Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. in?
geachte wetsontwerp aan den militairen
rechter is gedacht. Wel is waar, geeft
art. 378e te lezen, dat bij eene
revisieaanvrage »de Hooge Baad het advieskan
inwinnen van het college, dat het arrest
of het vonnis heeft gewezen" en zou men
allicht geneigd zijn te meenen, dat hier
onder het woord »college" ook begrepen
zijn de krijgsraden en het Hoog Militaire
Gerechtshof, doch deze meening kan on
middellijk worden weerlegd, aangezien het
Wetboek van Strafvordering niet van toe
passing is op de militairen, welke voor de
militaire rechters verschijnen.
't Is waar, dat volgens art. 210 van het
Crimineel wetboek voor het krijgsvolk te
lande »de voorschriften omtrent het bewijs
der misdaden van het algemeen recht,"
mede van toepassing zijn op de misdaden
en de overtredingen begaan door militaire
of andere personen aan de militaire juris
dictie onderworpen, doch daarbij is geen
sprake van revisie, zijnde dan ook in het
Wetboek van Strafvordering de Twee en
twintigste titel »van het bewijs der mis
daden" wel en deugdelijk onderscheiden
van den Negentienden, betreffende »de op
schorting en vernietiging van arresten en
vonnissen, uit hoofde van bepaalde om
standigheden."
Het scheen mij plicht thans te wijzen
op een verzuim in het wetsontwerp, dat
met zooveel belangstelling is ontvangen.
Dat het wenschelijk is ook de revisie
van toepassing te verklaren voor vonnissen
door militaire rechters gewezen, is buiten
kijf, want waar men de mogelijkheid on
derstelt van rechterlijke dwalingen in von
nissen door den burgerrechter gewezen,
daar kan men zeker die mogelijkheid niet
wegcijferen voor de vonnissen door den
militairen rechter geveld.
Dat het noodzakelijk is bij deze
partieele herziening van het » Wetboek van
strafvordering" uitdrukkelijk te verklaren,
dat de negentiende titel ook van toepas
sing is op de vonnissen der krijgsraden
en de arresten van het Hooge Militair Ge
rechtshof behoeft alzoo geen nader betoog.
Zelfs al zou men meenen, dat het zooeven
aangehaalde artikel 210 van het Crimineel
wetboek van toepassing is op de revisie,
dan nog is het noodig zulks uitdrukkelijk
te verklaren, wil men later niet staan voor
conflicten tusschen Hoogen Baad en Hoog
Militair Gerechtshof.
A. N. J. FABIUS.
Gevaren in het Verre Oosten.
Lord Salisbury heeft in zijne rede bij het
feestmaal van den Lord Mayor zeer dui
delijk zijn voornemen te kennen gegeven,
om, niettegenstaande de overwinning van
Omdoerman, in het statu quo ten opzichte
van Egypte geenerlei verandering te bren
gen. Enkele zijner hoorders, die verwacht
hadden het woord protectoraat of een
diplomatiek synoniem daarvan te hooren
uitspreken, waren klaarblijkelijk teleurge
steld, en ironisch merkte de Premier op,
dat het hem waarlijk leed deed, zich niet
tot de hoogte hunner aspiratiën te kunnen
verheffen. »Gij zult misschien zeggen,"
zoo ging hij voort: »als wij noch Creta,
noch Syrië, noch Egypte willen nemen,
waartoe dienen dan die toerustingen? Ik
heb u reeds doen opmerken, dat men de
eens aangevangen toerustingen niet plot
seling kan staken; maar ik moet verder
gaan en u verzoeken uwe aandacht te
wijden aan den toestand van de wereld
op het einde van deze eeuw."
Dan wordt een beleefd woord gewijd
aan het voorstel van den czar; maar al
voelt Engeland daarvoor veel sympathie,
^zoolang de gelukkige dag nog niet is
aangebroken, waarop dit streven met suc
ces zal zijn bekroond, wij moeten blijven
letten op de gevaren, die ons omringen, en
de noodige voorzorgsmaatregelen nemen.''
De uitbreiding van de oorlogsmacht en
van het grondgebied der Vereenigde Staten
ziet Lord Salisbury zonder wantrouwen,
maar hij heeft den indruk verkregen, dat
zich van alle zijden oorzaken opdringen
van een mogelijken oorlog. »Gij ziet
natiën, die in verval zijn, wier regeerin
gen zóó slecht zijn, dat zij zich niet kun
nen handhaven, en dat zij noch de kracht
bezitten om zich te verdedigen, noch de
genegenheid harer onderdanen. Gij ziet
dit van alle zijden, en ge ziet ook hoe, op
het oogenblik dat dit verschijnsel zich
voordoet, de buren, door het eene of an
dere motief gedreven, hetzij door hooge
philanthropie, hetzij, of tevens, door het
begrijpelijk verlangen om nieuw
gryndgebied te verwerven, steeds geneigd of bereid
zijn om elkander onderling te betwisten,
wie de erfgenaam zal zijn van de natie,
die van hare positie vervallen is. Dat
is eene oorzaak voor een oorlog, maar
ernstiger nog zijn de overwegingen, die de
jongste gebeurtenissen ons ingeven. Zulke
oorlogen zouden ons, zonder voorafgaande
kennisgeving, met eene schrikwekkende
snelheid overvallen."
Welke zijn de decadente natiën, waarop
Lord Salisbury doelt? Zeker niet Spanje;
hij zelf heeft reeds vroeger geprotesteerd
tegen eene dergelijke opvatting. En van
welke zijde dreigt het gevaar, dat volgens
hem zoo verrassend snel tot een oorlog
kan leiden, waarbij het bestaan der natie
op het spel staat'' ? Zeker niet van
Fransche zijde, nu Engeland zorgvuldig ver
mijdt, de geheele Egyptische quaestie aan
de orde te stellen.
Ongetwijfeld heeft de Engelsche premier
het oog op de toestanden in Oost-Azië, op
eene mogelijke, ja zelfs binnen korten tijd
te verwachten botsing tusschen Busland
en China in Oost-Aziëen om China.
Van grooten invloed op de beslissing
zal het zijn, of Engeland of wel Busland
het eerst met zijne toerustingen gereed is.
Naast Engeland, als bondgenoot in dezen
strijd, zal waarschijnlijk Japan staan.
Tegenover den met koortsachtigen ijver
voortgezetten bouw van den Bussischen
spoorweg door Siberië, staat de met niet
minder spoed en inspanning voortgezette
bouw van Japansche oorlogschepen in
Engeland. Gelukt het Busland, de Siberi
sche lijn bijtijds te voltooien, dan wordt
de Oost- Aziatische quaestie eenvoudig eene
machtsquaestie, en zal Busland zich van
China meester maken zonder iemands ver
lof te vragen. Zijn Engeland en Japan
vroeger gereed dan Busland, dan zal dit
laatste uit China worden verdrongen.
Engeland zou daarbij het groote voordeel
hebben, dat het, met de hulp van Japan,
de Siberische spoorweglijn op eenige van
de belangrijkste punten zou kunnen be
zetten, en dus de Russische posities in
China van het moederland zou kunnen
afsnijden.
En China zelf? Zal het een willooze
prooi zijn?
Daaromtrent heeft ons de laatste crisis
in Peking iets kunnen leeren. De hervor
mingspartij in het Hemelsche Bijk, ten
deele bestaande uit kooplieden, die in het
verkeer met Europeanen hadden leeren
inzien, hoe nadeelig het starre, vormelijke
conservatisme voor handel en nijverheid
was, ten deele uit jonge geleerden, aan
staande hoofdambtenaren, die eene vage
overtuiging hadden opgedaan, dat de oude
Chineesche schrijvers en wijsgeeren niet de
beste, althans niet de uitsluitende voorberei
ding konden geven voor het praktische leven,
had in de laatste jaren een steeds grooter
invloed gekregen en door enkele harer
talen tvolste vertegenwoordigers zelfs den
jongen, zwakken Keizer tot hare denkbeel
den weten te bekeeren. Achter haar ston
den de Japanners, die zelven met hunne
hervormingen in Europeeschen geest zoo
veel succes hebben gehad, dat ze die ook
voor China nuttig en noodig achten, en
die daarvan eene verwezenlijking verwach
ten van hun ideaal: Oost-Aziëvoor de
Oost- Aziaten. Van deze stroomingen heeft
Engeland een handig gebruik gemaakt;
het heeft zich alleen wat al te openlijk
vereenzelvigd met de hervormingspartij,
die zooals men weet door het krasse
optreden der oude Keizerin- Begentes eene
geweldige nederlaag heeft geleden. De
hervormingsgezinden hebben niet ingezien,
dat wat eeuwen lang eene geëerde, gehei
ligde overlevering is geweest, niet opeens
kan worden omvergeworpen. Een rechtge
aard Chinees verbaast zich niet spoedig,
maar als hij ziet dat de Keizer zijn staart
afsnijdt en een Europeesch pakje aan
trekt en den grootwaardigheidsbekleeders
beveelt hetzelfde te doen, dan wordt de
zaak voor hen al te bedenkeljjk. Juist die
uiterlijkheden hebben de schoone plannen
doen mislukken en aan de gewezen
KeizerinBegentes de welkome gelegenheid gegeven
om haar vroegere macht te herwinnen, de
hoofden der hervormingspartij te doen
onthoofden of verbannen, en een einde te
maken aan al de Europeesche aspiratiën
van een jonger geslacht. Achter
deKeizerinBegentes en hare geestverwanten staat
Busland met zijn machtigen invloed.
Oppervlakkig zou het dus schijnen, dat
de kansen voor Engeland op het oogen
blik verre van gunstig stonden. Maar men
moet niet vergeten, dat de
Mandschoerendynastie, al heeft zij China sedert twee
en-een-halve eeuw overheerscht, bij de
groote massa van het Chineesche volk, bij
hen die zich de eigenlijke Chineezen noe
men, zeer gehaat is en zich slechts door
geweld kan handhaven. Voor deze dynastie,
van welke de thans feitelijk afgezette Kei
zer zulk een afwijkend exemplaar is, zou
de tegenwoordige glorie wel eens het begin
van het einde kunnen zijn.
In elk geval geeft de toenemende ver
deeldheid in het Chineesche Bijk de overtui
ging aan de belanghebbenden van buiten,
dat zij, bij een eventueel conflict, niet eene
gansene eendrachtige natie tegenover zich
zullen zien, maar bondgenooten in de ves
ting zullen hebben. En dit vermeerdert
de kansen voor de onaangename verras
singen, op welke Lord Salisbury blijkbaar
doelde, in geen geringe mate.
t Huiiiiiiiiiniiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii»
_____
?MllltttlllHIHHUilllUUIIIHIIUIllHIIIIIIIIIIIMItlUtimillllHliHiinillllllH
Concentratie m onóerzoefc du armenzorg.
In de laatste jaren heeft het
vereenigingsleven zich allerwege krachtig geopenbaard.
Algemeen wordt ingezien, dat meermalen
bij versnippering van krachten te vergeefs
wordt gestreefd naar een doel, hetwelk j
door aaneensluiting en samenwerking ge- !
makkelijk bereikt kan worden. j
Verwondering mag het baren, dat de j
veelgeprezen aaneensluiting en organisatie,
die we op zoo menig terrein waarnemen,
ten eenenmale ontbreekt waar het armen
zorg geldt. Het valt niettemin moeilijk
te ontkennen, dat samenwerking bij armen
zorg een eisch des tijds genoemd kan
worden en te betreuren is het daarom,
dat de vele pogingen, die zijn aangewend
om de zoo noodige organisatie tot stand
te brengen, voor het meerendeel schip
breuk hebben geleden. Tal van oorzaken
werken hiertoe samen ; vooral zijn het
onkunde, onwil, vooroordeel en conserva
tisme, die elk streven naar samenwerking
bij voortduring in den weg staan. Hoe
dit evenwel zij, de behoefte naar verbete
ring van armenzorg doet zich steeds sterker
gevoelen. Daarom kan het wellicht zijn
nut hebben, indien wij op een factor gaan
wijzen die, naar onze meening, aan het
verkrijgen van de gewenschte organisatie
zeer. bevorderlijk zou kunnen zijn.
Wij hebben hierbij het oog op het in
te stellen onderzoek, dat aan elke goed
ingerichte armenzorg dient vooraf te gaan.
Het komt ons voor, dat door «concentratie
van onderzoek" een belangrijke schrede
zou worden gedaan in de richting, die
voert naar verbetering van armenzorg.
Het onderzoek, aan het verleenen van
hulp of onderstand voorafgaande, wordt
ingesteld of door bezoldigde of door vrij
willige armbezoekers.
Dat niet ieder voor armbezoeker geschikt
is, behoeft geen nader betoog. Het in
stellen van een onderzoek, zal dit op de
gepaste wijze geschieden, mag alleen wor
den opgedragen aan menschen met een
ruimen blik, toegerust met de noodige
levenservaring, zonder vooroordeel, zich
latende leiden noch uitsluitend door het
koele verstand, noch alleen door hun
gevoelig hart, maar door verstand en mede
gevoel beide; menschen, die zich niet laten
beheerschen door een opwelling van het
oogenblik, maar die kalm en tevens door
tastend weten op te treden; menschen
eindelijk, die niet de armeninhunellenda
komen opzoeken als hun meerdere, die
zoo goed wil zijn hun een oogenblik te
woord te staan, maar die hen opzoeken
als vriend, die hun vertrouwen vraagt.
Met eenig recht zou men het werk van
den armbezoeker zoowel hoogst moeilijk
als zeer gemakkelijk kunnen noemen. De
voornaamste eisch aan den bezoeker te
stellen is nl. deze, dat hij in de woning
van den arme tracht plaats te nemen als
mensch tegenover mensch. Dan toch wordt
zijn werk iets meer dan een machinaal
uitreiken van aalmoezen, of het stellen van
gereglementeerde vragen en zal hij kans
hebben, dat de toestand van het gezin
hem volkomen duidelijk wordt.
Uit het voorgaande volgt natuurlijker
wijze, dat, volgens onze meening het
onderzoek, ingesteld door ongeschikte,
alzoo onbevoegde bezoekers, niet de ge
wenschte uitkomsten kan opleveren, ja
beslist schadelijk moet worden geacht.
Inderdaad, het optreden van onbekwame
bezoekers kan zoo licht aanleiding geven
tot een averechtsch resultaat: het afgaan
op uiterlijken schijn veroorzaakt soms
wrevel en ontevredenheid; overgevoelig
heid kweekt dikwijls luiheid aan; wan
trouwen legt de kiem voor leugen en be
drog. Bij nauwgezet onderzoek zou het niet
moeilijk vallen te constateeren, dat meer
malen door hoogst onbescheiden vragen
het eergevoel van zoogenaamd ruwe werk
lieden beleedigd wordt: dat een onbeschaafd
optreden van menigen bezoeker niet zeld
zaam is; dat gemis aan belangstelling en
medegevoel, in n woord, dat gebrek aan
takt het onmogelijk maakt leugen van
waarheid, eigen schuld van tegenspoed
genoegzaam te onderscheiden.
Geen vrede mag men er dus mede
hebben, dat nog maar al te veel het onder
zoek bij de burgerlijke en particuliere
armenzorg aan onbevoegde handen wordt
toevertrouwd. Alleen aan geschikt geachte
personen mag dit ontegenzeggelijk belang
rijk werk worden opgedragen. Werd hier
mede meer rekening gehouden, dan zou
het aantal krachten, waarover beschikt
kan worden, wellicht blijken betrekkelijk
gering te zijn. Toch behoeft zulks geen
overwegend bezwaar op te leveren. Integen
deel, wat aan kwantiteit werd verloren, zou
door de kwaliteit dubbel worden vergoed.
Voorts zou het wenschelijk zijn, dat in de
groote steden een corps werd gevormd van
mannen en vrouwen, die geschikt geacht
en bereid gevonden werden, om zich met
de leiding van het onderzoek te belasten.
Elke vereeniging of liefdadigheidsinstel
ling zou zich tot dit bureau kunnen wen
den, tot het verkrijgen van de gewenschte
inlichtingen omtrent al de personen, die
zich om hulp bij hen hadden aangemeld,
Alzoo een informatie-bureau of wel «con
centratie van onderzoek."
Het is gemakkelijk in te zien, dat een
zoodanig bureau van veel belang zou kun
nen zijn bij de uitoefening der particuliere
liefdadigheid.
Meermalen komt het voor, dat de ge
goede ingezetenen aanvraag krijgen tot
het verleenen van onderstand aan personen,
die hun ten eenenmale onbekend zijn. Nu
gebeurt het dikwijls, dat noch mijnheer, noch
mevrouw lust gevoelt persoonlijk te gaan
onderzoeken, of het al dan niet noodig is
de gevraagde hulp te verleenen. Vandaar
dat men dikwijls afgaat op het oordeel der
bedienden, dat soms zeer juist kan zijn,
maar in het algemeen genomen toch geen
basis is, waarop men hulp mag verschaffen.
Door zich nu met het verzoek om inlich
tingen te wenden tot het centraal-bureau,
kan men te weten komen of hulp noodig
en wenschelijk, dan wel af te keuren is.
Ook voor vereenigingen, genootschappen
en tal van instellingen zou het
centraalbureau een zeer gewenschte vraagbaak
zijn. Het is waar, vele
liefdadigheids-vereenigingeri hebben hun eigen bezoekers,
maar dewijl het dikwijls zooveel moeite
kost de noodige werkkrachten te vinden,
zouden de rapporten van het bedoelde
bureau hier vele diensten kunnen bewijzen.
Amsterdam telt tal van vereenigingen,
die voorgeven de liefdadigheid te beoefe
nen. De meeste dezer instellingen zullen
durven verklaren, dat ze geen onderstand
verleenen, zonder ie hebben geïnformeerd
naar den toestand van de hulpvragende
gezinnen. Te vernemen, hoe die informa
ties verkregen zijn, en op welke wijze het
onderzoek is geleid, zou ons dikwijls zeer
teleurstellen.
Het is verre van ons die vereenigingen
daarvan een verwijt te maken: in aan
merking genomen de veelal talrijke aan
vragen, het te geringe aantal bezoekers
en de zeer bescheiden hulp die, met het
oog op de minder goed voorziene kas, ver
leend kan worden, is het begrijpelijk, dat
men meermalen met een vrij oppervlakkig
onderzoek genoegen neemt.
Wellicht dat menige
liefdadigheids-vereeniging onze bewering ietwat kras zal
noemen en met verontwaardiging de be
schuldiging van zich zal werpen, dat door
haar aan onbekenden hulp wordt verleend.
Er wordt immers geïnformeerd naar de
verdiensten van man en vrouw, naar de
grootte van het gezin, naar werkeloosheid
en ziekte. Is dit alles niet genoeg? Is
zulk een onderzoek niet voldoende?
Wij meenen hierop te moeten antwoor
den met de wedervraag, hoe hebt ge naar
dit alles geïnformeerd, waar en door ivien
heeft dit onderzoek plaats gehad ? En zie,
menigmaal zouden we dan tot de ontdek
king komen, dat de verkregen opgaven
verre van betrouwbaar moeten worden
geacht.
Ter verduidelijking onzer meening
wenschen wij te wijzen op de werking van de
hier ter stede bestaande vereeniging Kin
dervoeding", zooals die in den iaatsten
tijd plaats vindt.
Bij de jaarlijksche aanvragen om deel
name aan de voeding wordt door de hoofden
van scholen een formulier ingevuld, waarop
betreffende elk gezin de door de vereeni
ging gestelde vragen worden beantwoord.
De schoolhoofden zijn gewoonlijk allen
bereid de vereeniging ter wille te zijn;
vandaar dat de formulieren meestal zonder
uitzondering ingevuld terug gezonden wor
den. Maar hoe geschiedt die beantwoording?
Het hoofd eener school van 350 of 600
leerlingen kent toch al die gezinnen niet
zóó van nabij, dat hij betrouwbare gege
vens heeft? Toch gaat de zaak zeer een
voudig toe: indien het kind zelf te klein
is om meester in te lichten, wordt vader
of moeder ontboden en dezen geven dan
antwoord op hetgeen hun wordt gevraagd
betreffende het in te vullen formulier.
In den regel wordt op zoodanig rapport
afgaande besloten de kinderen af te wijzen
of aan kindervoeding te laten deelnemen.
Bij eenig nadenken kan men het moeilijk
goedkeuren dat eene beslissing genomen
wordt, die op zoo oppervlakkig onderzoek
berust. Wel is waar wordt door de ver
eeniging soms nog een zelfstandig onderzoek
ingesteld, doch dat bepaalt zich meestal tot
niet noemenswaardige uitzonderingen. Het
gevolg van een en ander is dan ook, dat
er geen waarborg bestaat, dat de onder
stand den meest hulpbehoevenden ten goede
komt.
Meermalen doet zich bovendien het ver
schijnsel voor, dat op scholen, die bevolkt
worden door kinderen uit eenzelfde stads
gedeelte, de deelname aan kindervoeding ver
rassend verschillend is. Dit moet naar alle
waarschijnlijkheid worden toegeschreven
aan de meerdere of mindere
goedgeloovigheid der schoolhoofden. Die veronderstel
ling vindt ook grond in het feit, dat uit
eenzelfde gezin, waar de kinderen ver
schillende scholen bezoeken, sommigen aan
kindervoeding mogen deelnemen, anderen
echter niet.
Amsterdam.
H. O. GROSXEAN.
(Slot volgt).
IIUIIMIIIIIUIIIIHIItlllllltlllllllllllllUmillllllllllllllUmtllMMIIIIIIIIU
Me?ronw Estflcr de Boer yan RE
Het Rattenvrouwtje, het geheimzinnige we
zentje, dat het verderf van den kleinen Eyolf
Wfrd, dat een noodlottige toovermacht
oefende op zekere personen, hen onvermijde
lijk haar doende volgen om den dood te gemoet
te gaan dat Rattenvrouivtje, somber en
symboliek, is het wel ooit met grooter eenvoud,
met meer geheimzinnigheid, met meer
verlokkends in stem, houding en gebaar geteekend
dan door de tooneelspeelster, mevrouw Esther
de Boer van Rijk ?
Heeft ooit iemand van te voren kunnen
gelooven dat hem louter door mimiek, door het
zwijgend spelen van een Pierrotsfamilie een
vader, moed r en zoon de tranen in de oogen
zouden komen!
Toch heeft voor enkele jaren een drietal
artii sten dit vermocht. Onder dit drietal bevond
zich mevrouw Esther de Bot r van Rijk. Zij
juist wekte de droefheid op. In hare
weienstrekken, in haar oogopslag, in het wringen
der handen maakte zy de groote droefheid ken
baar, die zich van haar meester had gemaakt
om het misdragen van haar eoon, den jongen
Pierrot.
Heeft men niet altyd, of juister, hebben de
ware kunstkenners niet altijd in spel en mimiek
van mevrouw de Boer iets zuiver artistieks
gewaardeerd, hoe klein hare rol ook mocht »rjn ?
Het publiek kent mevr. de Boer wel en weet
dat het een goede actrice is.
Toch beseft dat pubiiek niet, dat haar bovenal
den naam: artieste, toekomt.
Niet door pracht van kleedy; niet door eene
gehuichelde snoezigheid tegenover het publiek;
niet door het schrijven van charmante briefjes
aan de om- en by'loopers van het tooneel, vol
wauweling over kunst, over nieuwe kunst in
het bizonder; niet door neerbuigendheid in
het aanbidden der valsche goden, die zich van
het tooneel trachten meester te maken, heeft
mevrouw de Boer naam gemaakt. Wel, door
in eenvoud, in stilte haar weg te gaan en de
kunst te dienen zonder aanstellery.
Mevr. de Boer heeft de tooneelspeelknnst
gediend eu geëerd door in iedere rol weder te
geven, of liever van binnen naar buiten te
brengen: het kenmerkende. ' Zy' heeft zich
onderscheiden door goede teekening, soms te
scherp, door wedergave van karakter, door
typiseeren.
Dat heeft ze nu al vyf-en-twintig jaar ge
daan.
Vyf-en-twintig jaar! Mevr. de Boer kaa
het zelf niet gelooven.
Is het zoo lang en nog langer geleden, dat
zij te Delfshaven komedie heeft gespeeld in
een Rederijkerskamer met een journalist die
thans aan een der beste Nederlandsche dag
bladen in het Zuiden van het land een eer
volle plaats inneemt!
Och, we speelden zdómooi...! Maar als
we het nu eens van ons zelf konden zien, hoe
leelijk zouden we het vinden!" zegt mevrouw
de Boer.
Iets zal het toch wel geweest zyn, want
waarom zya anders, niet zooveel tyd later .de
heeren1' van het groote Rotterdamsche gezel
schap: Jaap Haspels en Willem van Znvlen
haar spel komen zien in een Rederijkerskamer
en hebben zij haar een engagement aangeboden.
Dat aanbod, en het overwinnen van vader's en
moeder's tegenzin om een dochter te hebben
die aan het tooneel ging het was vóór 25
jaar hebben mevr. de Boer oogenblikken
van hartstocht doen bele?en.
Door zich goed te houden aan het tooneel en
het succes waarin zy zich mocht verheugen,
kregen de oude lui spoedig er vrede mede.
Te Rotterdam vestigde mevr. de Boer vooral
de aandacht op zich door het spelen van Svze
in Vriend Frits, na Mevr. Van Korlaar, en van
Suzanne in n wereld waarin men rich
verveelt.
Zij had altyd gehoopt in Rotterdam by het
zelfde gezelschap, het gezelschap van: Le Gras,
van Zuylen en Haspels te blyven, want zy had
het er goed en het ging er gezellig en ge
moedelijk toe. Maar... de liefde, de liefde !
Getrouwd met een broer van den
ex-tooneelspeler, met den weibekenden vriend van het
publiek, met Jacques de Boer, was zy genood
zaakt Rotterdam te verlaten en zich te Am
sterdam te vestigen, omdat haar man er als
musicus een plaats had gekregen by de
Fransche Opera van Voitus van Hamine in den
Parkschouwburg.
Te Amsterdam verbond zy zich by het ge
zelschap van Bamberg en Charlier, optredende
in de Salon des Variétés in de Amstelstraat.
Vreemd was het haar daar. De verandering
zeer groot. En telkens kwam er verandering;
de eene directie wisselde er zich sa de an
dere af.
Haar rijk brak in de Salon des Variétés aan,
toen Kreukniet er directeur werd, een man,
die bij allen, welke aan zijn gezelschap ver
bonden zyn geweest, in de dankbaarste her
innering blijft. Onder zijne directie hebben
de kunstyrienden haar eerst recht leeren
waardeeren. Toen zy dan ook de moeder in
De verloren Zoon speelden, heeft men haar
om stryd geprezen.
Na den droeven dood van directeur Kreuk
niet, die de Salon tot verzamelplaats der ware
kunstvrienden had gemaakt, zag het er in de
tooneelwereld slecht uit. Gedurende enkele
jaren scheen het tooneel dood.
Mevrouw de Boer had het gelnk een plaats
te vinden bij het gezelschap der Nederlandsche
Tooneelvereeniging onder leiding van Chrispijn.
Bij hem zag zij het principe handhaven van
Kreukniet. By een gezelschap onder de leiding
als iemand van Chrispijn was zy op haar plaats.
Ook daar werd ernstig gewerkt en met kennis
de kunst bevorderd.
Chrispijn is heengegaan, heengegaan mit een
gezelschap, dat hem tot eer strekte ea kern
vergoodde.
Mevr. de Boer is er gebleven. Zy behoort
tot de beste elementen, zij speelt er de rollen
waarvoor zy eenig is: Zoo goed een beste,
brave vrouw als tante Betje in van Maurik's
Janus Tulp als een kat in een ander zijner
b ijspelen; de oude, gierige vrouw in Zola's
Erfgenamen van Rabourdin, met groot ver
schil van de domme, slechte moeder in W
nterblaap. In dit stuk is Mevr. de Boer
byzonder groot. Zy speelt die rol met
«geevenaarde mimiek.
En wat te zeggen van haar laatste rol, die
van Byateris in Bredero's Spaansche Braban
der ? ... Eenvoudig subliem.
Zoo groot als de afstand tusechen de Heve,
teerhartige moeder in De Verloren Zoon en
dit kataas van een wyt' in De SpaantehêBra
bander, zoo groot is haar talent.
Mevrouw ESTHEB DB BOEB?VAH RIJX gaat
nu den tijd herdenken, dat zy aan het tooneel
geweest is, Dinsdag 22 November a. s.
Zij heeft eene goede keuze gedaan: het
muziekdrama De Verloren Zoon.
Velen zullen haar dau zeker komen huldigen,
de tooneelspeelster, die stil haar weg is gegaan
en aanspraak maakt op den naam van echt
Hollandsche artieste, want het waargcnomene
geeft zy weer, zonder vermooiing.
J. H. K.
Muziek iu de Hoofdstad.
De reeks solistenconcerten in het Concert
gebouw, is Donderdag 10 dezer geopend met
medewerking van mevrouw Roger-Mielos uit
Parijs.
Hoewel nog niet als gast van het Concert
gebouw-bestuur, was mevrouw Roger-Miclos
toch reeds in Amsterdam opgetreden, met een
uitgebreid programma, in het begin van den
vorigen winter. By die gelegenheid kon men
reeds de voortreffelijke qualiteiten bewonderen,
die ook thans weder mevrouw Roger-Miclos