De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 30 oktober pagina 9

30 oktober 1898 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

'Na 1H4 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. '9 «en tenger negenjarig meisje heeft een dikke <rverj«B voor liaar vader -meegebracht. «Het is zoo koud, ais de ion ondergaat ! "Vader, trek alstublieft uw jas »an, anders kunt <u zoo ligt kou vatten !" Hij kust het kind, dat zijn bijzondere lieve ling is. «Dank je wel, mijn kleine meid !" Haar broertje, dat ongeveer een jaar jonger is, heeft zich Meester gemaakt vau vaders leeren -geldtasch en van den blikken trommel met de gele en blauwe tramkaartjes. Nu speelt bij, dat bij ook conducteur is. Op het jongste kind, ? een jongetje van even drie jaar, slaat de vader bijna geen acht. Het kieine handje wordt teliens weer te vergeefs .uitgestrekt, het kleine iBondje fctamelt herhaaldelijk iets onverstaan-baars, zonder antwoord te krijgen, en eindelijk verliest het kind zijn geduld, stampt op den sgrond, en zegt : «.Lieve Paatje houdt niet van Peter !" Eu met die woorden loopt hij op een drafje naar den overkant van de straat. Daar staat zijn goede vriend Claimen, de stalknecht, te fluiten. Hij zet den kleinen iongen op den grooten, witten schimmel en Iaat hem een ?eindje rijden. De conducteur en 'het kleine meisje zitten hand in band op de bank en kijken zwijgend naar den gloeienden avondhemel. De grootste jongen speelt met de geMtasch en den blikken trommel, -en feet kleintje juicht en schatert van pleizier. Acht van de tien minuten zijn voorbij. Het Jcleine meisje staat op, neemt iiaar broertje zijn speelgoed af, en geeft het weer aan haar vader «Zie zoo, nu moet u den kraag van uw jas flink hoog opzetten l Het is Oostenwind, zoo'n scherpe Oostenwind !" «Dank je, dank jf, Leentje-lief ! Ja, zoo is het ?warm 'en lekker. Maar nu moet ik gauw weg ! Dag, kinderen !" , Lieve Paa*je heeft Peter weer niet goeden dag gezegd!" roept het kleine ventje op den schimmel, terwijl hij zijn armpjes uitstrekt. De -conducteur, die reeds weder op zijn post is, wuift hem toe met zijn pet. Het kind straalt van pleizier, klapt in zijn handjes, maakt eeu haastige beweging, en voordat de knecht hem kan vasthouden, ligt hij op den grond. J>e vader springt van de tram. . . In een oog wenk is hij bij het ventje. Goddank ! Er is nog niets gebeurd. De kleine Peter schreit -alteen maar omdat de nieuwe blauwe kousen, die Leeutje voor hem heeft gebreid, gescheurd zijn. De tram wagen is niet meer te zien. De ioetsier tem. zeker wel even gewacht hebben, maar hij heeft niets gemerkt van wat er is .gebeurd. De conducteur moet hard loopen om nem weer in te halen, en hij loopt en rent, totdat groote zweetdruppels hem op voorhoofd «n wangen parelen. Eindelijk heeft hij den wagen bereikt. Zijn knkëa trillen. »Dat is te veel geweest." mompelt Lij eu laat zich afgemat op de bank in den wagen neervallen. Er is nog geen een passagier, dus dat kan hij wel even doen. Maar slechts een oogenblikje, want de tram zal langzamerhand wel vol worden. De Oostenwind is koud, snij dend koud, maar wat doet dat ertoe? rits Dwers mott op zijn post zijn. «Dat is te veel geweest, dat loopt niet goed *f!" mompelt de uitgeputte man nog eens in .zich zelf, terwijl een rilling hem door de leden loopt. Ja, hij had zich niet vergist. Het was werkelijk te veel geweest voor den toch al niet sterken man. 'Sinds twee weken ligt hij zwaar ziek te bed, beurtelings verzorgd door zijn Leentje ?en een oude vrouw nit de buurt. Jreu lang .zit het kleine ding met haar breiwerk voor zijn bed en f-preekt hem troostend en opbeurend toe. Van tijd tot tijd sluipt zij even naar de keuken ?om naar het eten te zien, want ook de zorg voor de gezonden rust op de schouders van dit tengere kind. En 'a avonds, als de broertjes slapen, dan maakt zij voor zich zelf een bed op twee stoelen, vlak bij vaders ledikant. De .zieke ligt 's nachts tamelijk stil en rustig, maar slapen kan hij niet. Dan denkt hij aan de toe komst van zijn kinderen. Wat moet er van hen worden, als hij niet weer beter wordt? Dan zullen zij naar het weeshuis gebracht worden. Weeskinderen ! Wat een vreeseliik denkbeeld. . . Maar neen, hij zal immers beter worden, hij moet beter worden, nu hij zoo goed wordt verzorgd. Maar niet alleen met de toekomst houden zijn gedachten hem bezig zij dwalen ook af naar het verkden. W»t is hij gelukkig geweest met zijn jonge vrouw ! Al hadden zij te wor stelen met taÜooze zorgen en moeilijkheden, hun liefde was altijd dezelfde gebleven in voorspoed zoowel als in tegenspoed. Dat de dood hen zou kunnen scheiden, en een van hen beiden zou kunnen wegnemen, dat was nooit in hun gedachten opgekomen. En toen, plotseling, onverwacht was het vreeselijke, het ongelooflijke gebeurd. De ge boorte van den kleinen Peter kostte zijn moeder het leven, en dat heeft Frits Ewers het arme kind nooit recht kunnen vergeven; en kleine Peter heeft heel goed gevoeld, dat zijn vader voor hem niet dezelfde liefde koestert als voor de twee anderen. En nu hij daar ziek en hulpe loos terneer ligt, verwijt Frits Evers zich bitter zijn liefdeloosheid tegenover zijn jonaste kind, dat toch zoo'n groote behoefte aan liefde heeft. En als hij daar uren achtereen slapeloos en onrustig ligt uitgestrekt, is het hem, alsof hij telkens en telkens weer het zachte, bedroefde stemmetje hoort zeggen : «Lieve Paatje houdt Biet van Peter \" De ziekte van Frits Ewers duurde lang. Na een korte periode van vooruitgang stortte hij weer iu, en de dokter keek bedenkelijk. De oude vrouw, die zelf een ziek kleinkind had op te passen kwam slechts zelden. Maar zij wist, dat de zieke goed verzorgd werd. Leentje was een handig en verstandig klein ding, waarop men zich gerust kon verlaten. Alleen het laatste drankje, dat de dokter had voorgeschreven, mocht zij vader niet ingeven. Frits Ewers mccht er eiken avond niet meer dan een paar droppels van hebben, en die kwam de oude vrouw hem geven. Morphine ! «Wie daarvan te veel krijgt, wordt nooit meer wakker," had de dokter gezegd, eu daarom was Leentje bang voor dat griezelige drankje en beefde van top tot teen als vader het innam. In een stormachtigen voorjaarsnacht gebeurde het. Leentje had reeds twee nachten geen oog toegedaan, en nu bad de slaap haar overmand. De zieke, die uren lang pijnlijk en koortsachtig had liggen woelen, lag nu doodstil en keek bij het zwakke licht van het kleine nachtlampje naar het bleeke, afgematte gezichtje van zijn lieveling. Zijn oogen stonden vol tranen. De hoop op genezing had hij geheel opgegeven. «Als het toch maar gauw gedaan was !" fluis terde hij zacht. //Dit is geen leven meer !" K Verlangend dwaalde zijn blik af naar het gevaarlijke mediciji.fleschje, dat op de groote latafel stond. Een paar droppels, en alles is uit. Hij tracht zich op te richten, hij laat zich voorzichtig uit zijn bed glijden, ? slechts een paar schreden zoover zullen zijn krachten toch wel reiken? Neen, het gaat niet, het is onmogelijk, zijn knieën knikken, niet dan mtt de grootste inspanning slaagt hij erin, weer in bed te komen.... Een diepe, diepe zucht ontsnapt zijn pijnlijke borst, en het zachte kermen en steunen begint weer.... Daar komen kleine voe'jes aantrippelen uit de andere kamer: Heeft lieve Paatje zoo'n pijn ? Kleine Peter zal Paatje af kussen." En het kleine ventje staat op zijn teenen voor het ledi kant. Met bevende armen trekt Frits Ewers het kind naar zich toe, een paar brandende tra nen vallen op het blonde hoofdje. Een oogenblik is alles stil. De zieke heeft voor «en korten tijd zijn pijnen vergeten. Maar het duurt niet lang, of zij komen weer met vernieuwde hevigheid terug. «Lieve Paatje moet zoet zijn drankje inne men," zegt het kind, «Peter zal Leentje wakker maken." «Neen, neen, kleine Peter, Leentje moet slapen. Haal jij vaders drankje maar eens. Maar zachtjes, boor, heel zachtjes ! Leentje mag niet wakker worden, Leentje zou ook ziek ?worden ais zij van nacht Biet slaapt!" Kleine Peter knikt: «Ja, heel zachtjes. Waar is Paatjes drankje?" Een oogenbhk zwijgt Frits Ewers, een oogetiblik vol zwaren strijd. Dan -kijkt hij naar de latafel, waarop het flesohje met motphinedroppels staat. Peter volgt den blik van eiju vader. «O, Peter ziet liet al! Heelemaal boven in het hoekje.... Zal Peter op een stoel klimmen ?" De vader krikt toestemmend. «Ja, maar zachtjes, hoor, heel zachtjes, en als ik genoeg heb, moet je het fleschje weer op dezelfde plaats neer zetten. Kan -kleine Peter dat?" Het kind heeft al een stoel naar de latafel gesleept. O ja dat kan Peter wel," zegt hij vol vertrouwen. «Mijd lieve Leentje, vergeef het mij," fluistert de zieke, terwijl hij de bevende handen vouwt, maar ik kan het niet langer uithouden," Met een kloppend hart volgt hij de bewegingen van het kind. Zoo, nu heeft het kleine h«ndje de flesch gegrepen, nog een minuut en... Daar struikelt het kind over een voetenbankje, kletterend valt de flesch op den grond, zij is gebroken, en de kostbare medicijn vloeit weg. De kleine Peter staat een oogenblik doodstil van schrik. Frits Ewers zit overeind in zijn bed, met wijd geopende oogen en een vertrokken gezicht; hij ziet doodsbleek. Het kind wordt angstig, als het naar zijn vader kijkt. Hij durft bijna niet ademhalen. Maar eindelijk overwint bij zijn vrees, hij gaat naar zijn vader toe, en slaat den arm om zijn hal?. Kleine Peter zal het nooit weer doen !" Dan klimt hij op het bed en streelt met zijn kleine, zachte handjes het gezicht van den zieke. «Lieve Paatje moet gaan slapen." En het zachte streelen en de vriendelijke woorden uit den kindermond hebben een kalmeerende uitwerking op den vermoeiden zieken man. Hij slaapt werkelijk in, zoo rustig en vast, als hij sinds weken niet heeft gedaan. Als de kleine Peter ziet, dat vader slaapt, kust hij hem zacht op de oogleden, legt zijn hoofdje dicht bij vaders gezicht neer en slaapt ook in. ? Den volgenden morgen vroeg, toen de jonge dokter, die belang stelde in de kleine familie, de kamer binnentrad, voud hij allen slapend. Hij ontstelde, toen hij den kleinen Peter in het bed van den zieke zag liggen, en haalde hem snel eruit. Maar er scheelde het kind niets. Leentje sliep rustig door, terwijl de kleine Peter, die dadelijk wakker was geworden, den dokter vertelde, wat er 's nachts was gebeurd. //Vader zal nu wel gauw beter worden," zeide de dokter, toen hij den zieke de pols had gevoeld. «Hij krijgt geen draakje meer, maar van avond moet je weer zijn gezicht streelen, totdat hij in slaap valt. Dat doet hem meer goed dan bittere drankjes en druppels." Op dat oogenblik sloeg Frits Ewers de oogen op. «Mijn kleine Peter," zeide hij zacht, en zijn oogen vulden zich met tranen. «Ik geloof, dat ik nu beter zei worden." De dokter knikte. //Je bent gered. Goddank dat je weer kunt slapen." //Dokter," begon Frits Evers aarzelend, //ik moet u nog wat zeggen, en u een verzoek doen." Terwijl bij dat zeide, rustten zijn oogen op de scherven die op den grond lagen. «Ik weet alles, beste .'riend, kleine Peter heeft het mij verteld. Ik weet ook wat je wilt vragen." Hij stond op en zocht voorzichtig de scherven bij elkaar. Dat mijn kleine meisje het niet bemerkt," fluisterde de zieke. De kleine Peter was dichter bij gekomen, om den dokter te helpen. ,/Laat mij dat maar alleen doen, kleine man. Eu omdat je altijd zoet bent, zullen wij niet aan Leentje verteller, dat je het fleschje hebt gebroken. Zie zoo, nu is alles weg, zij zal er niets van merken. En morgen, als ik terugkom, breng ik geen drankje, mee, maar een flesch wijn. Daar zullen wij dan allen samen van driLken." HnninimumniiiniinmnninmiiiinmmumnmmniiiiiiiiinniHmi» ALLEELEI. Een DuitsÉkeizer in Palestina. Keizer Frederik II van Hohenstaufen, de kleinzoon, van Barbarossa, had tot tweemalen toe het eerst bij zijne kroning te Aken in 1215 en daarna bij zijne zalving te Rome in 1220 de gelofte afgelegd, een kruistocht te zullen doen naar het Heilige land. Herhaalde malen was hij aan d;e gelofte herinnerd, docb de tijdgenoot van graaf Wülem II en de latere bestrijder van den Tchinges-chan had andere belangen en andere begeerten dan een tocht naar Palestina. In Siciliëopgevoed, waar de Mohamedaansche zeden en leerstellingen ge deeltelijk in vruchtbare aarde waren gevallen, was hij een vorst van groot verstand en uitgebreide kennis allerminst een ketterjagtr en werd hij zelfs door zijn tijdgenooten beschuldigd van veel verdraagzamer te zijn je gens afvallige bisschoppen, joodsche rabijnen en Arabiesche priesters, dan voor Albigensen en voor Mahomedaansche afvalligen, welke Manes, den Persischen dwaalleeraar, aanhingen. Trouwens, de Europeesche politiek trok te veel van zijn aandacht, dan dat hij zich ongestoord kon wijden aan een van die internationale expedities naar bet Heilige Land, die reeds tot vier malen toe waren mislukt, en wier resultaten heel weinig beloofden. Voor den Duitschen keizer was er een Italiaanscbe kwestie, en Frederik II die intusschen was getrouwd met Jolanthe, de dochter van Johannes van Urienne, koning van Jerusalem in }iart.iJ) m in/iileluuii^_?vond inden or.stuimigen Paus Gregorius IX een tegenstander zijner waardig. Six en de Rembrandttentoonstelling. REMIÏRANDT : »Niet op mijn receptie, burgemeester! Dat was niet denkbaar, ik heb u en de uwen toch de onsterfelijkheid bezorgd.'' Burgemeester Six : »Aan mij heeft het niet gelegen, maar mijn familie meende, dat als u mij wenschte te zien, u hier behoorde te komen." REMBRANDT: »En een keizer en koningen hebben mij die eer bewezen!'' Burgemeester Six: »Ja, dat is iets anders. Majesteiten hebben geen Amerikaansch regentenbloed in de aderen." imiHuiiiuiimiimnin Maar de Keizer had nu eenmaal een gelofte afgelegd en de Paus liet hem geen rust. Zoo besloot Frederik dan eindelijk in 1227 de naar avonturen hakende ridders in Apulic bijeen te roepen, docb eer de eigelijke kruistocht zou aanvangen, waren reeds de strijdkrachten door ziekte zoo zeer geslonken, dat de onderneming moest worden opgegeven, tot groote ergernis van het hoofd der kerk, die den Keizer in den ban deed. Het toeval kwam nu den Keizer ter hulpe, want reeds een paar maanden later ontving bij een uitnoodiging voor een bezoek aan Palestina: de gebieder over Egypte, Kamel, leefde in doodelyke vijandschap met zijn broeder en Frederik II, de mohamedaansch voelende christen werd door den niet fanatieken Is lamiet ter hulpe geroepen. Hoe ongunstig in die dagen de politieke omstandigheden voor Frederik II ook waren, toch besloot hij naar het Heilige Land te trekken, en zoo geviel het, dat de heerscher over Egypte een Duitsch keizer de sleutels zou aanbieden van Jerusalem. Vergezeld van slechts een duizend krijgs knechten trok de keizer in den zomer van 1228 naar Jaffa de overige ridders volgden op een afstand, want het wereldlijk hoofd van het groote Duitsche rijk was een ge xcomuniceerde, met wien men geen bete broods en geen druppel water mocht deelen. Te Jaffa werd lang onderhandeld met den sultan van Cairo, die eindigde met aan den Keizer at' te staar, Jerusalem, de landstreek gelegen tusschen Bethlehem en Jaffa, de haven van Sidon en Nazareth, alsmede alle steden tusschen deze plaats en Ptolemais (of Akka) gelegen. De Muselmannen behielden te Jerusa lem de moskee van Omar, die evenwel niet voor de Christenen gesloten werd. De Mabomedaansche bevolking verliet onder droef gekrijt de muren van de heilige stad, en wat r.och Godfried van Bouillon noch Philippus Augustus door het zwaard hadden kunnen ver krijger, was nu Frederik II in handen gevallen. In Maart 1229 trad de keizer Jerusalem binnen, waar hij zijn intrek nam in het huis van den kadi, dicht bij de moskee. Dien zelfden avond werd, ondanks het verbod des sultans, van een der minaretten het teeken gegeven voor het gebed der geloovigen. De kadi wilde den schuldige onder handen nemen, doch de Keizer voorkwam dit. Niemand mag zijn gods dienst verzaken", merkte hij op, en den vol genden dag een Christen priester ontwarende, die met het evangelie de moskee wilde binnen. gaan, riep hij dezen verontwaardigd toe zich te verwijderen. De patriarch van Jerusalem, de tempeliers en de Johanieter ridders hadden den Keizer aanvaikelijk als hun heer en beschermer erkend, doch de Paus liet zich niet vermurwen, en toen bekend werd, hoe een Christenvorst een verdrag van tien jaren had gesloten met een Mobamedaansch heerscher, werd dit als een werk van den duivel gebrandmerkt; de Keizer heette nu in waarheid een werktuig van den antichrist. Op Zondag, den 15 Maarf, legde de pauselijke legaat het interdict op de kerken van Jerusaiem, waar geen priester in tegenwoordigheid des Keizers een mis dorst te celebreeren, en zoo deed de plechtige kroning denken aan een lijkdienst. De kleinzoon van Barbarossa besteeg alleen de trappen van het omlloersde altaar en zette te midden van de weinige getrouwen zich zelven de kroon op het hcofd, waarna hij den grootmeester der Duitsche orde etrst in het Latijn en daarna in het Duitsch het mani fest aan alle Christenen der wereld deed voor lezen, om hun mede <o deelen, hoe Jerusalem aan de Christenen was teruggegeven, een ver overing zonder geweld, een vreedzame oplosIIIIIIIIIIIHIIMflK sing der kwestie van bijna twee eeuwen welke echter door de Kerk werd afgewezen. Frederik II, onder den indruk van deze macabre kroning, wilde nu den Paus een be wijs van penitentie geven door in een boetkleed te voet raar de heilige Jordaan <e trekken, doch de Egyptische Rijksbestierder toonde hem een brief, waarin de tempeliers en Johanieters den vorst der Saraceener. aanboden den keizer pelgrim te vatten en uit te leveren. Onmiddellijk besloot deze nu naar Europa terug te keeren; en de Heilige Stad verlatende, kon hij met Jeremia aanheffen: Hoe zit die stad zoo eenzaam, die vol volk e was? Zij is als een weduwe ge worden, zij, die groot was onder de Herdefen." Op zijn terugtocht omstreeks half vasten, vond hy overal de kerken onder interdict en het volk, waaraan gedurende de heilige week het avondmaal en allerlei kerkelijke plechtig heden werden onthouden, begon aanvankelijk te morren en daarna opgestookt door mon nikken een vijandige houding aan te nemen, waarop de keizer eenige Dominicaners en Franciscaners liet geeselen, tot groote verontwaar diging van den Paus, die tegen het groote Beest'' op nieuw een banvloek uitsprak en een feodale revolutie in Duitschland trachtte uit te lokken. Zoo verliet de Duifsche Keizer het Heilige Land, dat nauwelijks tien jaar onder de vleu gelen van het Christendom b'eef, om daarna weder voor goed een wingewest van het Mohemedaansche rijk te worden. Bekroning. Niet slechts op de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te 's Gravenhage, maar ook op de dezer dagen afgeloopen Tentoonstelling van Kracht- en Arbeids-machines, te München, wekten de door de Singer Maatschappij ten toongestelde echte of origineele Singernaaimachines de algeheele belangstelling van het publiek. Niet alleen evenwel dit laatste was spoedig overtuigd van de uitmuntende eigen schappen dezer machine?, maar ook de Jury te München verleende slechts aan de Singer Maatschappij eer.e medaille benevens diploma, met vermelding: »Voor voortreffelijke en in vele opzichten voorbeeldige naai en borduurmachines, zoor de meest teêrp. alsook de meest grove soorten van werk der verschillende takken van nijverheid." Daar er op de Münchener tentoonstelling in het geheel slechts ne soort van medaille te behalen was, ligt de waarde dezer onder scheiding juist in die vermelding. Immers van alle tentoongestelde naaimachines werden slechts de echte Singer-machines «voorbeeldig'' genoemd. Deze overwinning is des te opmerkelijker, omdat ze door de Singer Maatschappij in Duitschland zelf over de duitsche naaimachines behaald werd. Op de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te 's Gravenhage waren, zooals men weet, geene prijzen te behalen. Wel echter ontving de Singer Maatschappij van de presidente, mevr. Goekoop, namens het bestuur, eene verklaring, waarin de inzending van genoemde Maat schappij een sieraad der Tentoonstelling genoemd wordt. eene herinnering aan de Kroningsfeesten ta schenken, en vijf gepensioneerde officieren zul len dat edel pogen schragen als leden eener commissie van toezicht en beheer. De loterij bestaat uit honderdduizend loten en belooft 742 uitsluitend hooge prijzen, als mede n premie, te zkmen bedragend e/ 650000. 't Is waarlijk om van te watertanden ! Ofschoon de koninklijke vergunning schijnt te ontbreken, zijn de loten geregeld en ge nummerd, de loting zal plaats hebben ten over staan van een notaris en de prijzen worden zonder eenige korting uitbetaald in geld. daarjs na de trekking. (De prospectus vermeldt hét met dikke, vette lettere). Maar dat is nog niet eens alles: Luister slechts. Eén percent der opbrengst wordt bestemd voor liefdadige doeleinden 'i' ten behoeve van de weduwen en weezen van Indische militairen, % ten behoeve van de betrekkingen der Nederlandsche militairen, en M voor de behoeftigen en gebrekkigen, zonder eenig onderscheid der kerkelyke gezindheid. Liberaler kan het toch waarlijk niet. Nederland zal dus onder meer een instelling rijk worden met een kapitaal van vijfduizend gulden voor alle Nederlandsche behoeftigen en gebrekkigen ; en dat fonds de prospectus vermeldt het wel en uitdrukkelijk zal wor den beheerd door de vyf zooeven genoemde gepensioneerde officieren, vormende eene com missie «benoemd door de houders van loten" die nog niet verkocht zyn ! De Nederlandsche staatsloterij zal deze concurrentie duchtig voelen, want de Neder landsche geldloterij heeft de prijzen der heele loten gesteld op ?10. Met tien gulden kan men dus een honderd duizend gulden winnen ! En dan die liefdadigheid'. Een enkele nuchtere vraag doet zich daarbij voor: Als er zijn 100.000 loten tegen ? 10 per lot, is de geheele ontvangst n millioen gulden. Aan prijzen wordt besteed / iJcO.nuO, aan liefdadige doeleinden / 10.000 te samen alzoo /6GO.OOO terwijl er dan overschiet f 34O.OOO nog ongerekend de gekweekte rente der lang voor de trekking betaalde loten. Wie zal nu met die kleine drie en een halve ton gouds gelukkig worden gemaakt? iiiiiiiitiiiMiiim 3n ! «Ter herinnering aan de Kroningsfeesten''. ; De Nederlandsdie Gddloterij, L. C. J. van ! Overeem", hoopt aan het Nederlandsche volk 1 WelEd. Hooggclj. Ilccr j Prof. Dr. Jan ten Brinlc. ! Van waar die pompeuze verontwaardiging, die enorme verbolgenheid ? Och arme '. ik stipuleerde slechts wat mr. v. Hall van u ; getuigde. ? Hoog zie ik op tegen uw veertig jaren letterdienst. Niet ieder wordt zoo oud. Ik hoop het van mezelf ook nog bij te wonen. ; Ik zou obscuur, lafhartig mij achter initialen i verbergen ? Nu speldt u ons wat op de mouw ' (de naam staat nog al eens voluit). ! Een van beiden: u leest als getrouw lezer j zoo vluchtig, dat u zelfs de namen ontgaan, | of u insinueert. Dit laatste is toch zeker be neden u ! ' Wees niet boos professor, objectiviteit is : zeer moeielijk. Dit merkt men ook hier! Mijn taak is nu eenmaal het goede en het kwade te vermelden. Als men alleenlijk goeds van u getuigt, ik zal het gaarne verkonden, en dan in niet minder sprekende woorden. Geloof mij, Uw dienstwillige ', G. V A X II U L / E X.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl