De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 30 oktober pagina 5

30 oktober 1898 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1114 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 5 YOOEl DAMEjS. Het scboone leyen, Mijn leven is schoon, Trienden! En het uwe P o, Maar gij! gij zijt gezond en hebt veel voorrechten bij weinig zorgen, en leeft op een liefelijk plekje der aarde!... Ja, ik heb nu meer dan ik verdien; maar reeds was er schoonheid in mijn leven toen ik nog een arm vergeten persoontje was dat hare portie leed en zorgen had, en vooral veel innerlijke smart. Maar mijne ziel lag open als een helder klein meer in de bergen, voor alle schoon rondom haar; en zelfs de smart deed haar lichten, als de zee bij donkeren nacht. Er zou mér schoonheid zijn in mér levens, indien wij al het schoon dat om ons heen is opvingen in onze ziel als in een klaren spiegel, en het vasthielden, gelijk de gevoelige plaat van den photograaf. Kost. het geld, onze oogen op te heffen tot den sterrenhemel? Is er groote wetenschap toe noodig, ons te verheugen in het licht dier verre zonnen, na te gaan hoe de melkweg zich slingert over en tusschen die werelden, zwevend als onze aarde in de onmetelijke ruimten? Ja, maar een boek er over zou ons genot verhoogen, en boeken kosten geld! Goed, maar gaat de prijs van een oud boek, aan een boekenstalletje gekocht, den prijs te boven van zoovele kleinere of grootere sommen, besteed aan genot dat geen genot is? Kost het geld, zich des Zondags te begeven buiten de stad, in het vrije veld, en de zon te zien ondergaan in een draperie van goudgerande wolken, en waar te nemen hoe zij, als een groet van afscheid en een belofte van wederkomst, de wolken tot ver aan den hemel overstroomt met purper en besprenkelt met goud, en den hemel zelven herschept in een zee van onyx en turkooizen ? Kost het geld, een bloemken te plukken en het te bewonderen? Met vreugde te zien hoe de kleuren inénvloeien op zijne blaadjes, of er de grilligste figuren op teekenen, hoe het zijn grootste schoonheden en zijn rijkste schatten verbergt diep in zijn hartje, en geschiedenissen vertelt van onschuldige liefde en tevreden levens vreugde aan dengene die weet te luisteren en te verstaan ? Kost het geld, af te dalen in de diepten onzer ziel en daar de fonteinen des levens en der waarheid op te sporen, en wijsheid te vinden die niemand ons geven kan? Kost het geld, mensch en dier lief te hebben en in het licht onzer liefde te zien hoe belangwekkend alles is wat leeft ? Geen leven is vervuld waarin alleen aan de behoeften des lichaams, en dat zelfs in den meest kwistigen overvloed, wordt voldaan; maar ook geen leven is ledig waarin men een plaatsje gunt aan de waarneming, de liefkoozmg, de zorgvuldige verpleging van een deel van het oneindig vele schoon, dat toegankelijk is voor een ieder die geleerd heeft het op te merken en het op te nemen in zijne ziel. Maar de armoe, de vreeselijke armoe; en de ellende, de grenzenlooze ellende, die de levens der menschen vermorzelt met ijzeren vuist, die het klare meertje bnnner ziel maakt tot een vunzig moeras, waarboven altijd de dampen hangen van schrijnende levensbehoeften, en kleine gedachten en lage genietingen ? Tot die diep ellendigen komt dit blad niet, en indien het tot hen kwam, zij zouden het niet verstaan ; zij zonden niemand verstaan die tot hen kwam met woorden van verlossing. Doch wij, meer of minder bevoorrechten, die, zij het soms onder eindelooze zorgen, toch hebben ons dagelijksch brood, en in wier ziel toch wel een enkel helder plekje ia overgebleven dat de lichtbeelden kan opvangen van hooge gedachten en illusies van menschenliefde en van edel genot, laten wij ieder onze eigen ziel verfijnen en veredelen, opdat zij leere de dingen te schatten op hun werke lijke en hun betrekkelijke waarde. Het is ons bederf, het is onze dwaasheid, het is ons najagen van schijnbeelden, het is ons dienen van lagere hartstochten, dat is afgedruppeld en neergeregend in die ontzettende moerasdiepten daar onder ons, waarvan de pestdampen thans tot ons op stijgen en ons tot bewustzijn brengen van de vreeselijkheid van den toestand. Laat van ons de redding uitgaan, de opheffing der zielen uit het moeras zelf. Zal dan de menschheid gered zijn, wanneer alle menschen geleerd zullen hebben op te zien naar den sterrenhemel, en droomend te turen in het hart der bloemkens en naar de wondere pracht van den zonsondergang ?... Ik durf bijna zeggen van ja. Niet door dat opzieu ea bewondercn-zelf zal het moeras worden gedempt; maar zij die bewonderen zetten hunne ziel open voor gevoelens, die machtige prikkels kunnen worden tot daden, ? daden van plicht en menschen liefde. En wanneer rustige schoonheidsgenieting en stille schoonheidsoverpeinzing zullen worden gerekend te behooren tot de waarachtige levens. eischen, en geen honger en ellende noch ook overdaad van zinsgenot de menschen zullen doof en blind maken voor het schoon van natuur en kunst en wetenschap en innig zieleleven, ja, dan zal de menschheid zijn gered! Het is niet zoo moeilijk te zeggen wat het eerst gedaan moet worden om een einde te maken aan de stoffelijke ellende der massa; een paar maatregelen van zeer gewone rechtvaardigdigheid, en de weg is geopend tot het ver schaffen van werk en brood aan millioenen, en het besnoeien der onverantwoordelijke hebzucht van enkelen. Maar het is zér moeilijk te zeggen waar en bij wie de zedelijke opvoeding der menschheid moet aanvangen, want de geheele menschheid heeft opvoeding noodig. Er zijn millioenen die moeten opgeheven worden uit het moeras der zedelijke en stoffelijke ellende; maar er zijn andere millioenen die moeten worden verlost uit de doolhoven van valsche begrippen en ver terende zelfzucht en ijdelen waan Allen moeten wij gered en verlost worden, allen moe ten wij leeren de waarheid te zien en de schoon heid, allen de wijsheid te zoeken en na te leven. Wiiar dan te beginnen en bij wien? ... Ieder bij zich zelf. Kweek maar ieder, vrij en blij, Zijn geluk op aarde! Siert de roos zich zelve, zij Tooit meteen de gaarde, zingt onze De Genestet. Geluk kan en mag niet anders zijn dan zedelijke goedheid en schoon heid, en dit is juist het ideaal dat de geheele menschheid behoort na te streven. Wie zich zelven nu veredelt en verfijnt tot zedelijke schoonheid en goedheid, die vangt, ieder voor zich op n punt aan op het onmetelijke arbeids veld; de punten, zich uitbreidende tot cirkels zullen elkander raken, elkander overdekken, tot dat het geheele veld n bloeiende gaarde zal zijn van zedelijk schoon en van schoon geluk. Make dus, ieder voor zich, een plekje helder in zijn ziel, en weldra zijn geheele ziel;kweeke ieder voor zich en in zich een deeltje van dat geluk dat voor een ieder toegankelijk is, oefen ieder zijn oog voor schoone kleuren en vormen, zijn oor voor schoone rythmen en zoete harmoniën; leere ieder inzien dat zelfs in de som berste cel, in de nauwste en duisterste woning een ding te vinden is van onuitsprekelijke schoonheid en rijkdom, de menschenziel, zich ontdekkende aan zich zelf. Ieder voor zich eerst. En daar de rijken, die rijk zijn aan on vergankelijke geestelijke schatten, niet leven kunnen zonder mee te deeleu aan anderen, zul len wij allengskens anderen, echtgenoot, kinde ren, vrienden, buren, doen deelen in ons rijke en schoone leven, hen leeren zich zelven dat schoone leven te scheppen. Ieder voor zich. Niet om door hooge en breede ontwikkeling van ons eigen wezen het recht te koopen farizeeuwsche hoogmoedshoogten te bestijgen, en vandaar laatdunkend neer te zien op den nieteling, die in zijn armoedslompen niet durft te voorschijn treden van achter den tempelpijler. Neen, om dien nieteling te leeren dat hij geen nieteling is, maar een mensch; dat hij rijk is, omdat hij is een mensch; dat de schatten opgehoopt liggen in en om hem, dat hij ze slechts moet willen grijpen om ze te hebben.... Zelfs bij het ontwikkelen onzer geestesgaven, bij het veredelen van ons karakter, bij het oefenen onzer in- en uitwendige zintui gen, bij het uitdelven onzer zieleschatten, mag nooit louter zelfzucht ons leiden. Altoos, altoos moeten zij tegenwoordig zijn in onzen geest, de vele kleinen die tot ons opzien om licht; en wie niet tot ons opziet, die moeten wij dwin gen de oogen te wenden tot ons, wetende van ons zelven dat ons licht rein is en goed, om dat wij het onstaken aan de reine bron van alle licht: de alles-omvattende liefde. Aywaille, September .... KELLIE. (Slot volgt). Aan liet Oostenrijfeche Hof. In The Ladies Kealm voor October komt een aardig, met mooie portretten geïllu streerd, artikel voor, over de »society" te Weenen. Men weet dat de Oostenrijksche aristocratie de meest exclusieve ter wereld is, zoo, dat eene geestige Engelsche, Lady Mary Wortley Montagu, eens opmerkte: »De mannen willen eene dame van minder adellijk bloed dan het hunne niet alleen niet trouwen, maar haar zelfs niet het hof maken; zij letten bij hun geliefden meer op den stamboom dan op trekken of gelaatskleur. Gelukkig de vrouwen die Rijksgraven onder haar voorvaderen heb ben; zij hebben noch geld, noch schoonheid, noch goed gedrag noodig, en krygen toch een man." Dit is wel wat sterk gezegd, maar toch voor een groot deel nu nog waar: te meer omdat de schrijfster eene waarheid verzuimde te noemen, die eenigzins de overige verklaart: dat namelijk de Oostenrijksche van hooge geboorte veelal een gratie en waardigheid heeft, die van schoonheid en zelfa goed gedrag de illusie geeft. Er heerscht trouwens een etiquette, waarvan de overige hoven, behalve het Spaansche, nauwlyks een flauw begrip hebben, en waartoe het groot aantal aartshertogen en aartshertoginnen die voortdurend met de «society" meeleven, aanleiding geeft. Bij afwezigheid van de keizerin werd als het hoofd van het hofleven de aartshertogin Maria Josepha beschouwd, geboren prinses van Saksen. Zij is de vrouw van den tweeden zoon van wijlen aartshertog Carl-Ludwig, die een broeder van den keizer was. Maar mocht haar zwager, aartshertog Franz-Ferdinand, de vermoedelijke troonopvolger, trouwen, dan zouden alle rechten en plichten van het representeeren op diens vrouw overgaan. Ook wanneer haar man stierf, zou zy' de préséance verliezen; want met het overlijden van den echtgenoot vervalt dit recht, zoodat noch aartshertogin Stephanie (weduwe van aarts hertog Kudolf), noch aartshertogin MariaTheresia (weduwe van aartshertog Carl Ludwig) de keizerin kunnen vertegenwoordigen, of schoon beide weduwen van aangewezen troon opvolgers zijn. Met Maria Josepha vertoont zich het meest in de Weener wereld de onmetelijk rijke en zeer populaire aartshertog Friedrich, een broe der van de koningin van Spanje. Zijn hu welijk, uit liefde, met prinses Isabella van Croy, heeft veel tegenstand by' den keizer ontmoet, ofschoon de prinses van even hooge geboorte was als leden van regeerende familiën, maar omdat en dit is karakteristiek Oostenrijksch nichtjes van haar zich gemesallieerd hadden met edellieden van geringer rang. Het huwelijk intusschen is zeer gelukkig; de aartshertogin is sinds lang in haar rang erkend. Na zeven dochters heeft zy verleden j aar ook het geluk gehad een zoon te kry'gen; dezen winter werden, ter eere van haar oudste dochter, die in de wereld gepresenteerd werd, een reeks van feesten gegeven. Ook de hertog en hertogin van Cumberland brachten dezen winter met veel feestelijkhe den hunne dochter in de Weener «wereld"; de hertog van Cumberland is nog pretendent op den troon van Hanover, zijne vrouw is prinses Thyra van Denemarken; zy' wonen te J'enzing bij Weenen of te Gmunden in OpperOostenrijk. De jongste dochter van den keizer, vrouw van den aartshertog Franz - Salvator, is huisely'k van smaak, maar neemt toch deel aan de heffeesten. Zeer artistiek, litterair, muzikaal, wereldsch. daarentegen is de aartshertogin Stephanie, de kroonprinses-weduwe ; zij heeft een schitterenden en zeer intellectueelen kring, die niet uitsluitend de hofkring is. Ook het Coburgpaleis was vroeger de verzamelplaats van een vroolijk en schitterend gezelschap, en het tooneel van luisterrijke feesten; de luid ruchtige scheiding tusschen prins en prinses Philipp van Coburg heeft hieraan een einde gemaakt. Er zijn op dit oogenblik niet minder dan vierenvijftig aartshertogen en aartshertoginnen, ongerekend die Oostenrijksche prinsessen die met vreemde vorsten getrouwd zijn. Zij wonen by'na allen te Weenen; de meesten nemen deel aan het wereldsche leven. Van de dames van den Oostenry'kschen adel is het meest bekend prinses Pauline Metternich, >die Unverwüstliche'" bijgenaamd, en door haar onvermoeide energie, haar liefdadigheid, haar geest en goed humeur, de ziel van alles waar zy zich moeite voor geeft. Zij vindt het aangenaam, een parisienne genoemd te worden; gedurende haar verblijf als ambas sadrice aan het hof van keizerin Eugénie, heeft zij de hoedanigheden geoefend, die haar nu nog zoo gevierd doen zjjn. Haar weduwrouw, sedert 1895, had hierin eenigen stil stand gebracht; maar in de afgeloopen Mei maand, heeft zy' met een ongehoord prachtigen liefdadigheidsbazar haar oude reputatie gestand gedaan. In de Belvédère-tuinen was een «regenboog-pergola"gearrangeerd; een «pergola" is een loofgang, een berceau, en aan beide zijden waren kraampjes in de kleuren van den regen boog, met prinsessen in bijpassende toiletten als verkoopsters. Prinses Pauline Metternich heeft eene rivale, die het in jeugd en schoonheid verre van haar wint (zyzelve is G2 jaar en nooit mooi ge weest) en haar in eerzucht evenaart. Het is gravin Anastasia Kielmannsegg, de vrouw voor den stadhouder van Neder-Oostenrijk. Deze is eene Russische van geboorte (prinses Metter nich eene Hongaarsche) en van den weduwrouw harer mededingster heeft zij ruim ge bruik of misbruik gemaakt. Gelukkig is het resultaat van deze mededinging steeds een verhoogde opbrengst voor alle liefdadige doel einden. Onder de aanzienlyke gastvrouwen te Weenen behooren verder gravin Nora Fugger, geboren prinses Hohenlohe-Bartenstein; men weet dat de Fuggers, in Beieren, eerst een familie van wevers, in de middeleeuwen de bankiers van keizers en koningen werden; zy zijn nu prinsen van Babenhausen, rijksgraven en «Durchlauchf. Onder de schoonheden der Weener groote wereld worden geteld gravin Sophie Waldstein, geboren Hoyos; gravin Irma Chotek, geboren Raday, een Hongaarsche; en vooral prinses Elise Fürstenberg en gravin Ilona Kinsky, twee jonge meisjes, geestig, gracieus, talentvol en uitstekende danseressen. Aan sport wordt in de Weener wereld veel gedaan; vaak zag men de aartshertogin Stephanie aan bloemencorso's per ry'wiel deelnemen. Een aanleiding tot het vele feestvieren ligt in het dubbel car naval dat de Ween er gewoonte meebrengt. Het eerste seizoen is van Januari tot vastenavond, een volledig carnaval. De daaropvolgende vasten van zes weken wordt streng gehouden; maar na Paschen komt een tweede vroolijk seizoen van bals en allerlei festiviteiten, dat eerst een einde neemt voor de processie van het «Corpus Christi", waaraan de keizer, de aartshertogen en de edelen van het hof door de straten wandelend deelnemen. Dit jaar zal, wegens den rouw om de keizerin, dit alles wel veel getemperd zijn. iiiiiliiiiMliimililiiiiiiiiii J\fode. Waaiers, sachets en odeur. 'l'wksch en Kuropeesch. Ken nieuwe ('armen. Moedige vrouwen. Oude handwerken. Engelsche keu ken. ? llecepten. Onder de tallooze modellen van winterhoeden, de kleine chai>eanx meunier, de chapeaux marin, de klokken, de groote vilten hoeden, de driesteken, de tulbanden en de valhoeden, is het meest opgemerkte de chapeau cog. Hy is te opzichtig om veel gedragen te worden, maar heel bijzonder. Bij de wedrennen op '2 October was de eerste te zien, den volgenden dag waren er al vijf, bij den Grand Prix d'Automne waren er heele kippenhokken vol. De hoed is gemaakt van een heelen haan, met kop en bloedrooden kam; de beide uit gespreide vleugels vormen de beide zijden van den hoed. De vorm is wat groot, maar heel aardig, en er worden tal van groote zware hoeden gedragen. Als theaterhoed draagt men kleine toques; als visitehoed grootere, in de kleuren van edele steenen, turkoois, saphir, bleek amethystenviolet en vooral in een nieuwe kleur, koraalrose, die vooral bij kunstlicht, zoowel electrisch als gas of waskaarsen, heel mooi staat. * * * Bij de iirma llimmel, Kalvevstraat bij de Munt, arriveerden dezer dagen de nieuwe waaiers en een aantal andere sierlijkheden voor het wintersaizoen. Wie onze dames alleen in haar donkere wintertoiletten ziet, zou niet vermoeden dat er zooveel aan kleurige en rijk gepailleteerde waaiers gedaan wordtr Het model is dit jaar middelsoort, niet de kleine van verleden jaar, niet de enorme van eenige jaren geleden. Mode zal zijn de waaier van gaas met getint paarlemoer in dezelfde kleur, vieux rose met vieux rose getint paarle moer, violet met dito, lichtblauw, licht groen, Nil, alles met bijbehoorend paarle moer ; maar zoowel de gazen waaier als het paarlemoer overdekt met een bloempatroon in kleuren, steentjes en pailletten, zoodat men onder de bloemen den overgang van de stof op den zacht schemerenden paarlemoercirkel nauwelijks kan onderscheiden. Over 't geheel zijn de dessins weer meer regelmatig dan grillig; toch zy'n de kanten waaiers, die vorige jaren gemaakt werden, niet nieuw meer. Wie oude kanten heeft en andere antieke waaiers, is er natuurlijk altoos bijzon der mee; maar de nieuwe Chantilly en Alencon en point de Venise, die vroegere jaren bijna even gezocht waren als de echte objets de vitrine, worden niet meer aangevoerd. Wel de gazen waaiers met sujets h la Watteau of il la Boucher, geschilderde medaillons, omgeven met borduursels in dezelfde teere kleuren. De groote struisveeren waaiers, zoowel de gedistingeerde grijze als de zwarte, witte, gele, zijn ingekort tot wat bescheidener for maat ; iets bijzonders daarin zijn kleine waaiers van witte struisveeren, afgewisseld met de iijne veerpuntjes van lichtgrijs marabout. Van de andere winternouveautés arriveerde reeds een deel van de sachets, buvards, ridicules, portretlijstjes, schilderwerk op satijn, borduursel op satijn en volgens een heel nieuw procédéeen soort van pyrogravure of brandwerk op zachtgetint wit fluweel. Dit is heel elegant; het wordt geheel met de hand gedaan en is dus eer kunst dan industrie. De sachets zijn geparfumeerd, maar niet zoo sterk meer als vroeger. Over 't geheel gaan de sterkere parfumerieën weer uit de mode. Het peau d'Espagne en de andere, die gemak kelijk met musc artificiel nagemaakt werden, zy'n vervangen. Het modeparfum is Céonothis, en voor wie van bescheiden odeur houdt, steeds riolette, ciolctte de Nicc, wood violet: deze vinden genade zelfs bij degenen, die voor odeur onverschillig of er afkeerig van zijn. In de Servet, het offlcieele blad van Constantinopel, komt, in verscheiden vervolgen, een lang gesprek voor tusschen een Europeesche en een aantal Turksche dames; de schrijfster is Alice Hanem, eene aanzienlijke Turkin. De stijl is grappig ouderwetsch, in vragen en antwoorden, als de Catechismus der natuur van Martinet, en vol beleefdheden, in dezen trant: »Wat gy' zegt, verbaast mij ; ik bid u, mij verder in te lichten". «Met genoegen". De Europeesche vraagt vooral naar de poly gamie. De Turkinner. antwoorden: »Dat is zoo erg niet. Weinige van de Turken uit onzen kring hebben meer dan ne vrouw; de voorwaarden zijn zoo moeielijk. Wie meer dan eene vrouw neemt, moet aan ieder een geheel gelijk afzonderlijk huishouden geven; in geen geschenk mag hij een verschil maken. Rekent men daarbij dat de Turksche vrouw geen bruidschat meebrengt, dat integendeel aan haar vader veel geld moet betaald worden; dat zij geen werk mag doen, en de ge woonte meebrengt dat toilet en levensmanier uiterst kostbaar zijn ingericht; dan begry'pt men dat een Muzelman, hoe rijk ook, er tweemaal over denkt, eer hij een tweede, een derde, een vierde huiselijk leven gaat in richten". Maar zoudt ge niet liever willen dat de veelwijverij werd afgeschaft ? Och ja; maar stel dat de vrouw altoos ziek is, of geen kinderen krijgt; dat is toch voor den man heel onaangenaam. Hij kan gemakkelijk echtscheiding vra gen ; men kan immers bij u de vrouw maar zoo verstooten ? Jawel; maar wat moet een zieke vrouw, een vrouw die geen kinderen krijgt, beginnen ? Hertrouwen kan zij niet. Zy' zou dan in armoede leven. Toch zy'n er mannen, die mooie, gezonde vrouwen hebben, moeders van kinderen, en er nieuwe bijnemen? Mevrouw, de duif heeft slechts n ge zellin, de haan verscheidene; de natuur heeft den man gelijk den haan gemaakt. Was het niet beter, dat hij als de duif was ? Zeer zeker : maar onze heilige wet heeft voor allen willen zorgen, om haat en twee dracht te verhinderen. De polygamie is geen voorschrift. Ik zou meenen dat in de Euro peesche landen veel ongeluk en misdaden voorkomen zouden zijn, als de veelwijverij er was toegelaten. De toestand van de nieterkende tweede vrouwen en van hare kinderen is er veel erger; zonder dat de eerste vrou wen, wier man haar niet meer liefheeft, er gelukkiger door zijn. Daarenboven, eene Turksche, welke geen tweede vrouw naast zich duldt, behoeft niet bij haren man te blijven ; zij mag heengaan, zij kan hertrouwen. Wanneer de scheiding berust op een wettigen grond, moet de man nog twee maanden en tien dagen haar onderhoud betalen, en de som uitkeeren die bij het sluiten van het huwelyk voor dat geval bepaald is. Maar bij ons hebben de mannen achting en eerbied voor hunne vrouwen. Soms is misschien die eerbied slechts oppervlakkig; ook onze mannen hebben eer bied voor ons, en dat blijkt wel daaruit, dat zij, de vrijheid hebbend om verscheidene vrou wen te nemen, zich in den regel met ne vergenoegen. Maar, dames, als uw man een tweede vrouw nam, hoe zoudt u dat vinden ? Mijn man zal dat nooit doen, antwoordde de eene. Wanneer mijn man het deed, zou ik dat niet, dulden, ik zou terstond heengaan, zei de tweede. Wanneer mijn man het deed, zou dat bewijzen dat hij mij niet meer lief had; ik zou dan heengaan en trachten te hertrouwen. Wanneer mijn man het deed, zou hij gelijk hebben, zeide de vierde; ik ben acht jaar ouder dan hij en schijn wel achttien jaar ouder; ik zou heel goed vinden dat hij een jongere vrouw nam, en in goede vriendschap in zijn huis blijven. Mijn tijd is voorbij, ik zou hem niet willen belettten, nog gelukkig te zijn. Men ziet, hoe philosophisch de Turkinnen kunnen zijn. * * * Te Brussel is dezer dagen de Carmen-intrige in werkelijkheid afgespeeld. Een buitengewoon mooi meisje uit Barcelona, Carmen de Salvador, had stormenderhand het publiek van het Olympiatheater, bij de Beurs, als danseres en mandolinespeelster veroverd. Maar ook een burgerman, Fernand Devillez, inspecteur van assurantie, in de voorstad Schaerbeek wonend, bewonderde haar en wilde haar trouwen. Carmen nu had hem niet lief, of niet meer lief, en wilde niet trouwen; hy' was woest jaloersch en zij verzocht hem, haar met rust te laten. Maandagavond was zij met een ge zelschap in het Caféde la Bourse; men speelde kaart en Carmen trad naar buiten om wat frissche lucht te scheppen, toen Don Jos Devillez op haar toetrad en haar een dolk in de borst stootte, met de woorden: »Tiens, voilii pour t' apprendre ;\ tenir tes serments!" Carmen kon niets uitbrengen dan het woord: »Lache !" en viel dood neer, terwijl de moor denaar zich in arrest lietnemen, en verklaarde haar uit jaloezie en hartstocht vermoord te hebben. * ** Ludf/ate heeft een artikel over het verdwijnen der »laf heid" als verplichte vrouwelijke eigen schap, en roemt de heldhaftige daden van een aantal dames. De bedoeling is niet alleen de moreele moed, zooals b.v. die van Florence Nightingale, maar ook de lichamelijke, de sportsmoed. Hierbij behooren de wielrijdsters en amazones, de jageressen en moedige visscherinnen, ook de zeevaarsters. Lady Brassey was feitelijk kapitein of stuurman van haar yacht The Sunbeam, lady ErnestineBrudenellBruce heeft examen gedaan om het recht te hebben het hare te commandeeren. De konin gin van Griekenland is een uitstekende zeevaarster; de hertogin van Bedford mist geen fazant, de hertogin van Fife is beroemd door het forellenvisschen, om niet te spreken van onversaagde reizigsters als miss Kingsley en lady Samuel Baker. Op dit gebied zouden andere landen den schry'ver evenveel voorbeelden kunnen leveren als Engeland. Nu alles kleur en tint wordt, worden alle ouderwetsche witte antimacassars, kleedjes, tafel- en canapékleedjes ter zijde gelegd. Ver kwistende menschen werpen ze weg; bewaarziske sluiten ze in koffers, tot dat de mode zal omslaan en het wit weer in gebruik komen. Tocli is er by al dat oude fijne werk, tulle, kantsteek, frivolité, guipure, al is het ook wit, soms nog heel wat moois. Een Duitsch tijd schrift geeft aan, hoe men het in modernen trant nog opgebruiken kan. Men kan een deel van de bloemen of figuren met vlaszijde en gouddraad omwerken; de rest nioet men niet witlaten, maar eenvoudig schilderen met de bekende bronsverven. Violet, oud-rose, matblauw, licht olijf, cru, en vooral de metaaltinten, goudbrons, koper, rood koper, goudbruin, voldoen uitstekend. Men spant het werk met punaises op een plank, en laat het daarop tot het gedroogd is; mengt de bronsverf met bronstinctuur of siccatief en brengt ze er vooral niet te dik op, liever twee of driemaal heel zacht, dat de draden van de stof zichtbaar blijven; anders wordt het werk grof. Bij oude werken, waar witte tulle met figuren van satijn gebruikt is, tint men de tulle in overeenstemming met deze versiering. Als het brons goed er op gebracht is, kan het werk zelfs afgeborsteld worden, natuurlijk niet al te hardhandig. * ** In het Hamburger vakblad Kiiche und Keiler leest men de volgende curieuse beschouwing: ledere nationale keuken heeft haar bijzondere eigenschappen, maar geene in sterker mate dan de Engelsche, die niet alleen in de bereiding der vleeschspijzen, maar ook in die der groenten haar eigen wegen volgt. Hoe meer nu intus schen het vasteland zich geneigd betoont om de Engelsche braadmethode, die het vleeseh krachtig en sappig houdt, te erkennen en over te nemen, te minder kan het smaak krij gen in de Engelsche wijs van groentenkoken, die ronduit gezegd, krachteloos en smakeloos gekookt gras op tafel brengt. Ondanks leering en spot blijven de Engelschen daar maar hij. Te opmerkelijker is het, dat een Engelschman het waagt, zijn landslieden daaromtrent de les te lezen, en wel de beroemde rozenkweeker, de heer dr. Hole te Rochester, in een openbaar geschrift. »In het toebereiden en zelfs het kweeken der groenten", zegt hij »zijn de Engel schen duizend mijlen bij hun Franseho buren ten achter. Het zoogenaamd »goed en een voudig" koken van de brave kool. die zoo sappig en fijn kan zijn als hij zindelijk en behoorlijk toebereid is, maar zoo weerzinwekkend als men hem, zooals bij ons, in een half gevulde pan met gesloten deksel kookt, is eenvoudig een gruwel, en voldoende om een natie onuitwischbaar te schandvlekken. Maar hetzelfde gebeurt' met spersieboonen, groene erwten en bloem kool; zelfs de eenvoudige aardappel wordt door een Engelsche keukenmeid niet zorg ver knoeid." De Engelsche gewoonte is, zooals men weet, alles eenvoudig in zout water af te koken en het kruiden en boteren aan den eter over te laten. Maar dr. Hole heeft pleizier van zijn artikel; de Catcrer. de Jfotel World en anderen nemen het met ingenomenheid over ; wellicht is dus een revolutie in de conservatieve Engel sche kookkunst te voorzien''. Peren als dessertvruchten te drogen. Groote niet al te sappige peren worden glad en rond geschild en van het klokhuis ontdaan, In een koperen kastrol laat men witten wijn, suiker. kruidnagelen, kaneel en het sap van een citroen een paar malen opkoken, en legt er de peren 10 minuten a l kwartier in; dan neemt men ze eruit en legt ze naast elkaar op een schoone plank, met een andere plank er op, die men langzaam bezwaart. Daarna worden ze in de zon of' een niet te wannen oven langzaam ge droogd, zoodat ze niet te hard worden, en iu dichtgebonden steenen potten bewaard, laags gewijze met suiker en kaneel bestrooid. Appelpudding. Anderhalf pond appelmoes, sap van twee citroenen, de afgewreven schil van een halve, 45 gram roode gelatine, in witten wijn opgelost, en een half pond suiker, roere men goed dooreen en giet het in een met koud water omgespoelden vorm, laat koud worden en keer den vorm om. Men dient er vanillesaus of slagrooin bij. E?e. liiiiiiii;iMMinimi lltlIIMIIMIIinMmillHlltllOllltllllimillMKIIII liiiUNillllliiilliiiliiiiiiiiiitniiinniiiiniiininiiii» Mevrmiu; G. (\ Slellint/irci'/-Jcuiiu/,'. Uwe bijdrage in dit blad van ]i» Oct. 1.1., getiteld: »Een treurig stukje geschiedenis" trok zeer bizonder mijn aandacht, omdat wat in Friesland van dien aard voorvalt, ook in Zeeland niet onbekend is. Ja, daar is do vrouw > en moeder rer/>!i<Jit} haar kinderen gedurende een deel van den dag aan hun lot over te laten en voor een zeer karig loon op het land te werken voor den baas. De boer vraagt, als hy arbeidskrachten behoeft, een arbeider met gezin. En het gezin : de vroiuv en de kinderen zelfs als zij maar iets kunnen verrichten moet in zijn geheel mede werken. Zij durven zulks niet weigeren, want bij weigering dreigt 't gevaar, dat de baas het gezin als onbruikbaar wegzendt. Zoo worden de moeders onttrokken aan haar kinderen, en de kinderen aan de school. De scholen zijn dan ook in die streken meer dan etm half jaar, bijna 3/i jaars.' bijna geheel ontvolkt. En nog eens, daar is niets tegen te doen. Zoo wil het de baas. Met u overtuigd, dat de moeder in het gezin behoort en daarbij het kind in de school, deed 't mij goed, dat u op dezen treurigen misstand de aandacht hebt gevestigd, hopend dat zulks helpen moge, dien misstand allengs te doen verdwijnen. Met dat doel gat ik een paar jaar geleden uit mijn boek »Arkadië". Daarin werd op deze en andere onbehoorlijkheilen ernstig de aandacht gevestigd. Ik mocht echter de algemeene instemming, zelfs van wie ik dat om gegronde redenen verwacht had, niet vinden. Doch in de laatste dagen heelt een man van invloed, die allerminst tot de bourgeoisie satisfuite behoort, mij zijn krachtige medewerking toegezegd tot wegneming, zoo mogelijk, van deze en dergelijke euvelen, die onze maatschappij tot schande zijn. Daarover zal u, mevrouw, u ongetwijfeld willen verblijden met uwen medestrijder in deze zaak, G. J. VA v IIKI; IIni;\ l;.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl