Historisch Archief 1877-1940
N°. 1117
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden
Voor Indiëper jaar . . .
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
f 1.50, fr. p. post ? 1.65
mail
10.0.121/»
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst
Graad Café, te Parijs.
Zondag 20 November,
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I N H O V D
VAN VERBE EN VAN NABIJ: De zaak der
armen ly'de geen uitstel." Generaals, door
Veritas. Kevisie, door A. N. J. Fabins. Gevaren
in het verre Oosten. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Concentratie van onderzoek bjj armen
zorg, door H. O. Grosjean. (I.) TOONEEL EN
MUZIEK: Mevrouw Esther de Boer van B(jk, door
J. H. B. (met portret). Muziek in de hoofdstad,
door Ant. Averkamp. KUNST ENLETTEBEN:
William Morris en de Kelmscott Press, door J.
G. T. Wat een Rembrandt" vroeger opbracht,
(ingez.) door E. C. Bahms. Stille Dalen, door
Helene Lapidoth-Swarth, beoordeeld door P. E.
Tolstoï's Kunstbegrip, door P. Alberdingk Thy'm.
i Boek en Tgdschrift, door G. v. H. Volkshnmor
in het Sprookje, door Aug. Gittée. (Slot.)
FEUILLETON: De Pop, uit het Russisch van
J. Potapenko. BECLAMES. VOOR DAMES:
Van vrouwenbelangen in Berlijn, door C. v. C.
Gestolen jnweelen. Allerlei, door E-e.?SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KBONIEK, door D. Stigter. Uit Utrecht, door
Giese van den Dom. SCHETSJE: Een concert
aan het hof van een pretendent, naar het Dnitsch
van Adolf Oppeuheim. INGEZONDEN. PEN
EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiin
K*
De zaak der armen
lijde geen uitstel."
Het genootschap Liefdadigheid naar
Vermogen, dat reeds 28 jaren mocht be
staan, en op 17 dezer besloten heeft voor
zijn werkzaamheid een nieuw tijdperk te
openen, nam op dienzelfden datum het
besluit zich tot de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te wenden met een adres,
ten betooge hoe zeer de onverwijlde in
voering eener betere armenwet noodig is.
Na de hoofdgebreken van de huidige
wet in het licht te hebben gesteld, laat
het bestuur van het genootschap zich als
volgt uit:
?»In de Troonrede van 1897 werd door
atlen, die op het gebied van de armenzorg
werkzaam zyn en geen vrede hebben met
de resultaten door de armenwet van 1854
verkregen, door ondergeteekenden niet
het minst , met groote vreugde gelezen,
dat eene Wetsvoordracht tot verbetering van
het armwezen in bewerking is. 1)
Dat is bijna veertien maanden geleden,
en sedert is de Troonrede van 1898 uit
gesproken.
De aanvankelijke vreugde van 1897
maakte bij ondergeteekenden plaats voor
een gevoel van diepe teleurstelling, toen
zij daaruit zagen, dat er met geen enkel
woord over dit hoogst gewichtig onderwerp
werd gesproken. Hoever de bewerking
gevorderd is, of er spoedig maatregelen
zullen worden voorgedragen om de beloofde
«verbetering" aan te brengen, in welken
zin die zal geschieden, omtrent dit alles
blijven zij verkeeren in de grootste onzeker
heid, en in de grootste spanning.
In de grootste spanning vooral, want
de zaak der armen lijdt geen uitstel.
Met onverdeelde blijdschap, met groote
ingenomenheid en vreugde namen zij ken
nis van de voorstellen der regeering ten
aanzien van de verwaarloosde en mishan
delde kinderen en van heeler harte kennen
ook zij den voorrang in Uwe werkzaam
heden toe aan die meest beklagenswaardige
slachtoffers van zedelijk verval.
Maar onmiddellijk, daarna dringen de
belangen der armen zich op, als geen ver
der uitstel lijdende; hun toestand, hun ver
zorging eischt zoo spoedig mogelijk afdoende
verbetering, zooals die aan het
Nederlansche volk ook is toegezegd.
