Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1118
bun tijd te besteden aan het lidmaatschap
van Kamers, zooals] die thans bestaan; dat
zij, ervarende hoe al hun werkzaamheid voor
die adviseerende colleges verloren arbeid
is> zich teleurgesteld terug trekken; maar
zonden de zakenmannen te Rotterdam en
geheel Nederland door, den lust en de
gelegenheid missen om deel uit te maken
van corporaties, die krachtig kunnen op
treden ter bevordering van belangen, welke
ook de hunne »jn, de hunne in de eerste
plaats ? De onderstelling, alleen reeds ge
logenstraft als zij wordt door hetgeen over
de grenzen en ook wel binnen de grenzen
valt waar te nemen, moet beneden de
waardigheid geacht worden van een Kamer
van Koophandel als die te Rotterdam.
Neen, zoo iets kan die Kamer zelve niet
gelooven. Geloofde zij het inderdaad, zij
«ou zich al de verdere tegenwerpingen
tegen het concept, als geheel overbodig,
hebben bespaard.
Nu, spaart zij ons niets, zelfs niet de
verzekering, dat de Kamers, zooals zij
thans zijn, veel nut stichten, wanneer haar
adviezen maar goed zijn geargumenteerd!
Het is waar, de Rott. Kamer ie niet
geheel tevreden:
Zeker valt er wel te verbeteren. De invoering
der nieuwe wettelijke bepalingen op lig- en losdagen
van binnenschepen, zonder het oordeel van belang
stellenden in te winnen omtrent het tijdstip, gaf tot
betreurenswaardige gevolgen aanleiding. Uit niets
blijkt dat de reeds dikwerf herhaalde vraag omtrent
wijziging van het 2e boek van het Wetb. van Kooph.
in bewerking of zelfs in voorbereiding is. Eerst uit
bet Oranjeboek, door Buitenlaudsche Zaken uitgege
ven, bemerkte men dat van een internationale confe
rentie tot het brengen van eenheid in de bepalingen
omtrent de connossementen was afgezien.
Maar dergelijke gevallen zullen zich altijd Mijven
voordoen, ook bij districtskamers, die toch ook slechts
f&trise^rende lichamen zullen zijn.
Toch opmerkelijk, dat juist de Rott.
kamer desondanks tevreden is, en nog op
merkelijker, dat zij met het oog op de
gevolgen van goed geargumenteerde ad
viezen, b. v. van het consulaat-wezen zwijgt!
Hebben niet in 1887, de commissie van
consulaire examens, Tak van Poortvliet,
J. W. May, E. N. Rahusen, H. F. R.
Hubrecht, W. M. Pietera en J. Paulus
een volledige reorganisatie van den
consulairen dienst voorgesteld, »goed ge
argumenteerd" en in hoofdzaak gesteund
door al de Kamers van koophandel in
het geheele land, ook door die van de
Maasstad zelve ? En nu is er zeker
voor Handel en Nijverheid moeielijk iets
te bedenken van meer gewicht dan een
voortreffelijke vertegenwoordiging en be
scherming van handel en
nijverheidsbelangen in het buitenland! Toch schrijven
wij 1898 en de zoo krachtig voorgestane,
zoo goed geargumenteerde reorganisatie
laat nog op zich wachten! Waar de
Kamers van Koophandel en Fabrieken
in elf jaar tijds om den tijd daarvóór
maar niet mede te rekenen zelfs onder
den bijstand van allerlei handelslichamen
en gezaghebbende personen, nog niet eens
een behoorlijk consulaat-wezen hebben
weten te verkrijgen, zouden we maar lie
ver over het «vele nut" verder niet spreken!
De zaak is, dat de Kamers, voor zuiver
locale belangen zich inspannende, wel eens
iets wisten te verwerven, en misschien
mag men zeggen, dat de Rotterdamsche
Kamer in dit opzicht niet onfortuinlijk is
geweest; maar wat de algemeene be
langen betreft, dan zijn de vruchten van
goede argumenten zoo pover mogelijk!
Men leze maar eens het artikel Handels
belangen, in ons Nr van 13 Nov. door P.
N. Muller; dezelfde, die in de Gids van
Febr. 1888 het reorganisatie-plan van den
consulairen dienst zoo warm en welsprekend
aanbeval.
Districtskamers zijn voor de Rotterd.
kamer geheel en al verwerpelijk. Zij zullen
aanleiding geven tot talrijke quaesties van
competentie met de locale.
Natuurlijk, dit kan meer of minder dik
wijls, beter gezegd: »weieens" voorvallen;
»maar dit daargelaten" vervolgt de R. K.
Terecht, als argument tegen de oprichting
van districtskamers met nauwkeurig om
schreven bevoegdheid en werkkring kan
men dit gerust »daar laten!" Voorts," zoo
vervolgt het rapport, »is er ook geen grond,
om te verwachten, dat de adviezen der
distriets-kamers meer deskundig en be
trouwbaar zullen zijn. Dit nu is min
der duidelijk. Tot dusver heeft men
alleen locale kamers en dus slechts eeu
deel van Handel en Nijverheid uit een
district vertegenwoordigd; dikwijls blijft
een zeer belangrijk deel geheel buiten de
vertegenwoordiging. Zoo zou men denken,
dat alleen reeds om de volledigheid der
vertegenwoordiging de adviezen van
districts-kamers niet zoo eenzijdig, meer des
kundig en betrouwbaar moeten zijn. Maar
daar komt nog bij, dat over het algemeen
in de diytricts-k&mers, bij de verspreiding
van de fabrieken over 't geheele land, de
«jf'yer&eirfs-belangen beter tot hun recht
zullen komen dan nu ; zoodat de districts
kamers niet alleen een aanvulling van,
maar een tegenwicht tegen de locale ka
mers zullen vormen. Doch, al ware dit
niet zoo, het geheele land, en niet alleen
enkele steden, hebben recht op een handel
en nijverheidsvertegenwoordiging; de bil
lijkheid eischt dit. En het geJtcele land
kan men onmogelijk vertegenwoordigen
zonder dislricts-ïiamers. Goed, zegt het
Rotterdamsche rapport, maar de groote
industrieën, vinden elkaar wel als zij el
kander noodig hebben! Van de
nietgroote en kleinere industrieën, in ons land
zoo talrijk, is bij deze Rotterdamsche heereii
in het geheel geen sprake. Die indus
trieën wat gaan zij den Rotterdamschen
heeren aan ? Zeker, het is een standpunt,
maar.... een, waarbij men minder let op
het algemeen belang dan op het plaatselijk
en cóterie-belang; men kan zich daarop
handhaven, mits men durft verklaren:
Kamers van Koophandel en Fabrieken
behooren te zijn organen ter bevordering
van hetgeen de leden en hun vrienden
het meest direct voordeel aanbrengt. Ge
heel in overeenstemming met dit standpunt
is dan ook een ander bezwaar, dat het
Rott. rapport doet gelden: «bovendien zal
men bij de districts-kamers de dagelijksche
aanraking der leden onderling missen,
zoodat men. niet een behoorlijke voorbe
reiding, zooals thans in de vergaderingen
der verschillende commissiën zal heeft.1' En
't is waar, die district-kamers zullen niet
zoo heel gemakkelijk clubjes kunnen wor
den. Of dit nu juist een nadeel zou zijn ?
Wanneer de Roft. Kamer dit alles heeft
in 't midden gebracht, en zelfs de stichting
van een centraal-bureau afgekeurd, m. a. w.
een handelsbibliotheek, waar de Kamers
alles zullen kunnen vinden wat hun ter
voorlichting dienstig is, alsmede een perso
neel tot inlichten bereid en voor de theo
retische werkzaamheid bekwaam, komt
zij tot het meest beteekenende deel van
het voorstel der reorganisatie.
Het tweede geneesmiddel door de commissie aan
gegeven, is uitbreiding van den werkkring der kamers
door:
a. het stichten en beheeren van inrichtingen ten
dienste van handel en nijverheid ;
6. het verlecnen van subsidie aan ondernemingen
ten dienste van handel en nijverheid;
c. het oprichten en besturen van vak- en handels
scholen.
Al deze zaken worden thans aan het particulier
initiatief of aan de gemeenten overgedragen.
Gaat men er de Kamers mee belasten, dan wordt
het particulier initiatief gedood, maar daarenboven is
niet aan te nemen, dat de Kamers het beter zullen
doen dan de gemeenten, integendeel, wijl de laatste
over veel meer hulpmiddelen beschikken.
De gelden om die uitgaven te bestrijden zouden
deels-van de gemeente (voor de locale kamers) of van
het Rijk (bij de districtskamers) moeten komen. Wan
neer de gemeente het stichten eener inrichting niet
noodig vindt, dan ligt het voor de hand, dat zij geen
toelage zal geven. Of is htt de bedoeling dat de
Kamer zelfstandig zal beslissen welke uitgaven nuttig
zijn? Dit zou een gevanrlijke stap op een nieuwen
weg zijn, aan een gi'oep belanghebbenden de beschik
king over de gelden der gemeenschap te geven. Een
actief als publiekrechtelijk lichaam optreden der ver
tegenwoordiging van een stand, schijnt in strijd met
de hier te lande bestaande staatsrechtelijke organisatie.
De andere bevoegdheden die de commissie aan de
Kamers van Handel en Nijverheid wil geven zijn:
het afgeven van certilicaten van oorsprong?daartoe
zijn echter de secretarissen reeds bevoegd; het
afgeven van rechtsgeldige verklaringen om (rent
plaatgelijke handelsgebi'uiken duiirtegen zijn praetische
bezwaren, wijl lut prestige der Kamers niet zal wor
den verhoogd als eeu der partijen met een vurk:aring
van deskundigen komt in strijd met die der Kamer
het instellen van schi'idsyerechten hei denkbeeld
van vaste scheidsgerechteu heeft hier nooit veel
instemming gevonden."
Zoo ziet msn, met n zwaai van de
hand ligt dit alles omver.
De Kamers moeten dus blijven zooals
ze zijn: zonder rechtspersoonlijkheid; zonder
eenig noemenswaard inkomen; zonder be
voegdheid iets tot stand te brengen; zonder
eenige organisatie ais tot werken geroepen
eenheid; in elk oplicht het tegenbeeld van
de Pruisische Handelskammer, waarom
trent men het volgende in de nieuwe
wet leest:
»Sie sind befugt, Anstalten, Anlagen und
Einrichtungen, die die Förderung von
Handel und Gewerbe, so wie die technische
und geschüftliche Ausbildung, die Erziehung
und den sittlichen Schutz der darin
beschaftigten Gehülfen und Lehrlinge bezwecken,
zu begründen, zu unterhalten und zu
unterstützen."
Wat dit in Duitschlaml beteekent, b.v.
ten opzichte van het Handelsonderwijs,
heeft men nog dezer dagen kunnen ver
nemen uit de lezing van Dr. Stegemann,
voorzitter van de Duitsche vereeniging
voor Handelsonderwijs. Daar te lande
bestaan thans ojigeveer 500 handelsscholen.
Grmtendeels worden zij door de kooplie
den zelf opgericht en onderhouden. De
kosten van de oprichting der voorbereidende
handelsschool, die te Brunswijk alleen
reeds 050 leerlingen telt, worden gedekt
door de Handelskamer, schoolgelden en
het Rijk een onderwijsinrichting die
van de Handelskamer is uitgegaan ; ter
wijl in Duitschland niet minder dan 78
Kamers van Koophandel behooren tot den
Bond ter bevordering van
handelsonderwijs. Geen land zeker met beter
handelsonderwijs, en waar juist, onder de leiding
van de Kamer i:an Koophandel, die het
initiatief kan nemen, omdat zij er over
middelen te beschikken heeft en zich tot
handelen geroepen gevoelt, de kooplieden
en nijveren tot zoo groote offervaardigheid
en werkzaamheid zijn gebracht. En dan
zal de Rott. Kamer nog durven beweren,
dat door een Kamer van Koophandel met
de bevoegdheid en het vermogen tot han
delen hè; particulier initiatief zou worden
gedood!
Het particulier initiatief dooden ... en
wat anders is het doel, waarvoor men
Kamers met rechtspersoonlijkheid, gelijk
de Duitsche, en met uitgebreider werkkring
vraagt, dan het particulier initiatief te
wekken ? Een college van mannen van
zaken, zal er wel het allerlaatst toe komen,
op zulk een wijs te werken, dat op
handelsen nijverheidsgebied het particulier initia
tief wordt gedood, tenzij waar het onder
nemingen betreft, die tegenover het algemren
belang staan. Maar zijn niet de openbare
besturen juist zoo vaak traag en achterlijk
in het voorzien in de behoefte van Handel
en Nijverheid, wijl deze laatste tot dus
ver elke organisatie missen, om tot het
nemen van iniatief, particulieren, staat
of gemeente te prikkelen ?
Dat de Kamers tot in het oneindige
kunnen adviseeren en adresseeren zonder
iets te bereiken, is genoeg bekend, en
dat zij zich dientengevolge ook niet licht
voor iets warm zullen maken, weet men
opperbest. Trouwens Kamers zonder rechts
persoonlijkheid, zonder eenigen samenhang,
zonder eenig practisch doel, bijna geheel
ontbloot van alle stoffelijke en
intellectueele hulpmiddelen, welke actie zou men
daarvan kunnen verwachten? En hoe het
met de stoffelijke middelen van deze
lichamen, die op verzoek van de Rotter
damsche heeren vooral niet hervormd
moeten worden, staat, kan men nagaan,
als wij herinneren, dat b. v. die te Alk
maar over ?125, die te Hoorn over ? 11)0,
die te Haarlem over f 500, die te Gronin
gen over ?700, die te Hoogezand
Sappemeer over ?105, die te Delftzijl over ?75,
die te Helder over ?40 p. j. beschikt, voor
secretariaat, bureaukosten enz. enz. enz.!
Welk voorbereidend werk zouden zij onder
nemen; welk belang kunnen zij krachtig
voorstaan; welk gemeenschappelijk overleg
plegen; welk opgewekt leven mag men van
haar verwachten, tenzij voor zuiver plaat
selijke belangefjes?
Dat de Handel en Nijverheid, bij goede
organisatie, in veel gevallen beter en spoe
diger onmisbare instellingen en inrichtingen
zouden tot stand brengen, dan het Rijk of de
Gemeente, zal wel niet betwijfeld worden
er gaat immers niets voor den man zelf!
Maar de bedoeling van de voorstellers is
volstrekt niet over de gelden der Gemeen
schap d. i. van Gemeente of Rijk te be
schikken zonder toestemming van deze.
Zelfs aan een belastingheffing, gelijk in
Duitschland, om een eigen inkomen te
verkrijgen, is niet gedacht. Het concept
vraagt f 75,000 's jaars voor al de districts
kamers te samen, teneinde dezen in staat
te stellen, personen te bezoldigen, die in
dienst van de kamer werken, en althans
eenige subsidie te verstrekken aan nuttige
instellingen en inrichtingen, of kosten te
kunnen maken, die tot onderzoek, voor
bereiding of overleg noodig mogen zijn.
Men verlangt rechtspersoonlijkheid om iets
te kunnen bezitten en tot handelen ge
rechtigd te zijn, in de onderstelling, dat
de kamer langzamerhand door zuinig be
heer, vrijwillige bijdragen, misschien wel
testamentaire beschikkingen een fonds
erlange, klein of groot, waarmee iets te
verrichten valt terecht inziende, dat iets
te kunnen doen, het kamerlidmaatschap
voor een ernstig man tot iets veel
begeerlijkers maakt dan het zitten in een adci~
seurs-stoel. En de mogelijkheid is allerminst
buitengesloten, dat de districts-kamers lang
zamerhand, ook zonder op het geld der
gemeenschap beslag te leggen, zich eenig
vermogen zullen verwerven. Aangaande
de kamer te Altona lezen wij: Het recht
belasting te 'aeifen heeft het
Kommerzcollegium nooit bezeten. Het dekt zijn
uitgaven met de rente van een vermo
gen, waarvoor de Deensche Regeering
met een gift van 10,000 mark den grond
heeft gelegd en dat thans 500,000 mark
bedraagt." Waarlijk, bestonden er teri
onzent een of' meer lichamen, handel en
nijverheid ten zegen, de geschenken zouden
niet blijven ontbreken, uit den kring van
hen, aangaande wie wel in de eerste
plaats het spreekwoord geldt: de winnende
hand is mild. Met het oog op die
mogelijkheid, mede tot aansporing om die
mogelijkheid eerder werkelijkheid te doen
worden, schreef' men in hel concept terecht,
als oen der aan de kamer te verleenen
bevoegdheden: »het stichten en beheeren
van inrichtingen ten dienste van handel
en nijverheid", terwijl de wenschelijkheid
van het beheeren of wz<?r/cbeheeren ook
van sommige niet door de kamer gestichte
inrichtingen, zeker geen toelichting behoeft.
kouden de Rotterdamsche leden der
K. v. K. en F. nu toch nog ongerust zijn,
over het fatale der strekking van deze
concept-paragraaf voor het particulier initia
tief? Het zij ons vergund hen dan nog
eenmaal aan Duitschland te hormnere.-i,
waar, ond'inks, of liever mede U'n g^vo'go
eener jarenlange werking van kamers met
uitgebreider werkkring dan de onze. ten
opzichte van Handel en Nijverheid een
particulier initiatief in velerlei richting
valt te prijzen, waarvoor zelfs de koop
lieden en nijveren van de Maasstad moei
lijk genoeg eerbied en bewondering kun
nen aan den dag leggen.
Wij hebben sinds lang niet kennis ge
maakt met een sterker blijk van onver
schilligheid voor het algemeen belang, dan
dit cijnim-h rapport.
De toestand, waarin ons land, als land
van handel en nijverheid verkeert, is
bekend.
Men weet dat van allen, en dus ook
van den Slaat en de vertegenwoordigende
lichamen de grootst mogelijke inspanning
moet worden gevorderd, om met steeds
krachtiger en bekwamer concurrenten te
kunnen wedijveren. De hoofdtaak onzer
vertegenwoordiging, zoo schreef P. X.
Muller reeds lien jaar geleden, behoort Ie
zijn de bfrortlc.rintj d f r stoffelijke brlanijen
aan de orde te stellen.
En nu, in 180S, ontbreekt ons nog een
reorganisatie van het consulaatwezen, is
ons vak- en liandelsiinderwijs pas in op
komst, zijn de Kamers van Koophandel en
Fabrieken lichamen zonder ziel, is onze
Handelswetgeving volstrekt verouderd, mis
sen wij een voldoende handelsstatistiek,
kunnen wij van geen enkele door den
Sts'.at ges 11 luide stoom vaartlijn builen onze
Oost Indiü-vaart spreken, zijn handel en
toezicht van een ingenieur, als een staartje
gehecht aan het waterstaats-Aepartement,
en voor het ander deel als een aanhangsel
gebarcht bij het departement der diplo
matie. Het is heusch waar, wij, zwakker
dan de mees ten, wagen het nog te leven
zonder een minister van Handel en Nij
verheid, gelijk ook zonder een Minister
van Landbouw. Geen minister, geen spe
ciale, deskundige vertegenwoordiging ter
bevordering van stoffelijke belangen}; kortom.
een staat van lusteloosheid, van zorgeloos
heid, een staat van anarchie!
Dat kan zoo niet blijven. Men begint
j het in te zien. De landbouw vraagt een
ministerie en een vertegenwoordiging. De
handel en nijverheid evenzoo. En daar
komeu mannen te samen, uit de
meerderheid der kamers, die gevoelen hoe
zij bij de huidige inrichting dier colleges
niet half vermogen wat ten dringendste
noodig is, om op hervorming dier lichamen
bij de Regeering aan te dringen. Stel ons
in staat voor de hoogste stoffelijke belangen
der natie te werken, met lust, met ijver,
met kans op slagen... geef ons het recht
een heusche vertegenwoordiging te vormen,
die iets ten algemeenea nutte kan tot
stand brengen, gelijk elders, zoo uitne
mend, en als wij niet volgen, ten onzen
nadeele, geschiedt.
Dat ziet Rotterdam, en het blijft van
verre staan. .. Niet op het paleis en ook
niet in de audientiezaal van den Minister
woerklinkt het woord: wat willen deze
bedelaars? maar Rotterdam, de tweede
koopstad, die de eerste moest zijn op wier
hartelijke medewerking zij konden rekenen,
bejegent hen met een uiting van minach
ting en weerzin. Het heele rapport heeft
geen andere beteekenis dan: houdt toch
uw mond! Wat kan mij de provincie
schelen, de groote en de kleine nijverheid,
de algemeene handelsbelangen ? Ik zit hier
rustig en voorspoedig mijn (transito)-handel
te drijven'; het Rijk gaf mij wat ik noodig
had, ik heb een mooie kruierszaak, de
rest gaat mij niet aan! Toe, blijf mij van
het lijf met uw districtskamers, voor mij
steekt daar geen voordeel in, en eigen
voordeel, dat alleen noem ik gewin.
Of is er een andere verklaring van de
treurige houding der Rotterdamsche Kamer
i te geven ? Een verklaring, die ons zou
kunnen doen begrijpen, waarom deze Kamer
zich niet alleen tegenover zooveel Kamers
in het land stelt, maar ook, waarom zij
met zulke gezochte argumenten verschijnt,
ronder ccniy beter voorstel, waar een Minis
ter een advies vraagt, over een zoo be
langrijk onderwerp als de reorganisatie
der Handel- en
Nijverheid-vertegenwoordiging? Immers, positief biedt zij niets anders
aan, dan een ietwat conservatieve regeling
van het kiesrecht!
Hoe dit zij, de Rotterdamsche Kamer
moge de kamers der hoofdstad en der
provincie tegenwerken; een poosje het tot
j stand brengen van districts-kamers en de
i uitbreiding van den werkkring der
verI tegenwoordigende Handels- en
nijverheidsj lichamen, het vormen van een krachtig
organisme belemmeren, op den duur trekt
zij aan het kortste eind. De beweging
is nu eenmaal gewekt en komt, voortge
stuwd door hetgeen om ons heen valt
waar'enemen, niet meer tot rust vóór het
doel is bereikt. Een ministerie van
Land| bouwen oen Landbouwvertegenwoordiging;
j een ministerie van Handel en Nijverheid,
niet een wezenlijke vertegenwoordiging van
die beide groote stoffelijke belangen, staan
voor goed op het program. En dat pro
gram ligt gelukkig buiten de politiek.
Reactionaire Maatregelen.
In het weekblad Vooruitgang schrijft
Dr. H. J. Betz:
of iemand, behoorende tot het kader, er
toe brengen zich van het bijwonen eener
godsdienstoefening te onthouden?
En evenzoo dient gevraagd: hoe kan
de Synode der Ned. Herv. Kerk op iets
dergelijks aandringen; een Synode, welke
weet, dat die zoogenaamde Ned. Herv.
Kerk minstens vier theologische richtingen
onder haar dak verpleegt: een orthodoxe,
een liberale, een moderne en een atheïs
tische ? Zal nu deze protestantsche(?) Synode,
nogal bij legerbevel, den modernen soldaat
onder orthodox licht, of den rechtzinnigen
onder, wat in de volkstaal heet,
»Godloochenaars licht, willen plaatsen ?
Wordt het niet tijd, dat hierover in de
Kamer eens een woordje valt? Gewetens
vrijheid is immers ons aller recht!
Spanning.
mjverneïu, voor
het
l Inderdaad mo^eii deze berichten van
| het Vfidrrlan/I niet. onopgemerkt blijven.
j Krachtens welk recht wordt het aan een
. zee-officier opgedragen de motieven te be
deel, onder oordeelen, die een matroos, een soldaat,
Al is de Faschoda-quaestie opgelost,
en daarmede het oogenblikkelijk gevaar
voor een oorlog tusschen Engeland en
Frankrijk verdwenen, de spanning blijft
bestaan.
Vóór ons liggen drie groote Fransche
dagbladen die, elk op zijne wijze, daarvan
getuigen.
De Temps geeft een artikel: Elat d'urne
anglais; de Figaro heeft het over Le péril
angtais, en het Journal des Débats vraagt
bij monde van zijn medewerker Augustin
Filon, Si les Anglais aiment la France ?
De Temps merkt op, dat alle Engelsche
staatslieden, zoowel de socialist John Burns
als de minister Chamberlain, van oordeel
schijnen te zijn, dat, het schitterend mili
tair succes in het Nijldal behoort te wor
den gevolgd en bekroond door eene be
slissende overwinning op diplomatiek ge
bied. Men moet zich geen illusiën maken:
zoowel voor hen, die in alle oprechtheid
eene goede verstandhouding met Frankrijk
wenschen als voor de meest gewetenlooze
Jingoes is er aan de handhaving van den
vrede eene conditio sine qua non verbonden,
en wel deze: dat Frankrijk uitdrukkelijk aan
Engeland, als voogd over en gemachtigde
van Egypte, het geheele Nijldal toekenne,
het geheele grondgebied dat vroeger
van den Khedive of den Mahdi is af
hankelijk geweest. En daarbij nog deze:
dat de Fransche diplomatie een einde
make met hetgeen onze buren aan de
overzijde van het Kanaal een politiek van
speldeprikken noemen, en dat zij eerlijk
het denkbeeld aanvaarde van een contract,
waarbij geen der partijen een voordeel
kan verkrijgen, zonder er tevens een aan
de andere partij toe te staan.
De Temps meent dat het gemakkelijk
zou zijn, de meeste beschuldigingen van
Engeland tegen frankrijk te weerleggen
en dat dit laatste land, waar het minder
welwillend is opgetreden, steeds heeft ge
handeld onder den invloed eener provo
catie. Plet Fransche blad kan daarom
voor het slechte humeur van het Engelsche
publiek slechts twee oorzaken vinden;
vooreerst de tegenspoeden en teleurstellin
gen, die Engeland in het Verre Oosten
heeft gehad, en ten tweede de door het
imperialisme" gekweekte opvatting, vol
gens welke elk door Frankrijk behaald
voordeel in Tunis, in Indo-China, op
Madagaskar, in West-Soedan zou ver
kregen zijn door de grootmoedigheid van
Engeland en ten koste van Engelsche
belangen, terwijl Engeland's voortdurende
uitbreidingen van grondgebied op niemands
rechten en niemands belangen inbreuk
zouden maken.
In den Figaro herinnert een ongenoemd,
maar vrij duidelijk aangewezen admiraal,
hoe Bismarck reeds voorjaren de koloniale
politiek van Frankrijk heeft aangemoedigd
en gesteund, in de stellige en later maar
al te zeer bevestigde overtuiging, dat die
politiek zou leiden tot conflicten met Enge
land. Twee malen, namelijk toen het Siam
en Later toen het den Niger gold, is de
zaak vrij wel in der minne geschikt; op
het punt van Egypte is Engeland
intransigent; en had Frankrijk niet toegegeven,
dan zou een oorlog onvermijdelijk zijn
geweest.
De admiraal besluit hieruit: »W;j hebben
tot verklaarde vijanden de volkeren der
triple-alliautie, tot latenten, maar tot niet
minder beslisten vijand de zeemogpndheid
bij uitnemendheid. En, wat deze laatste
betreft, niet slechts de diplomatie en de
regeeringen, maar het geheele volk, dat
zijn vijandige gezindheid op de meest
kwetsende wijze uit. Daarin ligt Ie péril
anglais." Zooals te verwachten is, raadt
de admiraal Frankrijk aan, zich niet meer
te laten hypnotiseeren door de trouce ilcs
Vosges en meer aandacht te wijden aan
de vloot, die, zelfs met de Russische
vereenigd, niet tegen de Engelsche vloot zou
opgewassen zijn. Doch Engeland heeft
n zwak punt: de onmisbaarheid van
zijn handel ter zee. Het moet jaarlijks,
voor eigen verbruik, voor 3900 rnillioen
francs levensmiddelen en grondstoffen in
voeren. Lord Charles Beresford heeft het
rond weg erkend : «Indien ooit de toevoer
van levensmiddelen werd afgebroken, zou
den wij in een bedenkelijker toestand
komen dan na eene nederlaag." Want de
aanwezige voorraad is slechts voor enkele
maanden voldoende. Nu valt er natuur
lijk niet te denken aan een blokkeeren
van de meeste Engelsche havens, maar
wel aan het achtervolgen en buitmaken