De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 20 november pagina 2

20 november 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. in? geachte wetsontwerp aan den militairen rechter is gedacht. Wel is waar, geeft art. 378e te lezen, dat bij eene revisieaanvrage »de Hooge Baad het advieskan inwinnen van het college, dat het arrest of het vonnis heeft gewezen" en zou men allicht geneigd zijn te meenen, dat hier onder het woord »college" ook begrepen zijn de krijgsraden en het Hoog Militaire Gerechtshof, doch deze meening kan on middellijk worden weerlegd, aangezien het Wetboek van Strafvordering niet van toe passing is op de militairen, welke voor de militaire rechters verschijnen. 't Is waar, dat volgens art. 210 van het Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande »de voorschriften omtrent het bewijs der misdaden van het algemeen recht," mede van toepassing zijn op de misdaden en de overtredingen begaan door militaire of andere personen aan de militaire juris dictie onderworpen, doch daarbij is geen sprake van revisie, zijnde dan ook in het Wetboek van Strafvordering de Twee en twintigste titel »van het bewijs der mis daden" wel en deugdelijk onderscheiden van den Negentienden, betreffende »de op schorting en vernietiging van arresten en vonnissen, uit hoofde van bepaalde om standigheden." Het scheen mij plicht thans te wijzen op een verzuim in het wetsontwerp, dat met zooveel belangstelling is ontvangen. Dat het wenschelijk is ook de revisie van toepassing te verklaren voor vonnissen door militaire rechters gewezen, is buiten kijf, want waar men de mogelijkheid on derstelt van rechterlijke dwalingen in von nissen door den burgerrechter gewezen, daar kan men zeker die mogelijkheid niet wegcijferen voor de vonnissen door den militairen rechter geveld. Dat het noodzakelijk is bij deze partieele herziening van het » Wetboek van strafvordering" uitdrukkelijk te verklaren, dat de negentiende titel ook van toepas sing is op de vonnissen der krijgsraden en de arresten van het Hooge Militair Ge rechtshof behoeft alzoo geen nader betoog. Zelfs al zou men meenen, dat het zooeven aangehaalde artikel 210 van het Crimineel wetboek van toepassing is op de revisie, dan nog is het noodig zulks uitdrukkelijk te verklaren, wil men later niet staan voor conflicten tusschen Hoogen Baad en Hoog Militair Gerechtshof. A. N. J. FABIUS. Gevaren in het Verre Oosten. Lord Salisbury heeft in zijne rede bij het feestmaal van den Lord Mayor zeer dui delijk zijn voornemen te kennen gegeven, om, niettegenstaande de overwinning van Omdoerman, in het statu quo ten opzichte van Egypte geenerlei verandering te bren gen. Enkele zijner hoorders, die verwacht hadden het woord protectoraat of een diplomatiek synoniem daarvan te hooren uitspreken, waren klaarblijkelijk teleurge steld, en ironisch merkte de Premier op, dat het hem waarlijk leed deed, zich niet tot de hoogte hunner aspiratiën te kunnen verheffen. »Gij zult misschien zeggen," zoo ging hij voort: »als wij noch Creta, noch Syrië, noch Egypte willen nemen, waartoe dienen dan die toerustingen? Ik heb u reeds doen opmerken, dat men de eens aangevangen toerustingen niet plot seling kan staken; maar ik moet verder gaan en u verzoeken uwe aandacht te wijden aan den toestand van de wereld op het einde van deze eeuw." Dan wordt een beleefd woord gewijd aan het voorstel van den czar; maar al voelt Engeland daarvoor veel sympathie, ^zoolang de gelukkige dag nog niet is aangebroken, waarop dit streven met suc ces zal zijn bekroond, wij moeten blijven letten op de gevaren, die ons omringen, en de noodige voorzorgsmaatregelen nemen.'' De uitbreiding van de oorlogsmacht en van het grondgebied der Vereenigde Staten ziet Lord Salisbury zonder wantrouwen, maar hij heeft den indruk verkregen, dat zich van alle zijden oorzaken opdringen van een mogelijken oorlog. »Gij ziet natiën, die in verval zijn, wier regeerin gen zóó slecht zijn, dat zij zich niet kun nen handhaven, en dat zij noch de kracht bezitten om zich te verdedigen, noch de genegenheid harer onderdanen. Gij ziet dit van alle zijden, en ge ziet ook hoe, op het oogenblik dat dit verschijnsel zich voordoet, de buren, door het eene of an dere motief gedreven, hetzij door hooge philanthropie, hetzij, of tevens, door het begrijpelijk verlangen om nieuw gryndgebied te verwerven, steeds geneigd of bereid zijn om elkander onderling te betwisten, wie de erfgenaam zal zijn van de natie, die van hare positie vervallen is. Dat is eene oorzaak voor een oorlog, maar ernstiger nog zijn de overwegingen, die de jongste gebeurtenissen ons ingeven. Zulke oorlogen zouden ons, zonder voorafgaande kennisgeving, met eene schrikwekkende snelheid overvallen." Welke zijn de decadente natiën, waarop Lord Salisbury doelt? Zeker niet Spanje; hij zelf heeft reeds vroeger geprotesteerd tegen eene dergelijke opvatting. En van welke zijde dreigt het gevaar, dat volgens hem zoo verrassend snel tot een oorlog kan leiden, waarbij het bestaan der natie op het spel staat'' ? Zeker niet van Fransche zijde, nu Engeland zorgvuldig ver mijdt, de geheele Egyptische quaestie aan de orde te stellen. Ongetwijfeld heeft de Engelsche premier het oog op de toestanden in Oost-Azië, op eene mogelijke, ja zelfs binnen korten tijd te verwachten botsing tusschen Busland en China in Oost-Aziëen om China. Van grooten invloed op de beslissing zal het zijn, of Engeland of wel Busland het eerst met zijne toerustingen gereed is. Naast Engeland, als bondgenoot in dezen strijd, zal waarschijnlijk Japan staan. Tegenover den met koortsachtigen ijver voortgezetten bouw van den Bussischen spoorweg door Siberië, staat de met niet minder spoed en inspanning voortgezette bouw van Japansche oorlogschepen in Engeland. Gelukt het Busland, de Siberi sche lijn bijtijds te voltooien, dan wordt de Oost- Aziatische quaestie eenvoudig eene machtsquaestie, en zal Busland zich van China meester maken zonder iemands ver lof te vragen. Zijn Engeland en Japan vroeger gereed dan Busland, dan zal dit laatste uit China worden verdrongen. Engeland zou daarbij het groote voordeel hebben, dat het, met de hulp van Japan, de Siberische spoorweglijn op eenige van de belangrijkste punten zou kunnen be zetten, en dus de Russische posities in China van het moederland zou kunnen afsnijden. En China zelf? Zal het een willooze prooi zijn? Daaromtrent heeft ons de laatste crisis in Peking iets kunnen leeren. De hervor mingspartij in het Hemelsche Bijk, ten deele bestaande uit kooplieden, die in het verkeer met Europeanen hadden leeren inzien, hoe nadeelig het starre, vormelijke conservatisme voor handel en nijverheid was, ten deele uit jonge geleerden, aan staande hoofdambtenaren, die eene vage overtuiging hadden opgedaan, dat de oude Chineesche schrijvers en wijsgeeren niet de beste, althans niet de uitsluitende voorberei ding konden geven voor het praktische leven, had in de laatste jaren een steeds grooter invloed gekregen en door enkele harer talen tvolste vertegenwoordigers zelfs den jongen, zwakken Keizer tot hare denkbeel den weten te bekeeren. Achter haar ston den de Japanners, die zelven met hunne hervormingen in Europeeschen geest zoo veel succes hebben gehad, dat ze die ook voor China nuttig en noodig achten, en die daarvan eene verwezenlijking verwach ten van hun ideaal: Oost-Aziëvoor de Oost- Aziaten. Van deze stroomingen heeft Engeland een handig gebruik gemaakt; het heeft zich alleen wat al te openlijk vereenzelvigd met de hervormingspartij, die zooals men weet door het krasse optreden der oude Keizerin- Begentes eene geweldige nederlaag heeft geleden. De hervormingsgezinden hebben niet ingezien, dat wat eeuwen lang eene geëerde, gehei ligde overlevering is geweest, niet opeens kan worden omvergeworpen. Een rechtge aard Chinees verbaast zich niet spoedig, maar als hij ziet dat de Keizer zijn staart afsnijdt en een Europeesch pakje aan trekt en den grootwaardigheidsbekleeders beveelt hetzelfde te doen, dan wordt de zaak voor hen al te bedenkeljjk. Juist die uiterlijkheden hebben de schoone plannen doen mislukken en aan de gewezen KeizerinBegentes de welkome gelegenheid gegeven om haar vroegere macht te herwinnen, de hoofden der hervormingspartij te doen onthoofden of verbannen, en een einde te maken aan al de Europeesche aspiratiën van een jonger geslacht. Achter deKeizerinBegentes en hare geestverwanten staat Busland met zijn machtigen invloed. Oppervlakkig zou het dus schijnen, dat de kansen voor Engeland op het oogen blik verre van gunstig stonden. Maar men moet niet vergeten, dat de Mandschoerendynastie, al heeft zij China sedert twee en-een-halve eeuw overheerscht, bij de groote massa van het Chineesche volk, bij hen die zich de eigenlijke Chineezen noe men, zeer gehaat is en zich slechts door geweld kan handhaven. Voor deze dynastie, van welke de thans feitelijk afgezette Kei zer zulk een afwijkend exemplaar is, zou de tegenwoordige glorie wel eens het begin van het einde kunnen zijn. In elk geval geeft de toenemende ver deeldheid in het Chineesche Bijk de overtui ging aan de belanghebbenden van buiten, dat zij, bij een eventueel conflict, niet eene gansene eendrachtige natie tegenover zich zullen zien, maar bondgenooten in de ves ting zullen hebben. En dit vermeerdert de kansen voor de onaangename verras singen, op welke Lord Salisbury blijkbaar doelde, in geen geringe mate. t Huiiiiiiiiiniiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii» _____ ?MllltttlllHIHHUilllUUIIIHIIUIllHIIIIIIIIIIIMItlUtimillllHliHiinillllllH Concentratie m onóerzoefc du armenzorg. In de laatste jaren heeft het vereenigingsleven zich allerwege krachtig geopenbaard. Algemeen wordt ingezien, dat meermalen bij versnippering van krachten te vergeefs wordt gestreefd naar een doel, hetwelk j door aaneensluiting en samenwerking ge- ! makkelijk bereikt kan worden. j Verwondering mag het baren, dat de j veelgeprezen aaneensluiting en organisatie, die we op zoo menig terrein waarnemen, ten eenenmale ontbreekt waar het armen zorg geldt. Het valt niettemin moeilijk te ontkennen, dat samenwerking bij armen zorg een eisch des tijds genoemd kan worden en te betreuren is het daarom, dat de vele pogingen, die zijn aangewend om de zoo noodige organisatie tot stand te brengen, voor het meerendeel schip breuk hebben geleden. Tal van oorzaken werken hiertoe samen ; vooral zijn het onkunde, onwil, vooroordeel en conserva tisme, die elk streven naar samenwerking bij voortduring in den weg staan. Hoe dit evenwel zij, de behoefte naar verbete ring van armenzorg doet zich steeds sterker gevoelen. Daarom kan het wellicht zijn nut hebben, indien wij op een factor gaan wijzen die, naar onze meening, aan het verkrijgen van de gewenschte organisatie zeer. bevorderlijk zou kunnen zijn. Wij hebben hierbij het oog op het in te stellen onderzoek, dat aan elke goed ingerichte armenzorg dient vooraf te gaan. Het komt ons voor, dat door «concentratie van onderzoek" een belangrijke schrede zou worden gedaan in de richting, die voert naar verbetering van armenzorg. Het onderzoek, aan het verleenen van hulp of onderstand voorafgaande, wordt ingesteld of door bezoldigde of door vrij willige armbezoekers. Dat niet ieder voor armbezoeker geschikt is, behoeft geen nader betoog. Het in stellen van een onderzoek, zal dit op de gepaste wijze geschieden, mag alleen wor den opgedragen aan menschen met een ruimen blik, toegerust met de noodige levenservaring, zonder vooroordeel, zich latende leiden noch uitsluitend door het koele verstand, noch alleen door hun gevoelig hart, maar door verstand en mede gevoel beide; menschen, die zich niet laten beheerschen door een opwelling van het oogenblik, maar die kalm en tevens door tastend weten op te treden; menschen eindelijk, die niet de armeninhunellenda komen opzoeken als hun meerdere, die zoo goed wil zijn hun een oogenblik te woord te staan, maar die hen opzoeken als vriend, die hun vertrouwen vraagt. Met eenig recht zou men het werk van den armbezoeker zoowel hoogst moeilijk als zeer gemakkelijk kunnen noemen. De voornaamste eisch aan den bezoeker te stellen is nl. deze, dat hij in de woning van den arme tracht plaats te nemen als mensch tegenover mensch. Dan toch wordt zijn werk iets meer dan een machinaal uitreiken van aalmoezen, of het stellen van gereglementeerde vragen en zal hij kans hebben, dat de toestand van het gezin hem volkomen duidelijk wordt. Uit het voorgaande volgt natuurlijker wijze, dat, volgens onze meening het onderzoek, ingesteld door ongeschikte, alzoo onbevoegde bezoekers, niet de ge wenschte uitkomsten kan opleveren, ja beslist schadelijk moet worden geacht. Inderdaad, het optreden van onbekwame bezoekers kan zoo licht aanleiding geven tot een averechtsch resultaat: het afgaan op uiterlijken schijn veroorzaakt soms wrevel en ontevredenheid; overgevoelig heid kweekt dikwijls luiheid aan; wan trouwen legt de kiem voor leugen en be drog. Bij nauwgezet onderzoek zou het niet moeilijk vallen te constateeren, dat meer malen door hoogst onbescheiden vragen het eergevoel van zoogenaamd ruwe werk lieden beleedigd wordt: dat een onbeschaafd optreden van menigen bezoeker niet zeld zaam is; dat gemis aan belangstelling en medegevoel, in n woord, dat gebrek aan takt het onmogelijk maakt leugen van waarheid, eigen schuld van tegenspoed genoegzaam te onderscheiden. Geen vrede mag men er dus mede hebben, dat nog maar al te veel het onder zoek bij de burgerlijke en particuliere armenzorg aan onbevoegde handen wordt toevertrouwd. Alleen aan geschikt geachte personen mag dit ontegenzeggelijk belang rijk werk worden opgedragen. Werd hier mede meer rekening gehouden, dan zou het aantal krachten, waarover beschikt kan worden, wellicht blijken betrekkelijk gering te zijn. Toch behoeft zulks geen overwegend bezwaar op te leveren. Integen deel, wat aan kwantiteit werd verloren, zou door de kwaliteit dubbel worden vergoed. Voorts zou het wenschelijk zijn, dat in de groote steden een corps werd gevormd van mannen en vrouwen, die geschikt geacht en bereid gevonden werden, om zich met de leiding van het onderzoek te belasten. Elke vereeniging of liefdadigheidsinstel ling zou zich tot dit bureau kunnen wen den, tot het verkrijgen van de gewenschte inlichtingen omtrent al de personen, die zich om hulp bij hen hadden aangemeld, Alzoo een informatie-bureau of wel «con centratie van onderzoek." Het is gemakkelijk in te zien, dat een zoodanig bureau van veel belang zou kun nen zijn bij de uitoefening der particuliere liefdadigheid. Meermalen komt het voor, dat de ge goede ingezetenen aanvraag krijgen tot het verleenen van onderstand aan personen, die hun ten eenenmale onbekend zijn. Nu gebeurt het dikwijls, dat noch mijnheer, noch mevrouw lust gevoelt persoonlijk te gaan onderzoeken, of het al dan niet noodig is de gevraagde hulp te verleenen. Vandaar dat men dikwijls afgaat op het oordeel der bedienden, dat soms zeer juist kan zijn, maar in het algemeen genomen toch geen basis is, waarop men hulp mag verschaffen. Door zich nu met het verzoek om inlich tingen te wenden tot het centraal-bureau, kan men te weten komen of hulp noodig en wenschelijk, dan wel af te keuren is. Ook voor vereenigingen, genootschappen en tal van instellingen zou het centraalbureau een zeer gewenschte vraagbaak zijn. Het is waar, vele liefdadigheids-vereenigingeri hebben hun eigen bezoekers, maar dewijl het dikwijls zooveel moeite kost de noodige werkkrachten te vinden, zouden de rapporten van het bedoelde bureau hier vele diensten kunnen bewijzen. Amsterdam telt tal van vereenigingen, die voorgeven de liefdadigheid te beoefe nen. De meeste dezer instellingen zullen durven verklaren, dat ze geen onderstand verleenen, zonder ie hebben geïnformeerd naar den toestand van de hulpvragende gezinnen. Te vernemen, hoe die informa ties verkregen zijn, en op welke wijze het onderzoek is geleid, zou ons dikwijls zeer teleurstellen. Het is verre van ons die vereenigingen daarvan een verwijt te maken: in aan merking genomen de veelal talrijke aan vragen, het te geringe aantal bezoekers en de zeer bescheiden hulp die, met het oog op de minder goed voorziene kas, ver leend kan worden, is het begrijpelijk, dat men meermalen met een vrij oppervlakkig onderzoek genoegen neemt. Wellicht dat menige liefdadigheids-vereeniging onze bewering ietwat kras zal noemen en met verontwaardiging de be schuldiging van zich zal werpen, dat door haar aan onbekenden hulp wordt verleend. Er wordt immers geïnformeerd naar de verdiensten van man en vrouw, naar de grootte van het gezin, naar werkeloosheid en ziekte. Is dit alles niet genoeg? Is zulk een onderzoek niet voldoende? Wij meenen hierop te moeten antwoor den met de wedervraag, hoe hebt ge naar dit alles geïnformeerd, waar en door ivien heeft dit onderzoek plaats gehad ? En zie, menigmaal zouden we dan tot de ontdek king komen, dat de verkregen opgaven verre van betrouwbaar moeten worden geacht. Ter verduidelijking onzer meening wenschen wij te wijzen op de werking van de hier ter stede bestaande vereeniging Kin dervoeding", zooals die in den iaatsten tijd plaats vindt. Bij de jaarlijksche aanvragen om deel name aan de voeding wordt door de hoofden van scholen een formulier ingevuld, waarop betreffende elk gezin de door de vereeni ging gestelde vragen worden beantwoord. De schoolhoofden zijn gewoonlijk allen bereid de vereeniging ter wille te zijn; vandaar dat de formulieren meestal zonder uitzondering ingevuld terug gezonden wor den. Maar hoe geschiedt die beantwoording? Het hoofd eener school van 350 of 600 leerlingen kent toch al die gezinnen niet zóó van nabij, dat hij betrouwbare gege vens heeft? Toch gaat de zaak zeer een voudig toe: indien het kind zelf te klein is om meester in te lichten, wordt vader of moeder ontboden en dezen geven dan antwoord op hetgeen hun wordt gevraagd betreffende het in te vullen formulier. In den regel wordt op zoodanig rapport afgaande besloten de kinderen af te wijzen of aan kindervoeding te laten deelnemen. Bij eenig nadenken kan men het moeilijk goedkeuren dat eene beslissing genomen wordt, die op zoo oppervlakkig onderzoek berust. Wel is waar wordt door de ver eeniging soms nog een zelfstandig onderzoek ingesteld, doch dat bepaalt zich meestal tot niet noemenswaardige uitzonderingen. Het gevolg van een en ander is dan ook, dat er geen waarborg bestaat, dat de onder stand den meest hulpbehoevenden ten goede komt. Meermalen doet zich bovendien het ver schijnsel voor, dat op scholen, die bevolkt worden door kinderen uit eenzelfde stads gedeelte, de deelname aan kindervoeding ver rassend verschillend is. Dit moet naar alle waarschijnlijkheid worden toegeschreven aan de meerdere of mindere goedgeloovigheid der schoolhoofden. Die veronderstel ling vindt ook grond in het feit, dat uit eenzelfde gezin, waar de kinderen ver schillende scholen bezoeken, sommigen aan kindervoeding mogen deelnemen, anderen echter niet. Amsterdam. H. O. GROSXEAN. (Slot volgt). IIUIIMIIIIIUIIIIHIItlllllltlllllllllllllUmillllllllllllllUmtllMMIIIIIIIIU Me?ronw Estflcr de Boer yan RE Het Rattenvrouwtje, het geheimzinnige we zentje, dat het verderf van den kleinen Eyolf Wfrd, dat een noodlottige toovermacht oefende op zekere personen, hen onvermijde lijk haar doende volgen om den dood te gemoet te gaan dat Rattenvrouivtje, somber en symboliek, is het wel ooit met grooter eenvoud, met meer geheimzinnigheid, met meer verlokkends in stem, houding en gebaar geteekend dan door de tooneelspeelster, mevrouw Esther de Boer van Rijk ? Heeft ooit iemand van te voren kunnen gelooven dat hem louter door mimiek, door het zwijgend spelen van een Pierrotsfamilie een vader, moed r en zoon de tranen in de oogen zouden komen! Toch heeft voor enkele jaren een drietal artii sten dit vermocht. Onder dit drietal bevond zich mevrouw Esther de Bot r van Rijk. Zij juist wekte de droefheid op. In hare weienstrekken, in haar oogopslag, in het wringen der handen maakte zy de groote droefheid ken baar, die zich van haar meester had gemaakt om het misdragen van haar eoon, den jongen Pierrot. Heeft men niet altyd, of juister, hebben de ware kunstkenners niet altijd in spel en mimiek van mevrouw de Boer iets zuiver artistieks gewaardeerd, hoe klein hare rol ook mocht »rjn ? Het publiek kent mevr. de Boer wel en weet dat het een goede actrice is. Toch beseft dat pubiiek niet, dat haar bovenal den naam: artieste, toekomt. Niet door pracht van kleedy; niet door eene gehuichelde snoezigheid tegenover het publiek; niet door het schrijven van charmante briefjes aan de om- en by'loopers van het tooneel, vol wauweling over kunst, over nieuwe kunst in het bizonder; niet door neerbuigendheid in het aanbidden der valsche goden, die zich van het tooneel trachten meester te maken, heeft mevrouw de Boer naam gemaakt. Wel, door in eenvoud, in stilte haar weg te gaan en de kunst te dienen zonder aanstellery. Mevr. de Boer heeft de tooneelspeelknnst gediend eu geëerd door in iedere rol weder te geven, of liever van binnen naar buiten te brengen: het kenmerkende. ' Zy' heeft zich onderscheiden door goede teekening, soms te scherp, door wedergave van karakter, door typiseeren. Dat heeft ze nu al vyf-en-twintig jaar ge daan. Vyf-en-twintig jaar! Mevr. de Boer kaa het zelf niet gelooven. Is het zoo lang en nog langer geleden, dat zij te Delfshaven komedie heeft gespeeld in een Rederijkerskamer met een journalist die thans aan een der beste Nederlandsche dag bladen in het Zuiden van het land een eer volle plaats inneemt! Och, we speelden zdómooi...! Maar als we het nu eens van ons zelf konden zien, hoe leelijk zouden we het vinden!" zegt mevrouw de Boer. Iets zal het toch wel geweest zyn, want waarom zya anders, niet zooveel tyd later .de heeren1' van het groote Rotterdamsche gezel schap: Jaap Haspels en Willem van Znvlen haar spel komen zien in een Rederijkerskamer en hebben zij haar een engagement aangeboden. Dat aanbod, en het overwinnen van vader's en moeder's tegenzin om een dochter te hebben die aan het tooneel ging het was vóór 25 jaar hebben mevr. de Boer oogenblikken van hartstocht doen bele?en. Door zich goed te houden aan het tooneel en het succes waarin zy zich mocht verheugen, kregen de oude lui spoedig er vrede mede. Te Rotterdam vestigde mevr. de Boer vooral de aandacht op zich door het spelen van Svze in Vriend Frits, na Mevr. Van Korlaar, en van Suzanne in n wereld waarin men rich verveelt. Zij had altyd gehoopt in Rotterdam by het zelfde gezelschap, het gezelschap van: Le Gras, van Zuylen en Haspels te blyven, want zy had het er goed en het ging er gezellig en ge moedelijk toe. Maar... de liefde, de liefde ! Getrouwd met een broer van den ex-tooneelspeler, met den weibekenden vriend van het publiek, met Jacques de Boer, was zy genood zaakt Rotterdam te verlaten en zich te Am sterdam te vestigen, omdat haar man er als musicus een plaats had gekregen by de Fransche Opera van Voitus van Hamine in den Parkschouwburg. Te Amsterdam verbond zy zich by het ge zelschap van Bamberg en Charlier, optredende in de Salon des Variétés in de Amstelstraat. Vreemd was het haar daar. De verandering zeer groot. En telkens kwam er verandering; de eene directie wisselde er zich sa de an dere af. Haar rijk brak in de Salon des Variétés aan, toen Kreukniet er directeur werd, een man, die bij allen, welke aan zijn gezelschap ver bonden zyn geweest, in de dankbaarste her innering blijft. Onder zijne directie hebben de kunstyrienden haar eerst recht leeren waardeeren. Toen zy dan ook de moeder in De verloren Zoon speelden, heeft men haar om stryd geprezen. Na den droeven dood van directeur Kreuk niet, die de Salon tot verzamelplaats der ware kunstvrienden had gemaakt, zag het er in de tooneelwereld slecht uit. Gedurende enkele jaren scheen het tooneel dood. Mevrouw de Boer had het gelnk een plaats te vinden bij het gezelschap der Nederlandsche Tooneelvereeniging onder leiding van Chrispijn. Bij hem zag zij het principe handhaven van Kreukniet. By een gezelschap onder de leiding als iemand van Chrispijn was zy op haar plaats. Ook daar werd ernstig gewerkt en met kennis de kunst bevorderd. Chrispijn is heengegaan, heengegaan mit een gezelschap, dat hem tot eer strekte ea kern vergoodde. Mevr. de Boer is er gebleven. Zy behoort tot de beste elementen, zij speelt er de rollen waarvoor zy eenig is: Zoo goed een beste, brave vrouw als tante Betje in van Maurik's Janus Tulp als een kat in een ander zijner b ijspelen; de oude, gierige vrouw in Zola's Erfgenamen van Rabourdin, met groot ver schil van de domme, slechte moeder in W nterblaap. In dit stuk is Mevr. de Boer byzonder groot. Zy speelt die rol met «geevenaarde mimiek. En wat te zeggen van haar laatste rol, die van Byateris in Bredero's Spaansche Braban der ? ... Eenvoudig subliem. Zoo groot als de afstand tusechen de Heve, teerhartige moeder in De Verloren Zoon en dit kataas van een wyt' in De SpaantehêBra bander, zoo groot is haar talent. Mevrouw ESTHEB DB BOEB?VAH RIJX gaat nu den tijd herdenken, dat zy aan het tooneel geweest is, Dinsdag 22 November a. s. Zij heeft eene goede keuze gedaan: het muziekdrama De Verloren Zoon. Velen zullen haar dau zeker komen huldigen, de tooneelspeelster, die stil haar weg is gegaan en aanspraak maakt op den naam van echt Hollandsche artieste, want het waargcnomene geeft zy weer, zonder vermooiing. J. H. K. Muziek iu de Hoofdstad. De reeks solistenconcerten in het Concert gebouw, is Donderdag 10 dezer geopend met medewerking van mevrouw Roger-Mielos uit Parijs. Hoewel nog niet als gast van het Concert gebouw-bestuur, was mevrouw Roger-Miclos toch reeds in Amsterdam opgetreden, met een uitgebreid programma, in het begin van den vorigen winter. By die gelegenheid kon men reeds de voortreffelijke qualiteiten bewonderen, die ook thans weder mevrouw Roger-Miclos

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl