De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 30 oktober pagina 3

30 oktober 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1114 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. is op laatstleden Dinsdag een gedenkplaat onthuld, eecvpudig als de omgeving waarin ze geplaatst is en als de man wiens aan denken zij aan het nageslacht wil over leveren ; eenvoudig als zijn kinderlijk gelooyen, als zijn veelomvattend weten, dat juist in dezen eenvoud het kenmerk heeft gedragen der waarheid, aan het navorschen waarvan is gewijd geweest al wat het zwoegen om het bestaan aan tijd en krach ten in dit welbestede en vruchtbaar leven beschikbaar liet. Wat die man is geweest voor ons vader land, voor de onzen, voor de zijtien . . . de machtige redenaar, welke Dinsdag bij de onthulling der gedenkplaat het woord voerde, heeft het ons in breede trekken geschetst. Toch geloof ik, dat het zijn nut kan hebben en ik ben der redactie van het Weekblad De Amsterdammer dankbaar, dat ze my daartoe de gelegenheid open stelt in dit blad, hetwelk voor een zeer groot deel andersdenkenden onder zijn vele lezers telt, van Nuyens' en mijn ultramontaansch standpunt nogmaals in het licht te stellen, wat de beteekenis van dezen buitenjjewonen man voor dt> kennis van onze historie geweest is. En die beteekenis is geen andere dan deze: Nuyens heeft een, sedert drie eeuwen voortbtstaande en ook bij de meer ontwik kelden algemeen verspreide legende, Clio's rijkgetooiden mantel van de schouderen gerukt en gene in de naaktheid harer armoede len toon gesteld. Die legende uit een artikel van prof. Fruin in De Gids van Mei 1865 letterlijk aanhalend, schetst Nuyen» als volgt in den open brief aan Albcrdmgk Thïjm. waarmede hij zijn Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten inleidt: Betrekkelijk weinige onzer landgenooten wisten van andere martelaren, dan do tallooze slachtoffers der inquisitie, wier geschiedenis iu de martelaars boeken van Crespin, Haemstede en Van Bracht ge schreven staan. Zij wisten niet, dat in ons land, ook Katholieken om let geloof zijn ter dood gebracht; zij dachten t.-r goeder trouw, dat de schuld der ge loofsvervolging uitsluitend bij de Katholieken lag en zij vermoedden niet, dat over en weêi1 gezondigd is en dat beide kerkelijke gezindheden elkander haar bloedige onverdraagzaamheid te vergeven hebben. Geen wonder dat ons volk den opstand tegen Spanje maar onvolledig kent. Onze protestantsche geschiedschrijvers achten zich niet gei'oepeu om de wandaden, die de opstandelingen gepleegd hebben, breed uit te meten; met e^ue algemeene aanduiding en een wuord van afkeuring gaau zij zulke toongelen voorbij " Hoe zwaar ook de ischen waren, welke Fruin gesteld heeft aan hen. die het aan durven zouden de legende vanden opstand terug te dringen van het ingenomen voetFtuk, Nuyens heeft dat stoute stuk bestaan. Wat hu gewrocht heeft, is een reuzenwerk geweest; een reuzenwerk om den arbeid zelf, zoowel als om de omstandigheden, waaronder die moest verricht worden. Niet minder dan dertig boekdeelen omvat wat Nuyens in allen tijd, welken de dagen-nacht-taak van den geneesheer voor ont spanning beschikbaar liet, heeft nagevorscht, getoetst, geordend tot een geheel vereenigd en te berde gebracht. En onder welke omstandigheden is die reuzen t aak verricht ? In de inleiding tot het aan Nuyens' na gedachtenis ozgedragen I deel van zijn Menschen en Boeken heeft dr. Schaepman die ook in de kolommen van dit blad de doodsklok om zijn vriend luidde die omstandigheden meesterlijk geteekend: ... De geneesheer van "Westwoud kon de ge neeskunst niet ter zijde zetten en zich met de volle borst werpen op de beoefening der geschiedwetenschap. Hij mocht Hcrudutus nastreven, zoo 't he.n lustte, maai* hij moest Aesculaap blijven en Aesculaup in den vorm van plattelauds-geneesheer. En deze genees heer had een drukke praktijk, eene drukte, die hij om meer dan eene r den zegende. AVat inspanning heeft hem het lezen en b.-studeei'en van allerlei stukken en boeken, oude en nieuwe, gekost. 11 ij vond den tijd tot lezen door nooit zonder een bock te zijn. Op sjees of kar naar z'jn patiënten rijdend of hotsend, liever: gereden, of gehotst, zat hij te lezen zoolang het licht was. Het lezen was nog liet minste. Er was een wonderbare kracht van geheugen noodig om liet gelezene te behouden, maai: bovenal noodig w-as een vlug, altijd even scherpzinnig, allijl even juist tvtegrijpeud oordoel, dat liet o}) de/.e wij/.e. gelezene schiftte, ordende en niet het pas:eude merk voorzag . . ." Niettegenstaande dit alles, wat Nuyens tot stand heeft gebracht, is een eerlijke arbeid, die eerbied heeft afgedwongen tot aan den meest principieelen tegenstander. Het hoogst staan voor mij de vier kloeke deelen, die Nuyens aan de Beroerten heeft gewijd en waarin hij met blijkbare voor liefde esselschade's: Roomsi'h en onroomsch vochten saem" doet uitkomen. Met groote objectiviteit weet Nuyens in dit standaardwerk (I Deel pag. aluminium Illlllllllllllllllllltllllllll o/'zuilld'cn. IMlInllmilNlimlMI Umnl1llnlM1llnllulul.llllUMIIIIUImllNHIlltfNI> De dochter m fa liet Fransch VAN Mevr. E. C A E O. Een smal, bleek gezichtje, onder kroezige, rossig blonde haren, een groote mond met roode lippen en hagelwitte tanden, en in haar hou ding, onbewust nog, reeds iets lichtzinnige, iets tartend verlokkends, zóó zag Esther Pallut er uit toen ik haar ontmoette bij den draai van de steile houten trap, die ik met moeite op klom. Zij kon ongeveer twaalf jaren zijn en zat op het smalle portaal, dicht tegen een jongen aangedrongen, die weinig ouder scheen dan zij ; zij spraken fluisterend, op levend'gen, vertrouwenen toon. Zij drukte zich gedienstig tegen dea muur aan, om rny voorbij te laten en ik hoorde haar zeggen, in antwoord stellig op den schuwen blik dien haar metgezel op mij had geworpen : Dat's de dame die bij de oude juffrouw Hugonnet komt. Het was zoo. Ik kwam naar de oude juffrouw Hugonnet zien, een arme gebrekkige, aan wie ik mij gehecht had en die deze belangstelling verdiende. Van haat hoorde ik, hoe het meisje heette, en dat haar vader bij de geheime politie was; dat haar moeder het vak van naaister beoefende, met bitter weinig liefhebberij 213) de positie der Spanjaarden bij den aanvang van den 80 jarigen oorlog aldus te kenmerken. De jjartij, welke het recht voor zich ha<l, maar door eeue groote fout, die eene misdaad tegen de menschhuid werd, door ongerechtigheden dat recht poogde te handhaven." Maar de man, die onpartijdig genoeg is geweest om dit getuigenis af te leggen, wist zich toch ook te beroepen op »eerie over levering, welke nog eene andere is dan die van de kinderen der overwinnaars van den Briel"....; »de overlevering van de zonen der verwonnelingen." »Ik ben een van die zonen," roept hij uit, >onder mijne voorouders getuigde in 1003 voor d.in troon van Ferdinand en Isabella de Liersnhe Schepen en deken der lakenwevers, Heuricus Nuyens, van de verwoes ting der kostbare archieven door de Antwerpsche beeldenstormers" en gewapend tot staven van de waarheid dier overleve ringen van zijn geslacht met onloochenbare bewijsstukken, uit andere archieven opge dolven, heeft Nuyens den moed betoond, aan het slot zijner boven aangehaalde inlei ding der toen (1865) nog driest overeindstaande legende toe te voegen: Zijn ik en mijn geestverwanten daarom minder Nederlanders, minder getroune onderdanen van Ortnje? Neen! Nederlander te zijn sluit niet iu zich,' dat men zijn overtuiging kromme voor hen, die huuue meeniugen omtrent ouze geschiedenis allén voor echt nederlandsch verklaren. Wij zullen den nek niet buigen voor despoten van papier. Ge trouwe onderdanen van onzen gecerbiejigdeu Koning te zijn, sluit niet iu zich, dat wij den Zwijger als e^u halven God verteren." Het is waar dat, toen Nuyens dez=! woor den ter neer schreef, de paden geelend waren. Naast vele Belgische eeleerden hadden ten onzent een Groen van Prinsterer zijn Archives, een Bakhuizen van den Brink zijn Cartons met eerlijke onpartijdigheid opengesteld. Maar toch om Fruui's daarna geslaakte verzuchting: »E.!n katholiek ge schiedschrijver van den Opstand, waardig om algemeen gelezen te worden, is onder ons nog niet opgestaan" met uitlatingen als de beide boven aangehaalde te beant woorden daartoe, in trouwe, behoorde eerlijke objectiviteit tn loyale moed! Was het niet te verwachten, dat de historicus, die getoond heeft bij het schrijven over zoo moeilijk een tijdperk deze deugden te bezitten, ook aangewezen zou zijn om van min bewogen tijden een eerlijk beeld op het doek te brengen ? Het antwoord op die vraag is door Nuyens gegeven in vele zijner andere werken, maar als het beste en na de Beroerten voor mij kostbaarste, wil ik met een enkel woord melding maken van de vier deelen, waarin hij verhaalt de »Geschiedenis van het Nederlandsche Volk van 1815 tot op onze dagen". Ook dit is, hoewel natuurlijk van over tuigd standpunt, een eerlijk en objectief stuk arbeids. Ronduit wil ik erkennen, dat, naar mijn weten, niet n beter boek over onze hisloire contemporaine geschreven is. Zelfs geen, dat deze studie evenaart of'ook maar nabijkomt. Hiermede zij allerminst gezegd, dat dit boek zonder feilen of gebreken is. Meer wellicht dan eenig ander kleven die zijn geschiedenis onzer dagen aan. Doch het zijn enkel feilen van uitvoering en onderdeelen. Zij betreffen taal en stijl, cijfers, soms een enkel jaartal. Niet, dat het daar niet op aati komt. Doch Nuyens' kleine tekortkomingen laten de hoofdzaak : de logische ontwikkeling van oorzaken en gevolgden ongemoeid. Eu dat toch is eigen lijk historiestudie! Daarom waag ik het vooral de Geschie denis van ISlötot op onze Dagen een ieder aan te bevelen, die het wedervaren van zijn land en zijne eeuw kennen wil. Bijzon derlijk echter het opkomend geslacht eri andersdenkenden durf ik tot een ernstige lezing van dit boek aan te sporen. Zij zal voor menig vooroordeel vrijwaren; menige zaak anders, ik wil niet zeggen doen be grijpen, maar toch anders doen opvatten en wellicht.... aanvatten. Voor het minst zal zoodanige ernstige lezing de, thans door nog velen verworpen lueening, hier en daar doen ingang vinden, dat hun katholieke landgenooten, voor wat zij huu gelijk recJtt noemen, met goed recht opkomen. »Geen eerbewijzen op zijn graf" had de zoon gebeden bij d-3 nauw gesloten groeve. Het katholieke Nederland heeft die bede verstaan maar toch anders verstaan. Een Nuyens tSiichiing gaat het streven van Nuyens in het woelige bedrijf der samen leving voortzetten; eeu koperen plaat ver eeuwigt in het stille kerkgebouw zijn spre kende trekken voor het nageslacht. «KLOEK ix AKIJEID. TROUW IN WAARHEID. en een daaraan geëvenredigd succes. Ik vernam dat Esther een jongere zuster bad, Louise genaamd, die aan een keelziekte leed en haar ouders veel zorg baarde. En die jongen ? vroeg ik, Dat is zeker weer Lucien, het zoontje van den kolendrager uit de Rue de Fouarre. Hij is hier niet vandaan te slaan .... en als de oude Pallut hem hier treft, zyn de poppen aan het dansen. Waarom ? Ma&t hij zich zóó bezorgd over den vriendschappelijken omgang van twee zulke jonge kinderen 'i O, neen; dat is het niet. Hij heeft woorden gehad met den vader van Lucien, die hem openlijk voor stille verklikker" heeft uitgescholden en nu wil hij niet meer dat de kinderen met elkander omgaan, .... uit wrok. Ah, dus jjngejufïrotiw Esther ontmoet haar makkertje in hei geniep ? Ja, 't is wel niet goed .... dat 's waar .... Maar men heeft haar zoo gemaakt, 't zou een wonder zijn, als ze anders was geworden. 't Eene oogenblik lief,'t andere onuitstaanbaar, al naar haar belang het meebrengt, en daarby uitgeslapen, dartel en ondeugend voor twee. En de ouders 'i Die deugen misschien niet veel ? Hm ! . . . . niet bijster .... uitgaan, lekker eten en drinken, en zoo weinig mogelijk wer ken .... De kinderen hebben geen al te best voorbeeld. Ze moesten naar school worden gestuurd. Dat gebeurt; ze gaan op de leekenschool, omdat ze op de zustersschool den neus voor haar optrokken .... Niettegenstaande dat alles, mag ik de arme kinderen graag lijden.... ik heb met hen te doen. Wanneer zij mij nu en dan komen opzoeken, vertel ik hun allerlei geschieFlER IN OORDEEL ZlJN VOLK TEN HEIL. ZIJN GOD TER EER", luidt de kernspreuk, welke de beeltenis van den historicus omgeeft. Doch meer dan die taal in het koper, zullen de eenvoudige drukletters zijner ge schriften spreken en aan het katholieke, neen, hopen en vertrouwen wij, aan het Nederlandsche volk den roem van dit zwoe gende en toch zoo rijke leven van geslacht tot geslacht overleveren. De geschiedenis der Graven uit het Hollandïche Huis verhaalt van het taaie verzet der stoere Westfriezen, wier vlugge schaats sterker was dan de wapenrusting van een Roomsch- K'ining. De heelmeester van Westwoud, deze »cigengeërfde zoon der Streek" heeft meer gedurfd en meer bestaan dan een gewonden en half door het ijs gezakten graaf den genadeslag toebrengen. Hij heeft een legi-nde van drie eeuwen, die, in d ritsten overmoed, geharnast over eind stond in de schemering ^van het voor oordeel, beschaamd doen afdeinzen voor den vollen dag van het licht der historie. 'sGravenhage, den 25 Oct. 1808. J. W. v. NISI-EX TOT SEVEXAER. Inziet ii fle Hoofstad. doen dan hij, die elke figuur welke de ballade slechts kan te voorschijn tooveren, zij het Elfenkoninjan of Kruisridder, zg het grij-aard of j mker, even goed weet te typeeren en die dan tot mede erknr heeft een Röntgen, wiens ?wonderbaar poëtische aanslag evenzeer te genieten gerft als zyn zin voor het weergeven van eigenaardige klankeffecten op het klavier. l f Messcfiaert nu met de liedjes vaaZweers eene goede keuze gedaan heelt? Voor alles l was hut des Harmlosen zit viel. Eigenlijk zijn het louter, wat men noemt toegiftjes, a rdigj h^idj«s! In het nummer van 4 Supt. schreef i ik dat zij bij het g-oote publiek veel succes zouden hebben, vooral wanneer zij coquet werden voorgedragen door een jonge schoone. Nu, succes wist Messchasrt ze ook te ver schaffen; bo.:w<;l het niet hetzelfde is of men de woorden: Dat zet er bij dage Mijn barfj^n in vuur, En laat in mijn droomen Mij ruste noch duur. hoort zingen door den voornamen, severen meester Messchaert, of door eene bevallige jonge fchooiu'. Dat Messchaert overige.,s ook recht guitig kan zingen, konden wij hieruit hooren en z'.en, als wij het i.iet reeds lang wisten. De heer Rü/itgen gunde ons verdar nog de primeur van eene pas door hem gecomponeerde klaviersonate. De bewerking kenmerkte den degelijken kunstenaar, die zijn materiaal weet te kneden in eiken vorm, hoe hy dien ook wenscht. Thans waren de beid;' uit rste doelen van origineele concep'ie en de beide middelste naar ouiHollandsche volksl:ederen. Il^t derde deel, in dorischen toonaard, trok mij het meest aan; maar ook het vlot geschreven tarantel-achtige Finaio maakte op mij een uitmuntenden in druk. Spoedig hoop ik het wurk in druk voor mij te zieu. AST AVEKKAMP. lltlMlllllllllllllilllMMtll MllilllEMMIMIIIIIIII ; denissen en dm zi'ten ze stil als muisjes te luisteren, heel list'. De kleine Louise, de zieke, heeft een hart als goud. Maar ik vrees, dat ! zij haar zullen laten sterven, de moeder heefc i er geon slag van om baar op te passen, zij heeft te veel beuzelingen aan het hoofd. Gelooft u, dat ik iets voor hefarme kind zou kunnen doen '! ; O, zeker. Al was het alleen maar de moeder aan het verstand brengen, hoe zij baar kind moet verzorgen. i * * l Ik houd veel van kinderen; ik aarzelde niet. Nauwelijks was ik een paar treden opgestegen, of een hevig gckijt klonk mij van boven tege moet, een doffe, slepende bromstem, afwisse lend met den klank eener hoo^e, buitengewoon schelle stem, die luidkeels schreeuwde : Suffer ! Stijfkop '. Idioot! Hansworst!.... Hansworst van koekendeeg ! En blijkbaar bijzonder met deze schilder achtige uitdrukking ingenomen, herhaalde zij, aldoor vinniger en krijschender: II tnsworst van koekendeeg !. . . . Hans worst van koekendeeg! Er viei niet aan te twijfelen, de echtgenooten Pallut hadden het met elkaar aan den stok. Ik klop'e eerst zachtjes, daarna harder, tot' dat het plotseling stil werd, en de deur open , ging. Vóór mij stond een nog jonge vrouw, met gevulde vormen en een geenszins onknap gezicht, hoewel haar matblanke huid en geteekende blos aan bleekzucht deden denken ' en haar blonde haren nog van woede waren t opgerezen. Zij groette mij nochtans met een zoo liettalligen glimlach, dat ik baar voor een | engel van zachtzinnigheid had kunnen houden, ! indien de schelle klank harer vinnige stem mij , niet nog in de ooren had geklonken. Ziterdag 1.1. vond de eerste der drie Messcbaert en Rii'itg -h-Concerten plaa!n. Mnsschaert ?o::g drie ' allades van Lö-ve, z"S liede-eti van Hutro Wolf en ee^, zevental van Zweers. Rö.itgen speelde, behalve de b?g*>!eiding';n, nog eene manuscript p ano sonate in a kt. if. Wat Messchaert praes'e rde in de liederen van Wo!t was buitengewoon schoon. Het gold her, evenals bij cPn d"r concerten in het vorige seizoen, een aantal nieuwe liederen van dien lyrikrr te introduceeren ! Men voelde het; Mflsschaert wa< hier ni^t alleen de zanger, met zijn schoon orgaan, zijn voortreffelijke zangkunst en zijn warme voordracht, zooals wij hem reeds Ling kennen, Messchaart was hier tegelijk apostel voor een nagenoeg nog j onbekerd meester; het gold hier verover! gen te maken voor d ;ri kunstenaar die den zanger heilig is; daarom klonk er een machtige stem in ons binnenste wede, daarom voelden wij de gloeiende geeftdriit, waarvan de zanger blaakte, in ons eigen hart medetrillen. Ouv'irgetelijk blijft mij de wonderbaar grootsche voordracht van het breed melodieuze Weyla'ii Ge-ang" rant zijn gearp ggieerde k'avierbegclciding. Niet minder zal mij het prachtvolle mezza voce heugen, waarmede ^chlafendes Jesukiml" wtrd gehaucht". Doch ook Zur Ruh" was een strmmingsbeeld van den eers'cn rarg. Van ei-nigszins anderen aard zijn de liedden: Atif einer Wanderung," Der Tambour" en Eltenlied." Mij persoonlijk mis haag ie een weinig de volgorde. Na het Jesukimi" e^n humoristisch begin, als In ein freund liches S iiltchen tret'ich ein" pwte niet recht. Dit lied zou bepaald beter op zijn plaats zijn geweest, na de drie eerstgenoemte. 0/erigens niets dan lot' voo" den toon, d en Messchaert wist te vinlen voor het gedicht; in het begin humoristisch en aan 't slot tnet pathos, op de woorden: Ich bin wie trunken irr' gofuhrt o Miue, du hast m'-'m Herz beiührt mit einem Liebeshauch." l>er Tambour en Elfenlied war in mede virtuozenstukjos in voordracht, doch van de beste, de degelijkste soort; steeds voornaam in houding ondanks den humor". Ware het niet dat d? begeleidingen zóó moeilijk zijn, dat slechts een voortreffelijk pianist ze tot hun recht kan doen komen, dan zou ik zeker durven beweren dat Wolfs lie deren hier spoedig burgerrecht zullen verwar ven ; toch ben ik er echter van overtuigd, dat Messchaert zijnen lievelingscomponist nog meer vrienden ver chaft heeft, dan bij e.'ne vorige Soiree, in i.e groote zaal. Wat lli> itgen op het klavier tooverde, staat even hoog als wat Messchaert met zijn. stern vermocht te doen. De heerlijke symphonische begeleidingen, waar mede Woli zijne zangmelodieën heeft voorzien, droegen het s uk, zooals de tooridichter vol komen juist bedoeld heeft. Dat ik n u mijne bespreking met Wolfs liederen begonnen ben, beschonwe men niet als eene desappreciatie van Liïve's muze, of als eene bemerking op de keuze dier balladen. Ik vind het i .ttgemleel van Messchaert uit stekend gezien, ook de minder bekende balladen van den Stettincr meester hier meer be kend te maken. Wie zal dat beter kunnen II l III l Illllllll ItlMlmlIlHIIIIIIIIIIIUIIIIIIIlmlIIIIIIIIIUIIIUU Piïis de Cliaraiiies, t door ANHHÉMICIIEL, Komt u om een japon, mevrouw? Ik verklaarde haar het doel van mijn komst en trad naar het kind toe, dat brandend van koorts op een zeer onzindelijk bed lag te kreunen; ees ander, precies eender, in de lengte ertegenaan geplaatst, moest bepaald dat van Esther zijn. Die twee ledikantjes vul den bijna de geheele smalle pijpenla, die het voorvertrek vormde. Ik vroeg het voor schrift van den dokter te zien en daar de duisternis in bet nauwe hok mij belette het te lezen, volgde ik de vrouw in de huis kamer, waar ik mij eensklaps tegenover Pallut zelf bevond, een ziekelijk uitziend man, met een gluiperig, ruw en gemelijk gezicht; daaren boven stotterde hij, zooals ik bemerkte uit de enkele woorden, die hij zeker bij wijze van groe', mompelde. Hij was blijkbaar niet degene die het laatste woord had in de stribbelingen met zijn vrouw. Niettemin was zij poes-vriendelijk en putte zich met komisch nageaapte elegantie uit in verontschuldigingen over den rommel in haar kamer; en 't was een rommel, onuitsprekelijk! Kleéren slingerdon over de tafel tusschen de vuile borden, op de stoelen en overal. Een j paar kousen lag midden op den vloer; de schoorsteenmantel was beladen met een menigte prullen; een kam die nog vol haren zat ge flankeerd door een boeket verfomfaaide kunst bloemen ; en het uiterlijk der bewoners was met deze omgeving volkomen in overeenstemming. Pallut droeg een rood glimmende zwarte jas en pantalon, die vol ?etvlekken zaten en zijn vrouw had haar vleezige vormen gespannen in een japon van een sterk verschoten blaauwachtige stof, waarvan het lijfje openstond bij gebrek aan de noodige knoopen om het te sluiten. Slordigheid, armoede, luiheid, de geHij is te vroeg heengegaan; wij hadden hem nog noodig. Voor de onrust, voor de zieke lijke ingewikkeldheid der jongeren van onze dagen, was het voorbeeld van dien grooten grijsaard vol rustign kracht, gezond verstand en zedelijke gezondheid onmisbaarder dan ooit. Benige bladzijden moesten nog worden toegevoegd aan het nu afgebroken werk, eenige zangen aan het nobele gedicht. De geschie denis van de II. Genoveva zal onvoltooid blijven! In de droefheid en de verbazing welke mij, bij den terugkeer van pene lange reis, zijn dood veroorzaakt, kan ik bier slechts ii,derhaast eenige indrukken en herinneringen neer schrijven over den meester en den voortreff'elijken vriend, die ons beoft verlaten. Indien men zich terugdenkt in den tijd van zijn eerste optreden, in bet jaar lsr>(), toen hij in den Salon eene Piëta tentoonstelde; deed niets wanneer men slechts bet oog houdt op den logischen gang der zaken, op de:i in vloed van het milieu en op de werking der heerschende theorieën, vermoeden, dat een schilder als hij gekomen was. Tusschen de classici en de romantici, die beiden gelijkelijk uitgeput schenen door de groote veldslagen, welker rook nog den horizont verduisterde, trad het realisme als veroveraar op. Voor zich had het een deel der waarheid, slecht gefor muleerd en slecht begrepen, maar steeds krachtig van werking; de samenspanning van vele geesten, bekeerd van de sch >one en ijdele illusie», welker iyrisme de van dien lij-I af vermoeide en als 't ware pijnlijk geworden verbeeldingen had beneveld; de «wetenschappelijke" en positivistische leerstellingen, onder welker invloed de literatuur zou komen en waaraan ook do artisten, naar m«n verzekerde, hun cyns zouden be talen. Toch richtte hij zich niet naar dien kant. Hij was laat tot de schilderkunst ge komen; van het atelier van Couture had hjj, al had hij daar slechts een korten leertyl doorgemaakt, toch iets overgehou len; en men zou daarvan gemakkelyk de sporen in z:jne eerste schilderijen kunnen ontdekken. Maar dat weinige was hem niet genoeg; hij was het nog niet met zich zelf eens. Van 1850 tot 1859 zendt hij in op eiken Silon, maar z\jne stukken worden geregeld ge weigerd, en zooals hij zelf erkent was die weigering niet in alle opzichten onrechtvaardig. Puvis scheen slechts een middelmatige waarde te hechten aan hetgeen hij destijds schilderde, en hij liet het nooit zien. Iu 1859 werden de deuren van den Silon voor hem ontsloten, hij exposeerde er een Retour de Cliasse, dat thans in het bezit is van h:;t museum te Marseille. Het was een fragment van een decoratief geheel, dat hem besteld was voor eene villa, welke als ik mij niet vergis, zijn broeder had laten bouwen. T >en ik, na een bezoek aan het museum te Marseille, hem mededeelde, met hoeveel belangstelling ik dit werk van zijn débitt had gezien, antwoordde hij mij: »Eerst van toen af voelde ik, om mij heen, water om in te zwemmen." Inderdaad had hij van dat oogenblik af zija weg gevonden. Al het streven van zgn geest, al de eigenaardigheden zijner visie, al de zeer speciale, tegelükertijd zeer beperkte en zeer hooge hulpmiddelen van zy'n métier, wezen hem in de ri hting der monumentale kunst. Maar zou h\j de gewenschte gelegenheid vin den ? Juist op het oogenblik, waarop die voor hem onmisbaar was, werd zij hem aangeboden door het stedelijk bestuur van Aaiiens, dat daarmede de eeuwige dankbaarheid derFransche artisten verdiende. In 1861 werden Hdtum en Coneordict geschilderd voor het Museum van Picardië. Sedert dien tijd ontrolt zich zyn werk van jaar tot jtar; men weet ook wij hebben bet dikwijls gezegd met welk een rustige en machtige vruchtbaarheid. J,e Traniil et Ie Rupos (18(>3), l'Aittumne (1871), Are, l\carclm nutri.i- (1805), la Yitjilance en la F<intaisic (18GÜ). Ie S'jmmeil (in het Museum van Rijssel 18'J7), Marseille, colonie grecque en Miïstillt, pm-te de l'Oriënt (1809); t'E;p ranee, la j\luisson (in het Museum van Ctiart'es, 187-!i; C/utrles Martel vaimpn-nr des Siirrusi»s en Siiinte-Kadei/onde au eotu'ent de iS'imife-'Voi'j: (1874) voor het sudhuis van Poitiers; Familie fle )>i-c'ieiii's (1875); einde lijk, van 1876?1878, l'Knf.mix de SainteGencviire in het Pantheon. Uier had men bet definitieve meesterstuk, als het ware het bereikte doel. de uitlrukkingsvolle en bewonderenswaardige synthese van al wat hij tot dusver gezocht, gedroomd, gewild had. Men zou in zijn vroegere werken onbewuste, maar toch duidelijke invloeden kunnen vinden van die monumentale werken van Chasseriaeu. Voor de Enfance de S.tinteGettei-icce is hij aan niemand iets verschuldigd. Da eenheid van de figuur met het landschap, de hernieuwing der grootsche muurschildering, bevrijd van alle kleingeestige formules aan welke zij in de klassieke ateliers was onder worpen, worden hier luide verkondigd. Alles wat de school van den plein air had gezocht, is gecondenseerd in deze sereene en vreedzame visie van een landschap uit lie-deFrance. waar hij de oudste geschiedenis oproept, zonder zich te bekommeren om archeologie, met die hoogere waarheid die geboren wor.lt uit de waarneming der natuur en de intuïtie des harten. De nationale traditie is als weder aangeknoopt, over de academies en de italianismes heen; de verzoening der moderne schilderkunst, als men het zoo mag uitdrukken, is triomfeerend geopenbaard in dit zoo hoog en zoo eenvoudig werk, dat met zoo weinig middelen zooveel harmonie en zooveel schoon heid tot stand brengt. »Ir\ eene kunst iets uitvinden'1, schreef I'oussin »;.s de aan die kunst eigene harmonieën ontdekken." Puvis de Cuavannes was een groot uitvinder. En zoo weinig gecompliceerd. Mtier dan eens heeft hij geglimlacht over de commen taren, die door zijn werken werden geïn spireerd. Maar bij was getroffjn en diep gelukkig door zoovele eerbewij/.en, die in de laatste jaren van alle punten van den intellectueelen horizon tot hem kwamen, na zooveel sarkasme en beleedigingen . . . Op het oogenblik, waarop Frankrijk al zijne krachten en zijn gansche ideaal het meest noodig beeft, verliest bet een dergenen, die door hun werk het best voor de wereld konden getuigen van zijne moreele grootheid. (Jonrnul des Dcb:its) iiiiiiiiiiiiiiituiiiiiitiitmiimiiiimLiiimiii heele geschiedenis van het gezin, was met n oogopslag te overzien. Esther kwam juist de kamer in. toen ik heenging, na een paar wenken ten opsich'e van het zieke mei'je en wat geld te hebban gegeven. Waar kom je vandaan. ? vroeg haar vader op zijn weifelende manier. Zonder te antwoorden vloog zij bz/a met duizenderlei liefkoozingen om den hals. Nog verscheidene malen kwam ik terug om naar Liuisa te zien, die tamelijk snel her stelde ; ha%st bij ieder bezoek ontmoette ik Lucien, die om het huis heenzwiert of in den een of anderen donkeren hoek van de trap verscholen zat. Meermalen zag ik hem ook met Esther aan de hand naar het plein Notre-Dame gaan, waar zij andere makkertjes aantroffen, of hen kalmpjes arm in arm als een bezadigd paartje langs de kaden wandelen, nu en dan stilstaande om de platen in de winkels te bekijken of naar de schepen op de Seinc te zien. ., «*s Dat loopt spaak! verklaarde de oude juffrouw Hugonnet, toen ik het haar vertelde. l!j had het mijn plicht geacht vrouw Pallut te waarschuwen, die eerst de schouders had opgetrokken, maar vervolgens, zeker om te toonen dat zij haar moederplichten niet ver waarloosde, haar dochter heftig bij den arm heen en weer schudde en een paar klappen om de ooren gaf. 't Liet haar blijkbaar koud. Zij stond in de buurt als los'1 aangeschreven en bekreunde zich om zedelijkheid geloof ik wel het allerminst. (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl