Historisch Archief 1877-1940
No. 1114
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
5
YOOEl DAMEjS.
Het scboone leyen,
Mijn leven is schoon, Trienden! En het uwe P
o, Maar gij! gij zijt gezond en hebt
veel voorrechten bij weinig zorgen, en leeft op
een liefelijk plekje der aarde!...
Ja, ik heb nu meer dan ik verdien; maar reeds
was er schoonheid in mijn leven toen ik nog
een arm vergeten persoontje was dat hare portie
leed en zorgen had, en vooral veel innerlijke
smart. Maar mijne ziel lag open als een helder
klein meer in de bergen, voor alle schoon rondom
haar; en zelfs de smart deed haar lichten,
als de zee bij donkeren nacht.
Er zou mér schoonheid zijn in mér levens,
indien wij al het schoon dat om ons heen is
opvingen in onze ziel als in een klaren spiegel,
en het vasthielden, gelijk de gevoelige plaat van
den photograaf.
Kost. het geld, onze oogen op te heffen tot
den sterrenhemel? Is er groote wetenschap toe
noodig, ons te verheugen in het licht dier verre
zonnen, na te gaan hoe de melkweg zich slingert
over en tusschen die werelden, zwevend als
onze aarde in de onmetelijke ruimten? Ja, maar
een boek er over zou ons genot verhoogen, en
boeken kosten geld! Goed, maar gaat de
prijs van een oud boek, aan een boekenstalletje
gekocht, den prijs te boven van zoovele kleinere
of grootere sommen, besteed aan genot dat geen
genot is?
Kost het geld, zich des Zondags te begeven
buiten de stad, in het vrije veld, en de zon te
zien ondergaan in een draperie van goudgerande
wolken, en waar te nemen hoe zij, als een groet
van afscheid en een belofte van wederkomst,
de wolken tot ver aan den hemel overstroomt
met purper en besprenkelt met goud, en den
hemel zelven herschept in een zee van onyx en
turkooizen ?
Kost het geld, een bloemken te plukken en
het te bewonderen? Met vreugde te zien hoe
de kleuren inénvloeien op zijne blaadjes, of er
de grilligste figuren op teekenen, hoe het zijn
grootste schoonheden en zijn rijkste schatten
verbergt diep in zijn hartje, en geschiedenissen
vertelt van onschuldige liefde en tevreden levens
vreugde aan dengene die weet te luisteren en
te verstaan ?
Kost het geld, af te dalen in de diepten onzer
ziel en daar de fonteinen des levens en der
waarheid op te sporen, en wijsheid te vinden
die niemand ons geven kan? Kost het geld,
mensch en dier lief te hebben en in het licht
onzer liefde te zien hoe belangwekkend alles is
wat leeft ?
Geen leven is vervuld waarin alleen aan de
behoeften des lichaams, en dat zelfs in den meest
kwistigen overvloed, wordt voldaan; maar ook
geen leven is ledig waarin men een plaatsje
gunt aan de waarneming, de liefkoozmg, de
zorgvuldige verpleging van een deel van het
oneindig vele schoon, dat toegankelijk is voor
een ieder die geleerd heeft het op te merken
en het op te nemen in zijne ziel.
Maar de armoe, de vreeselijke armoe; en de
ellende, de grenzenlooze ellende, die de levens
der menschen vermorzelt met ijzeren vuist, die
het klare meertje bnnner ziel maakt tot een
vunzig moeras, waarboven altijd de dampen
hangen van schrijnende levensbehoeften, en
kleine gedachten en lage genietingen ? Tot
die diep ellendigen komt dit blad niet, en indien
het tot hen kwam, zij zouden het niet verstaan ;
zij zonden niemand verstaan die tot hen kwam
met woorden van verlossing. Doch wij, meer
of minder bevoorrechten, die, zij het soms onder
eindelooze zorgen, toch hebben ons dagelijksch
brood, en in wier ziel toch wel een enkel helder
plekje ia overgebleven dat de lichtbeelden kan
opvangen van hooge gedachten en illusies van
menschenliefde en van edel genot, laten wij
ieder onze eigen ziel verfijnen en veredelen, opdat
zij leere de dingen te schatten op hun werke
lijke en hun betrekkelijke waarde. Het is ons
bederf, het is onze dwaasheid, het is ons najagen
van schijnbeelden, het is ons dienen van lagere
hartstochten, dat is afgedruppeld en neergeregend
in die ontzettende moerasdiepten daar onder
ons, waarvan de pestdampen thans tot ons op
stijgen en ons tot bewustzijn brengen van de
vreeselijkheid van den toestand. Laat van ons
de redding uitgaan, de opheffing der zielen uit
het moeras zelf.
Zal dan de menschheid gered zijn, wanneer
alle menschen geleerd zullen hebben op te zien
naar den sterrenhemel, en droomend te turen
in het hart der bloemkens en naar de wondere
pracht van den zonsondergang ?... Ik durf bijna
zeggen van ja. Niet door dat opzieu ea
bewondercn-zelf zal het moeras worden gedempt; maar
zij die bewonderen zetten hunne ziel open voor
gevoelens, die machtige prikkels kunnen worden
tot daden, ? daden van plicht en menschen
liefde. En wanneer rustige schoonheidsgenieting
en stille schoonheidsoverpeinzing zullen worden
gerekend te behooren tot de waarachtige levens.
eischen, en geen honger en ellende noch ook
overdaad van zinsgenot de menschen zullen
doof en blind maken voor het schoon van natuur
en kunst en wetenschap en innig zieleleven, ja,
dan zal de menschheid zijn gered!
Het is niet zoo moeilijk te zeggen wat het
eerst gedaan moet worden om een einde te
maken aan de stoffelijke ellende der massa; een
paar maatregelen van zeer gewone
rechtvaardigdigheid, en de weg is geopend tot het ver
schaffen van werk en brood aan millioenen, en
het besnoeien der onverantwoordelijke hebzucht
van enkelen.
Maar het is zér moeilijk te zeggen waar en
bij wie de zedelijke opvoeding der menschheid
moet aanvangen, want de geheele menschheid
heeft opvoeding noodig. Er zijn millioenen die
moeten opgeheven worden uit het moeras der
zedelijke en stoffelijke ellende; maar er zijn
andere millioenen die moeten worden verlost
uit de doolhoven van valsche begrippen en ver
terende zelfzucht en ijdelen waan Allen
moeten wij gered en verlost worden, allen moe
ten wij leeren de waarheid te zien en de schoon
heid, allen de wijsheid te zoeken en na te leven.
Wiiar dan te beginnen en bij wien? ... Ieder
bij zich zelf.
Kweek maar ieder, vrij en blij,
Zijn geluk op aarde!
Siert de roos zich zelve, zij
Tooit meteen de gaarde,
zingt onze De Genestet. Geluk kan en mag
niet anders zijn dan zedelijke goedheid en schoon
heid, en dit is juist het ideaal dat de geheele
menschheid behoort na te streven. Wie zich
zelven nu veredelt en verfijnt tot zedelijke
schoonheid en goedheid, die vangt, ieder voor
zich op n punt aan op het onmetelijke arbeids
veld; de punten, zich uitbreidende tot cirkels
zullen elkander raken, elkander overdekken, tot
dat het geheele veld n bloeiende gaarde zal
zijn van zedelijk schoon en van schoon geluk.
Make dus, ieder voor zich, een plekje helder
in zijn ziel, en weldra zijn geheele ziel;kweeke
ieder voor zich en in zich een deeltje van dat
geluk dat voor een ieder toegankelijk is, oefen
ieder zijn oog voor schoone kleuren en vormen,
zijn oor voor schoone rythmen en zoete
harmoniën; leere ieder inzien dat zelfs in de som
berste cel, in de nauwste en duisterste woning
een ding te vinden is van onuitsprekelijke
schoonheid en rijkdom, de menschenziel, zich
ontdekkende aan zich zelf. Ieder voor zich
eerst. En daar de rijken, die rijk zijn aan on
vergankelijke geestelijke schatten, niet leven
kunnen zonder mee te deeleu aan anderen, zul
len wij allengskens anderen, echtgenoot, kinde
ren, vrienden, buren, doen deelen in ons rijke
en schoone leven, hen leeren zich zelven dat
schoone leven te scheppen.
Ieder voor zich. Niet om door hooge en
breede ontwikkeling van ons eigen wezen het
recht te koopen farizeeuwsche
hoogmoedshoogten te bestijgen, en vandaar laatdunkend neer
te zien op den nieteling, die in zijn
armoedslompen niet durft te voorschijn treden van
achter den tempelpijler. Neen, om dien nieteling
te leeren dat hij geen nieteling is, maar een
mensch; dat hij rijk is, omdat hij is een mensch;
dat de schatten opgehoopt liggen in en om hem,
dat hij ze slechts moet willen grijpen om ze te
hebben.... Zelfs bij het ontwikkelen onzer
geestesgaven, bij het veredelen van ons karakter,
bij het oefenen onzer in- en uitwendige zintui
gen, bij het uitdelven onzer zieleschatten, mag
nooit louter zelfzucht ons leiden. Altoos, altoos
moeten zij tegenwoordig zijn in onzen geest,
de vele kleinen die tot ons opzien om licht; en
wie niet tot ons opziet, die moeten wij dwin
gen de oogen te wenden tot ons, wetende van
ons zelven dat ons licht rein is en goed, om
dat wij het onstaken aan de reine bron van
alle licht: de alles-omvattende liefde.
