Historisch Archief 1877-1940
No. 1117
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
bestempelden tot eene virtuoze van den
eersten rang. Hare keuze was ditmaal gevallen
op het hier in lang niet gehoorde g-min,
klaTierconcert van Saint-Saëns, op de
Rosamundevariatiën van Schubert en een Polonaise van
Chopin.
Het concert van Saint-Saëns vooral werd met
?nnarolgbare gratie gespeeld. Men kan zich
het Scherzando volstrekt niet lichter, vlinder
achtiger denken dan onder haretoovervingers;
doch ook in het eerste gedeelte viel de onfeil
bare zekerheid op, waarmede zy de moeilijkste
grepen ten uitvoer bracht. Daarby is de aanslag
steeds zóó, dat de meest mogelijke nuances
allen tot hun recht komen. Ongeloofelyk schijnt
het bijna, binnen de perken van een
pianissimo, nog zooveel tinten en kleuren te kunnen
ontwikkelen. Het finale van het concert was
wat bravonr aangaat, een waar proefstuk van
kracht en virtuositeit.
Niet minder goeden indruk maakte de be
gaafde artiste met de beide stukken in het
2e deel gespeeld.
Niet zoozeer door groote innigheid en
stylgevoel munt mevrouw Roger-Miclos uit, dan
wel door gratie, vernuft, schittering en virtuo
siteit; zojlang echter het virtuozendom niet
mit de concertzaal gebannen is, zoolang zullen
verschoningen als mevrouw Roger-Miclos ge
vierd worden als kunstenaressen van
beteekenis, zy het dan ook, dat de toehoorder misschien
niet geheel en al eene bevrediging kry'gt
van zijne verwachtingen in artistiek opzicht.
Het orchest speelde onder leiding des heeren
Mengelberg, met veel distinctie Schumann's
Ouverture, Scherzo en Finale. Toch kon de
uitstekende vertolking niet verbloemen, dat
het eens zoo geliefde en gezochte werk reeds
sporen begint te vertoonen van zijn nabij
zy'nden ondergang. Borodin's Steppenskizze
aus Mittel-Asiën"is een e enigszins monotoon
getint stemmingsbeeld van melancoliek karakter.
In deze omgeving paste het niet te best. Onmo
gelijk is het niet, dat de karakteristieke instru
mentatie het werkje in andere entourage
gunstiger doet uitkomen. Mozart spande ditmaal
ie kroon met zijn van geest tintelende ouverture
Zauberflöte.
Imposant, gelijk vroeger, was ook weder de
indruk van het honderd-twee-en-twintigste
Caeciliaconcert op 17 dezer.
Een dergelijk sterk en voortreffelijk bezet
itrijkquintet is een kostbaar bestanddeel der
Caecifiaconcerten, van t, opnieuw kreeg ik dien
indruk, nergens ook niet in het buitenland
zal men een orkest aantreffen, waarvan het
strijkquintet zich, wat rijkdom en volheid van
klank aangaat, kan meten met dat der Maat
schappij Caecilia. Doch ook de teederste
nuances blijven steeds even fijn, even zicht,
als wanneer slechts de helft der aanwezigen
had gespeeld; alleen veel voller en rijker
getimbreerdl Voegt men daar dan nog het
«overtroffen blazers, ensemble van het concert
gebouw-orkest, dan zal men begrypen dat de
beide uitvoeringen der Maatschappij Caecilia"
behooren tot het allerbeste wat op muzikaal
gebied te genieten valt.
De aanhef der Egmont-Ouverture van Beet
hoven reeds, was verpletterend en verrassend,
zelfs voor dengene die voorbereid was op het
kolossale effect. Dank zy de voortreffelijke op
vatting van den heer Mengelberg werd in
het werk nog een zeer groote climax bereikt.
Wagner's Tristan-voorspel met de slotscène
r derde acte, Isolde's Liebestod" was mede
een wonder van toonkleur en poëzie. Heerlyk
klonken de melodieën-ensembles zonder eenige
gedwongenheid en alsof ieder instrument zijne
partij improviseerde. Liszt's Préludes"
men kan het niet ontkennen viel na Tristan
wel een weinig af. Het schitterende der in
strumentatie bleek, na de ideale Tristan-klanken,
ietwat over te hellen naar het vulgaire, vooral
aan het slot. Toch waren er, al weer door
het reusachtige stry'kquintet, momenten, die
men zóó nog nooit gehoord had.
Het glanspunt der uitvoering waa zeker
Tschaikowsky's symphonie pathétique. Binnen
de paar jaren dat het werk hier bekend is,
heeft het zich eene populariteit verworven, als
geen ander groot symphoniech werk. Men kan
zich echter het werk ook niet warmer en aan
grijpender opgevat denken, dan zooals Mengel
berg het weergeeft. Alle motieven werden, als
het ware onder zyne leiding gedeclameerd.
Zelfs de gevaarlijke, misschien iets te weeke
D-dur melodie uit het eerste deel, wordt onder
z\jne directie, vooral by de voortzetting der
cantilene gemotiveerd. Doch ook het tweede
deel met zijn 5/4 maat en gracieus dansrhytme
zoowel als het vurige derde deel, met zijne
gemarkeerde accenten en overmoedige instru
mentatie, wordt door Mengelberg's opvatting
tot eene kunstuiting van den eersten rang
verheven.
En wat dan nog te zeggen van het Finale,
misschien wel het gedeelte, waardoor de sym
phonie het meest den naam van pathétique"
vermag te dragen?
Het publiek was na het langzame wegsterven
«Ier laatste tonen onder een grooten indruk
iiiiuiiiiminiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiti
1111111111111 iitHiiiifiifiiiinimimiiimmiiiitiiiiM
3D E F O F.
OU het Russisch
VAN
J. POTAPENKO.
(Een schetsje).
Tatiana Qregorsefna werd zoo armoedig moge
lijk begraven. Het graf was eenvoudig, de kist
waarin ze gelegd werd van het goedkoopste hout.
Men zette ze op een kar, waarnevens vier man
nen zwijgend en onverschillig voortschreden.
Allee» hij, Antosch, Tatiana's echtgenoot, ging
met gebogen hoofd voorwaarts, met zulk een
verslagen, diep weemoedige uitdrukking op 't
gelaat, dat het scheen alsof hij alles in de wereld
verloren had. De menschen zeiden: //hij speelt
komedie! Hij is komediant vau zijn ambacht!"
Hij was gekleed in een kort, donkergrijs, be
vlekt en rettig jasje, een te korte broek met
versleten pijpen en rossige, doorgezakte laarzen
met gaten iu de voorstukken. De groote, een
weinig gebogen man met het bleeke vervallen
gelaat, de lange ongekamde haren wanordelijk
langs het hoofd, maakte wel een
beklagenswaardigen indruk.
Achter hem liep, aan de hand eener dikke
vrouw met een verfrommelden ouderwetschen
hoed op 't hoofd, een meiske van ongeveer acht
jaar, de verschoten sarafaan om het, kleine lichaam.
Hare oogen waren rood van 't schreien, evenals
die der dikke vrouw. Geen der voorbijgangers
schonk dien eenvondigen lijkstoet een blik; rijtui
gekomen. Daardoor alleen was het herhalen
dezer gymphonie, zoo kort na eene vorige uit
voering, reeds gemotiveerd.
De zaal was op alle rangen dicht bezet. Met
zulk een orchest moet ook ieder
Caeciliaconcert wederom de beteekenis krijgen van
een evenement!" Maar wat zou het voor
treffelijk orchest zyn, zonder den kunstenaar,
die in gloeiende geestdrift voor de aan zijn
zorg toevertrouwde kunstwerken, zyn wil en
opvatting aan ieder zyner executanten weet
mede te deelen?
Eere daarom den Heer Mengelberg, voor
het schitterend welslagen van Caecilia's honderd
twee en twintigste concert!
ANT. AVEBKAMP.
iiimiiimiiiiniiiiiiiiiiiiiilitlliiiiiiii
IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUM
iiiiHiiiiiminiiiiiiimiiiimiimiiiiiiiiiiiiu!
gen rolden voorbij, voetgangers gingen haastig
voort, en mocht ook een hunner voor een
oogenblik het hoofd ontblooten, hij deed 't machinaal,
zonder opzien, 't Was een mistige, sombere
herfstdag, die zoo geheel in overeenstemming scheen
met die droeve plechtigheid.
Een week was voorbij gegaan.
Antosch zat in. zijn woning in de
Wosnecenckastraat, op de zesde verdieping van een dier
huizen, waarin de menschen hokken als dieren,
zich nestelend in de kleine kamertjes, met de
morsige vensterruitjes en de vochtige,
kwalijkriekende muren.
Het eenige venster in het kamertje keek uit
op een binnenplaats en dit was nog een groot
geluk, omdat die binnenplaats hen min of meer
voor de hevige kou behoedde en de huishuur
minder deed zijn. Hij zat op de vensterbank;
het meisje had den eenigen stoel in bezit geno
men en haar pop daarop neergezet, waartegen
ze steeds praatte.
Het weer was zoeler dan toen zij ter begra
fenis gingen. Tante was er 's morgens geweest
en had een stukje gebraden lever en bi-ood
meegebracht.
Hij had daar zóó al uren lang gezeten, steeds
gadeslaand baar spel met de pop, alsof 't hem
amuseerde. De gansene week had hij niet ge
dronken, al die dagen ook gezwegen. Eerst had
het meisje 't heel vreemd gevonden, nu was ze
er aan gewend, vond ze het zelfs prettig. Toen
haar moeder nog leefde, was er altijd ruzie ge
weest. Haar vader kwam dronken thuis, schold
en sloeg en wanneer hij uit was, schreide moeder
en zei: »hij maakt me dood! hij maakt me
dood!"; dit had het kinderhart meermalen met
angst vervuld.
Nu heerschte er stilte in de kamer, en 't was
koud. Waarom dronk vader plotseling niet meer,
nadat moeder gestorven was ? Ze kon het maar
filliam Morris en de KeliscoüPress.
In het Zeitschrift für Bücherfreunde, onder
hoofdredactie van Fedor von Zobeltitz, komen
eenige belangwekkende bijzonderheden voor
over de door William Morris op deKelmscott
Press gedrukte werken.
Naar aanleiding van eene in het Britsen
Museum gehouden expositie van de voornaamste
drukwerken van den grooten strijder voor het
schoone in boekkunst, waar onder anderen,
uitgaven als »Chaucer", »Psalmi-Penitentiales",
»Sir Percyville", »Sir Degravaunt", en de meer
onder algemeen bereik komende, als de ge
dichten en sonnetten van Shakespeare,
Tennyson's »Maud", de gedichten van Keats,
Shelley en Rossetti, te zien waren, wordt ons
verder medegedeeld, dat van de 53 werken,
die Morris op zijn persen drukte, nog slechts
een twee of drietal een weinig onder den
oorspronkelijken prijs verkrijgbaar zijn.
De overigen zijn of heel moeilijk te krijgen
of tegen een zeer verhoogden prijs ; zoo werd
op een auctie »Chaucer" met 40 pCt. boven
den uitgaaf-prijs betaald.
De oplaag van zijn uitgaven was niet groot;
gewoonlijk ging deze zelfs niet boven de 300
exemplaren; trouwens als men weet dat de
«Chaucer" bij uitgave met 240 gulden per
exemplaar betaald werd, dan is 't wel
begry, pelijk dat een g-root aantal exemplaren niet
j geplaatst zou kunnen worden.
j In 1888, '89 en '90 verschenen 3 werken
van hem in het gewone type, die, strikt ge
nomen, toch niet geheel en al tot Morris'
eigen arbeid behooren, daar zij op de
Chiswick-Press gedrukt werden.
Het papier dat hij bezigde was natuurlijk
voor den gewetensvollen kunstenaar een ding
van het grootste belang, en na uitgebreide
proefnemingen liet hij zich door Batchelor een
papiersoort uit Bologna van 1473 namaken;
terwijl hy als grondstof steeds zuiver linnen
verlangde. Dit eenigszins transparante, in drie
maten vervaardigde papier werd door hem j
onderscheiden in »Apple", »Peach" en
»Primrose" papier.
De »Historia Florentina" van Aretino in
1476 door Ie Rouge, en »Plinius" door Jenson i
in 1476 te Venetiëgedrukt, inspireerden hem
voor zijne onder de «Golden type" bekende
letter. Zijne gothische lettertypen »the Troy"
en »the Chaucer" ontleende hy aan verschil
lende drukken van Peter Schöffer (Mainz),
Mentelin in Straatsburg en enkele andere oude
drukken.
Als men de Impressum van den Bijbel, door
Fust en Schöffer in 1462 gedrukt, eens wil
vergelijken met bijvoorbeeld »the story of the
Glittering Plain" van Morris en Walter Crane,
dan zullen dadelijk belangrijke pnnten van over
eenkomst in het oog vallen en ons doen zien
dat het type op een zelfde basis werd opge
bouwd. De letters van Morris zijn zuiverder
afgerond en ze vieren door hunne »achievement"
den triomf van een volmaakte techniek, maar
toch voelt men in Fust en Schöffer's werk
altijd iets meer van de kunstenaarsziel terug,
ten minste zoo komt het ons voor en men is
buitendien geneigd bij aandachtig beschouwen
van die oude vormen, ontwerper en uitvoerder
in n persoon te zoeken. Dit was bij Morris
niet het geval: hy zelf ontwierp zijn type en
soms maakte hy ook nog wel gebruik van de
talenten van Ricketts en Shannon, terwijl Prince
de letterstempels maakte en de houtsneden
van initialen en ornament door Hooper werden
vervaardigd.
Na den dood van Morris zijn nog twee
werken op de Kelmscott-Press gedrukt ge
worden. Het laatste, dat in het begin van dit
jaar verscheen, bevat eenige opmerkingen van
hem over de beginselen die hy volgde als
boekdrukker, terwijl in hetzelfde werk, van
de hand van J. C. Cockerell, een beschrijving
voorkomt van de Eelmscott»Drukkerijen, een
lijst met aanteekeningen van alle daarop ge
drukte boeken. Met dit boek is de drukkerij
gesloten geworden, terwjjl de typen en
boekornamenten voor een bepaald aantal jaren in
het Britsen-Museum zijn gedeponeerd ge
worden.
Reeds in 1866 schijnt Morris het voornemen
gehad te hebben tot oprichting eener druk
kerij. Er waren toen reeds 45 houtblokken,
waarvan er 35 door hem zelf naar teekeningen
van Burne-Jones werden gesneden, gereed;
toen het werk op allerhande onvoorziene
moeielykheden stuitte en voorloopig werd uitgesteld.
Maar toen hy' later datgene, wat hy te be
reiken zocht, werkelijk naderde, moet het wel
voor alle oprechte vrienden van »het boek"
een verheuging zyn geweest met de resultaten
van zijn zuiveren wil kennis te maken.
J. G. V.
Wat een RemMt" vroeger optooit,
(Ingezonden.)
Oudewater, 12 Nov. '98.
WelEd. Heeren!
Daar er sedert de opening der
RembrandtTentoonstelling zooveel in tijdschriften, dag
en weekbladen is ten beste gegeven en vinnige
strijd gevoerd, is het wellicht wetenswaardig,
ja curieus, om te zien hoe in de vorige droge
en saaie achttiende kunsteeuw, met de werken
van den grooten Rembrandt, dat schitterend
hoofd der Hollandsche Schilderschool, ig om
gesprongen.
Zoo heb ik moeite genomen om die
verkoopingen eens na te gaan, welke prijzen voor zyne
werken geannonceerd staan in de drie dikke
deelen van Hoet en Terwesten, catalogus of
naamlyst van schilderijen met derzelve prijzen,
1752?1770, welke ik in my'n collectie over
de geschiedenis der schilder- en
graveerkunst bezit, heb die afgeschreven met da
tum verkooping, nommer van den catalogus,
titel der schilderij en prijs, welke zy heeft
opgebracht, dan moet men zich in gemoede
afvragen, met welke oogen deze on
waardeerlyke kunst is aanschouwd, daar de meeste een
goede 150 jaar terug, wellicht in haar schoonste
frischheid aanschouwd zullen zijn geworden,
daar nu in dien tyd tot heden de tand des tijds
zich aan velen van die werken merkbaar heeft
laten gevoelen. Zoo heb ik een getal zijner
werken afgeschreven tot 178 stuks en de prijzen
opgeteld, welke by slotsom opgebracht hebben
«Twintig duizend negen honderd twee en twintig
Gulden en 14 stuivers, zegge ?20,922 14 stui
vers", en daar is bij op 4 September 1747 te
's Gravenhage verkocht en staat op No.110 in
den catalogus, als het ten minste dezelfde voor
stelling is : Een extra groot stuk door Rem
brandt verbeeld een historie van Saul uit de
schriftuur, hoog 6 voet 3 duim, breed 7 voet.
En dit schoone werk werd toen verkocht voor
»Vier en vijftig Gulden, zegge ?54.?" en nu
heeft de heer Dr. A. Bredius er volgens de
dagbladen Honderd duizend Gulden voor be
taald.
Met de meeste hoogachting teeken ik my,
UWelEd. d. dr.,
E. C. RAHMS.
iHiiiiiniiiiiiiin iiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii iniiiiiiiiiiiii
Stille Dalen, door HELENE
LAPJJDOTHSWAETH. Amsterdam, P. N. van j
Kampen & Zoon. i
Naast madame DesbordeValmore in Frankrijk, .
Annette von Droste in Duitschland durven wij
Helene Lapidoth-Swarth noemen. Deze drie
dichteressen hebben daarom zoo een hooge
waarde in hunne landen, omdat zij eerlijk en j
zuiver hunne sentimenten en zoo klank- en
melodieryk hebben opgebiecht.
Toen bovengenoemd boekje op mijn tafel
werd gelegd, heb ik het niet genomen en in
een hoek gesmeten, maar genomen en gelezen
omdat ik wist, dat, wanneer deze zangeres
zingt, zij zingt zooals een vogel, die zingen
moet; omdat zij ieis te zeggen heeft, omdat
het haar dringt veel van zich zelve te geven.
Uit de diepten harer zieledalen laat zij' de
bronnen springen van hare borrelende senti
menten en het is geen ijdel woordvertoon als
zy bundel na bundel in het licht zendt. i
Niet dat deze verzameling van verzen j
schoener is dan vorige, neen, maar zy staat
nagenoeg gelijk met wat zij vroeger heeft
geschreven.
Kent ge b.v. een fijneren versregel dan dezen :
Door 't broze blauw, rouwklagend, zwermen kraaien.
maar wat jammer, daar volgt onmiddellijk op:
Kn toch, geen boom die n blad overhoudt.
De val ligt hier niet zoozeer in de gedachte
als wel in een verkeerden overgang tot een
stuitenden klank.
MMIIIIIIIItlllilHllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllHlllllilMllllllinillll
niet begrijpen. Tante kwam iederen dag en
bracht dan wat eten mee. Met hem sprak ze
niet. Ze keek hem nijdig aan, ofschoon ze toch
goedig van aard was. Zoolang zij bleef, ging hij
met den rug naar haar toe staan en staarde het
venster uit, tot ze vertrokken was.
Tante oefende een vreemdsoortig bedrijf uit.
Ze zat op de markt met oud ijzer en aardewerk,
ook verhuurde ze hooge hoeden en oude zijden
japonnen voor bruiloften of begrafenissen. Met
dat al kon ze den kost verdienen voor zich en
haar man, die, ook «-kunstenaar" van beroep,
zelden of nooit werk had en gansch en al voor
zijn pleizier leefde, d. w. z. rookte en dronk.
Tegen den avond trad een man van middel
bare lengte bij Aütosch de kamer binnen. Zijn
gezicht was paarsch-rood van kleur, zijn kleeding
allerdwaast van kleur en snit.
Zoo, zit je daar ? . .. klonk het op
sarcastischen toon. Waarom ga je niet werken ...
Je moet het kind toch te eten geven ! ver
volgde hij.
Ga weg, Kleon! mompelde Antosch, met
opgetrokken wenkbrauwen.
? Waarom zou ik weggaan ! Ik zeg de
waarheid !
Je hebt hier niets te zeggen ! . .. Ga
heen om Gods wil! ...
Je moogt wel goed voor 't kind zorgen ...
Je hebt je vrouw vermoord, pas nu cp liet kind.. .
Plotseling- liet het kind haar pop in den steek
en kroop angstig in een hoek. Antosch trilde
over 'tgansehe lichaam, zijn oogen schoten vuur.
Ze geloofde dat haar vader zich dadelijk op
oom Kleon zou werpen en hem vermoorden...
Ga heen, zeg ik je, ga... heen. . . Kleon !
Vervloekte kerel ! Ga heen. .. Ga. . . heen ! ...
Oom Kleon was niettegenstaande zijn stevige
gestalte, een held in de verte. Het meisje wist
dit. Tusschen hen was zoo meermalen twist
Doch neem het begin van ditzelfde sonnet
getiteld »0ctoberlanen" en ge zult versteld
staan over de zware orgeltonen van dezen
mannenzang:
Octoberlaneu zijn als droomwaranden,
"Waar donzig licnt als zon door water vlot,
Omtoovrend zomerboschje in sprookjesgrot,
Vol goud en zilver en smaragden wanden.
Zoo gaat deze dichteres met haar koninklijke
visioenen door het leven van den alledaagschen
dag. Na het zich stormachtig verdringen van
de droomen harer jeugd, na hare weenende
zuchten en het wolkenjagen van hare prille
meisjesweemoed is het voor haar geworden de
sprank-heldere dag met den wijden horizont
waartegen hare scherp ziende oogen staren
met door haren wil getemperde verrukking.
En al moge ons hollandsch idioom gekneed
zyn uit te weeke klei en missen den harden
marmerglans van het fransch, wij mogen bly'
zyn eene dichteres in ons midden te hebben,
die uit die klei kan beelden wat er van te
vormen is en die weenende geluiden van wee
moed en innigheid te laten hooren, waarin
onze taal om zoo te zeggen eene specialiteit
is. Haar lief en hoop van den morgen, hare
teleurstellingen van den avond, hare wande
lingen en hare gesprekken met menschen, zy
zingt ze uit, zooals ze zelf zegt, gelyk een
vogel hoog boven 't leven uit, maar een ver
doolde vogel ver van bosch en bron. Zy gaat
om te gaan dichten geen folianten napluizen
om stof te vinden voor een kranige conceptie.
Ook zoekt zy geen buitengewoon rhytme van
sensaties, want het gewone staat hier gelyk
met het buitengewone, welke grond zou er
namely'k kunnen zyn, dat het ongewone rhytme
beter zou zijn dan het andere? Bestaat het
eene- toch naast het andere met gelyke kracht
en gelyk recht. Het komt immers slechts aan
op den ry'kdom der ziele-intensiteit, op het
harmonieuse opschieten en vloeien der
zielely'nen. Neen, mevrouw Swarth zoekt het niet
ver maar zeer nabij en wanneer ik dat zeg, doe
ik het tegendeel van kwaad spreken.
Zeer zeker, de transcendentale visie trekt
aan, omdat het gewone op den duur vermoeit;
maar zou de groote kuist niet zijn, het ge
wone, alhoewel integraal, in zulk een onge
woon cadre van situatie te plaatsen dat de
verrassing haar toppunt bereikt?
Ik kan niet nalaten als een sterretje van
eenvoud het volgende sonnet in zijn geheel te
citeeren:
WINTERGRACHT.
Wit-zwarte grachtcnboomen, kool en krijt
In doezelbad van melkigblanken mist
Geglim vau keien glanzig rijpvernist.
Inktzwart vierkant in dofgrauw ijs, eeu bijt.
Op draad van telefoon een vogelrist :
Aan 't even rnsten; en door te week gespïeid,^
Ncvelengaas het huizenrood herleid
Tot wazig blocmrood, als door scbilderlist.
f- Grijsgroen, het gras .der tuintjes poppigklein
f|Van liais afbellend naar ilen waterkant, .'rij
Geelbruin, hun struiken, dor in doodenschijn.
Zon, maak nu goudwaas van den nevel l brand
De wintergracht met purpren vlammenpijn,
En sehenk uw schoonheid aan mijn prozaland.
Alweer is het jammer op het eind de ont
nuchtering van het »prozaland" te vinden. De
blik die hier zoo vreedzaam rustte wordt
plotseling gedwongen zich over een geheel
land te spreiden.
Hoe hoog in gevoelens eene vrouw ook
moge staan, zij zal toch den man nooit
nabijkomen in het volhouden der sentimenten. Op
den bodem der mannelijke ziel ligt altyd meer
edelmoed dan op dien der viouw. Ik spreek
natuurlijk in het algemeen. (Zijn het niet de
Spaansche vrouwen die hoofdzakelijk de stieren
gevechten in stand houden?)
Maar wie wil wet-n wat eene vrouw als
mevrouw Swarth vermag te geven, tot welk
diep innige zielsbeweging een mensen vermag
te dalen, die leze het sonnet »Uit hooge
droomcel" no. 2, misschien wel het beste uit den
heelen buncL-1.
F. EREN s.
Tolstoi's
De beroemde geleerde Rus, graaf Leo Tolstoï,
heeft in deu loop van verleden jaar, in het
tijdschrift, te Moscou uitgegeven over
wijsgeerlge en zielkundige vraagstukken, eene verhande
ling geschreven over de vraag, welke reeds
honderdmaal, maar dan ook verschillend, beant
woord is: Wat is kunst?" Dit werk werd
vertaald en met eene inleiding versierd door
Theodoor de Wyzéwa (Parijs, Perrin et Cie.)
voorzeker niet de eerste beste.
Qu' est-ce que l'art is de titel van het boek,
dat nu de rondte doet door de Europeesche i
pers. Natuurlijk geeft Frankrijk het voorbeeld
der bespreking in de Correspondent, door j
Halpérine, Kamiuski, in Revue internationale de
musique, door Edouard Com'ie, in Le guide
mu
iniiuMWtmimmmiimiiiiMiimiiiiiiiiiiiiiiiimHiiiiiiiiQiiiiiiiHiniHiiB
geweest en oom Kleon had 't altijd afgelegd.
Ook nu week hij terug naar de deur om het
hazepad te kiezen.
Schreeuw maar niet zoo, Antosch, schreeuw
maar niet zoo... het kind wordt er bang van ...
Ga heen ! herbaalde Antosch, maar nu
kalmer, 't Was of hij zich plotseling van iets j
bewust werd.
Oom Kleon wierp hem nog eens : Ga liever >
werkeu !" naar het hoofd en verdween. i
Een oogeublik nog toefden zijn blikken op de
deur, waardoor zijn zwager verdwenen was, dan !
trad hij naar den hoek, waar het meisje angstig i
ineengedoken za*-. Zacht nam hij haar bij de i
hand. i
Lieska, ben je bang voor me ? vroeg hij !
met zachte stem.
Het kind gaf geen antwoord. Hij hief haar
op, ging op den stoel zitten en zette haar op
zijn knie.
Je bent immers rooit bang voor me ge
weest, Lietka ? vroeg hij, haar over de zachte '
haren streelend; ik heb immers nooit een f
hand naar je uitgestrekt, niet waar ? ... Hem :
zou ik kunnen vermoorden ... hij is een afschu- j
welijke man, maar jou zal ik nooit slaan, hoor... j
Ga maar weer gerust, spelen ... met je lieve i
pop. . . Weet je wel, waar je moeder nu is?... ?
In 't, graf! antwoordde het meisje. l
??In 't graf! herhaalde hij en scheen toen i
een tijdlang na te denken. Eindelijk bukte hij
zich, raapte de pop van den grond en gaf het ;
zijn dochtertje. Zijn oogen bleven er plotseling l
verheugd op staren, toen stamelde hij. j
O God ! hoe sprekend gelijkt ze ! Zie j
jij het ook, Lieska ? i
Het kind keek hem weifelend aan, het ge
zichtje klaarde op. Waarom was hij nu plotse
ling zoo verheugd ? En beiden keken een tijdlang
onafgebroken naar de pop.
tilca door Maurice Kufferath, in de Belgische
Eevue Neo-seolastigue, door A. Thiéry, enz.
Tolstoï's werk wordt niet, zooals men ziet,
met hoogmoed voorbijgegaan, al heeft men nog
zooveel aan zijn stelsel en zijne defmitiën te
verwijten. De schrijver zelf stelt zich, ondanks
de nieuwheid van vele zijner beschouwingen,
niet zegevierend als een' onfeilbaar wetgever
voor. Integendeel. Ten minste aan het slot zijner
verhandeling, bl. 254, drukt hij eenvoudig de
hoop uit, dat hij zich niet bedrogen heeft,
wanneer hij de gedachte uit, dat de kunstenaars
van onzen tijd in den regel eenen valschen weg
hebben ingeslagen. Hij roept geen Archimedisch
«?GevondenI gevonden!" uit, maar kritizeert de
conventie, de gemaaktheid, het afzijn van over-:
tuiging, van persoonlijk gevoel, den geest van
nabootsing der Heidenen, waarin de kunst en
de kunstenaars verstikt zijn, en berispt de kunst
beschermers en het toejuichend publiek, welke
die valsche richting in de hand werken.
Tolstoïverwerpt vooral met minachting het
onbeduidend, maar in veler oogen diepzinnige
woord: L'art pour l'art"; hij zegt: Dat de
kunst eenvoudig zou bestaan om zekere schoon
heden te belichamen, schoonheid te genieten te
geven, ware eene vernedering van het kunst
begrip! Schoonheid? Wat is schoonheid? Eene
uiterlijke voldoening der zinnen. De roeping
der kunst is eene veel ernstigere, eene hoogere.
Deze is: een middel te zijn om het gevoel van
den eenen mensch in den anderen mensch te
doen overgaan; «.un moyen de transmission des
sentiment» parmi des hommes."
Wanneer de vrucht van den arbeid het daarin
uitgesproken gevoel onmiddellijk in het hart
en den geest des toeschouwers of toehoorders
doet weerklinken, dan is dat werk een
kunstwerk."
Het spreekt van zelf dat de heer de Wyzéwa,
welken wij allen in kunstzaken kennen als een
waren genotmensch, een Epikurist, lijnrecht
staat tegenover zulke theorie, en dat hij zijne
inleiding alleen geschreven heeft om Tolstoï's
stelsel te bestrijden.
Maar verder. Wanneer het persoonlijk gevoel
des kunstenaars dan aldus in het hart zijner
medemenschen heeft weerklonken, zoo gevoelen
kunstenaar en publiek zich onwillekeurig tot
vereeniging aangetrokken, tot het verlangen zich
als 't ware in elkander op te lossen in de
verhevenste liefde, schrijft de auteur.
Zoo ontstaat dan eene algemeene verbroedering
door de kunst; zoo wordt de kunst een sociaal
vraagstuk.
Tolstoïnoemt die verbroederingskunst ,chris
telijke kunst", daarentegen zulke kunst, welke
die algemeene verbroedering niet tot grondslag
heeft, noemt hij ,onchristelijke kunst." Hierbij
verstaat hij dan door het woord God eigenlijk
den geheele menschheid, op de wijze van Auguste
Comte en diens denkgenooteru Hij zegt duidelijk
dat ,1'uuion des hommes avee Dieu et entre
eux" niets anders beteekent dan ,,1'union. ..
de tous les hommes sans exception" (bl. 207);
en dat F art chrétien tot taak heeft »de réaliser
l'union fraternelle des hommes." Deze union
noemt de schrijver de conscience reliffieuse van
onzen tijd, waarnaar de kunst zich moet
richten, gelijk zij ten allen tijde zich naar den
godsdienst" eens volks heeft gericht, l) Tot deze
rcbnstelijke kunst" voor allen rekent de schrijver
b. v. Les pauvres gens, Les Miserables van Victor
Hugo, de romans van Dickens, enz. (bl. 208).
Zoo moet nu een echt kunstwerk door allen
worden begrepen.
Daar nu op muzikaal gebied eene ernstige
voorbereiding noodig is om Beethoven, Liszt,
Berlioz, Brahms, Wagner te verstaan, te ge
voelen, te geniete*, zoo hebben, volgens den
schrijver, deze genieën geene rechte kunst
werken geleverd. Voorwaar, een zinnelooze
sluitrede!
Beter kan men met Tolstoïinstemmen wan
neer hij tot bevestiging van zijn stelsel voor
beelden van de gemaaktheid der jongste Fransche
l dichters aanhaalt, die aanspraak maken op
klaarI heid van de eene zijde, doch, van den anderen
kant, ook de vaagheid, het nevelachtige der
dichtkunst als kenmerk harer schoonheid willen
betracht zien, en in beide gevallen, zelfs bij
ernstige studie, nog onverklaarbaar en dus
ongenietbaar blijven. Men zie b.v. in den Gids
van October, bl. 140, vlgg.
Blijkbaar is graaf Tolstoïgeen musicus en
heeft hij de muzikale geestverheffiag van Beet
hoven noch van Wagner ooit bestudeerd.
Om muzikale tooneelvoorstellingen belache
lijk te maken, laat hij ons tegenwoordig zijn
bij de studie van een ballet met, optochten, en
toont daarvan het weinig kunstrijke aan. Nu
Doch op eenzijdige wijze wordt Wagner
behandeld, van wiens Ring des Nibehmgen hij
een gedeelte heeft gehoord, waarop hij wanhopend
de zaal is uitgelopen.
Hij spreekt, van de duisterheid en het
afge]) //La conscience religieuse . .. est comme Ie
lit oücoule Ie fleuve ... l'est conformément a
cette conscience que les sentiments exprimés
par l'art ont téappréciés."
^^ HMMiniiiiiiitiiiiiiitmiiiiiiiiiiiiiiiMimiiiiiiMiiiiiimm
Hoe sprekend ! Zie je 't niet ? De oogen,
de neus, de mond ... Hoe vreemd dat ik dat
niet eerder gezien heb . .. Hm ... Ja, ze is
precies Tacia ! alsof ze vódr me stond !. ..
Het meisje zweeg. Hij denkt dat de pop op
moeder lijkt. Zij lijkt er heelemaal niet op. Die
leelijke oude pop met het gebarsten voorhoofd,
in die slordige jurk ... Neen, ze lijkt heel niet
op moeder. De pop heeft blozende wangen en
dikke roode lippen. Moeder's gezicht was bleek
met ingevallen wangen en smalle, blauwachtige
lippen.
Antosch was hevig ontroerd. Hij schreed de
de kamer op en neer al prevelend. Som
wijlen bracht hij de rechterhand aan 't voor
hoofd en veegde 't zweet af. 't Werd donker,
in de kamer schenen alle voorwerpen schaduwen.
Hij ging naar zijn dochtertje toe en knielde
bij haar neer.
Heb je verstaan wat, oom Kleon zei?
vroeg hij. Alsof ik Tacia zou hebben vermoord!
Hij bazelt, oom Kleon !... Luister eens, dan
zal ik je wat vertellen ... Je bent mijn dochter,
jij moet het weten ... Oom Kleon en ik waren
vrienden ... al twintig jaar... Al twintig jaar ...
Hij sloot de oogen en zweeg een oogen blik,
als doorleefde hij daarin nog eens die twintig
jaar. Dan vervolgde hij :
Wij waren kunstenaars, dweepers... Kleon
en ik hadden talent... O, die Kleon was een
groot talent... Maar die vreeselijke armoede
zat ons op de hielen... We schilderden katten
en honden en landschappen en verkochten ze
op de markt. Men gaf er ons enkele kopeken
voor en wij verdronken ze ... Nu ja, we verdron
ken ze, omdat we liets met eeu paar kopeken
beginnen konden ... Toen trouwde Kleou ...
Zij was tien jaar ouder dan hij en had drie
kinderen. Zij was een gekkin, een oude
gekkin. Zij liet hem uithangborden schilderen;