Daarom nemen ondergeteekenden bij het
ingaan van een nieuw tijdperk van het
bestaan van hun Genootschap, eerbiedig
de vrijheid zich tot Uwe hooge Vergade
ring te wenden met de dringende bede,
al datgene te doen, wat in Uwe macht
staat, om de vreugdevolle aankondiging
van verbetering tot een daad te maken.
Zij mogen noch willen zich ontveinzen,
dat het een moeitevolle, zorgzame arbeid
is, die hier te verrichten valt, en zij heb
ben een open oog voor de vele bezwaren,
die aan de verbetering der armenwet ver
bonden zijn.
Maar zóó als de toestand nu is, kan hij
niet blijven, die overtuiging wordt steeds
meer algemeen en Uwe wijsheid en die
der Regeering zal middelen en wegen weten
te vinden, om de moeilijkheden en bezwa
ren te boven te komen.
Slechts enkele onderdeelen van het groote
gebied, waarover de verbetering zich zal
hebben uit te strekken, hebben
onderge1) Hier en eldera cursiveeren wij.
teekenden in dit adres aangeroerd, doch
zij achten deze de voornaamste te zijn, die
waarop in de eerste plaats, naar hun be
scheiden oordeel, dient te worden gelet.
Vatten zij die in het kort samen, dan
meenen zij Uwe aandacht voorloopig te
mogen bepalen op de wenschelijkheid van:
1. het wijzigen van Art. 21 der tegenwoordige wet,
in dien zin, dat de overheid niet uitsluitend hij
volstrekte onvermijdelijkheid onderstand aan
behoeftigen mag verleenen, maar ook dan, wanneer
hulp volgens goede beginselen van armenzorg
noodzakelijk is;
2. het aanmoedigen en bevorderen van eene degelijke
organisatie van de armenzorg, opdat de daardoor
ontstaande samenwerking zoo volledig mogelijk
zij en zoo groot mogelijke resultaten afwerpe ;
3. het inrichten en bijhouden door het gemeente
bestuur van een vertrouwelijk centraal register
van de in iedere gemeente ondersteunde behoeftigen.
4. het instellen en in stand houden in iedere ge
meente, boven een te bepalen zielental, van een
algemeeneii armenraad, bestaande uit afgevaardig
den van alle instellingen, die opgaven doen voor
het centraal register.
5. het verbeteren van het "uitvoerig verslag, dat
jaarlijks aan de Staten-Generaal over de verrich
tingen van het armbestuur, volgens Art. 193 der
Grondwet, moet worden gegeven.
6. het oprichten van gemeentewege van werkhuizen
voor die behoeftigen, die wegens luiheid, licht
zinnigheid of slecht gedrag geen onderstand in
anderen vorm behooren te verkrijgen ;
7. het veroorcleelen tot plaatsing in een rijkswerk
inrichting o.a. van personen, die, hoewel in staat
hun gezin te onderhouden, door luiheid of slecht
levensgedrag dit in die mate nalaten, dat hun
gezin armlastig wordt, alsook van hen, die, in
een werkhuis opgenomen, zich aldaar op ergerlijke
wijze tegen de tucht vergrijpen ;
8. strengere handhaving, zoo noodig wijziging, van
Art. 432 van het Wetboek van Strafrecht, straf
bedreigende tegen bedelarij en laadlooperij.
»Ondergeteekenden hierbij uitvoering
gevende aan het besluit van de algemeene
vergadering van Leden van hun Genoot
schap gehouden op 17 November jl.
nemen de vrijheid deze overwegingen in
Uwe welwillende aandacht aan te bevelen,
daarbij de hoop uitsprekende, dat dit ge
wichtig Volksbelang binnen korten tijd een
onderwerp van beraadslaging in Uwe
Vergaderingen mogen uitmaken.
DE ZAAK DER AEMEN LIJDT GEEN
UITSTEL."
Het aZ/er-voornaamste onderdeel echter
wordt door het Bestuur niet genoemd, waar
schijnlijk omdat het dit als vanzelf-sprekend
geenszins der vermelding noodig acht:
vaststelling van een bedeelingstarief, gelijk
bij het Elberfeldsche stelsel geschiedt; zonder
welk tarief de theoretisch best-georganiseerde
armenzorg den armen nog geen heil brengt.
Terecht heeft de heer Treub er aan
herinnerd, hoe geldgebrek de armenzorg
ontoereikend maakt, en is aan het
concept de wensch toegevoegd, dat de ge
meente instellingen van weldadigheid zal
kunnen subsidiëeren, maar ook bij een
subsidiestelsel zonder een behoorlijk be
deeling s-tarief blijven de armen het kind
van de rekening.
Dat wij ons zeer verheugen over dezen
stap van het genootschap, behoeven wij
wel niet te verzekeren of toe te lichten.
Nog onlangs schreven wij dienaangaande,
toen we mochten constateeren, dat de
Amst. Crt.i het orgaan der oud-liberalen,
in de pers onze eerste bondgenoot was, nadat
wij zooveel jaren hadden betoogd, hoe het
eerste werk van elke regeering, die voor
sociale wetgeving zich inspant, behoort te
zijn: een nieuwe armenwet; de armen
gaan vóór', de zaak der armen mag geen
uitstel lijden.
Daar is voor ons land op menig gebied
veel te doen. De belangen van Handel,
Nijverheid, Landbouw roepen sinds lang
om hulp krachtiger hulp van Staats
wege dan hun tot dusver werd geschonken.
Ook wij wenschen dit niet uit het oog te
verliezen. Reeds menigmaal kwamen wij
daarvoor op. Maar 't eerste van alles
wat we vragen mogen, is: den armen brood,
kleeding, voedsel en ... opvoeding. Daarom
waren ons bijzonder sympathiek de woor
den van den heer P. N. Muller in ons
vorig No. over Handelsbelangen, waar hij
zoo in 't voorbijgaan zei:
Als een Minister alleen aangesteld was
om bezuinigingen door te drijven, dan zou
de Minister van Oorlog zeker heel wat
milioenen kunnen besparen door tal van
vestingwerken niet te bouwen, omdat ze
toch den altijd machtiger vijand niet op
den duur zullen tegenhouden. En welk
een rijke bron van volkswelvaart zou dat
geld kunnen openen, en aan tal van nu
werklooze handen arbeid en hongerige
magen brood geven."
Een nieuwe Armenwet, de lang beloofde
en nu weer van het regeeringsprogram
verdwenen, en dag aan dag toch onmis
baarder wet, zou dan niet langer behoeven
verdaagd te worden, tot wie weet hoe
lang nog".
Nietwaar, al waren alle uitgaven voor
Leger en Vloot volkomen verantwoord,
uit een oogpunt van defensie-belang
hoe zal men den moed hebben daarvoor
+ veertig millioen te blijven nemen, ter
wijl men weet, dat in ons te verdedigen
Vaderland, met zijn 21 generaals, tenge
volge van een slechte wet dag aan dag
duizenden honger lijden, als ware zulk
een land een onaf hankelijk bestaan waard!
En nu heet het alweder de nieuwe ar
menwet is in voorbereiding; zooals Liefd.
n. Verm. opmerkt, in «bewerking" 14
maanden lang! Alsof niet reeds tien
tallen van jaren ouden van dagen, onge
lukkige weduwen en een nog ongelukkiger
kroost vruchteloos wachtten op verbete
ring van een toestand, welke niet alleen
in stoffelijken maar ook in zedelijken zin
een ramp voor hen is, een ramp voor
hen, en een schande voor ons.
O, Minister Borgesius, gij, de vooruit
strevende, welk een verantwoordelijkheid
draagt ge! Wie weet beter, wie moet
dieper gevoelen dan gij, dat de zaak der
armen geen uitstel lijden kan... en gij i
durft in 1898, bij de eerste troonrede der
Koningin, over de armenwet te zwijgen,
die gij in 1897 reeds hadt toegezegd ! Wat
is in ons land dan toch de...
vooruitstrevendheid ?
Eere Liefdadigheid naar Vermogen, dat
zijn nieuw tijdperk aldus wil aanvangen.
Maar zal dit genootschap het eenige zijn,
hetwelk zich tot de Kamer wendt?
Armbesturen iti Nederland volgt dit
voorbeeld. Spreekt even onomwonden, en
gij kunt er zeker van zijn, de Kamer en
het volk zullen naar u luisteren, want de
toestand is al te treurig, de
onmenschelijkheid te groot!
Generaals.
Een van de bezwaren, aan onze leger
organisatie klevende, is het feit, dat het
leger te veel is ingericht als
generaalsfabriek.
Men telt op het oogenblik bij de ver
schillende dienstvakken de na te noemen
generaals-betrekkingen:
Gen. Staf 3 generaals, waaronder de
Min. v. Oorlog.
Intendance l »
Geneesk. Dienst l »
Infanterie 5 »
Cavalerie l »
Artillerie 5 »
Genie 3 » waaronder l lid
v/d. Eerste Kamer.
Mil. Huis 2 adjudants-gener.
of na aftrek van de autoriteiten, die geen
eigenlijken krijgsdienst verrichten: 15 ge
neraals.
Bij het Nederlandsch Indische leger,
waar gestreden wordt zijn slechts 3 gene
raals ingedeeld.
Het is evenwel moeielijk om in dit op
zicht vergelijkingen te maken, daar de
expeditiën in Indiëmeestal van te geringe
sterkte zijn, om het bevel aan een
opperofficier toe te vertrouwen. Beschouwt men
evenwel den generaalsrang als een soort
lauwertak, die bij het einde van het con
cert aan enkele verdienstelijke solisten,
wordt uitgereikt, en zoo schijnt de op
vatting in Nederland te zijn, dan is
het toch niet te veel gevergd, wanneer
van het Nederlandsch Indisch leger, be
halve de legercommandant van elke wapen
soort van beteekenis een generaal werd
gevraagd. Bijv. l voor den gen. staf, 2
voor de infanterie, l voor de artillerie en
l voor de genie, uitmakende te zamen een
raad van defensie voor de koloniën, waar
van de legercommandant de chef is. Maar
geldt de regel om slechts zooveel gene
raals in de organisatie te begrijpen, als
er werkelijk noodig zijn, dan heeft het
Indische leger er genoeg, het
Nederlandsche te veel.
Behalve de finantieele bezwaren, die
bestaan tegen het aanstellen van te veel
generaals, is daaraan ook nog een meer
direct bezwaar verbonden; feitelijken in
vloed op de troepen oefenen de generaals
al heel weinig uit: ze schrijven brieven
op hunne bureaux, en inspecteeren van
tijd tot tijd; hoe meer generaals, hoe meer
geschrijf, hoe minder vrijheid van hande
len voor de kolonels. Tot op zekere
hoogte staan zij dus de troepenoefeningen
in den weg, door de kolonels als het ware
naar den lessenaar te telephoneeren, en
die lessenaar staat niet op het
excercitieterrein. Ziet een generaal dat in, dan
handelt hij verstandig; maar waar blijft
dan zijn werkkring? Nu zoude deze op
merking nog veel van hare kracht ver
liezen, wanneer al die generaals in oorlogs
tijd noodig waren; maar de organisatie
doet meer denken aan een gordiaansche
knoop dien men bij oorlogsgevaar zal moe
ten doorhakken, dan aan een rationeele
indeeling, die vruchten belooft af te werpen.
Veld- en vesting-troepen bij voorbeeld zijn
op eigenaardige wijze in n gestrengeld,
het zoo noodige verband tusschen de ver
schillende wapensoorten van het
veldleger is daarentegen veel te vaag, haast
denkbeeldig.
Het zal dan ook vrij moeielijk zijn, om
in oorlogstijd juist aan te wijzen, welke
taak voor eiken generaal is weggelegd.
Nu kan men de verwachting koesteren,
dat weldra de Min. v. Oorlog met nieuwe
organisatieplannen zal debuteeren.
Naar hetgeen wij tot dusver opmerkten
schijnt die taak aan bekwame handen
toevertrouwd; maar de Minister wint toch
de adviezen in van de generaals; dat deze
nu juist groote opgewektheid zullen toonen
om zelfmoord te plegen, is
menschelijkerwijze niet te verwachten, dus bestaat er
vrees, dat de organisatie tot op zekere
hoogte zal ingericht worden, naar het
aantal generaals, en niet omgekeerd.
Een blik op de jongste artillerie-pro
motie doet zien welke bezwaren ontstaan,
wanneer men het persoonlijk belang te
veel op den voorgrond doet treden.
De beide thans gepensionneerde artillerie
generaals hebben ruim 8 en 6 jaar in
dien rang doorgebracht; om dat mogelijk
te maken, heeft men de belangen van
anderen in niet geringe mate moeten
benadeelen, en om dat nu goed te maken
zijn er thans 4 generaals in de plaats
aangesteld.
Indien de door ons noodig geoordeelde
scheiding van beredenen en niet-beredenen
was ingevoerd, zou men zich met matiger
eischen hebben kunnen tevreden stellen;
maar de jongste der kolonels was de
eenige die voor het bevel der bereden
artillerie in aanmerking kon komen;
daarom moesten er 3 kolonels
gepensionneerd worden, en 3 anderen, niet tot
de bereden artillerie behoorende kolonels,
tot generaal bevorderd worden. Het lang
ophouden der promotie is ook oorzaak,
dat er nu luitenant-kolonels tot kolonel
zijn bevorderd, die een jaar ouder zijn dan
een kolonel, die wegens vergevorderden leef
tijd wordt gepensionneerd!
Wanneer de bereden en onbereden ar
tillerie ieder een eigen commandant heb
ben, is er geen recht van bestaan voor
een hoogere autoriteit tenzij om de belan
gen dier beide onderdeelen in evenwicht
te houden. Maar nu heeft de tegenwoor
dige inspecteur verreweg het grootste ge
deelte van zijn loopbaan bij de techniek
doorgebracht, en heeft hij verder ten deele
bij het onderwijs en de onbereden artil
lerie gediend, doch nimmer bij de bereden
artillerie.
Is dat nu een aangewezen persoon voor
zulk een werkkring, om de belangen van
die beide onderdeelen te behartigen?
Laat ons er dadelijk aan toevoegen, dat
naar de algemeene opinie, die autoriteit
een zeer bekwaam man is, maar indien
de regeering een algemeenen chef noodig
acht over bereden en onbereden artillerie,
niet in personen- doch in 't lands-belang,
dan moet er gezorgd worden, dat enkele
hoogere autoriteiten in de gelegenheid
worden gesteld, om in beide richtingen
practische ervaring op te doen.
De minister Seyffardt heeft dat eenige
jaren geleden beproefd, maar de toen aange
wezen persoon werd zoo weinig heusch
ontvangen door den chef der bereden
artillerie, dat de proef wel mislukken moest.
Duidelijk is het intusschen, dat men
op twee gedachten hinkt.
Soms zou men geneigd zijn te denken,
dat de scheiding van veld- en vesting
troepen, als een dringende eisch zeer aan
staande is. Maar eenige oogenblikken
later klinkt ons als het ware in de ooren:
och neen. Gods water over Gods akker
te laten loopen, is zoo gemakkelijk, en
dreigt er een moeielijkheid, dan wordt het
zwaard van Alexander uit de scheede ge
haald, en de knoop getrancheerd.
Het is te hopsn, dat het hinkende paard
spoedig weder geheel genezen, aan het
hoofd der colonne marcheert.
Men zou verkeerd doen aan den
tegenwoordigen Minister van Oorlog een verwijt
te maken van dezen gang van zaken, de
fout ligt bij voorgangers; alleen is een
min gunstige toestand te lang bestendigd.
Maar wij zouden ons al zeer bedriegen
indien de minister niet in deze dagen
juist heeft gevoeld, hoe zeer de
personenquaestiën soms hinderpalen opleveren, om
te doen wat in het belang der verdediging
noodig is.
Dit te voelen, en zich daaraan te ont
worstelen is evenwel niet hetzelfde. Daar
om is het wellicht niet geheel zonder nut,
de aandacht te vestigen op de bezwaren
die eene doeltreffende legerorganisatie in
den we staan. *
VERITAS. ~
Revisie.
Wat gehoopt werd, is gebeurd: eenige
leden van de Tweede Kamer hebben zich
het recht van initiatief ten nutte gemaakt
om in te dienen een voorstel tot aanvul
ling van het Wetboek van Strafvordering,
en wel ter nadere regeling van de revisie.
Die revisie van vonnissen en arresten
toch zeggen de ontwerpers, en slechts
weinigen zullen dit niet beamen is een
noodzakelijk rechtsinstituut, hetwelk tot
dusverre in ons Wetboek zeer onvolledig
is geregeld. » Wordt dit voorstel wet," aldus
luidt de memorie van toelichting, »dan
zullen de alsdan aangenomen wetsbepa
lingen op alle in Nederland uitgesproken
arresten en vonnissen in toepassing ge
bracht kunnen, worden, hetzij deze vóór,
hetzij deze na de invoering der wet in
kracht van gewijsde zijn gegaan."
Alle in Nederland uitgesproken arresten
en vonnissen! Het staat er duidelijk, en
toch zullen er wordt dit wetsontwerp,
zooals het thans is ingediend, wet jaar
lijks eenige honderden Nederlanders zelfs
tot de zwaarste straffen worden veroordeeld,
zonder dat zij ook maar een greintje kun
nen hopen op eenig recht tot revisie, want
ook ditmaal is op nieuw vergeten, dat de
militairen onderworpen zijn aan een bijzon
dere rechtspraak, niet alleen wegens zuiver
militaire delicten, maar wegens alle mis
drijven en overtredingen.
Een militair, ^an welken graad of rang
ook, wordt voor den militairen rechter
gebracht, om 't even of hij een doodslag
heeft bedreven, dan wel met een rijwiel
een verboden weg heeft bereden, en dit
beginsel wordt zóó consequent doorgevoerd,
dat men een milicien, die met groot ver
lof zijnde een moord begaat, voor den
militairen rechter brengt, wanneer hij dit
misdrijf heeft gepleegd in uniform. Bij de
voorbereiding tot moord heeft die milicien
met groot verlof de keuze van rechtspraak:
kleedt hij zich vóór het feit in uniform,
zoo zal de justitie hem uitleveren aan den
auditeur militair, blijft hij in politiek, zoo
zal de officier van justitie hem voor de
rechtbank dagen. Doch deze opvatting van
de militaire jurisdictie beteekent niets bij
het feit, dat voor een Nederlandsch burger,
die tijdelijk zijn vaderland met de wapens
dienende wegens eenig misdrijf wordt
gevonnisd, niet geldt het rechtsinstituut,
hetwelk door de ontwerpers van de nadere
regeling der revisie noodzakelijk wordt
geheeten.
En men denke zich het aantal gevon
niste militairen niet gering: gemiddeld
toch worden jaarlijks minstens 800 militai
ren door de krijgsraden veroordeeld. 1)
Dat na het proces-Dreyfus ook ten
onzent bij de nadere regeling van de revisie
niet aan de militairen is gedacht, vindt
wellicht zijn verklaring in de omstandig
heid, dat de grondwet gebiedend voorschrijft:
»Er bestaat een opperste gerechtshof, onder
den naam van Hoogen Raad der Neder
landen." Velen zullen daardoor in de
meening verkeeren, dat een opperste ge
rechtshof zulk een beteekent, dat in laatste
instantie recht doet, onverschillig welke het
rechtscollege is geweest, dat het oorspron
kelijk vonnis velde, en zulks te meer, wijl
volgens art. 3 der grondwet alle ingezete
nen des rijks «gelijke aanspraak hebben op
bescherming van personen en goederen."
Die meening nu is in strijd met de feiten ;
immers voor alle militairen wordt in hoogste
instantie rechtgesproken door het Hooge
Militair gerechtshof, met dien verstande,
dat de militairen, welke eenig misdrijf
plegen in vereeniging met niet-militairen
worden berecht voor den burgerlijken
rechter.
Met het oog op dien feitelijken toestand
is het zeer zeker te betreuren, dat noch
het thans ingediende wetsontwerp, noch
de memorie van toelichting iets meldt om
trent de revisie van vonnissen of arresten
door den militairen rechter gewezen. Geen
woord of letter doet vermoeden, dat bij de
samenstelling van dit zoo noodzakelijk
1) In 1897 werden voor de krijgsraden te
lande en die aan boord van het wacbtschip
te Willemsoord, terecht gesteld 868 beklaagden,
waarvan 6 ter disciplinaire bestraffing naar de
korpsen werden gezonden en slechts 45 (of 5
pCt.) vrijgesproken, zoodat veroordeeld werden
813 personen. (Gerechtelijke statistiek 1897).