Aywaille, September ....
KELLIE.
(Slot volgt).
Aan liet Oostenrijfeche Hof.
In The Ladies Kealm voor October komt
een aardig, met mooie portretten geïllu
streerd, artikel voor, over de »society" te
Weenen. Men weet dat de Oostenrijksche
aristocratie de meest exclusieve ter wereld is,
zoo, dat eene geestige Engelsche, Lady Mary
Wortley Montagu, eens opmerkte: »De mannen
willen eene dame van minder adellijk bloed
dan het hunne niet alleen niet trouwen, maar
haar zelfs niet het hof maken; zij letten bij
hun geliefden meer op den stamboom dan op
trekken of gelaatskleur. Gelukkig de vrouwen
die Rijksgraven onder haar voorvaderen heb
ben; zij hebben noch geld, noch schoonheid,
noch goed gedrag noodig, en krygen toch
een man."
Dit is wel wat sterk gezegd, maar toch voor
een groot deel nu nog waar: te meer omdat de
schrijfster eene waarheid verzuimde te noemen,
die eenigzins de overige verklaart: dat namelijk
de Oostenrijksche van hooge geboorte veelal een
gratie en waardigheid heeft, die van schoonheid
en zelfa goed gedrag de illusie geeft. Er
heerscht trouwens een etiquette, waarvan de
overige hoven, behalve het Spaansche,
nauwlyks een flauw begrip hebben, en waartoe het
groot aantal aartshertogen en aartshertoginnen
die voortdurend met de «society" meeleven,
aanleiding geeft.
Bij afwezigheid van de keizerin werd als
het hoofd van het hofleven de aartshertogin
Maria Josepha beschouwd, geboren prinses
van Saksen. Zij is de vrouw van den tweeden
zoon van wijlen aartshertog Carl-Ludwig, die
een broeder van den keizer was. Maar mocht
haar zwager, aartshertog Franz-Ferdinand,
de vermoedelijke troonopvolger, trouwen, dan
zouden alle rechten en plichten van het
representeeren op diens vrouw overgaan. Ook
wanneer haar man stierf, zou zy' de préséance
verliezen; want met het overlijden van den
echtgenoot vervalt dit recht, zoodat noch
aartshertogin Stephanie (weduwe van aarts
hertog Kudolf), noch aartshertogin
MariaTheresia (weduwe van aartshertog Carl Ludwig)
de keizerin kunnen vertegenwoordigen, of
schoon beide weduwen van aangewezen troon
opvolgers zijn.
Met Maria Josepha vertoont zich het meest
in de Weener wereld de onmetelijk rijke en
zeer populaire aartshertog Friedrich, een broe
der van de koningin van Spanje. Zijn hu
welijk, uit liefde, met prinses Isabella van
Croy, heeft veel tegenstand by' den keizer
ontmoet, ofschoon de prinses van even hooge
geboorte was als leden van regeerende familiën,
maar omdat en dit is karakteristiek
Oostenrijksch nichtjes van haar zich gemesallieerd
hadden met edellieden van geringer rang. Het
huwelijk intusschen is zeer gelukkig; de
aartshertogin is sinds lang in haar rang erkend.
Na zeven dochters heeft zy verleden j aar ook
het geluk gehad een zoon te kry'gen; dezen
winter werden, ter eere van haar oudste
dochter, die in de wereld gepresenteerd werd,
een reeks van feesten gegeven.
Ook de hertog en hertogin van Cumberland
brachten dezen winter met veel feestelijkhe
den hunne dochter in de Weener «wereld"; de
hertog van Cumberland is nog pretendent op
den troon van Hanover, zijne vrouw is prinses
Thyra van Denemarken; zy' wonen te
J'enzing bij Weenen of te Gmunden in
OpperOostenrijk.
De jongste dochter van den keizer, vrouw
van den aartshertog Franz - Salvator, is
huisely'k van smaak, maar neemt toch deel aan de
heffeesten. Zeer artistiek, litterair, muzikaal,
wereldsch. daarentegen is de aartshertogin
Stephanie, de kroonprinses-weduwe ; zij heeft
een schitterenden en zeer intellectueelen kring,
die niet uitsluitend de hofkring is. Ook het
Coburgpaleis was vroeger de verzamelplaats
van een vroolijk en schitterend gezelschap, en
het tooneel van luisterrijke feesten; de luid
ruchtige scheiding tusschen prins en prinses
Philipp van Coburg heeft hieraan een einde
gemaakt.
Er zijn op dit oogenblik niet minder dan
vierenvijftig aartshertogen en aartshertoginnen,
ongerekend die Oostenrijksche prinsessen die
met vreemde vorsten getrouwd zijn. Zij wonen
by'na allen te Weenen; de meesten nemen
deel aan het wereldsche leven.
Van de dames van den Oostenry'kschen adel
is het meest bekend prinses Pauline
Metternich, >die Unverwüstliche'" bijgenaamd, en door
haar onvermoeide energie, haar liefdadigheid,
haar geest en goed humeur, de ziel van alles
waar zy zich moeite voor geeft. Zij vindt
het aangenaam, een parisienne genoemd te
worden; gedurende haar verblijf als ambas
sadrice aan het hof van keizerin Eugénie,
heeft zij de hoedanigheden geoefend, die haar
nu nog zoo gevierd doen zjjn. Haar
weduwrouw, sedert 1895, had hierin eenigen stil
stand gebracht; maar in de afgeloopen Mei
maand, heeft zy' met een ongehoord prachtigen
liefdadigheidsbazar haar oude reputatie gestand
gedaan. In de Belvédère-tuinen was een
«regenboog-pergola"gearrangeerd; een «pergola"
is een loofgang, een berceau, en aan beide zijden
waren kraampjes in de kleuren van den regen
boog, met prinsessen in bijpassende toiletten
als verkoopsters.
Prinses Pauline Metternich heeft eene rivale,
die het in jeugd en schoonheid verre van haar
wint (zyzelve is G2 jaar en nooit mooi ge
weest) en haar in eerzucht evenaart. Het is
gravin Anastasia Kielmannsegg, de vrouw voor
den stadhouder van Neder-Oostenrijk. Deze is
eene Russische van geboorte (prinses Metter
nich eene Hongaarsche) en van den
weduwrouw harer mededingster heeft zij ruim ge
bruik of misbruik gemaakt. Gelukkig is het
resultaat van deze mededinging steeds een
verhoogde opbrengst voor alle liefdadige doel
einden.
Onder de aanzienlyke gastvrouwen te Weenen
behooren verder gravin Nora Fugger, geboren
prinses Hohenlohe-Bartenstein; men weet dat
de Fuggers, in Beieren, eerst een familie van
wevers, in de middeleeuwen de bankiers van
keizers en koningen werden; zy zijn nu
prinsen van Babenhausen, rijksgraven en
«Durchlauchf.
Onder de schoonheden der Weener groote
wereld worden geteld gravin Sophie Waldstein,
geboren Hoyos; gravin Irma Chotek, geboren
Raday, een Hongaarsche; en vooral prinses
Elise Fürstenberg en gravin Ilona Kinsky,
twee jonge meisjes, geestig, gracieus, talentvol
en uitstekende danseressen. Aan sport wordt
in de Weener wereld veel gedaan; vaak zag
men de aartshertogin Stephanie aan
bloemencorso's per ry'wiel deelnemen. Een aanleiding
tot het vele feestvieren ligt in het dubbel car
naval dat de Ween er gewoonte meebrengt. Het
eerste seizoen is van Januari tot vastenavond,
een volledig carnaval. De daaropvolgende vasten
van zes weken wordt streng gehouden; maar na
Paschen komt een tweede vroolijk seizoen van
bals en allerlei festiviteiten, dat eerst een einde
neemt voor de processie van het «Corpus
Christi", waaraan de keizer, de aartshertogen en
de edelen van het hof door de straten wandelend
deelnemen. Dit jaar zal, wegens den rouw
om de keizerin, dit alles wel veel getemperd zijn.
iiiiiliiiiMliimililiiiiiiiiii
J\fode. Waaiers, sachets en odeur.
'l'wksch en Kuropeesch. Ken nieuwe
('armen. Moedige vrouwen.
Oude handwerken. Engelsche keu
ken. ? llecepten.
Onder de tallooze modellen van
winterhoeden, de kleine chai>eanx meunier, de chapeaux
marin, de klokken, de groote vilten hoeden,
de driesteken, de tulbanden en de valhoeden,
is het meest opgemerkte de chapeau cog. Hy
is te opzichtig om veel gedragen te worden,
maar heel bijzonder. Bij de wedrennen op '2
October was de eerste te zien, den volgenden
dag waren er al vijf, bij den Grand Prix
d'Automne waren er heele kippenhokken vol.
De hoed is gemaakt van een heelen haan,
met kop en bloedrooden kam; de beide uit
gespreide vleugels vormen de beide zijden van
den hoed. De vorm is wat groot, maar heel
aardig, en er worden tal van groote zware
hoeden gedragen. Als theaterhoed draagt men
kleine toques; als visitehoed grootere, in de
kleuren van edele steenen, turkoois, saphir,
bleek amethystenviolet en vooral in een nieuwe
kleur, koraalrose, die vooral bij kunstlicht,
zoowel electrisch als gas of waskaarsen, heel
mooi staat.
* *
*
Bij de iirma llimmel, Kalvevstraat bij de
Munt, arriveerden dezer dagen de nieuwe
waaiers en een aantal andere sierlijkheden
voor het wintersaizoen. Wie onze dames alleen
in haar donkere wintertoiletten ziet, zou niet
vermoeden dat er zooveel aan kleurige en rijk
gepailleteerde waaiers gedaan wordtr Het model
is dit jaar middelsoort, niet de kleine van
verleden jaar, niet de enorme van eenige
jaren geleden. Mode zal zijn de waaier van
gaas met getint paarlemoer in dezelfde kleur,
vieux rose met vieux rose getint paarle
moer, violet met dito, lichtblauw, licht
groen, Nil, alles met bijbehoorend paarle
moer ; maar zoowel de gazen waaier als het
paarlemoer overdekt met een bloempatroon in
kleuren, steentjes en pailletten, zoodat men
onder de bloemen den overgang van de stof
op den zacht schemerenden paarlemoercirkel
nauwelijks kan onderscheiden.
Over 't geheel zijn de dessins weer meer
regelmatig dan grillig; toch zy'n de kanten
waaiers, die vorige jaren gemaakt werden, niet
nieuw meer. Wie oude kanten heeft en andere
antieke waaiers, is er natuurlijk altoos bijzon
der mee; maar de nieuwe Chantilly en Alencon
en point de Venise, die vroegere jaren bijna
even gezocht waren als de echte objets de
vitrine, worden niet meer aangevoerd. Wel de
gazen waaiers met sujets h la Watteau of il
la Boucher, geschilderde medaillons, omgeven
met borduursels in dezelfde teere kleuren.
De groote struisveeren waaiers, zoowel de
gedistingeerde grijze als de zwarte, witte,
gele, zijn ingekort tot wat bescheidener for
maat ; iets bijzonders daarin zijn kleine waaiers
van witte struisveeren, afgewisseld met de iijne
veerpuntjes van lichtgrijs marabout.
Van de andere winternouveautés arriveerde
reeds een deel van de sachets, buvards,
ridicules, portretlijstjes, schilderwerk op satijn,
borduursel op satijn en volgens een heel
nieuw procédéeen soort van pyrogravure
of brandwerk op zachtgetint wit fluweel. Dit is
heel elegant; het wordt geheel met de hand
gedaan en is dus eer kunst dan industrie.
De sachets zijn geparfumeerd, maar niet zoo
sterk meer als vroeger. Over 't geheel gaan
de sterkere parfumerieën weer uit de mode.
Het peau d'Espagne en de andere, die gemak
kelijk met musc artificiel nagemaakt werden,
zy'n vervangen. Het modeparfum is Céonothis,
en voor wie van bescheiden odeur houdt,
steeds riolette, ciolctte de Nicc, wood violet:
deze vinden genade zelfs bij degenen, die voor
odeur onverschillig of er afkeerig van zijn.
In de Servet, het offlcieele blad van
Constantinopel, komt, in verscheiden vervolgen,
een lang gesprek voor tusschen een
Europeesche en een aantal Turksche dames; de
schrijfster is Alice Hanem, eene aanzienlijke
Turkin. De stijl is grappig ouderwetsch, in
vragen en antwoorden, als de Catechismus der
natuur van Martinet, en vol beleefdheden, in
dezen trant: »Wat gy' zegt, verbaast mij ; ik
bid u, mij verder in te lichten". «Met
genoegen".
De Europeesche vraagt vooral naar de poly
gamie. De Turkinner. antwoorden: »Dat is
zoo erg niet. Weinige van de Turken uit
onzen kring hebben meer dan ne vrouw;
de voorwaarden zijn zoo moeielijk. Wie meer
dan eene vrouw neemt, moet aan ieder een
geheel gelijk afzonderlijk huishouden geven;
in geen geschenk mag hij een verschil maken.
Rekent men daarbij dat de Turksche vrouw
geen bruidschat meebrengt, dat integendeel
aan haar vader veel geld moet betaald worden;
dat zij geen werk mag doen, en de ge
woonte meebrengt dat toilet en levensmanier
uiterst kostbaar zijn ingericht; dan begry'pt
men dat een Muzelman, hoe rijk ook, er
tweemaal over denkt, eer hij een tweede, een
derde, een vierde huiselijk leven gaat in
richten".
Maar zoudt ge niet liever willen dat de
veelwijverij werd afgeschaft ?
Och ja; maar stel dat de vrouw altoos
ziek is, of geen kinderen krijgt; dat is toch
voor den man heel onaangenaam.
Hij kan gemakkelijk echtscheiding vra
gen ; men kan immers bij u de vrouw maar
zoo verstooten ?
Jawel; maar wat moet een zieke vrouw,
een vrouw die geen kinderen krijgt, beginnen ?
Hertrouwen kan zij niet. Zy' zou dan in
armoede leven.
Toch zy'n er mannen, die mooie, gezonde
vrouwen hebben, moeders van kinderen, en
er nieuwe bijnemen?
Mevrouw, de duif heeft slechts n ge
zellin, de haan verscheidene; de natuur heeft
den man gelijk den haan gemaakt.
Was het niet beter, dat hij als de duif
was ?
Zeer zeker : maar onze heilige wet heeft
voor allen willen zorgen, om haat en twee
dracht te verhinderen. De polygamie is geen
voorschrift. Ik zou meenen dat in de Euro
peesche landen veel ongeluk en misdaden
voorkomen zouden zijn, als de veelwijverij er
was toegelaten. De toestand van de
nieterkende tweede vrouwen en van hare kinderen
is er veel erger; zonder dat de eerste vrou
wen, wier man haar niet meer liefheeft, er
gelukkiger door zijn. Daarenboven, eene
Turksche, welke geen tweede vrouw naast
zich duldt, behoeft niet bij haren man te
blijven ; zij mag heengaan, zij kan hertrouwen.
Wanneer de scheiding berust op een wettigen
grond, moet de man nog twee maanden en
tien dagen haar onderhoud betalen, en de som
uitkeeren die bij het sluiten van het huwelyk
voor dat geval bepaald is.
Maar bij ons hebben de mannen achting
en eerbied voor hunne vrouwen.
Soms is misschien die eerbied slechts
oppervlakkig; ook onze mannen hebben eer
bied voor ons, en dat blijkt wel daaruit, dat
zij, de vrijheid hebbend om verscheidene vrou
wen te nemen, zich in den regel met ne
vergenoegen.
Maar, dames, als uw man een tweede
vrouw nam, hoe zoudt u dat vinden ?
Mijn man zal dat nooit doen, antwoordde
de eene.
Wanneer mijn man het deed, zou ik dat
niet, dulden, ik zou terstond heengaan, zei
de tweede.
Wanneer mijn man het deed, zou dat
bewijzen dat hij mij niet meer lief had; ik
zou dan heengaan en trachten te hertrouwen.
Wanneer mijn man het deed, zou hij
gelijk hebben, zeide de vierde; ik ben acht
jaar ouder dan hij en schijn wel achttien jaar
ouder; ik zou heel goed vinden dat hij een
jongere vrouw nam, en in goede vriendschap
in zijn huis blijven. Mijn tijd is voorbij, ik
zou hem niet willen belettten, nog gelukkig
te zijn.
Men ziet, hoe philosophisch de Turkinnen
kunnen zijn.
* *
*
Te Brussel is dezer dagen de Carmen-intrige
in werkelijkheid afgespeeld. Een buitengewoon
mooi meisje uit Barcelona, Carmen de Salvador,
had stormenderhand het publiek van het
Olympiatheater, bij de Beurs, als danseres en
mandolinespeelster veroverd. Maar ook een
burgerman, Fernand Devillez, inspecteur van
assurantie, in de voorstad Schaerbeek wonend,
bewonderde haar en wilde haar trouwen.
Carmen nu had hem niet lief, of niet meer
lief, en wilde niet trouwen; hy' was woest
jaloersch en zij verzocht hem, haar met rust
te laten. Maandagavond was zij met een ge
zelschap in het Caféde la Bourse; men speelde
kaart en Carmen trad naar buiten om wat
frissche lucht te scheppen, toen Don Jos
Devillez op haar toetrad en haar een dolk in
de borst stootte, met de woorden: »Tiens, voilii
pour t' apprendre ;\ tenir tes serments!"
Carmen kon niets uitbrengen dan het woord:
»Lache !" en viel dood neer, terwijl de moor
denaar zich in arrest lietnemen, en verklaarde
haar uit jaloezie en hartstocht vermoord te
hebben.
* **
Ludf/ate heeft een artikel over het verdwijnen
der »laf heid" als verplichte vrouwelijke eigen
schap, en roemt de heldhaftige daden van
een aantal dames. De bedoeling is niet alleen
de moreele moed, zooals b.v. die van Florence
Nightingale, maar ook de lichamelijke, de
sportsmoed. Hierbij behooren de wielrijdsters
en amazones, de jageressen en moedige
visscherinnen, ook de zeevaarsters. Lady Brassey
was feitelijk kapitein of stuurman van haar
yacht The Sunbeam, lady
ErnestineBrudenellBruce heeft examen gedaan om het recht te
hebben het hare te commandeeren. De konin
gin van Griekenland is een uitstekende
zeevaarster; de hertogin van Bedford mist geen
fazant, de hertogin van Fife is beroemd door
het forellenvisschen, om niet te spreken van
onversaagde reizigsters als miss Kingsley en
lady Samuel Baker.
Op dit gebied zouden andere landen den
schry'ver evenveel voorbeelden kunnen leveren
als Engeland.
Nu alles kleur en tint wordt, worden alle
ouderwetsche witte antimacassars, kleedjes,
tafel- en canapékleedjes ter zijde gelegd. Ver
kwistende menschen werpen ze weg;
bewaarziske sluiten ze in koffers, tot dat de mode
zal omslaan en het wit weer in gebruik komen.
Tocli is er by al dat oude fijne werk, tulle,
kantsteek, frivolité, guipure, al is het ook wit,
soms nog heel wat moois. Een Duitsch tijd
schrift geeft aan, hoe men het in modernen
trant nog opgebruiken kan. Men kan een
deel van de bloemen of figuren met vlaszijde
en gouddraad omwerken; de rest nioet men
niet witlaten, maar eenvoudig schilderen met
de bekende bronsverven. Violet, oud-rose,
matblauw, licht olijf, cru, en vooral de
metaaltinten, goudbrons, koper, rood koper,
goudbruin, voldoen uitstekend. Men spant het werk
met punaises op een plank, en laat het daarop
tot het gedroogd is; mengt de bronsverf met
bronstinctuur of siccatief en brengt ze er vooral
niet te dik op, liever twee of driemaal heel
zacht, dat de draden van de stof zichtbaar
blijven; anders wordt het werk grof.
Bij oude werken, waar witte tulle met figuren
van satijn gebruikt is, tint men de tulle in
overeenstemming met deze versiering. Als
het brons goed er op gebracht is, kan het
werk zelfs afgeborsteld worden, natuurlijk niet
al te hardhandig.
* **
In het Hamburger vakblad Kiiche und Keiler
leest men de volgende curieuse beschouwing:
ledere nationale keuken heeft haar bijzondere
eigenschappen, maar geene in sterker mate dan
de Engelsche, die niet alleen in de bereiding
der vleeschspijzen, maar ook in die der groenten
haar eigen wegen volgt. Hoe meer nu intus
schen het vasteland zich geneigd betoont om
de Engelsche braadmethode, die het vleeseh
krachtig en sappig houdt, te erkennen en
over te nemen, te minder kan het smaak krij
gen in de Engelsche wijs van groentenkoken,
die ronduit gezegd, krachteloos en smakeloos
gekookt gras op tafel brengt. Ondanks leering
en spot blijven de Engelschen daar maar hij.
Te opmerkelijker is het, dat een Engelschman
het waagt, zijn landslieden daaromtrent de les
te lezen, en wel de beroemde rozenkweeker,
de heer dr. Hole te Rochester, in een openbaar
geschrift. »In het toebereiden en zelfs het
kweeken der groenten", zegt hij »zijn de Engel
schen duizend mijlen bij hun Franseho buren
ten achter. Het zoogenaamd »goed en een
voudig" koken van de brave kool. die zoo sappig
en fijn kan zijn als hij zindelijk en behoorlijk
toebereid is, maar zoo weerzinwekkend als men
hem, zooals bij ons, in een half gevulde pan
met gesloten deksel kookt, is eenvoudig een
gruwel, en voldoende om een natie
onuitwischbaar te schandvlekken. Maar hetzelfde gebeurt'
met spersieboonen, groene erwten en bloem
kool; zelfs de eenvoudige aardappel wordt
door een Engelsche keukenmeid niet zorg ver
knoeid."
De Engelsche gewoonte is, zooals men weet,
alles eenvoudig in zout water af te koken en
het kruiden en boteren aan den eter over te
laten. Maar dr. Hole heeft pleizier van zijn
artikel; de Catcrer. de Jfotel World en anderen
nemen het met ingenomenheid over ; wellicht
is dus een revolutie in de conservatieve Engel
sche kookkunst te voorzien''.
Peren als dessertvruchten te drogen. Groote
niet al te sappige peren worden glad en rond
geschild en van het klokhuis ontdaan, In een
koperen kastrol laat men witten wijn, suiker.
kruidnagelen, kaneel en het sap van een citroen
een paar malen opkoken, en legt er de peren
10 minuten a l kwartier in; dan neemt men
ze eruit en legt ze naast elkaar op een schoone
plank, met een andere plank er op, die men
langzaam bezwaart. Daarna worden ze in de
zon of' een niet te wannen oven langzaam ge
droogd, zoodat ze niet te hard worden, en iu
dichtgebonden steenen potten bewaard, laags
gewijze met suiker en kaneel bestrooid.
Appelpudding. Anderhalf pond appelmoes,
sap van twee citroenen, de afgewreven schil
van een halve, 45 gram roode gelatine, in
witten wijn opgelost, en een half pond suiker,
roere men goed dooreen en giet het in een
met koud water omgespoelden vorm, laat koud
worden en keer den vorm om. Men dient er
vanillesaus of slagrooin bij.
E?e.
liiiiiiii;iMMinimi
lltlIIMIIMIIinMmillHlltllOllltllllimillMKIIII
liiiUNillllliiilliiiliiiiiiiiiitniiinniiiiniiininiiii»
Mevrmiu; G. (\ Slellint/irci'/-Jcuiiu/,'.
Uwe bijdrage in dit blad van ]i» Oct. 1.1.,
getiteld: »Een treurig stukje geschiedenis"
trok zeer bizonder mijn aandacht, omdat wat
in Friesland van dien aard voorvalt, ook in
Zeeland niet onbekend is. Ja, daar is do
vrouw > en moeder rer/>!i<Jit} haar kinderen
gedurende een deel van den dag aan hun lot
over te laten en voor een zeer karig loon op
het land te werken voor den baas. De boer
vraagt, als hy arbeidskrachten behoeft, een
arbeider met gezin. En het gezin : de vroiuv
en de kinderen zelfs als zij maar iets
kunnen verrichten moet in zijn geheel mede
werken. Zij durven zulks niet weigeren, want
bij weigering dreigt 't gevaar, dat de baas het
gezin als onbruikbaar wegzendt. Zoo worden
de moeders onttrokken aan haar kinderen, en
de kinderen aan de school. De scholen zijn
dan ook in die streken meer dan etm half
jaar, bijna 3/i jaars.' bijna geheel ontvolkt.
En nog eens, daar is niets tegen te doen.
Zoo wil het de baas.
Met u overtuigd, dat de moeder in het gezin
behoort en daarbij het kind in de school, deed
't mij goed, dat u op dezen treurigen misstand
de aandacht hebt gevestigd, hopend dat zulks
helpen moge, dien misstand allengs te doen
verdwijnen. Met dat doel gat ik een paar
jaar geleden uit mijn boek »Arkadië". Daarin
werd op deze en andere onbehoorlijkheilen
ernstig de aandacht gevestigd. Ik mocht echter
de algemeene instemming, zelfs van wie
ik dat om gegronde redenen verwacht had,
niet vinden. Doch in de laatste dagen heelt
een man van invloed, die allerminst tot de
bourgeoisie satisfuite behoort, mij zijn krachtige
medewerking toegezegd tot wegneming, zoo
mogelijk, van deze en dergelijke euvelen, die
onze maatschappij tot schande zijn.
Daarover zal u, mevrouw, u ongetwijfeld
willen verblijden met uwen medestrijder in
deze zaak,
G. J. VA v IIKI; IIni;\ l;.