Historisch Archief 1877-1940
No. 1H5
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De oude heer Latrouille loosde weer een
zacht en zei:
Luister I Ik ben jong geweest l O ! welk
«en ty'd, myn vriend. Dat moet je hebben
mee gemaakt l Je moet ze gezien hebben, de
brave winkeliers, die toen zoo oud waren als
ik nu ben, gezond en krachtig onder hun grijze
kapotjassen, met hagelwitte broeken, het hoofd
fier rechtop onder de reusachtige beerenmuts, als
zjj de wacht betrokken op de Tuüerieën oi
den heerscher escorteerden, dien deFranschen
zich uit eigen vrijen wil hadden verkozen. Ah!
wat schreeuwde ik luidkeels, lustig mee: Leve
de Koning!" Dat was een goede ty'd.
Toen veranderden de zaken. Mijn knevel
begon te ontspruiten en de koning was ver.
In zy'n plaats trok een man met de aureool
van eens anders roem gekroond, met praal en
pracht, met bekkens en trom Parijs door, en
de menschen zagen hem voorby gaan, en
schreeuwden o l met welk een overtuiging l
want vóór en achter, links en rechts loerden
?de keizerlijke blankofficieren: Leve de Keizer!"
Dat duurde jaren achtereen. Maar op
«en goeden dag, pfuff! viel ook de man met
den puntknevel vol cosmétique.
Ik was toen een gezeten winkelier in de
passage Yerdeau en begon een spaarpotje te
maken. Parijs stond in brand, petroleum
stroomde door de straten, geweervuur knetterde
op eiken hoek en verbrijzelde de winkelruiten.
Daarom, is 't niet? waar men zich blootstelde
aan de kans om wegens lauwheid een bebloeden
kop op te loopen, bleef Latrouille niet achter
?om mee te brullen: Leve de Commune!"
Overigens moet ik zeggen, zoodra de
soldaten van Versailles Parys binnenrukten,
want de krijgsraad maakte geen gekheid met
«proerige kreten en de salvo's der
strafpelotons knalden overal, was ik, die al ty'd een
ordelijk mensch ben geweest, natuurlijk haantje
de voorste om de regeeringstroepen toe te
juichen.
Men moet zy'n overtuiging alty'd getrouw
blijven; dat is nog de beste manier om vooruit
te komen.
Dus myn zaak bloeide, de klanten stroom
den myn winkel in en ik had het zoo druk
met hemden knippen, dat ik tenauwernood
gelegenheid vond, om van ty'd tot tijd, om
het niet te verleeren: Leve de Maarschalk!"
«f Leve de Republiek!" te roepen.
Eindelijk had ik mijn koetjes op het droge
en ik deed myn zaken aan kant. 't Was in
die dagen dat ik achter den man met den
blonden baard op het zwarte paard meeliep en
mij heesch schreeuwde: Leve Boulanger!"
dat de echo's rondom het krachtig en her
haaldelijk weerkaatsten.
-?Vervolgens, toen Jaurès de tribune be
steeg, brulde ik: Leve het socialisme!" en,
ik moet bekennen, 'k maakte reeds aanstalten
om te kryschen: Leve de anarchie!" toen ik
door de komst van den keizer van Rusland in
Parijs genoodzaakt werd my' te vergenoegen
met den juichkreet: Leve de Czaar I"
Na deze lange redevoering hield de oude
heer Latrouille even stil, om zijn droge keel
met een paar ingeslikte zilte tranen te be
vochtigen.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik, om
bedeesd in te brengen:
Maar ik begryp niet
Wat ? ! Begrypt u niet, dat de
Parijzenaars sedert zestig jaren alty'd met volkomen
zekerheid en zonder gevaar van zich te ver
gissen Leve het een of het ander !" hebben
kunnen schreeuwen, en dat men tegenwoordig,
by deze besluitelooze regeering, buiten staat
om kleur te bekennen, hoegenaamd niet meer
weet, wie of wat men toejuichen moet?
Dinsdag, mijnheer, ben ik naar de place
de la Concorde gegaan en 'k heb, tersluiks,
de politie gadegeslagen, of ik een gedragslijn
vinden kon, een vingerwijzing, hoe gering ook,
een enkelen wenk ... Welnu ! zou u willen
gelooven, mijnheer ? ik ben er twee volle uren
gebleven en het is mij zelfs onmogelijk geweest,
een zucht te slaken, want ik had in de gaten
gekregen, dat de dienders iedereen inrukten,
onverschillig of hij riep: Leve Brisson !" of
Weg met de verraders l" brulde.
Ik zeg u: er is niet meer uit wys te
worden...
Arm Frankrijk.
iiiHliiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiilliiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiH
De Heer de Stuers en de Nachtwacht".
Wanneer ik neergezeten
Bedroefd de plek aanschouwe,
Waar Eembrandt's Nachtwacht prijkte (?),
Dan rollen mij de tranen
Gestadig langs de wangen.
(Vrij naar Van Alphen.)
Nu heb 'k hem weergekregen !
Myn blijdschap kent geen palen,
Want Rembrandt's Nachtwacht blijft het,
En 't blyft in mijn museum,
Wat nijdigaards ook smalen.
iiMiiiimiimiiMiiiiiiiiimiiiiMiiiiiifiiiiim
lilimilMiiliimimiimiuiiiiimiiiiMiiiimiiiliimiMii
iimiimiiifmui
München, 31 October.
Geachte Redactie!
In uw nummer van den 30en October trof
ik tot mijne groote verbazing onder de rubriek
Wetenschap een stuk aan, dat een niet on
waardige plaats zou kunnen bekleeden in een
nobel blad als Argus, of in eenige moderne
Fransche dagbladen. Een zekere heer J. A.
Levy geeft daar in eenige korte en kernachtige
woorden een vernietigend oordeel over het
philosophisch stelsel van den
kunstenaarphilosoof Friedrich Nietzsche; een oordeel,
meesterlijk bewezen door uit hun verband, ge
rukte plaatsen, zoodat het een niet onwaardig
gewrocht had kunnen zyn voor een Rochefort,
Drumont en dergelijke sieraden der maat
schappij, maar zooals ik niet van een kalm
redeneerend Nederlander had verwacht.
Geachte redactie, het kookt en bruist in me
van verontwaardiging en daar ik vrees dat ik.
als ik aan myne gevoelens den vryen loop liet,
den heer Levy zou navolgen in zijne
onhebbely'ke manier van schrijven, zal ik trachten my
in te toornen en kalm eenige bedenkingen te
opperen.
1. schy'nt het mij toe dat in een populair
blad als uw Weekblad, het allerminst de plaats
is het oordeel over de juistheid, of onjuistheid
van een philosophisch .stelsel uit te spreken,
wil dat oordeel ten minste berusten op gron
dige, zelfstandige kritiek.
De heer J. A. Levy bepaalt er zich dan ook
toe met het schermen met groote woorden,
het aanhalen van eenige autoriteiten (volgens
hem) en het bezigen van eenige scheldwoorden.
Deze wy'ze van handelen zou eenvoudig be
lachelijk zijn, als zij niet zoo perfide was, door
dien zy met uit hun verband genikte plaatsen
den philosoof eenvoudig belastert.
2. schy'nt het mij toe dat de geachte schrijver
Nietzsche niet zelf heeft gelezen; en als hij
het gedaan heeft, dan beklaag ik hem, want
dan heeft hij hem niet begrepen.
Zy'n vergelijking van Nietzsche's
Herrenmoral met de moraal van Cartouche's en Borgia's
is hiervoor een bewijs.
En hierop wil ik hem met een paar woorden
antwoorden.
Nietzsche bedoelt met het heerschen van den
Sterke volstrekt niet hetheeTSchenmpolitieken
zin, evenmin als hij onder sterke verstaat den
lichamelijk of maatschappelijk sterke.
Hij verstaat onder den sterke de harmonisch
ontwikkelde, naar volmaking strevende mensch'
gelijk hij langzamerhand naar de nooit fa
lende wet der evolutie ontstaan moet. Het
menschelijk geslacht is niet de eindpaal der
ontwikkeling, maar ontwikkelt zich zelven
steeds verder.
Deze natuurlijke evolutie waarbij de zwak
kere 1) naar de in de natuur onverbiddelijk
heerschende wet van the survival of the fittest"
moet ondergaan wordt echter gehinderd door
de maatschappelijke moraal, die vooral onder
den invloed van het Christendom, ten gunste
van dien zwakkere tusschenbeide treedt en
zoo het algemeen peil der menschelijke ont
wikkeling verlaagt. Tegen deze kunstmatige
onderdrukking van het menschelijk geslacht
verheft Friedrich Nietzsche met nadruk zijn
stem en zeer terecht.
Groot idealist dat hij is, wanhoopt Nietziche
echter niet, en gelooft toch aan de langzame l
eeuwendurende verdere ontwikkeling van den
tegenwoordigen mensch tot den sterken den
Uebermensch.
Der Mensch ist ein Seil zwischen dem Tier
und dem Uebermenschen', zegt hij in Also
sprach Zarathustra."
3. Om op Also sprach Zarathustra" te
komen, welk werk de heer J. A. Levy verder
geheel ignoreert, zou ik hem willen vragen of
hij het gelezen heeft'?
Zoo ja, hoe het dan ter wereld mogelijk is,
dat hij door dit groote kunstwerk niet in 't
diepst van zijn ziel is ontroerd en hij niet ge
troffen is door de klaarheid en de juistheid
van de vlijmscherpe kritiek, waaraan de philo
soof de tegenwoordige tegennatuurlijke,
verweekelijkte en huichelachtige maatschappij
onderwerpt.
En wanneer hij het met het werk van philo
sophisch standpunt (of moet ik zeggen van
christelijk dogmatisch standpunt?) oneens is,
is hy' dan niet getroffen door de hooge kunst
waarde die zelfs Nietzsches tegenstanders hem
niet kunnen ontzeggen V Of heeft hij in 't ge
heel geen kunstgevoel ? Ik vrees er voor, anders
zou hij zich niet zoo hebben kunnen vergrypen
aan den persoon des kunstenaars-philosophen.
Doch ik zal eindigen, daar ik overtuigd ben
dat ik den heer Levy geen duimbreed van
zijne meening zal doen terugwijken, want hy'
behoort tot degenen die niet willen erkennen
1) d. w. z. de minder harmonisch ontwik
kelde naar lichaam en intellect.
llliiiiiiiiiiiiiiMiiiiliiitnillllini
imilllimimmiMlumimiiiiimiiMilliiiiiiiiMHii
wat er schoons en goeds is, ook in een stelsel
dat zij bestrijden.
Het is alleen mijn doel geweest het publiek
ook eens te laten zien wat een der waanzin
nigen ! (volgens den heer Levy) meent; en als
curiositeit kan het zijn waarde hebben.
Met hoogachting,
T. B. ROOEDA.
Aan de Redactie.
In dank voor de mij geboden gelegenheid
tot eene kantteekening by' bovenstaand opstel,
kan ik volstaan met naar de daarin voorko
mende verdediging.' (no. 2) van Nietzsche te
verwijzen.
De geachte schryver aanvaarde de verzeke
ring, dat ik de hoofdwerken van den besprokene
ken, en dus met weerzin en wrevel mij
in staat heb gesteld den verfoeilyken en ont
aarden sophist naar waarde te schatten. Met
groot genoegen, zag ik dit mijn oordeel be
vestigd door een psycholoog als A. Forel, die
waarschuwt tegen den geistig ertarteten Fr.
Nietzsche und die heutige Decadence-Schule"
(Gehirn und Seele, Bonn 1894, blz. 30). Ge
lukkig neemt dan ook allerwege het verzet
tegen Nietzsche toe, en het staat zeer te vree
zen, dat de geachte schrijver van bovenstaand
opstel aan het koken en bruisen" zal kun
nen blijven.
Om dit verzet te doen begrijpen, ontleen ik
op nieuw en met opzet aan een vergoelijkend
betoog de beteekenis van Nietzsche's Ueber
mensch", waarover de heer Roorda het heeft.
Naar de Darwin'sche theorie behaalt enkel
de sterke de zege in den strijd om het
bestaan. Humanitaire doeleinden zijnalzooaan
de natuur volkomen vreemd en zij staat in
lynrechte tegenstelling tot de edelste
neigingen des menschen. Oor voor zijne
klachten en deernisgevoel voor lichamelijk en
zielelyden heeft zij niet. Haar leven is
onderworpen aan starre, onbuigzame wetten, die
met dezelfde gelijkmoedigheid nieuwe wezens
in het leven roepen en bestaande vernielen."
Welke is nu de verhouding van Nietzsche
tegenover de natuurwetenschappelijke hypothese
van Darwin? Verwijst hij, gelijk Darwin zelf
doet ik herhaal: gelijk Darwin zelf doet, en
zou het van de daken verkondigd willen
heb
iitniiiiiiimiiimimimmMiiiiiiiiiiiii
Middernachtsbal op de
(teekening van
Kleederdrachten-tentoonstelling.
W. O. J. Nieuivenkamp.)
ben naar het geweten, het zedelijk gevoel ?
(Zie, Die Abstammung des Menschen und die
geschlechtliche Zuchtwahl. Stuttgart 1871. I
blz. 79 vlg).
Neen, dat doet Nietzsche niet. Hy, de
waanzinnige Nietzsche trekt, tegen Darwin,
uit Darwin's leer het gevolg: dat ook op
zedelijk gebied de natuurwet toegepast, naar
de zege van den sterkste gestreefd en de zwakke
vernietigd worden moet.
Hooren wij slechts onzen zegsman: Eerst
aan Fr. Nietzsche, den vroegeren hoogleeraar
der klassieke philologie aan de Universiteit te
Basel, bleef het voorbehouden, de
schrikkely'kste consequenties der Darwin'sche leer,
voor de menschheid te trekken, naardien h\j
beslist verlangde, dat eene moraal, die vijandig
is aan de teeltkeus van levenskrachtige
menschen, zou worden uitgeroeid, en het telen
van eenige Uebermenschen" aanbeval, die
onverantwoordelijke wetgevers, rechters en beulen
in n persoon, zy'n en zich gewelddadig den
dienst der kuddemenschen verzekeren zouden."
(K. Knortz. F.^Iietzsche und sein Uebermensch,
Leipzig 1898, blz. 3 en 4).
Men ziet de heeren Roorda en Knortz
beiden, stemmen, onafhankelijk van elkaar, over
een in de kenschetsing van Nietzsche's opzet.
Beiden verklaren, dat deze laatste den weg tot
zijn »Uebermensch" gebaand wil hebben, zij
het door meedoogenloos en nameloos lijden van
de overige zwakken, het vee, de kuddemen
schen. Maar beiden dwalen tevens schromelijk,
in zooverre zij die vreeselijke leer, als gevolg
trekking" vastknoopen aan Darwin's ge
erbiedigden naam. Beiden worden door Darwin
zelf op dit punt verloochend. Nietzsche alleen
en Nietzsche uitsluitend is het, in wiens be
neveld brein deze mensch verlagende gevolg
trekking" opkwam, waardoor geheel onze
ethische beschaving in de waagschaal gesteld
en haar de handschoen toegeworpen wordt.
Ziehier, bij voorbeeld, wat Nietzsche zich
vermeet over 's menschen hoogste deugd, de
gerechtigheid, te schrijven:
Oorsprong der gerechtigheid. De gerechtig
heid (billykheid) neemt haren oorsprong
onder ongeveer gelijk machtigen, gelijk
Thucidides het juist begrepen heeft; waar eene
duidelijk erkenbare overmacht niet bestaat.
en een kamp slechts een elkander benadeelon
zijn zou, daar ontstaat de gedachte, onderling
zich te verstaan en over de weerzijdsche
aanspraken te onderhandelen: het karakter van
den ruil is het aanvankelijk karakter der
gerechtigheid".
(F. Nietzsche. Menschliches
Allzumenschliches, Chemnitz 1878, blz. 74).
Er volgt meer, maar het walgt mij met
overschrijven voort te gaan. Dat men juist en
bij voorkeur recht moet laat weervaren aan
den zwakke, den hulpbehoevende, die niets
heeft om in ruil te geven dit komt by den
infamen sophist, Nietzsche, niet op.
Ik begrijp, dat wanneer een vereerder zulke
plaatsen, uit honderdtallen, voorgelegd krijgt,
hij het gewone, alledaagsche en gebruikelijke
redmiddel: niet gelezen" ; niet begrepen" ;
uit het verband gerukt" als schild te baat
neemt om achter weg te schuilen. Het is het
heilzame menschelijk schaamtegevoel, dat by
hem in opstand komt en waarmede ik denjheer
Roorda gelukwensen.
Zarathustra, een werk van zoodanigen
ontaarde afkomstig, boezemt mij al bitter
weinig belangstelling in. Ook niet, al wordt
het op muziek gezet. Sedert wanneer kan men
vijgen van distelen lezen ? Ook vind ik wel
huichelaars enz. in de maatschappij, maar de
maatschappij als zoodanig verdient heel wat
beter dan den smaad van zwakhoofden als
Nietzsche waaraan zij zich trouwens weinig
gelegen laat liggen. Dit alles, zelfs op muziek
gezet, ga ik schouderophalend voorbij. Daar
entegen laat het bij den heer Roorda
maar koken en bruisen waar ik zedenleer
van Nietzsche's slag ontmoet, zal ik de eer
hebben haar te bejegenen,
met de hondenzweep.
Geloof mij, hoogachtend,
A m s t., 2 N o v. '98.
gely'k ik deed
J. A. LEVY.
Verbetering.
In het onderschrift van 't plaatje op pag. 9
van het vorig nummer staat denkbaar, voor
dankbaar; en Amerikaansch regentenbloed,
voor Amsterdamsch regentenbloed.