De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 20 november pagina 3

20 november 1898 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1117 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. bestempelden tot eene virtuoze van den eersten rang. Hare keuze was ditmaal gevallen op het hier in lang niet gehoorde g-min, klaTierconcert van Saint-Saëns, op de Rosamundevariatiën van Schubert en een Polonaise van Chopin. Het concert van Saint-Saëns vooral werd met ?nnarolgbare gratie gespeeld. Men kan zich het Scherzando volstrekt niet lichter, vlinder achtiger denken dan onder haretoovervingers; doch ook in het eerste gedeelte viel de onfeil bare zekerheid op, waarmede zy de moeilijkste grepen ten uitvoer bracht. Daarby is de aanslag steeds zóó, dat de meest mogelijke nuances allen tot hun recht komen. Ongeloofelyk schijnt het bijna, binnen de perken van een pianissimo, nog zooveel tinten en kleuren te kunnen ontwikkelen. Het finale van het concert was wat bravonr aangaat, een waar proefstuk van kracht en virtuositeit. Niet minder goeden indruk maakte de be gaafde artiste met de beide stukken in het 2e deel gespeeld. Niet zoozeer door groote innigheid en stylgevoel munt mevrouw Roger-Miclos uit, dan wel door gratie, vernuft, schittering en virtuo siteit; zojlang echter het virtuozendom niet mit de concertzaal gebannen is, zoolang zullen verschoningen als mevrouw Roger-Miclos ge vierd worden als kunstenaressen van beteekenis, zy het dan ook, dat de toehoorder misschien niet geheel en al eene bevrediging kry'gt van zijne verwachtingen in artistiek opzicht. Het orchest speelde onder leiding des heeren Mengelberg, met veel distinctie Schumann's Ouverture, Scherzo en Finale. Toch kon de uitstekende vertolking niet verbloemen, dat het eens zoo geliefde en gezochte werk reeds sporen begint te vertoonen van zijn nabij zy'nden ondergang. Borodin's Steppenskizze aus Mittel-Asiën"is een e enigszins monotoon getint stemmingsbeeld van melancoliek karakter. In deze omgeving paste het niet te best. Onmo gelijk is het niet, dat de karakteristieke instru mentatie het werkje in andere entourage gunstiger doet uitkomen. Mozart spande ditmaal ie kroon met zijn van geest tintelende ouverture Zauberflöte. Imposant, gelijk vroeger, was ook weder de indruk van het honderd-twee-en-twintigste Caeciliaconcert op 17 dezer. Een dergelijk sterk en voortreffelijk bezet itrijkquintet is een kostbaar bestanddeel der Caecifiaconcerten, van t, opnieuw kreeg ik dien indruk, nergens ook niet in het buitenland zal men een orkest aantreffen, waarvan het strijkquintet zich, wat rijkdom en volheid van klank aangaat, kan meten met dat der Maat schappij Caecilia. Doch ook de teederste nuances blijven steeds even fijn, even zicht, als wanneer slechts de helft der aanwezigen had gespeeld; alleen veel voller en rijker getimbreerdl Voegt men daar dan nog het «overtroffen blazers, ensemble van het concert gebouw-orkest, dan zal men begrypen dat de beide uitvoeringen der Maatschappij Caecilia" behooren tot het allerbeste wat op muzikaal gebied te genieten valt. De aanhef der Egmont-Ouverture van Beet hoven reeds, was verpletterend en verrassend, zelfs voor dengene die voorbereid was op het kolossale effect. Dank zy de voortreffelijke op vatting van den heer Mengelberg werd in het werk nog een zeer groote climax bereikt. Wagner's Tristan-voorspel met de slotscène r derde acte, Isolde's Liebestod" was mede een wonder van toonkleur en poëzie. Heerlyk klonken de melodieën-ensembles zonder eenige gedwongenheid en alsof ieder instrument zijne partij improviseerde. Liszt's Préludes" men kan het niet ontkennen viel na Tristan wel een weinig af. Het schitterende der in strumentatie bleek, na de ideale Tristan-klanken, ietwat over te hellen naar het vulgaire, vooral aan het slot. Toch waren er, al weer door het reusachtige stry'kquintet, momenten, die men zóó nog nooit gehoord had. Het glanspunt der uitvoering waa zeker Tschaikowsky's symphonie pathétique. Binnen de paar jaren dat het werk hier bekend is, heeft het zich eene populariteit verworven, als geen ander groot symphoniech werk. Men kan zich echter het werk ook niet warmer en aan grijpender opgevat denken, dan zooals Mengel berg het weergeeft. Alle motieven werden, als het ware onder zyne leiding gedeclameerd. Zelfs de gevaarlijke, misschien iets te weeke D-dur melodie uit het eerste deel, wordt onder z\jne directie, vooral by de voortzetting der cantilene gemotiveerd. Doch ook het tweede deel met zijn 5/4 maat en gracieus dansrhytme zoowel als het vurige derde deel, met zijne gemarkeerde accenten en overmoedige instru mentatie, wordt door Mengelberg's opvatting tot eene kunstuiting van den eersten rang verheven. En wat dan nog te zeggen van het Finale, misschien wel het gedeelte, waardoor de sym phonie het meest den naam van pathétique" vermag te dragen? Het publiek was na het langzame wegsterven «Ier laatste tonen onder een grooten indruk iiiiuiiiiminiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiti 1111111111111 iitHiiiifiifiiiinimimiiimmiiiitiiiiM 3D E F O F. OU het Russisch VAN J. POTAPENKO. (Een schetsje). Tatiana Qregorsefna werd zoo armoedig moge lijk begraven. Het graf was eenvoudig, de kist waarin ze gelegd werd van het goedkoopste hout. Men zette ze op een kar, waarnevens vier man nen zwijgend en onverschillig voortschreden. Allee» hij, Antosch, Tatiana's echtgenoot, ging met gebogen hoofd voorwaarts, met zulk een verslagen, diep weemoedige uitdrukking op 't gelaat, dat het scheen alsof hij alles in de wereld verloren had. De menschen zeiden: //hij speelt komedie! Hij is komediant vau zijn ambacht!" Hij was gekleed in een kort, donkergrijs, be vlekt en rettig jasje, een te korte broek met versleten pijpen en rossige, doorgezakte laarzen met gaten iu de voorstukken. De groote, een weinig gebogen man met het bleeke vervallen gelaat, de lange ongekamde haren wanordelijk langs het hoofd, maakte wel een beklagenswaardigen indruk. Achter hem liep, aan de hand eener dikke vrouw met een verfrommelden ouderwetschen hoed op 't hoofd, een meiske van ongeveer acht jaar, de verschoten sarafaan om het, kleine lichaam. Hare oogen waren rood van 't schreien, evenals die der dikke vrouw. Geen der voorbijgangers schonk dien eenvondigen lijkstoet een blik; rijtui gekomen. Daardoor alleen was het herhalen dezer gymphonie, zoo kort na eene vorige uit voering, reeds gemotiveerd. De zaal was op alle rangen dicht bezet. Met zulk een orchest moet ook ieder Caeciliaconcert wederom de beteekenis krijgen van een evenement!" Maar wat zou het voor treffelijk orchest zyn, zonder den kunstenaar, die in gloeiende geestdrift voor de aan zijn zorg toevertrouwde kunstwerken, zyn wil en opvatting aan ieder zyner executanten weet mede te deelen? Eere daarom den Heer Mengelberg, voor het schitterend welslagen van Caecilia's honderd twee en twintigste concert! ANT. AVEBKAMP. iiimiiimiiiiniiiiiiiiiiiiiilitlliiiiiiii IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUM iiiiHiiiiiminiiiiiiimiiiimiimiiiiiiiiiiiiu! gen rolden voorbij, voetgangers gingen haastig voort, en mocht ook een hunner voor een oogenblik het hoofd ontblooten, hij deed 't machinaal, zonder opzien, 't Was een mistige, sombere herfstdag, die zoo geheel in overeenstemming scheen met die droeve plechtigheid. Een week was voorbij gegaan. Antosch zat in. zijn woning in de Wosnecenckastraat, op de zesde verdieping van een dier huizen, waarin de menschen hokken als dieren, zich nestelend in de kleine kamertjes, met de morsige vensterruitjes en de vochtige, kwalijkriekende muren. Het eenige venster in het kamertje keek uit op een binnenplaats en dit was nog een groot geluk, omdat die binnenplaats hen min of meer voor de hevige kou behoedde en de huishuur minder deed zijn. Hij zat op de vensterbank; het meisje had den eenigen stoel in bezit geno men en haar pop daarop neergezet, waartegen ze steeds praatte. Het weer was zoeler dan toen zij ter begra fenis gingen. Tante was er 's morgens geweest en had een stukje gebraden lever en bi-ood meegebracht. Hij had daar zóó al uren lang gezeten, steeds gadeslaand baar spel met de pop, alsof 't hem amuseerde. De gansene week had hij niet ge dronken, al die dagen ook gezwegen. Eerst had het meisje 't heel vreemd gevonden, nu was ze er aan gewend, vond ze het zelfs prettig. Toen haar moeder nog leefde, was er altijd ruzie ge weest. Haar vader kwam dronken thuis, schold en sloeg en wanneer hij uit was, schreide moeder en zei: »hij maakt me dood! hij maakt me dood!"; dit had het kinderhart meermalen met angst vervuld. Nu heerschte er stilte in de kamer, en 't was koud. Waarom dronk vader plotseling niet meer, nadat moeder gestorven was ? Ze kon het maar filliam Morris en de KeliscoüPress. In het Zeitschrift für Bücherfreunde, onder hoofdredactie van Fedor von Zobeltitz, komen eenige belangwekkende bijzonderheden voor over de door William Morris op deKelmscott Press gedrukte werken. Naar aanleiding van eene in het Britsen Museum gehouden expositie van de voornaamste drukwerken van den grooten strijder voor het schoone in boekkunst, waar onder anderen, uitgaven als »Chaucer", »Psalmi-Penitentiales", »Sir Percyville", »Sir Degravaunt", en de meer onder algemeen bereik komende, als de ge dichten en sonnetten van Shakespeare, Tennyson's »Maud", de gedichten van Keats, Shelley en Rossetti, te zien waren, wordt ons verder medegedeeld, dat van de 53 werken, die Morris op zijn persen drukte, nog slechts een twee of drietal een weinig onder den oorspronkelijken prijs verkrijgbaar zijn. De overigen zijn of heel moeilijk te krijgen of tegen een zeer verhoogden prijs ; zoo werd op een auctie »Chaucer" met 40 pCt. boven den uitgaaf-prijs betaald. De oplaag van zijn uitgaven was niet groot; gewoonlijk ging deze zelfs niet boven de 300 exemplaren; trouwens als men weet dat de «Chaucer" bij uitgave met 240 gulden per exemplaar betaald werd, dan is 't wel begry, pelijk dat een g-root aantal exemplaren niet j geplaatst zou kunnen worden. j In 1888, '89 en '90 verschenen 3 werken van hem in het gewone type, die, strikt ge nomen, toch niet geheel en al tot Morris' eigen arbeid behooren, daar zij op de Chiswick-Press gedrukt werden. Het papier dat hij bezigde was natuurlijk voor den gewetensvollen kunstenaar een ding van het grootste belang, en na uitgebreide proefnemingen liet hij zich door Batchelor een papiersoort uit Bologna van 1473 namaken; terwijl hy als grondstof steeds zuiver linnen verlangde. Dit eenigszins transparante, in drie maten vervaardigde papier werd door hem j onderscheiden in »Apple", »Peach" en »Primrose" papier. De »Historia Florentina" van Aretino in 1476 door Ie Rouge, en »Plinius" door Jenson i in 1476 te Venetiëgedrukt, inspireerden hem voor zijne onder de «Golden type" bekende letter. Zijne gothische lettertypen »the Troy" en »the Chaucer" ontleende hy aan verschil lende drukken van Peter Schöffer (Mainz), Mentelin in Straatsburg en enkele andere oude drukken. Als men de Impressum van den Bijbel, door Fust en Schöffer in 1462 gedrukt, eens wil vergelijken met bijvoorbeeld »the story of the Glittering Plain" van Morris en Walter Crane, dan zullen dadelijk belangrijke pnnten van over eenkomst in het oog vallen en ons doen zien dat het type op een zelfde basis werd opge bouwd. De letters van Morris zijn zuiverder afgerond en ze vieren door hunne »achievement" den triomf van een volmaakte techniek, maar toch voelt men in Fust en Schöffer's werk altijd iets meer van de kunstenaarsziel terug, ten minste zoo komt het ons voor en men is buitendien geneigd bij aandachtig beschouwen van die oude vormen, ontwerper en uitvoerder in n persoon te zoeken. Dit was bij Morris niet het geval: hy zelf ontwierp zijn type en soms maakte hy ook nog wel gebruik van de talenten van Ricketts en Shannon, terwijl Prince de letterstempels maakte en de houtsneden van initialen en ornament door Hooper werden vervaardigd. Na den dood van Morris zijn nog twee werken op de Kelmscott-Press gedrukt ge worden. Het laatste, dat in het begin van dit jaar verscheen, bevat eenige opmerkingen van hem over de beginselen die hy volgde als boekdrukker, terwijl in hetzelfde werk, van de hand van J. C. Cockerell, een beschrijving voorkomt van de Eelmscott»Drukkerijen, een lijst met aanteekeningen van alle daarop ge drukte boeken. Met dit boek is de drukkerij gesloten geworden, terwjjl de typen en boekornamenten voor een bepaald aantal jaren in het Britsen-Museum zijn gedeponeerd ge worden. Reeds in 1866 schijnt Morris het voornemen gehad te hebben tot oprichting eener druk kerij. Er waren toen reeds 45 houtblokken, waarvan er 35 door hem zelf naar teekeningen van Burne-Jones werden gesneden, gereed; toen het werk op allerhande onvoorziene moeielykheden stuitte en voorloopig werd uitgesteld. Maar toen hy' later datgene, wat hy te be reiken zocht, werkelijk naderde, moet het wel voor alle oprechte vrienden van »het boek" een verheuging zyn geweest met de resultaten van zijn zuiveren wil kennis te maken. J. G. V. Wat een RemMt" vroeger optooit, (Ingezonden.) Oudewater, 12 Nov. '98. WelEd. Heeren! Daar er sedert de opening der RembrandtTentoonstelling zooveel in tijdschriften, dag en weekbladen is ten beste gegeven en vinnige strijd gevoerd, is het wellicht wetenswaardig, ja curieus, om te zien hoe in de vorige droge en saaie achttiende kunsteeuw, met de werken van den grooten Rembrandt, dat schitterend hoofd der Hollandsche Schilderschool, ig om gesprongen. Zoo heb ik moeite genomen om die verkoopingen eens na te gaan, welke prijzen voor zyne werken geannonceerd staan in de drie dikke deelen van Hoet en Terwesten, catalogus of naamlyst van schilderijen met derzelve prijzen, 1752?1770, welke ik in my'n collectie over de geschiedenis der schilder- en graveerkunst bezit, heb die afgeschreven met da tum verkooping, nommer van den catalogus, titel der schilderij en prijs, welke zy heeft opgebracht, dan moet men zich in gemoede afvragen, met welke oogen deze on waardeerlyke kunst is aanschouwd, daar de meeste een goede 150 jaar terug, wellicht in haar schoonste frischheid aanschouwd zullen zijn geworden, daar nu in dien tyd tot heden de tand des tijds zich aan velen van die werken merkbaar heeft laten gevoelen. Zoo heb ik een getal zijner werken afgeschreven tot 178 stuks en de prijzen opgeteld, welke by slotsom opgebracht hebben «Twintig duizend negen honderd twee en twintig Gulden en 14 stuivers, zegge ?20,922 14 stui vers", en daar is bij op 4 September 1747 te 's Gravenhage verkocht en staat op No.110 in den catalogus, als het ten minste dezelfde voor stelling is : Een extra groot stuk door Rem brandt verbeeld een historie van Saul uit de schriftuur, hoog 6 voet 3 duim, breed 7 voet. En dit schoone werk werd toen verkocht voor »Vier en vijftig Gulden, zegge ?54.?" en nu heeft de heer Dr. A. Bredius er volgens de dagbladen Honderd duizend Gulden voor be taald. Met de meeste hoogachting teeken ik my, UWelEd. d. dr., E. C. RAHMS. iHiiiiiniiiiiiiin iiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii iniiiiiiiiiiiii Stille Dalen, door HELENE LAPJJDOTHSWAETH. Amsterdam, P. N. van j Kampen & Zoon. i Naast madame DesbordeValmore in Frankrijk, . Annette von Droste in Duitschland durven wij Helene Lapidoth-Swarth noemen. Deze drie dichteressen hebben daarom zoo een hooge waarde in hunne landen, omdat zij eerlijk en j zuiver hunne sentimenten en zoo klank- en melodieryk hebben opgebiecht. Toen bovengenoemd boekje op mijn tafel werd gelegd, heb ik het niet genomen en in een hoek gesmeten, maar genomen en gelezen omdat ik wist, dat, wanneer deze zangeres zingt, zij zingt zooals een vogel, die zingen moet; omdat zij ieis te zeggen heeft, omdat het haar dringt veel van zich zelve te geven. Uit de diepten harer zieledalen laat zij' de bronnen springen van hare borrelende senti menten en het is geen ijdel woordvertoon als zy bundel na bundel in het licht zendt. i Niet dat deze verzameling van verzen j schoener is dan vorige, neen, maar zy staat nagenoeg gelijk met wat zij vroeger heeft geschreven. Kent ge b.v. een fijneren versregel dan dezen : Door 't broze blauw, rouwklagend, zwermen kraaien. maar wat jammer, daar volgt onmiddellijk op: Kn toch, geen boom die n blad overhoudt. De val ligt hier niet zoozeer in de gedachte als wel in een verkeerden overgang tot een stuitenden klank. MMIIIIIIIItlllilHllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllHlllllilMllllllinillll niet begrijpen. Tante kwam iederen dag en bracht dan wat eten mee. Met hem sprak ze niet. Ze keek hem nijdig aan, ofschoon ze toch goedig van aard was. Zoolang zij bleef, ging hij met den rug naar haar toe staan en staarde het venster uit, tot ze vertrokken was. Tante oefende een vreemdsoortig bedrijf uit. Ze zat op de markt met oud ijzer en aardewerk, ook verhuurde ze hooge hoeden en oude zijden japonnen voor bruiloften of begrafenissen. Met dat al kon ze den kost verdienen voor zich en haar man, die, ook «-kunstenaar" van beroep, zelden of nooit werk had en gansch en al voor zijn pleizier leefde, d. w. z. rookte en dronk. Tegen den avond trad een man van middel bare lengte bij Aütosch de kamer binnen. Zijn gezicht was paarsch-rood van kleur, zijn kleeding allerdwaast van kleur en snit. Zoo, zit je daar ? . .. klonk het op sarcastischen toon. Waarom ga je niet werken ... Je moet het kind toch te eten geven ! ver volgde hij. Ga weg, Kleon! mompelde Antosch, met opgetrokken wenkbrauwen. ? Waarom zou ik weggaan ! Ik zeg de waarheid ! Je hebt hier niets te zeggen ! . .. Ga heen om Gods wil! ... Je moogt wel goed voor 't kind zorgen ... Je hebt je vrouw vermoord, pas nu cp liet kind.. . Plotseling- liet het kind haar pop in den steek en kroop angstig in een hoek. Antosch trilde over 'tgansehe lichaam, zijn oogen schoten vuur. Ze geloofde dat haar vader zich dadelijk op oom Kleon zou werpen en hem vermoorden... Ga heen, zeg ik je, ga... heen. . . Kleon ! Vervloekte kerel ! Ga heen. .. Ga. . . heen ! ... Oom Kleon was niettegenstaande zijn stevige gestalte, een held in de verte. Het meisje wist dit. Tusschen hen was zoo meermalen twist Doch neem het begin van ditzelfde sonnet getiteld »0ctoberlanen" en ge zult versteld staan over de zware orgeltonen van dezen mannenzang: Octoberlaneu zijn als droomwaranden, "Waar donzig licnt als zon door water vlot, Omtoovrend zomerboschje in sprookjesgrot, Vol goud en zilver en smaragden wanden. Zoo gaat deze dichteres met haar koninklijke visioenen door het leven van den alledaagschen dag. Na het zich stormachtig verdringen van de droomen harer jeugd, na hare weenende zuchten en het wolkenjagen van hare prille meisjesweemoed is het voor haar geworden de sprank-heldere dag met den wijden horizont waartegen hare scherp ziende oogen staren met door haren wil getemperde verrukking. En al moge ons hollandsch idioom gekneed zyn uit te weeke klei en missen den harden marmerglans van het fransch, wij mogen bly' zyn eene dichteres in ons midden te hebben, die uit die klei kan beelden wat er van te vormen is en die weenende geluiden van wee moed en innigheid te laten hooren, waarin onze taal om zoo te zeggen eene specialiteit is. Haar lief en hoop van den morgen, hare teleurstellingen van den avond, hare wande lingen en hare gesprekken met menschen, zy zingt ze uit, zooals ze zelf zegt, gelyk een vogel hoog boven 't leven uit, maar een ver doolde vogel ver van bosch en bron. Zy gaat om te gaan dichten geen folianten napluizen om stof te vinden voor een kranige conceptie. Ook zoekt zy geen buitengewoon rhytme van sensaties, want het gewone staat hier gelyk met het buitengewone, welke grond zou er namely'k kunnen zyn, dat het ongewone rhytme beter zou zijn dan het andere? Bestaat het eene- toch naast het andere met gelyke kracht en gelyk recht. Het komt immers slechts aan op den ry'kdom der ziele-intensiteit, op het harmonieuse opschieten en vloeien der zielely'nen. Neen, mevrouw Swarth zoekt het niet ver maar zeer nabij en wanneer ik dat zeg, doe ik het tegendeel van kwaad spreken. Zeer zeker, de transcendentale visie trekt aan, omdat het gewone op den duur vermoeit; maar zou de groote kuist niet zijn, het ge wone, alhoewel integraal, in zulk een onge woon cadre van situatie te plaatsen dat de verrassing haar toppunt bereikt? Ik kan niet nalaten als een sterretje van eenvoud het volgende sonnet in zijn geheel te citeeren: WINTERGRACHT. Wit-zwarte grachtcnboomen, kool en krijt In doezelbad van melkigblanken mist Geglim vau keien glanzig rijpvernist. Inktzwart vierkant in dofgrauw ijs, eeu bijt. Op draad van telefoon een vogelrist : Aan 't even rnsten; en door te week gespïeid,^ Ncvelengaas het huizenrood herleid Tot wazig blocmrood, als door scbilderlist. f- Grijsgroen, het gras .der tuintjes poppigklein f|Van liais afbellend naar ilen waterkant, .'rij Geelbruin, hun struiken, dor in doodenschijn. Zon, maak nu goudwaas van den nevel l brand De wintergracht met purpren vlammenpijn, En sehenk uw schoonheid aan mijn prozaland. Alweer is het jammer op het eind de ont nuchtering van het »prozaland" te vinden. De blik die hier zoo vreedzaam rustte wordt plotseling gedwongen zich over een geheel land te spreiden. Hoe hoog in gevoelens eene vrouw ook moge staan, zij zal toch den man nooit nabijkomen in het volhouden der sentimenten. Op den bodem der mannelijke ziel ligt altyd meer edelmoed dan op dien der viouw. Ik spreek natuurlijk in het algemeen. (Zijn het niet de Spaansche vrouwen die hoofdzakelijk de stieren gevechten in stand houden?) Maar wie wil wet-n wat eene vrouw als mevrouw Swarth vermag te geven, tot welk diep innige zielsbeweging een mensen vermag te dalen, die leze het sonnet »Uit hooge droomcel" no. 2, misschien wel het beste uit den heelen buncL-1. F. EREN s. Tolstoi's De beroemde geleerde Rus, graaf Leo Tolstoï, heeft in deu loop van verleden jaar, in het tijdschrift, te Moscou uitgegeven over wijsgeerlge en zielkundige vraagstukken, eene verhande ling geschreven over de vraag, welke reeds honderdmaal, maar dan ook verschillend, beant woord is: Wat is kunst?" Dit werk werd vertaald en met eene inleiding versierd door Theodoor de Wyzéwa (Parijs, Perrin et Cie.) voorzeker niet de eerste beste. Qu' est-ce que l'art is de titel van het boek, dat nu de rondte doet door de Europeesche i pers. Natuurlijk geeft Frankrijk het voorbeeld der bespreking in de Correspondent, door j Halpérine, Kamiuski, in Revue internationale de musique, door Edouard Com'ie, in Le guide mu iniiuMWtmimmmiimiiiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiimHiiiiiiiiQiiiiiiiHiniHiiB geweest en oom Kleon had 't altijd afgelegd. Ook nu week hij terug naar de deur om het hazepad te kiezen. Schreeuw maar niet zoo, Antosch, schreeuw maar niet zoo... het kind wordt er bang van ... Ga heen ! herbaalde Antosch, maar nu kalmer, 't Was of hij zich plotseling van iets j bewust werd. Oom Kleon wierp hem nog eens : Ga liever > werkeu !" naar het hoofd en verdween. i Een oogeublik nog toefden zijn blikken op de deur, waardoor zijn zwager verdwenen was, dan ! trad hij naar den hoek, waar het meisje angstig i ineengedoken za*-. Zacht nam hij haar bij de i hand. i Lieska, ben je bang voor me ? vroeg hij ! met zachte stem. Het kind gaf geen antwoord. Hij hief haar op, ging op den stoel zitten en zette haar op zijn knie. Je bent immers rooit bang voor me ge weest, Lietka ? vroeg hij, haar over de zachte ' haren streelend; ik heb immers nooit een f hand naar je uitgestrekt, niet waar ? ... Hem : zou ik kunnen vermoorden ... hij is een afschu- j welijke man, maar jou zal ik nooit slaan, hoor... j Ga maar weer gerust, spelen ... met je lieve i pop. . . Weet je wel, waar je moeder nu is?... ? In 't, graf! antwoordde het meisje. l ??In 't graf! herhaalde hij en scheen toen i een tijdlang na te denken. Eindelijk bukte hij zich, raapte de pop van den grond en gaf het ; zijn dochtertje. Zijn oogen bleven er plotseling l verheugd op staren, toen stamelde hij. j O God ! hoe sprekend gelijkt ze ! Zie j jij het ook, Lieska ? i Het kind keek hem weifelend aan, het ge zichtje klaarde op. Waarom was hij nu plotse ling zoo verheugd ? En beiden keken een tijdlang onafgebroken naar de pop. tilca door Maurice Kufferath, in de Belgische Eevue Neo-seolastigue, door A. Thiéry, enz. Tolstoï's werk wordt niet, zooals men ziet, met hoogmoed voorbijgegaan, al heeft men nog zooveel aan zijn stelsel en zijne defmitiën te verwijten. De schrijver zelf stelt zich, ondanks de nieuwheid van vele zijner beschouwingen, niet zegevierend als een' onfeilbaar wetgever voor. Integendeel. Ten minste aan het slot zijner verhandeling, bl. 254, drukt hij eenvoudig de hoop uit, dat hij zich niet bedrogen heeft, wanneer hij de gedachte uit, dat de kunstenaars van onzen tijd in den regel eenen valschen weg hebben ingeslagen. Hij roept geen Archimedisch «?GevondenI gevonden!" uit, maar kritizeert de conventie, de gemaaktheid, het afzijn van over-: tuiging, van persoonlijk gevoel, den geest van nabootsing der Heidenen, waarin de kunst en de kunstenaars verstikt zijn, en berispt de kunst beschermers en het toejuichend publiek, welke die valsche richting in de hand werken. Tolstoïverwerpt vooral met minachting het onbeduidend, maar in veler oogen diepzinnige woord: L'art pour l'art"; hij zegt: Dat de kunst eenvoudig zou bestaan om zekere schoon heden te belichamen, schoonheid te genieten te geven, ware eene vernedering van het kunst begrip! Schoonheid? Wat is schoonheid? Eene uiterlijke voldoening der zinnen. De roeping der kunst is eene veel ernstigere, eene hoogere. Deze is: een middel te zijn om het gevoel van den eenen mensch in den anderen mensch te doen overgaan; «.un moyen de transmission des sentiment» parmi des hommes." Wanneer de vrucht van den arbeid het daarin uitgesproken gevoel onmiddellijk in het hart en den geest des toeschouwers of toehoorders doet weerklinken, dan is dat werk een kunstwerk." Het spreekt van zelf dat de heer de Wyzéwa, welken wij allen in kunstzaken kennen als een waren genotmensch, een Epikurist, lijnrecht staat tegenover zulke theorie, en dat hij zijne inleiding alleen geschreven heeft om Tolstoï's stelsel te bestrijden. Maar verder. Wanneer het persoonlijk gevoel des kunstenaars dan aldus in het hart zijner medemenschen heeft weerklonken, zoo gevoelen kunstenaar en publiek zich onwillekeurig tot vereeniging aangetrokken, tot het verlangen zich als 't ware in elkander op te lossen in de verhevenste liefde, schrijft de auteur. Zoo ontstaat dan eene algemeene verbroedering door de kunst; zoo wordt de kunst een sociaal vraagstuk. Tolstoïnoemt die verbroederingskunst ,chris telijke kunst", daarentegen zulke kunst, welke die algemeene verbroedering niet tot grondslag heeft, noemt hij ,onchristelijke kunst." Hierbij verstaat hij dan door het woord God eigenlijk den geheele menschheid, op de wijze van Auguste Comte en diens denkgenooteru Hij zegt duidelijk dat ,1'uuion des hommes avee Dieu et entre eux" niets anders beteekent dan ,,1'union. .. de tous les hommes sans exception" (bl. 207); en dat F art chrétien tot taak heeft »de réaliser l'union fraternelle des hommes." Deze union noemt de schrijver de conscience reliffieuse van onzen tijd, waarnaar de kunst zich moet richten, gelijk zij ten allen tijde zich naar den godsdienst" eens volks heeft gericht, l) Tot deze rcbnstelijke kunst" voor allen rekent de schrijver b. v. Les pauvres gens, Les Miserables van Victor Hugo, de romans van Dickens, enz. (bl. 208). Zoo moet nu een echt kunstwerk door allen worden begrepen. Daar nu op muzikaal gebied eene ernstige voorbereiding noodig is om Beethoven, Liszt, Berlioz, Brahms, Wagner te verstaan, te ge voelen, te geniete*, zoo hebben, volgens den schrijver, deze genieën geene rechte kunst werken geleverd. Voorwaar, een zinnelooze sluitrede! Beter kan men met Tolstoïinstemmen wan neer hij tot bevestiging van zijn stelsel voor beelden van de gemaaktheid der jongste Fransche l dichters aanhaalt, die aanspraak maken op klaarI heid van de eene zijde, doch, van den anderen kant, ook de vaagheid, het nevelachtige der dichtkunst als kenmerk harer schoonheid willen betracht zien, en in beide gevallen, zelfs bij ernstige studie, nog onverklaarbaar en dus ongenietbaar blijven. Men zie b.v. in den Gids van October, bl. 140, vlgg. Blijkbaar is graaf Tolstoïgeen musicus en heeft hij de muzikale geestverheffiag van Beet hoven noch van Wagner ooit bestudeerd. Om muzikale tooneelvoorstellingen belache lijk te maken, laat hij ons tegenwoordig zijn bij de studie van een ballet met, optochten, en toont daarvan het weinig kunstrijke aan. Nu Doch op eenzijdige wijze wordt Wagner behandeld, van wiens Ring des Nibehmgen hij een gedeelte heeft gehoord, waarop hij wanhopend de zaal is uitgelopen. Hij spreekt, van de duisterheid en het afge]) //La conscience religieuse . .. est comme Ie lit oücoule Ie fleuve ... l'est conformément a cette conscience que les sentiments exprimés par l'art ont téappréciés." ^^ HMMiniiiiiiitiiiiiiitmiiiiiiiiiiiiiiiMimiiiiiiMiiiiiimm Hoe sprekend ! Zie je 't niet ? De oogen, de neus, de mond ... Hoe vreemd dat ik dat niet eerder gezien heb . .. Hm ... Ja, ze is precies Tacia ! alsof ze vódr me stond !. .. Het meisje zweeg. Hij denkt dat de pop op moeder lijkt. Zij lijkt er heelemaal niet op. Die leelijke oude pop met het gebarsten voorhoofd, in die slordige jurk ... Neen, ze lijkt heel niet op moeder. De pop heeft blozende wangen en dikke roode lippen. Moeder's gezicht was bleek met ingevallen wangen en smalle, blauwachtige lippen. Antosch was hevig ontroerd. Hij schreed de de kamer op en neer al prevelend. Som wijlen bracht hij de rechterhand aan 't voor hoofd en veegde 't zweet af. 't Werd donker, in de kamer schenen alle voorwerpen schaduwen. Hij ging naar zijn dochtertje toe en knielde bij haar neer. Heb je verstaan wat, oom Kleon zei? vroeg hij. Alsof ik Tacia zou hebben vermoord! Hij bazelt, oom Kleon !... Luister eens, dan zal ik je wat vertellen ... Je bent mijn dochter, jij moet het weten ... Oom Kleon en ik waren vrienden ... al twintig jaar... Al twintig jaar ... Hij sloot de oogen en zweeg een oogen blik, als doorleefde hij daarin nog eens die twintig jaar. Dan vervolgde hij : Wij waren kunstenaars, dweepers... Kleon en ik hadden talent... O, die Kleon was een groot talent... Maar die vreeselijke armoede zat ons op de hielen... We schilderden katten en honden en landschappen en verkochten ze op de markt. Men gaf er ons enkele kopeken voor en wij verdronken ze ... Nu ja, we verdron ken ze, omdat we liets met eeu paar kopeken beginnen konden ... Toen trouwde Kleou ... Zij was tien jaar ouder dan hij en had drie kinderen. Zij was een gekkin, een oude gekkin. Zij liet hem uithangborden schilderen;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl