Historisch Archief 1877-1940
F. 1113
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, t'r. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tcgeuover liet
Graud Café, te Parijs.
Zondag 23 October,
Advertenliën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel a 0.40
Annouocs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUBOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I M H O V D
VAN VEEBE EN VAN NABIJ:
Amendeeringsbeperking, door mr.J. A. Levy. Aan de Koningin.
Partantpourla Syrië. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Een schandaal, door D. Stigter. (III.)
KUNST EN LETTEEEN: Muziek in de hoofdstad,
door Ant. Averkamp. Chansons d'amour", door
B. "W. P. Jr. Arnold Leopold Hendrik Ising, door
dr. Jan ten Brink. (m. portr.) Boek en Tijdschrift,
door G. van Hulzen. WETENSCHAP: Benige
beschouwingen naar aanleiding der intreereden
van dr. Beek over de latere Latiniteit, door A.
Diepenbrock. FEUILLETON: De geest der
markiezin van Appleford, uit het Engelsch, door
Jerome K. Jerome. (Slot.) ->? RECLAMES. VOOB
DAMES: Allerlei, door E?e. Ingezonden.
SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. ALLEE
LEI. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
HiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniininMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiii
Amendeeringsbeperking.
Er schijnt bij de kerkelijke partijen eene
poging in aantocht om het grondwettelijk
amendeeringsrecht der Tweede Kamer aan
banden te leggen. Men wenscht namelijk
der Kamer het recht te ontnemen om
op de begrooting een post te brengen of
te verhoogen. De Tijd opende het vuur
tegen dit «kwade inkruipsel in onze
constitutioneele instellingen." De Nederlander
?volgde. Met overneming in substantie van
diens betoog, kan men in eerstgemeld
orgaan, dd. 12 October jl., eene opwekking
aan de anti-liberale kamerleden vinden orn
«principieel'' tegen budgetverhooging zich
te verzetten. Die ieden toch wenschen:
»de macht van het Parlement niet in strijd
met den geest der Grondwet uitgebreid
te zien."
Deze zaak heeft eene geschiedenis, die
ik kortelijk vermelden ga.
In de zitting der Tweede Kamer van
25 November 1887 (Handel, blz. 209),
bepleitte nu wijlen de heer Farncombe
Sanders de wenschelijbheid voor ons, om
ten aanzien van bepaalde sommen of
memorieposten, bij de begrootingsgebruiken
van Engeland ons aan te sluiten. Hij
deelde mede, dat in bedoeld land die
zelfbeperking was ingevoerd bij het reg
lement van orde (Rules of the House of
Commons), en dat Gladstone de gaandeweg
ingeslopen gewoonte van budgetverhooging
had genoemd: eene inbreuk op het prero
gatief der Kroon. De slotwoorden van
Gladstone, door den heer Sanders geciteerd,
en in de Handelingen (blz. 270) gecursi
veerd, luidden: »Hier hebben we dus een
^werkelijk geval, waarin de macht der Kroon
i>grootelijks en op zeer schadelijke wijxe
verzwakt is."
Zóó zegt Gladstone inderdaad, edoch hij
laat er opvolgen: »Maar dit is eene macht,
»die waarschijnlijk geecerlei deel uitmaakt
»van een prerogatief in eigenlijken zin
«(properly so called). Wij vreezen, dat zij
»op geenerlei statuut berust, maar enkel
»op een verstand igen en zelf beperk enden
«regel van het House of Commons zelf.
»De Kroon, als zoodanig, heeft er
onrnid«dellijk belang, van welken aard ook, niet
»bij" (W. E. Gladstone. Gleanings of
past years 1875 8, London, 1879, blz. 82J.
Voor de weglating dier woorden schijnt
dus een goede reden bestaan te hebben.
Daardoor namelijk was de opvatting van
den heer Sanders, als zoude in Engeland
de budgetverhooging inbreuk maken op de
macht der Kroon, weerlegd, en vi el weerlegd
door Gladstone.
Bij onderzoek, bleek mij nog meer.
Te weten, dat ook daar te lande de
bevoegdheid der Parlementsleden tot bud
getverhooging ongetwijfeld bestaat. In het
standaardwerk van Anson leest men:
»Het is geoorloofd voor ieder lid van het
«Lagerhuis het voorstel te doen tot een
«besluit te dien effecte, dat 's lands geld
»nuttiglijk wordt uitgegeven voor
doelein«den, aangewezen in het besluit; en
bijal«dien het Huis zijne goedkeuring hecht
>aan het voorstel, alsdan verplicht het
«zich tot eene algemeene goedkeuring van
«zoodanige uitgave. Maar het zou niet
«zijn overeenkomstig de regels van het
»Huis, dat een individueel lid het voorstel
«deed, om eene bepaalde som toe te wijzen
»voor een bepaald doel; een zoodanig
«voorstel kan alleen uitgaan van een
«Minister der Kroon."
Wat is nu echter het karakter van
dien regel ? Hebben wij hier temet met
een beginsel der Engelsche constitutie te
doen?
Allerminst. Anson vervolgt: «Maar de
«regel is niet wet. Gelijk alle andere
«besluiten of standing orders (Reglementen
«van orde) van ieder der beide Huizen, is
«het een regel aan zichzelf opgelegd,
«gemaakt door een openbaar lichaam als
«richtsnoer van handelen. De regel kan
«precies even gemakkelijk veranderd
wor«den als een regel van de cricket club van
«Marylebone." (W. R. Anson. The La w
and Custom of the Constitution. Part 1.
Parliament. Oxford 1886, blz. 233, 234).
Slotsom derhalve:
1. de rechten der Kroon zijn niet in
't spel;
2. de regel geldt voor petities, niet voor
moties (b.v. memorieposten);
3. de regel steunt op een reglement
van orde.
In substantie, deelde ik deze slotsom van
mijn onderzoek aan de Kamer mede (zit
ting van 22 December 1887. Handel, blz.
627) met letterlijke aanhaling van den
tekst der Rules.
Toen dit geschilpunt tusschen den heer
Sanders en mij eenigerm&te vergeten was,
bracht laatstgemelde opnieuw zijn princi
pieel bezwaar tegen budgetverhooging te
berde (zitting van 4 Dec. 1891. Hand.
blz. 325). Thans stond hem evenwel de
Minister van Buitenlandsche Zaken, van
Tienhoven, te woord: »Ik geloof inderdaad
«dat een lid dezer Kamer, volgens de
»constitutioneele beginselen van ons land
«het recht heeft om amendementen voor
»te stellen: ook tot het maken van een
«brug, een kanaal of eene sluis, indien
«ontwerpen daaromtrent aanhangig zijn.
«Ik zelf heb het vóór eenige jaren, toen
«ik de eer had lid dezer Kamer te zijn,
«bijgewoond, dat het gebruik maken van
«dat recht, ten opzichte van kanalen, ten
«gevolge had, dat een geheel stel van
«kanalen, dat was voorgesteld, viel, en
>daarmede zelfs eene geheele Regeering."
«Of het wenschelijk is dat \an het recht
»van amendement in sommije gevallen
«gebruik wordt gemaakt, dairover kan
«verschil van gevoelen bestaan, maar dat
»het volgens onze constitutie met recht kan
«en mag geschieden, dat staat bij mij vast."
(Hand. blz. 326).
Uit deze even juiste als onbewimpelde
verklaring volgt, dat het zogenaamde
«inkruipsel* niets meer of minier is dan
de uitoefening van een onbetwistbaar
grondwettelijk recht. De Tijl, die zoo
vriendelijk is voor «den geest eer Grond
wet* op te komen, tegen de nachtsover
schrijding van het Parleme^ miskent
dien geest, en tracht eigendunkelijk de
constitutioneele bevoegdheden dar Tweede
Kamer te besnoeien.
Tegen het principieele strevei van De
Tijd c.s., heb ik vier principiee* beden
kingen.
Vooreerst, uit het oogpunt vai wetge
ving. IQ de constitutioneele monachie is
de koning, wetgever. Over deninhudder
wet evenwel moet hij met de
Vtksvertegenwoordiging zich beraden. Oer den
inhoud, onbeperkt. De voorgestelde
ieperking komt alzoo rechtstreeks in btsing
met de artt. 128 en 11G Grond we, die
van »wet« sprekende, geenerlei grens stllen.
Ten tweede, uit het oogpunt van
aiendeeringsrecht. Dit recht wordt in arl!12
Grondwet toegekend, wederom in den Rest
uitgebreiden zin. Neen, zegt De
Nedeander: naardien 5 leden, krachtenshet
Regiem, van Orde, een amendement moen
steunen, kan n lid alleen een
amelement niet in beraadslaging doen bren-n.
Er is dus beperking, bij Regl. van Ole.
De Nederlander vergist zich schromek,
en zonderling, dat dit orgaan op dit pit
zich vergist. Krachtens art. 112
Groiwet heeft niet n lid, maar de Twde
Kamer het amendeeringsrecht. Had ei
lid dit recht, het voorschrift der 5, in lt
Regl. van Orde, ware ongrondwettig. Gek
de Grondwet nu luidt, is dat voorschrt
eenvoudig het middel om den nationali
tijd niet met onbekookte amendement
te doen verbeuzelen.
Maar, vervolgt de Nederlander, ook »
«den omvang van het recht van amei
«dement vindt men begrenzing.* Mag i
vragen, waar men die vindt? Of doelt c,
Nederlander op het onderzoek der Kamei
of een amendement soms de mantel is voo
een -zelfstandig voorstel ? Dit is niet be
gre.nzïng van het amendeeringsrecht. maa
precies het omgekeerde. Het is bewaking
daarvan, door te zorgen, dat hetgeer.
amendement zich noemt,
lijkheid dit zij.
aan die waarheid als een koe heeft ge
twijfeld. Het zou er knus toegaan, in
onze Kamer, indien het anders ware. Pas
de leer van de Nederlander toe op het
eerst voor de hand liggend grondwets
artikel: (116). De Staten-Generaal heeft
initiatief, onbeperkt. Zou nu het Regiem.
v. Orde mogen zeggen: ik verbied den
leden zoo'n onbeperkt initiatief, dat
Jangwijlig en vervelend is; voortaan zullen
zij alleen over districtsbelangen voor
stellen kunnen indienen? Mij dunkt, de
bode zelfs der Kamer zou er om lachen.
Het ligt, zou men zoo zeggen, vlak voor
de hand: beperking door de Kamer van
grondwettelijke bevoegdheden voor de Ka
mer, is grondwetsschennis. Waar is als
gij aan het beperken gaat, de grens van
de grens?
Aan iedere staatsmacht is in en door de
grondwet hare functie, gelijk die geoefend
moet worden, voorgeschreven. Dat voor
schrift heeft die macht te aanvaarden en
te hanteeren, gelijk het dtidr staat. Of zij
er bijvoegt, of er afneemt, steeds handelt
zij ongrondwettig. D. w. z. zij oordeelt
zelfstandiglijk, terwijl dat oordeel niet aan
haar, maar aan den grondwetgever is op
gedragen. Is de Nederlander om een voor
beeld verlegen, waarin men waarlijk en
werkelijk koninklijke rechten schendt, hier,
'm zijn voorstel, heeft hij er een.
Eindelijk. De budgetverhooging is voor
de Regeering een credietpost, waarvan zij,
uitsluitend verantwoordelijk, naar bevind
van zaken gebruik maakt of niet. Wat is,
zelfs enkel uit het oogpunt van opportu
niteit, daartegen in te brengen ? «Door
«deze practijk wordt de
volksvertegen«woordiging meesteresse van een ander
«gedeelte der uitvoerende macht dan de
«grondwet haar heeft ingewilligd,'' zegt
Buys: (de Grondwet, I, 2e stuk, Arnhem
blz. 064), en vindt daarin zelfs een
>de ernstigste gevaren" (t. a. p. blz.
1883,
van !
667).
Ik
kan in zijn woorden niets anders
vinden dan een slip of the pen. ~E,en»ander'
gedeelte? De uitvoerende macht berust
ten onzent bij den koning, in haar geheel.
Der «uitvoerende'' macht? Indien de Re
geering den verhoogden post besteden
moest, had Buys gelijk. Maar nu ?
Indien de Tijd c. s. een stok begeeren,
om er de liberalen, immers erkende be
lagers van de prerogatieven der Kroon,
mee te kastijden zullen zij elders
moeten zoeken.
Amst., Oct. '93. J. A. LEVY.
Aan de Koningin.
In De IjuHilsveraediging, Maandschrift voor
militairen, en voor allen, die in de weerbaar
heid en de onafhankelijkheid van Xederland
belangstellen, lezen wij de volgende huide
betuiging aan H. M. de Koningin.
Mevrouw'.
Gij zijt het verheven symbool onzer eenheid,
Uw naam bindt het verleden aan het heden.
U huldigend, U liefde en trouw zwerend,
legt het volk de plechtige verzekering af, een
vrij volk te willen zijn.
Ontvang ook onze hulde bij de aanvaarding
van Uwe schoone roeping.
Wij willen U dienen naar onze beste krach
ten, naar ons beste weten.
Wij hebben de innige overtuiging, dat wij
U niet beter kunnen dienen, dan door U de
waarheid mede te deelen, de waarheid, de
geheele waarheid en niets dan de waarheid.
Ons dienen zal U daardoor wellicht minder
sympathiek schynen, dan dat van anderen,
omdat helaas velen Uwer onderdanen meenen,
dat de waarheid slechts dan tot L'we Majesteit
mag doordringen, wanneer die waarheid lief'
is en wel luidt.
Dat is droevig, Majesteit, omdat het verber
gen der waarheid het bederf doet toenemen.
Men zal Uwe Majesteit het goede en het
schoone doen zien en men zal het leelijke en
slechte voor U verborgen houden, alsof niet in
de eerste en de voornaamste plaats Gij het
zijt, die het volk moet kennen met zijn deug
den en, zijn gebreken, die moet weten, welke
slechte toestanden het eerst behoefte hebben
aan Uwe Koninklijke zorg.
Men zal U toespreken met eerbied, maar
men zal U wellicht onmondig houden met der
daad, door te doen, alsof Gij niet hoog genoeg
staat, kennis te nemen van de waarheid.
Wij willen U anders dienen.
Wij, zoekers naar de middelen ons Vader
land
ook in werke- Iana weerbaar te maken, wij mogen U niet
verzwygen, dat naar onze heilige overtuiging
-, , , v. , ,, ,.., , , j Uwe krijgsmacht tot op dit oogenblik niet in
Ten derde. Op grondwettelijk toegekende 8taat j de onafhankelijkheid van het Rijk te
rechten, mag het reglement van orde, mag waarborgen.
zelfs eene wet, niet inbreuk maken. Zonder Opperbevelhebber van leger en vloot,
«Nooit is beweerd, dat, nu de grondwet om in Uw Naam de verdediging te leiden;
«geen grenzen stelt, ook de Kamer zelve zonder Aanvoerder van het leger; het geheel
«geen grenzen zou mogen stellen," zegt georganiseerd volgens verouderde en
ondeugde Nederlander. Dit is,'ipsissimis verbis, ^P». begrippen, of niet georganiseerd; een
de bewering, die ik de eer heb te voeren, ^-^ £jffi±L«?^dwS
Ja zelfs neem ik de overgroote vrij- £J« zijn taa\. in a] z^ geledilfgeil ontmoe.
moedigheid te gelooven, dat niemand het igd en zon(jer geestdrift of gloed, sukkelt de
ooit heeft beweerd, omdat niemand ooit rijgsmacht van Uw Koninkrijk als een
uitgeteerde slaperig voort, millioenen opslorpend
zonder nut.
Een steeds sterker wordende party erkent
met ons den treurigen toestand onzer verde
diging en helpt ons zoeken r,aar genezing.
Helaas, er zyn velen onder Uwe officieren,
die in die militaire wereld vol leugen en bedrog
verloren hebben alle geloof en alle hoop, en
die met een medelijdenden glimlach ons pogen
tot verbetering voorbijgaan, naïef als ze ons
vinden met ons vertrouwen op de toekomst.
Want eerlijk en onbaatzuchtig als Uw krijgs
macht in geldelyken zin is God lof zoo
oneerlyk en zelfzuchtig is diezelfde krijgsmacht,
zoodra 't geldt promotie-belangen of zoodra
de rustige kalmte van het bureel-leven bedreigd
wordt met vreemdigheid.
Moedig als Uw krijgsmacht zal zyn, wanneer
er levensgevaar dreigt, zoo laf is ze, waar het
geldt op te komen tegen sleur, leugen, bedrog,
tegen rapporten aan Uwe Majesteit die valsch
zijn.
Het geringste bedrag voor uitgegeven levens
middelen, dat niet gevonden of niet kloppend
gemaakt kan v/orden, doet een papier-branding
ontstaan en kan blyde toekomsten vernietigen ;
maar meeboemelen met oefeningen, waarvan de
meesten minstens honderde guldens en waarvan
velen duidende guldens kosten, is geoorloofd
en opent carrière.
Geen artikel in ons wetboek van eer verzet
zich tegen meeboemelen of valsche verklarin
gen, en de toekomst van vrouw en kinderen
eischen tamheid.
Nog eens, dat alles is droevig, maar 't mag
geen geheim zijn voor Uwe Majesteit.
Geen oranjekleurig omslag, geen versierd
schutblad, geen feestbydragen tooien de eerste
aflevering van ons tijdschrift onder Uwe re
geering.
Wy komen tot U, hooggeëerde Vorstin, in
onze kleeding, waarin we nu reeds 6 jaar
arbeiden in het belang van ons Vaderland;
arbeidend op onze wy'ze, onwetenschappelijk,
stelselloos, gebrekkig, ja met alle onvolkomen
heden, die de aanbidders van het heden onder
de aandacht van Uwe Majesteit mogen brengen,
maar EEELI.TK.
Wy vreezen, dat die kleeding af zal steken
by veel tooisels en versiersels van Uwe omge
ving, -wy vreezen zelfs, dat deze onze huide
betuiging Uwe Majesteit nimmer zal bereiken.
In de oogen van velen zyn wy' rebellen,
oproermakers, vijanden van Uw Troon.
Wy dragen dien smaad met waardigheid.
want we hebben in ons het geloof, dat eenmaal
wie weet hoe spoedig het aantal van
onze medestrijders in hoogere en lagere rangen
zoo groot zal zijn, dat onze stemmen ook tot
Usven hoogen zetel zullen doordringen en Uwe
Majesteit zullen overtuigen van de eerlijkheid
en de noodzakelijkheid van ons pogen.
Dan zal er jubel bij ons zijn.
Thans is ons Vaderland weerloos, onttrekt
de krijgsmacht millioenen onnut aan sociale
verbeteringen voor Uw volk, en daalt het mo
reel van vele Uwer onderdanen door latte
berusting, door meedoen aan leugen en bedrog.
Dat alles kan en moet verbeteren.
Moge Uwe Regeering dat werk voltooien.
Ontvang, hooggeëerde Vorstin, de verzeke
ring van onzen eerbied en onze genegenheid.
INVKSTIGATOKKS.
Wij gelooven ook deze betuiging van
hulde onzen lezers niet te mogen ont
houden.
Ongetwijfeld zullen velen belangstellen
in de denkbeelden, die in het leger zelf
heerschen. Natuurlijk verschillen, even als
in burgerlijke kringen, ook in militaire
kringen de meeningen omtrent hetgeen den
lande nuttig is en over de bestaande
toestanden.
Doch men mag de natie niet eenzijdig
inlichten. Daarom dient ook de stem van
Inrestigatorrs te worden vernomen. Een
militair tijdschrift, dat reeds zes jaar be
staat, en een goeden naam heeft in het
leger, mag niet dood gezivegen worden,
waar het zoo onbewimpeld komt zeggen,
wat zoo weinigen durven uitspreken.
Paiïant pour la Syrië.
Keizer Wilhelm heeft zijn reis naar het
Heilige Graf aangevangen met een
allervriendschappelijkst bezoek aan den vorst,
die door Gladstone rondweg een gekroonde
moordenaar werd genoemd en wiens han
den bevlikt xijn met het bloed van vele
duizenden Christenen, aan bekrompen fana
tisme ten offer gevallen. De Turken gelden
over 't algemeen voor tamelijk verdraag
zame lieden, maar als de politiek in 't
ppel komt worden zij, of althans hunne
heerschers, bloeddorstige dweeperg. Daar
van weten de Grieken, de Bulgaren, de
Armeniërs, de Cretensers, droevige klaag
liederen te zingen.
Voor het oogenblik wordt de moderne
kruisvaarder, de summus episcopits der
Protestantsche kerk in Pruisen, de man
die de hoogwaardigheidsbekleders der
Protestantsche geestelijkheid uit alle landen
om zich heen heeft verzameld om bij de
inwijding der kerk van den Heiligen Ver
losser te Jeruzalem de Protestantsche
beteekenis van dezen laatsten kruistocht
duidelijker te doen uitkomen, te
Constantinopel verheerlijkt en toegejuicht als de
warmste en trouwste vriend van het geeste
lijk en wereldlijk hoofd der geloovige
Mahomedanen. 't Is eigenlijk een erg on
stichtelijk schouwspel, waarvan men, met
een kleine ?wijziging van de Génestet's
leekedichtje, zou kunnen zeggen:
Mijn politiek en mijn geloof
Ze leven saam en stoeien.
Het is een lust om aan te zien,
Zoo'n rechtgeloovig knoeien.
De pelgrimstocht van den Duitschen
souverein heeft op zich zelf niets
verwonderlijks, al verliest hij veel van het
iiitiemdevote karakter, dat men bij zulke ge
moedsuitingen gaarne ziet, door de
pompeuse en theatrale wijze, waarop hij is
opgezet. Wat de keizer doet, doet hij
gaarne op schitterende, in het oogloopende
wijze. Maar deze persoonlijke eigenaar
digheid zou niemand hebben bevreemd,
en, laat ons het maar eerlijk verklaren
niemand bijzonder veel belang hebben in
geboezemd.
Eene bijzondere beteekenis verkrijgt
echter de tocht naar Palestina door zijn
demonstratief anti Fransch karakter.
Frankrijk heeft steeds eene zeer hooge
waarde gehecht aan het protectoraat over
de Katholieken in het Oosten, een protec
toraat dat zich, zooals enkele ijveraars
beweren, over geheel Aziëuitstrekt. Wij
zullen hier niet onderzoeken, op welke
pauselijke bullen of dergelijke documenten
deze aanspraken berusten; een feit is het,
dat zij voor Fransche politici van de meest
uiteenloopende richting een dogma uitmaken
waaraan geen twijfel wordt geduld. Met
het oog op dit dogma verklaarde indertijd
de overigens zeer sceptische Garnbetta,
dat het anti-clericalisrne voor Frankrijk
nooit een uitvoerartikel mocht zijn.
Intusschen heeft dit protectoraat meer eene
ideëele dan eene praktische strekking.
Het zal wel nooit in het brein van een
Franschraan zijn opgekomen, te ontkennen
dat Duitsche, Oostenrijksche, Italiaansche
Katholieken in Syriëen Palestina om
van andere deel»n van Aziëniet te spre
ken, in hunne eigene consuls hunne
natuurlijke beschermers vinden. Maar
aan het dogma scheen dit geen afbreuk
te doen, en de «oudste dochter der Kerk,''
zoo als Frankrijk nog steeds heet, liet
zich op het gewicht der haar opgedragen
taak niet weinig voorstaan.
En nu komt een Protestantsch vorst,
en wel de Duitsche keizer hetgeen de
zaak niet beter maakt zich met grooten
luister aan de bevolking van het Heilige
Land voorstellen als de machtige bescher
mer van het Christendom. Het is waar,
in zijn gevolg ontbreken de vertegen
woordigers van het Katholicisme even als
die " van de Griekache-orthodoxe kerk,
maar voor den Oosterling heeft deze on
derscheiding tusschen »secten'' waarschijn
lijk niet veel te beteekenen. Wat hij wel
begrijpt, en wat hem ontzag inboezemt, is,
dat die machtige keizer het noodig heeft
geoordeeld, zijn bezoek aan de heilige
steden te laten voorafgaan door een bezoek
aan den Sultan, den grooten beheerscher
der geloovigen, als wilde hij van dezen de
plechtige toestemming verkrijgen voor zijne
daad van piöteit, de officieele wijding voor
zijn bezoek.
Wat kan Frankrijk doen, om dezen zet
op het politieke schaakbord te beant
woorden? Het heeft geen keizer of koning,
dien het tegen den Duitschen bezoeker,
den geëerden en gevierden vriend van den
grooten Sultan kan uitspelen. Het beeft
maar een gewonen president, een man die
niet eens een uniform draagt.
Ja, als de vriend aan de Newa wilde!
Die zou de Oosterlingen imponeeren, van
den grooten Padishah tot den nederigsten
Fellah! Naast hem, den machtigen Eu
ropeesch-Aziatischen potentaat, zou de
Hohenzollern met zijn schitterende lijf
wacht in het niet verzinken. En naast
hem zou Frankrijk worden toegejuicht, al
werd het door Marianne in persoon, met
de Phrygische muts op het hoofd,
vertege n "woord igd.
Maar de vriend aan de Newa houdt
zich merkwaardig rustig. Wat tegenwoor
dig aan de oevers van de Seine gebeurt,
schijnt hem in 't geheel niet te bevallen.
De alliantie lijkt meer en meer op een
mariage de convcnance, dat wil zeggen op
een huwelijk, dat eigenlijk geen der beide
partijen convenieert en waarbij de echt
scheiding eene uitkomst zaj zijn. Politiek
gaat beven vriendschap. Frankrijk is met
zijn vieze Dreyfus-zaak compromitteerend
geworden ; men houdt zulke vriendjes liefst
pp een afstand. Hulp tegen Engeland
in de Fashoda-quaestie ? »Ma ckère, vous
riy pensez pas! Ge weet, ik heb de han
den vol,... in China bijvoorbeeld. Ik
heb daar al last genoeg van John Buil,
en kan mij niet, ter wille van u, met
hem brouilleeren om een kleinigheid, die