Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1114
Aan ie Merlantóe
Het zal voor vele nationaal voelende
Nederlanders vel aangenaam zijn van tijd tot
tjjd te lezen of te hooren hoe in het buiten
land Nederlandsche kunstenaars soms geëerd
worden. Heeft men er wel eens over nagedacht
waarom die Nederlandsche kunstenaars hun
land hebben verlaten? Weet men wel dat de
reden meestal geen andere is, dan dat ze in
Holland of van gebrek zouden omgekomen
zijn of een kommerly k bestaan hebben geleden?
Laat ik my' bepalen tot jonge kunstschilders
en teekenaars. Er zyn er wel die hier slagen.
By' enkelen worden de artistieke kwaliteiten
aangevuld door commereieele. Anderen werken,
gesteund door een familielid of hebbeneenige
vaste inkomsten. Weer anderen hebben nogal
geluk. Maar ik ken er velen en volstrekt niet
zonder talent, die eenvoudig bezig zyn, door
gebrek aan het noodigste, geestelyk en
lichamely'k ten onder te gaan.
Ik ken verdienstelijke jongelui, die eenvoudig
niet te eten hebben en die er toe zyn gekomen
om (dit feit greep plaats in Amsterdam en
nog niet lang geleden) 3 dagen te leven van
een emmer slechte stijfsel die ze oorspronkelijk
voor behangen en beplakken bestemd hadden.
Ik kende er die zoolang gebrek leden dat
de tering ze aangreep of typhus een einde
aan bun jeugdig bestaan maakte. Verscheidene
jonge schilders verlaten het land en de meesten
gaan naar Londen, enkelen naar Amerika. In
Londen vinden sommigen dadelyk werk en
brood en meer dan brood. Ik zou namen
kunnen noemen van jongelui, die nog geen
3 jaren in Londen zyn en een zeer goede
positie hebben verworven. Moeten dus nu al
onze talentvolle jongelui naar Londen?
Nederknd is een van de rijkste landen der wereld.
Nergens is -de welvaart zoo algemeen. Doch
weinig doet het Nederlandsche publiek voor
zyn jonge kunstenaars.
Geïllustreerde bladen waarin byna enkel
jonge kunstenaars teekenen en een grooten
steun vinden, worstelen om het bestaan, werken
met groot verlies. Op tentoonstellingen van
schilderyen wordt door het publiek van jonge
kunstenaars zoo goed als nooit iets gekocht.
Het voorbeeld van wijlen den heer Willink
van Collen, die ?30000 aan Arti naliet om
jonge kunstenaars te ondersteunen vindt geen
navolging. Openbare gebouwen worden nooit
met schilderswerk waaraan jonge talenten hun
kracht kunnen geven, versierd.
Hoe moeten die jongen er dan komen ? Ze
kunnen toch niet beginnen met meesterwerken,
die dadelyk in het oog vallen en den kooper
groote winsten voorspellen !
Enfin ze komen er dan ook meestal niet of
gaan weg.
Kan daaraan nu niets gedaan worden ? Zou
het Nederlandsche publiek, dat dan toch trotsch
is op de artistieke triomfen zijner kunstenaars;
niet wat meer belangstelling kunnen tobnen
in het werk en het leven der jonge schilders,
beeldhouwers, teekenaars? Ik heb daarover
nagedacht en waag het hier, het volgende warm
aan te bevelen en in overweging te geven:
1. Abonneere men zich op Nederlandsche
geïllustreerde periodieken etc.
2. Steune men de Vereeniging tot bevorde
ring van Beeldende kunsten der maatschappy
Arti et Amicitiae die meestal werken vac
jonge kunstenaars aankoopt.
3. Schenke men geld aan het Davidsfonds
der maatschappij Arti et Amicitiae, welk fonds
zeer klein is en bestemd tot steun van jonge
kunstenaars.
4. Maar niet in de laatste plaats bezoeke
men meer de tentoonstellingen met het vaste
plan om iets van een jong kunstenaar te koopen.
Ik hoop en vertrouw, dat dit beroep op het
plichtsgevoel der Nederlanders niet te vergeefs
gedaan wordt en wanneer er naar aanleiding
hiervan soms iemand zich geroepen gevoelt
om iets te doen tot steun en aanmoediging
van jeugdige verdiensten, ben ik alty'd bereid
om de noodige inlichtingen te geven.
CAREL L. DAKE.
ReilraMt,
De Vereeniging Voor de Kunst te Utrecht
houdt tot den 6en November een tentoonstel
ling van etsen van Rembrandt en van repro
ducties naar verscheidene zijner teekeningen.
Deze reproducties in lichtdruk zijn als zoodanig
onberi-pelijk en de wetenschappelijke nyverheid
toont ook hier weer hoe ver zij het met na
bootsen kan brengen. Zij zyn uit een viertal
portefeuilles, uitgegeven onder toezicht van F.
L ppman, in samenwerking met W. Bode,
Sidney Colin, J. P. Heseltine en Emile Michel.
Rembrandt's luchtig geteekende landschappen,
zijn levensvolle portretten, bijbelsche en mytho
logische tafereelen, dierenstudies en schetsen
naar oudere Italiaansche meesters zijn alle ver
tegenwoordigd in deze meer dan 200 platen
bevattende verzameling, waaruit de Utrechtsche
vereeniging de fraaiste thans exposeert.
Met pen en penseel wist de groote meester
wonderlijke dingen te doen. Slechts met die
eenvoudige middelen teekende hij dat
prachtstukje dame in Oostersche kleederdracht," van
zoo'n rijkdom van licht en diep-gepeilde ex
pressie van gelaat, dat deze kleine teekening
wd gelijk kan worden geacht aan de schoonste
zyner schilderyen. Er is een blad met negen
studiekoppen, zoo van de straat, zou men zeggen;
want al de bewegelykheid van hun leven is er
op weêrgaêlooze wy'ze in, sast gehouden. Vooral
trekt onder de portret-studies des schilders
eigen beeltenis de aandacht getekent door
Rembrandt van Rhy'n naer sya selves so als
hy in syn schilderkamer gekloet was", gely'k
een latere hand er by schreef.
Van zyn landschappen is de groote pen- en
peuseel-teekening Boerenhut bij een
boomgroep" wel een van de krachtigste, terwy'l hij
in kleinere schetsjes met enkele vaag-zwervende
lijnen diepten van vergezicht kan suggereeren
waarin Holland's vlakke weiden en breede
waterplassen in al hun essentiëele schoonheid
zyn gegeven. Ook het eigen karakter der
steden van zyn tijd wist Rembrandt in enkele
lijnen neer te leggen; zyn Mont-Albaenstoren
en het Stadhuis te Amsterdam na den brand
van 1652 zyn hiervan het helderste bewijs.
Voor Utrechtenaars, die, de
Rembrandttentoonstelling in het Stedelijk Museum bezocht
hebbende, niet meer in de gelegenheid waren
de etsen in het Prentenkabinet te gaan zien,
kan de expositie van Voor de Kunst een wel
kome vergoeding wezen. Want tal van
oorspronkelyke etsen, waaronder de meest ge
roemde, zijn hier te zien. De prachtig fijne
plaat van het huwelijk van Jason en Creüsa,
de stralende visioenen van den dood van Maria
en de honderdguldensprent kan men hier
bewonderen. Maar boven alle, grootscher nog
van diepte van gevoel dan die mysterieus-fijn
geëiste oude vrouwenportretjes, staat de
ontzaglyke prent van de drie kruisen, waar Christus
met de roovers en de krijgslieden onder den
stralenden stortvloed van bovenaardsch licht
visionaire verschyningen van zeldzame schoon
heid worden. Voor des Meesters volmaaktste
schilderij doet die sublieme droom niet onder;
deze alleen is reeds een gang naar de ten
toonstelling waard.
v. M.
Een sausje".
Giovianni" schry'ft in het Handelsblad:
Nu ik toch bezig ben iets te verdedigen
dat ik schreef over Rembrandt's werken, wil
ik ook even een antwoord geven aan een
inzender in bet voorlaatste Weeklad De Am
sterdammer, H. H, die het heeft doen voor
komen als zou ik gezegd hebben dat Rembrandt
een sausje gebruikte om licht aan te brengen
op zyn schilderyen. Zulk een onzin is natuurlyk
niet geschreven. H. H. mocht wel wat betar
lezen. Ik schreef, dat het gele licht op
Rembrant's stukken voor een deel moet worden
geschreven op rekening van den ty'd, van vernis,
soms misschien zelfs van een sausje, dat sommi
gen vooral in Engeland, meenende vermoedelyk
dat dit gouden licht by Rembrandt hoort, er over
heen gegooid hebben". Niet Rembrandt heeft
dit sausje dus gebruikt, maar anderen. En
juist daarom komt het voor op sommige stuk
ken en op andere niet, en daarom bewonder
ik Rembrandt's stukken ook niet om, maar
niettegenstaande het sausje.
Wanneer H.H. nu wil weten, hoe ik dat
weet van dat sausje, dan moet hij op de
Rembrandt-tentoonstelling maar eens goed uit
zijn oogen kijken. Misschien ontdekt hij het
dan zelf ook wel. Hij behoeft nauwelyks
verder te gaan dan de eerste zaal.
Wil hy een uitspraak van een gezaghebbend
persoon in deze? Jan Veth schrijft in De Kro
niek van Zaterdag 1.1. over de Heer met den
Valk : «Het is jammer van die gele vernis, die
vooral op de Ecgelsche schilderijen zoo
hinderlyk voorkomt." Zie, dat is hetzelfde, dat
ik het sausje genoemd heb.
Schilderijen en Antiquiteiten.
De firma Fred. Muller & Co., zal op 8 en
9 November a.s. twee belangrijke aucties hou
den, nl. van oude schilderyen uit de verza
meling van het oude patricische huis
DonatiMartini waarby' zijn gevoegd die uit enkele
Nederlandsche nalatenschappen en van anti
quiteiten, afkomstig van wy'len den heer B.
Nachenius Jz. De laatste bevat allerlei keurige
meubels, waaronder een zeldzame gothische kast,
spiegels, klokken, chineesch- enjapansch
porcelein, oud Delftsch, Loosdrechtsch, glaswerk,
beelden, muziekinstrumenten, wapens, waaiers.
kleedingstukken enz., benevens egyptische
oudheden, goud en zilverwerk en een compleete
salonbetimmering Louis XVI, in gesneden hout,
geschilderd en verguld, omlijstende vijf ge
schilderde Hollandsche landschappen van J.
Andriessen.
De keurig bewerkte catalogus bevat de
photogravure van een zeer opmerkelijk bas relief
in invoor «Christus ain het kruis."
De fraai geïllustreerde catalogus der schil
derijen-verkooping omvat zeventig nummers,
waaronder een heerlyk vrouwenportret en een
?boetvaardige Magdelena" van v. Dyck, een
sriviergezicht" van Jan van Goyen, een «mans
portret" van Mor, een »kuische Susanna" van
Tintoretto. Van de Italianen noemen wij hier
verder nog »eene heilige familie" van
Ghirlandajo, en een Christus van Perino Bonacorsi.
Deze schilderyen en zeldzaamheden een
ware tentoonstelling vormende zullen op
5, 6 en 7 November in »de Brakke grond' te
bezichtigen zijn.
F.
IHIIIIIIIilllllltlll
ItMMIIHIMIIIIIMIMIinillllllHllllllllllllltlllllinilll
Vincent Hanian.
W. A. PAAP. Vincent Haman. Am
sterdam, W. Versluys 1898.
Er zijn oogenblikken dat ik dit boek ver
dienstelijk, knap, talentvol kan vinden. Maar
dan moet ik beginnen met mij voor te
stellen dat het geheel-en-al een wereld van
fictie geeft, een wereldhoekje, bewoond door
zotte en ijdele en half-artistieke en half gede
genereerde menschen, waartusschen zich een
jonge, ongehuwde vrouw beweegt, die alleen
meer echte menschelijkheid bezit dan al die
anderen samen, die in eenvoudige huminiteit
hoog uitsteekt boven al die kwazi-hooge, maar
inderdaad laag-verworden kunst- en
letterlievenden om haar heen. Ik kan dan hït talent
van den schrijver bewonderen in zijn psycho
logische uitbeelding van dien Vincent, welke
geheel verklaart zijn wording uit de personen
van wie hy afstamt, den kiing waarin hy op
groeit; zijn geestelijke vol-groeiing uit den zucht
tot verzet, gestevigd door den invloed van zeer
grooten uit het buitenland, zijn ijdelheid en
neiging tot reclame; zyn dan blijven stilstaan
op n hoogte met langzaam meer en meer
zich openbarende verwordings verschijnselen;
zijn treurig eindigen met geestelijk en stoffalyk
paraziteeren en ten slotte, om zuiver stoffelijke
belangen, met een verzoenende toenadering tot
de vroeger door hem bestreden, zich in maat
schappelijke welvaart verheugende tegenstanders.
Er is ontegenzeggelijk veel talent in het verhaal
van deze moreele verwording.
Maar als daar plotseling in mij opleeft
het bewustzijn, dat met dien Vincent en met
al die anderen die fel be-pot of in kleine
menschelijkheid belachelijk gemaakt worden,
personen zyn bedoeld, die leren, en waarvan
de schrijver gezorgd heeft door enkele door
zichtige toespelingen of zijdelingsche aandui
dingen, dat we precies weten wie hij bedoelt,
daa kan ik het boek in den versten hoek van
my'n kamer keilen, zóó haat ik het dan. Dan
vind ik dit werk de slechte daad van een knap
artiest, een daad waarvoor hij zich schamen
moet n tegenover degenen die hij zoo dacht
te treffen, n tegenover de kunst die op deze
wy'ze misbruikt, n vooral tegenover zichzelven.
Want waar hy streng veroordeelt de grond
stellingen van Vincent, die meermalen zegt dat
een artiest zijn laars lapt" met veel wat in
het verkeer der menschen als goed en hoog
geldt, daar zy hy niet minder streng tegenover
zichzelven, by het vaststellen van de eisenen
der moraliteit, waarmse een artiest niet zijn
laars mag lappen". Want dit is het venynige
van boeken als dit, dat noch de bedoelden vat
hebben op den auteur, omdat deze altijd de
sterkste kan blyven door met een onnoozel
gezicht te verklaren dat hij zich niet bewust is
iemand in het bizonder bedoeld te hebben, dat hij,
desnoods brutaler, den beleedigde kan toevoegen:
wie de schoen past, trekke hem aan l en dat tevens
de gefingeerde namen hem gelegenheid geven
zooveel onwaarheid aan de waarheid toe te
voegen als een ruim geweten hem veroorlooft.
Geen insinuatie, hoe laag ook, behoeft hem te
min te zyn; hy kan zyn haat, zyn wrok koelen
op de meest perfiade wy'ze, immers hij blijft
gedekt door het verdichte tintje van zijn ver
haal. En dat de heer Paap niet voor iets
heel ergs terugschrikt, dat toont het slot van
zijn boek, waar hij den stichter van de Nieuwe
Revue" zich voor een jaargeld laat verkoopen
aan de redactie van de Oude"!... Bah!
Men noemt nogal eens een boek een daad,
om er iets heel goeds van te zeggen. Nu
ik vind dit boek een slechte daad. De
schry1ver speculeert er mee op de lagere neigingen
van het groote publiek, en op de zucht naar
klets", naar schandaal. I< hij nu gekant
tegen de mannen, die in '80 den strijd voor
een verfrissching onzer literatuur begonnen en
in '85 de Nieuwe Gids oprichtten by vergete
nooit dat ook zyn naam naast de hunne op
het omslag stond! Dat hy sedert veranderd
is, niemand mag het hem kwalijk nemen, maar
wel zal ieder het unfair mogen vinden, dat hy
van de intieme betrekking, waarin hij destyds
tot hen stond, nu misbruik maakt om hen
tegenover het groote publiek belachelyk en
nog erger te maken. Maar het
kieschheidsgevoel waaruit deze bedenking voortkomt, be
hoort zeker ook tot de dingen waarmede de
heer Paap zyn laars lapt".
Genoeg hierover.
My' rest aan te toonen wat my' in dit boek
sympathiek is, wat my te meer doet betreuren
dat ik hierboven zulk een kras voorbehoud
moest maken.
De heer Paap heeft op tal van bladzijden
op geestige, pitcige, soms zeer talentvolle wy'ze
gespot met de zwakheden der oudere getogade
Hamans, die uit Goethe-Dante Vondelen gingen;
daarna met de verkeerdheden en het eenzijdige
in het litteraire streven der mannen van 80",
niet minder van hun nakomers en nadoeners.
Hiertoe was hij volkomen gerechtigd. Het be
lachelijke aan te toonen van ongegronde auto
riteit of beroemdheid bij ouderen, het autori
taire ook te wraken, als het zich bij jongeren
die zelf revolutionnair zijn ge#eest, even
eenzydig en bekr/mpen toont wanneer zy eenig
gezach hebben, en vooral den kliekgeest, de
nadoenerij, het gedachteloos mooi vinden op
de kaak te stellen zoolang dit geen personen
in hun bi-ionder leven treft, is dit het aange
wezen werk voor den satyricus.
De bekrompenheid heelt hem gehinderd, en
terecht is de vereerder van Multa'uli verontwaar
digd geweest, dat zy', die zich heel wat lieten voor
staan op hun appreciatie-vermogen, geen ruimte
van ziet genoeg hadden, om daarin een hoekje
te vinden ter vereering van een der meest
oorspronkelijke woord-kunstenaars", die onze
literatuur kan aanwyzen; dat zij te dor van
gemoed waren, te zeer opgaand in eenzijdige
betweterij om een werk als Vorstenschool, te
doctrinair om in een kloek drama als lusen's
Vijand des Volks iets prijzenswaards te kunnen
ontdekken.
Hy verzet zich tegen de zoo-aardig-gevon
dene scbeld-methode.
Esther begreep nooit al dat schelden op
elkaar. Waarom niet kalm gewerkt aan kunst
en enkel aan dat? Ze moesten kunst maken,
alle mannen die het konden en alle vrouwen.
Dat waren de koningen van den geest....
waarom dan altijd dat gevit onder elkander,
dat schelden en die nijd."
Dat dit mijn instemming heeft zal wel
nismand verwonderen, wie leest wat ik al in '90
schreef, midden in het stry'd-geschetter: Een
hoog en zelfbewust gevoel van bekwaamheid
heeft geen beh >efte aan dergelijke uitingen.
Meent men werkelijk zooveel hooger te staan
dan anderen, waarom dan zooveel tijd en arbeid
aan die anderen vermorbt? Waarom een heele
bloemlezing van scheldwoorden verzameld, om
er mee naar hun hoofden te werpen ? Waarom
niet gewerkt tot men een groot kunstwerk hoog
boven hun hoofdtn doet opryzen, getuigende
van een niet meer te betwisten meerderheid'!
Hij verzet zich tegen het gewilde en gezochte
in stijl en taal en geeft bladzijden, vermengd
met fragmenten uit van Deyssel's ergste
taalverwringings periode, waarin die geweld-doenerij
uit zucht naar het bizondere goed geper
sifleerd wordt.
Ook de accenten-manie in dat zinnetje:
Hélmérs óogen-in-aandacht, rechterhand in óppe
broekzak, vitijen. (!)
Dan ontgeldt het de onderlinge aanbidding:
Moree schreef dat alle Nederlanders, als zij
op de Kistemakersgracht of Groenburgwal de
kamer van Vincent Haman passeerden, het
hoofd moesten ontblooten.". Ik bied ter verge
lijking aan deze slot-tirade uit Kloos' Litera
tuur-geschiedenis, waar hij het heeft over
Herman Gorter en dezen noemt: een man
voor wien ieder onzer beschaafde landgenooten
van den hoogste tot den laatste, den hoed zou
moeten afnemen, als maar even zijn onsterfe
lijke naam wordt genoemd."
Dan nog wordt de nadoenerij van slaafsche
zieltjes leuk afgestrafc in die medf deeling aan
gaande Helmers, die gepoogd had toegang te
krijgen tot het tijdschrift der mannen van '80.
Maar steeds werden ze geweigerd, tot hij in
latere dagen op het voorbeeld van Vincent en
anderen in plaats van: De zon schijnt op de
daken", ging schrijven: Zon op daken schijnen",
waardoor hij steeg tot de hoogte der mannen
van '8 J en zijn stukken werden opgenomen."
In verband hiermee die kostelijke woorden
over sty'l op blz. 55 en 56, nog eens met nadruk
herhalend wat al zoo vaak, en zoo vaak vergeefs
gezegd is: ... ware stijl is te kennen niet aan
zegging, niet aan rbytme, niet aan rhetorisch
golven in de woordenreeksen alleen; ware stijl
is te kennen asm het pectus est quod disertos
facit, aan den gloed van het
eeuwig-braafmoedige die vlamt in de woorden, een gloed
waartoe het met een loupe in de hand geslepen
sonnet in verhouding staat, als een diamant
tot de zon .... De eisch (van Moree) was goed:
wie wat aan zijn volk te zeggen heeft, moet
het goed zeggen. Maar de hoofdzaak is dat hy
wat te zeggen héft, dat in het kunstwerk het
hart klopt, het intellect licht van een mensen,
die meer in zich heeft dan het litteraire jargon
van zyn tijd".
Er zijn in den regel geen grooter despoten
dan baas-geworden anarchisten, geen steiler
doctrinairen dan gearriveerde kunst-revolutio
nairen, geen strenger confessioneelen dan,
gesynodeerde ketters.
We hebben het zien gebeuren dat de nabloei,
de decadenten van de tachtigers op hun beurt
op de meest autocratische wyze zyn gaan rich
ten, door dwaas genoeg te wanen dat zy het nu
eens-en-voor-altyd wisten wat litterair was en
wat niet. En jammer genoeg verdwaalden heel
begaafde jongeren in dat wanbegrip, niet be
seffend hoe dom-doctrinair zy' werden."~Ik denk
met weemoed aan een van hen, die dikwijls in
deze kolommen aan het woord was en met
wien ik kort voor zijn treurig vroegen dood
een gesprek had, waarin ik trachtte hem het
on-artistieke van die bekrompenheid aan te
toonen. Wat is litterair" meer dan een woord,
waarin door elk geslacht, elke eeuw een andere
beteekenis kan gevoeld worden?
Nu nog iets over wat m'ühet beste in dit
boek lykt. Dat is de figuur van Esther. Op
blz. 61 spreekt de schrijver over het teere en
mooie van het voor het eerst uitbloeiend lief
degevoel'' welnu, dit teere en mooie klinkt
telkens na als hy' voor Esther spreekt. Zy heeft
zyn liefde, en hy weet ook ons die stille,
helpende, onbaatzuchtige, door n groote te
leurstelling tot een in goedheid het leven aan
vaardend, tot een beminnelyke jonge vrouw
zich ontwikkelend menschenkind sympathiek
te doen zyn. De beste bladzyden zyn aan haar
gewy'd, het mooiste hoofdstuk, dat negende, van
Esther, weifelend, bij het herhaald aanzoeken
van Vincent. Meesterlijk is dat opeenvolgen van
stemmingen, die weekheid, die weemoed....
Esther gaat aan de tafel zitten bij haar
poes, den goeden Puck.
Zg lei de armen op de tafel, keek een
poosjen zwijgend. Toen: Puckje, je hebt daar
zoo'n ouwelijke, droevige trek om den mond.
En je oogen kijken my aldoor in de oogen.
Daar achter die oogen van je schijnt iets
droevigs te zijn, dat wel spreken wou, maar
niet kan. Het droevige, dat achter oze oogen
is, kan wél spreken, maar kan toch ook niet
alles zeggen. Het heel erg ouwelijke, droevige
dat daar achter onze oogen is, kunnen wij ook
niet zeggen. Zoo min als jij".
En dan het slot van ditzelfde hoofdstuk:
En de zomeravond, in haar doode licht, ging,
op stillen voet, roerloos, zóó als zomeravonden
gaan, op stillen voet, roerloos.
En ramen, drie, werden licht aan den verren
overkant, ver door de duisternis heen, en Esther,
zonder gedachte, zag het. En toen zij een
wijle gezien had dat licht van de drie ramen,
kwamen door het doode licht onder de rossige
luchten, zacht, zacht, heel, heel veire, heel
zachte zangen, zangen van een orgel, en kwam
aan, zacht, zacht, door de doodstille
stadstuinen het heel verrezingen, zingen zou je meenen
van meisjestemmen, en toen werden die tonen
een kerk, een kerk van binnen, bij nacht, als
de priester gegaan is, en je kon niet woorden
hooren, je hoorde zachte tonen alleen, die je
langzaam, zoo zacht waren ze, begon te hooren
als tonen van: Een vaste burcht is onze God."
Hier is een ander aan het woord dan een op
kleine schandaligheden beluste en met merk
bare genoegelijkheid aan bepaalde personen
toegedichte vuilaardigheden uitpluizende auteur.
Lees van Esthers verliefd worden op Vincent,
van haar smart o^er zijn onverklaard heengaan,
van het fietstochtje met Marie, van het bezoek
door Vincent's maitresse aan haar gebracht,
haar gesprekken met haar hond en kat, dat
zijn on^etwyfeld de beste bladzijden van het
boek, hoe meesterlijk in hoofdstuk X ook dat
denken van Vincent wordt weergegeven.
Tot het mooiste behoort ook dit:
Na de jonkheid van het lichaam komt
(blijft?) de kinderlijke jonkheid van het hart.
En dat lichaam gaat, ernstig de plooi der
wangen, door de straten van het leven; beult
diepe nachten in lachlooze boeken; schachert,
hoog gehoed, op de beurs; kwanselt, wit gebeft,
van den kansel; spreekt, getabberd, de vonnissen
der gerechtigheid. Maar, waar ook dat lichaam,
gemaskerd de wangen, in de steden van het
leven toeft, achter het masker woont een kindje,
dat lacht en dat schreit en zijn armpjes rekt
naar wat vreugd. En hoe krachtig Esther ook
was, wanneer in de donkere zomer-avonduren
het maanlicht van het sprookje over haar rees,
dan rekte ook dat kindje wel eens de armen."
Storend vindt ik het dat wij deze zelfde
Esther, als heel jong meisje hooren denken"
over haar: ouwti" en later: een week lang
loop je je te verdommen". Evenzeer storend
vind ik een paar onnoodige platheden.
Aardig gezegd is: Puck zat op het staketsel
naar zijn heelal te kijken", en goed ingevoeld:
Haar hart voelde ze kloppen tegen haar corset."
Mijn rekening opmakend kom ik tot het
besluit dat ik in een, als geheel, slecht boek
veel goeds en knaps gevonden heb. Wat den
schrijver aangaat ik herinner mij dat ik
dertig j »ar geleden als jongen een
muziekbeminnaar hoorde praten over Offenbach. Hij
zei: micht ik hem ooit tegenkomen, ik neem
dadelijk met mijn linkerhand mijn hoed af,
maar met mijn rechter gooi ik een steen naar
hem.'' Ik beoordeel niet het min of meer
gemotiveerde dezer uiting, maar mijn gevoelens
jegens den heer Paap zouden in een dergelijke
handeling zeer goed verzinnebeeld zijn.
W. G. VAN NOTJBXYS.
Boet en Tijdschrift.
Nederland.
Het Sloofje" van J. Eigenhuis is een schets
met sterke gedeelten van strakke raakheid,
maar onzuiver door bijvoegingen als: ze w«s
maar een sloofje, slil zijn sloofje, sloofjes zijn
niet voor geluk geboren en dergelijke
sentimenteele uitbobbelingen meer.
Snijdend-raak en eerlijk is in deze schets
de figuur neergezet van den lammen loomen
vent, die 't sloofje (tobberd is beter) tot man had
genomen, toen de eerste vryage mis lifp. Hier
is de auteur zichzelf, geeft hij zich gaaf en heel.
Met de kleine en vele fouten is Het Sloofje"
toch goed werk. Grillig staan verleden en
tegenwoordigen tijd door elkaar, en zwaar
conventioneele zinnen volgen op prachtig-rake dingen.
Schuld" van mevr. la Chapelle-Roobol is
aanminnig, slap geschrijf met tal van
lievigheidj -s en versleten beelden erin, maar toch
wel leesbaar. Denkelijk zal het tweede gedeelte
ons nog tot ontroering brengen. Het staat
niet boven en niet beneden de markt, en juist
daarom bevredigt het velen, als zy'nde in vol
komen harmonie met hen zelf.
W. Gravius geeft een beschrijving van Mekka,
de heilige stad der Mohammedanen, brengt
een eeresaluut aan dr. Snoeck Hurgronje, de
eenige Nederlander, die te Mekka in 't heilig
huis doordrong.
J. Hobma vertelt over de beschrijvingen van
de bly'd inkomste tot Amsterdam, den 20
May 1642. Hij houdt dr. Samuel Coster als
de onbekende schrijver.
Poëzie is er van F. H. v. Leent, van C. E.
H. en van Jan te Kiefte. De vier sonnetten
van den laatsten zyn wel eenvoudig, bijna gaaf
werk. Hier is er een van:
Ruk niet zoo forsch den sluier van het verleen l
Vermeet'le hand van myn erinneringen,
Da wond're gloed, die tot my door komt dringen,
Wtkt in myn ziel een droom die lang verdween.
By 't eigen licht, dat eens myn pad bescheen,
Omwolken my in blank gewiekte kringen,
De lichtgestalten, lokkend met hun zingen,
Dat tot my spreekt als fluisterend geween.
O beelden uit zyn droomenvolle jeugd f
Hoe komt ge weer myn moede geest ontrusten ?
Reeds vreemd van uw ver weggezworven
[vreugd;
Of drijft my'n bark weer naar die blonde kusten,
Waarvan 't verlies maar al te zeer mij heugt,
Toen stormen al hun lichte bakens bluschten?
Onzuiver is hier b v. de hand van mijn
erinneringen, erinneringen met een hand, dat
gaat niet!
De kroniek met boekbesprekingen van mr.
Van Loghem wordt in deze aflevering gemist.
* *
*
Over mooie kinderboeken.
Voor me liggen nu een viertal boekjes door
schrijver of uitgever, ik weet het niet, my
welwillend gezonden.
Ze zyn geschreven door twee onderwyzers,
de heeren E. Heymans en Jac. P. Thysse,
dezelfden die ook het frissche tydschrift De
Levende Natuur" redigeeren, en veel wat in
deze bundels staat lykt reeds vrosger in dat
tydschriit te zyn verschenen.
De ty'd is nog ver, waarin wij voor St. Nicolaas
praktische en nuttige boeken aanbevelen, maar
het geheele jaar door verjaren toch kinderen,
en ook in gewone dagen worden door ouders
die 'D wel meenen en door bekenden die 't mis
schien minder diep meenen, boeken wegge
schonken, zoodat 't geen kwaad kan er nu over
te spreken. Want dat is toch zeker, niet te
omzichtig kan men wezen, met wat men der
kinderen geest verschaft.
Veel wordt er gedrukt met het etiket: voor
jongens en meines van 13 tot 16 jaar, en
menig auteur, zijn onmacht voelend, misbruikt
dit ephiteton om op deze wy'ze aan al te felle
kritiek te ontsnappen, genadiglyk behandeld,
zijn prullaria op de boekenmarkt te krijgen.
Bannen moest men het wrange goed van
nog minder dan halftalenten, die maar zinnen
saatnfiansen voor de jeugd omdat ze het betere
niet kunnen. Wie voor kinderen wil schrijven
moet wel de hoogste hoogte hebben bereikt,
om uit die volheid te kunnen parelen het
allerfijnste, te druipen de blanke droesem van het
reinst doorbloeide.
Nu wil ik niet beweren dat de proza van
de heeren Heymans en Thyssen hieraan vol
komen beantwoordt, neen, daarvoor is het te
goedkoop, te nuchter-praktisch, te veel
haudigheidsgeschryf, te weinij dichterlijk.
Men merkt het, maar toch weer niet te
gauw, dat deze schry vers uitgaan om te zoeken,
om op te merken en te verzamelen, dat ze
de natuur bespieden ter wille van het boek,
om dan later aan de feiten aangenamen ver
haaltrant, causerievorm te hechten.
Wat aan deze bundels ontbreekt en wat,
indien het er wasdadelyk een intiemere beko
ring zou bijzetten, dat is de dichtergeest, die
niet uitgaat om te verzamelen en waar te
nemen, maar die in de volheid van zijn sen
timent uitjubelt het schoons en heerlyks dat
de natuur alom bevalt. Eenige, zuivere ge
houden weerimpressies en natuurindrukken,
alleen geschreven om de schoonheid zelf en
(//ie vervolg op pag. 6.)
40 cents per regeL
ItUtllllllinilMIMHIIIIIIIIIIIHIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIII
TRADE
MARK.
NlARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bjj alle soliede
Wijnhandelaars en bij de representanten
KOOPMAXS «& BRUOTIEK,
te Amsterdam.
Hoofd-Depót
VAN
Dr. JAEGER'S QRIG.
K. F. DEUSCHLE-BENGEE,
Amsterdam, Kalverstr. 157,
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Neder l
VERLOVINGen HUWELUKS-COMMUNICATIËiV,
INVITATIËN, enz.
Piogrammas, Menus en Tafelkaarten.
B. VAW MA5TTGEM,
Hofleverancier,
SINGEL 562, AMSTERDAM,
Visitekaarten, - Luxepapier.