. INVKSTIGATOKKS. Wij gelooven ook deze betuiging van hulde onzen lezers niet te mogen ont houden. Ongetwijfeld zullen velen belangstellen in de denkbeelden, die in het leger zelf heerschen. Natuurlijk verschillen, even als in burgerlijke kringen, ook in militaire kringen de meeningen omtrent hetgeen den lande nuttig is en over de bestaande toestanden. Doch men mag de natie niet eenzijdig inlichten. Daarom dient ook de stem van Inrestigatorrs te worden vernomen. Een militair tijdschrift, dat reeds zes jaar be staat, en een goeden naam heeft in het leger, mag niet dood gezivegen worden, waar het zoo onbewimpeld komt zeggen, wat zoo weinigen durven uitspreken. Paiïant pour la Syrië. Keizer Wilhelm heeft zijn reis naar het Heilige Graf aangevangen met een allervriendschappelijkst bezoek aan den vorst, die door Gladstone rondweg een gekroonde moordenaar werd genoemd en wiens han den bevlikt xijn met het bloed van vele duizenden Christenen, aan bekrompen fana tisme ten offer gevallen. De Turken gelden over 't algemeen voor tamelijk verdraag zame lieden, maar als de politiek in 't ppel komt worden zij, of althans hunne heerschers, bloeddorstige dweeperg. Daar van weten de Grieken, de Bulgaren, de Armeniërs, de Cretensers, droevige klaag liederen te zingen. Voor het oogenblik wordt de moderne kruisvaarder, de summus episcopits der Protestantsche kerk in Pruisen, de man die de hoogwaardigheidsbekleders der Protestantsche geestelijkheid uit alle landen om zich heen heeft verzameld om bij de inwijding der kerk van den Heiligen Ver losser te Jeruzalem de Protestantsche beteekenis van dezen laatsten kruistocht duidelijker te doen uitkomen, te Constantinopel verheerlijkt en toegejuicht als de warmste en trouwste vriend van het geeste lijk en wereldlijk hoofd der geloovige Mahomedanen. 't Is eigenlijk een erg on stichtelijk schouwspel, waarvan men, met een kleine ?wijziging van de Génestet's leekedichtje, zou kunnen zeggen: Mijn politiek en mijn geloof Ze leven saam en stoeien. Het is een lust om aan te zien, Zoo'n rechtgeloovig knoeien. De pelgrimstocht van den Duitschen souverein heeft op zich zelf niets verwonderlijks, al verliest hij veel van het iiitiemdevote karakter, dat men bij zulke ge moedsuitingen gaarne ziet, door de pompeuse en theatrale wijze, waarop hij is opgezet. Wat de keizer doet, doet hij gaarne op schitterende, in het oogloopende wijze. Maar deze persoonlijke eigenaar digheid zou niemand hebben bevreemd, en, laat ons het maar eerlijk verklaren niemand bijzonder veel belang hebben in geboezemd. Eene bijzondere beteekenis verkrijgt echter de tocht naar Palestina door zijn demonstratief anti Fransch karakter. Frankrijk heeft steeds eene zeer hooge waarde gehecht aan het protectoraat over de Katholieken in het Oosten, een protec toraat dat zich, zooals enkele ijveraars beweren, over geheel Aziëuitstrekt. Wij zullen hier niet onderzoeken, op welke pauselijke bullen of dergelijke documenten deze aanspraken berusten; een feit is het, dat zij voor Fransche politici van de meest uiteenloopende richting een dogma uitmaken waaraan geen twijfel wordt geduld. Met het oog op dit dogma verklaarde indertijd de overigens zeer sceptische Garnbetta, dat het anti-clericalisrne voor Frankrijk nooit een uitvoerartikel mocht zijn. Intusschen heeft dit protectoraat meer eene ideëele dan eene praktische strekking. Het zal wel nooit in het brein van een Franschraan zijn opgekomen, te ontkennen dat Duitsche, Oostenrijksche, Italiaansche Katholieken in Syriëen Palestina om van andere deel»n van Aziëniet te spre ken, in hunne eigene consuls hunne natuurlijke beschermers vinden. Maar aan het dogma scheen dit geen afbreuk te doen, en de «oudste dochter der Kerk,'' zoo als Frankrijk nog steeds heet, liet zich op het gewicht der haar opgedragen taak niet weinig voorstaan. En nu komt een Protestantsch vorst, en wel de Duitsche keizer hetgeen de zaak niet beter maakt zich met grooten luister aan de bevolking van het Heilige Land voorstellen als de machtige bescher mer van het Christendom. Het is waar, in zijn gevolg ontbreken de vertegen woordigers van het Katholicisme even als die " van de Griekache-orthodoxe kerk, maar voor den Oosterling heeft deze on derscheiding tusschen »secten'' waarschijn lijk niet veel te beteekenen. Wat hij wel begrijpt, en wat hem ontzag inboezemt, is, dat die machtige keizer het noodig heeft geoordeeld, zijn bezoek aan de heilige steden te laten voorafgaan door een bezoek aan den Sultan, den grooten beheerscher der geloovigen, als wilde hij van dezen de plechtige toestemming verkrijgen voor zijne daad van piöteit, de officieele wijding voor zijn bezoek. Wat kan Frankrijk doen, om dezen zet op het politieke schaakbord te beant woorden? Het heeft geen keizer of koning, dien het tegen den Duitschen bezoeker, den geëerden en gevierden vriend van den grooten Sultan kan uitspelen. Het beeft maar een gewonen president, een man die niet eens een uniform draagt. Ja, als de vriend aan de Newa wilde! Die zou de Oosterlingen imponeeren, van den grooten Padishah tot den nederigsten Fellah! Naast hem, den machtigen Eu ropeesch-Aziatischen potentaat, zou de Hohenzollern met zijn schitterende lijf wacht in het niet verzinken. En naast hem zou Frankrijk worden toegejuicht, al werd het door Marianne in persoon, met de Phrygische muts op het hoofd, vertege n "woord igd. Maar de vriend aan de Newa houdt zich merkwaardig rustig. Wat tegenwoor dig aan de oevers van de Seine gebeurt, schijnt hem in 't geheel niet te bevallen. De alliantie lijkt meer en meer op een mariage de convcnance, dat wil zeggen op een huwelijk, dat eigenlijk geen der beide partijen convenieert en waarbij de echt scheiding eene uitkomst zaj zijn. Politiek gaat beven vriendschap. Frankrijk is met zijn vieze Dreyfus-zaak compromitteerend geworden ; men houdt zulke vriendjes liefst pp een afstand. Hulp tegen Engeland in de Fashoda-quaestie ? »Ma ckère, vous riy pensez pas! Ge weet, ik heb de han den vol,... in China bijvoorbeeld. Ik heb daar al last genoeg van John Buil, en kan mij niet, ter wille van u, met hem brouilleeren om een kleinigheid, die

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl