De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 27 november pagina 2

27 november 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1118 bun tijd te besteden aan het lidmaatschap van Kamers, zooals] die thans bestaan; dat zij, ervarende hoe al hun werkzaamheid voor die adviseerende colleges verloren arbeid is> zich teleurgesteld terug trekken; maar zonden de zakenmannen te Rotterdam en geheel Nederland door, den lust en de gelegenheid missen om deel uit te maken van corporaties, die krachtig kunnen op treden ter bevordering van belangen, welke ook de hunne »jn, de hunne in de eerste plaats ? De onderstelling, alleen reeds ge logenstraft als zij wordt door hetgeen over de grenzen en ook wel binnen de grenzen valt waar te nemen, moet beneden de waardigheid geacht worden van een Kamer van Koophandel als die te Rotterdam. Neen, zoo iets kan die Kamer zelve niet gelooven. Geloofde zij het inderdaad, zij «ou zich al de verdere tegenwerpingen tegen het concept, als geheel overbodig, hebben bespaard. Nu, spaart zij ons niets, zelfs niet de verzekering, dat de Kamers, zooals zij thans zijn, veel nut stichten, wanneer haar adviezen maar goed zijn geargumenteerd! Het is waar, de Rott. Kamer ie niet geheel tevreden: Zeker valt er wel te verbeteren. De invoering der nieuwe wettelijke bepalingen op lig- en losdagen van binnenschepen, zonder het oordeel van belang stellenden in te winnen omtrent het tijdstip, gaf tot betreurenswaardige gevolgen aanleiding. Uit niets blijkt dat de reeds dikwerf herhaalde vraag omtrent wijziging van het 2e boek van het Wetb. van Kooph. in bewerking of zelfs in voorbereiding is. Eerst uit bet Oranjeboek, door Buitenlaudsche Zaken uitgege ven, bemerkte men dat van een internationale confe rentie tot het brengen van eenheid in de bepalingen omtrent de connossementen was afgezien. Maar dergelijke gevallen zullen zich altijd Mijven voordoen, ook bij districtskamers, die toch ook slechts f&trise^rende lichamen zullen zijn. Toch opmerkelijk, dat juist de Rott. kamer desondanks tevreden is, en nog op merkelijker, dat zij met het oog op de gevolgen van goed geargumenteerde ad viezen, b. v. van het consulaat-wezen zwijgt! Hebben niet in 1887, de commissie van consulaire examens, Tak van Poortvliet, J. W. May, E. N. Rahusen, H. F. R. Hubrecht, W. M. Pietera en J. Paulus een volledige reorganisatie van den consulairen dienst voorgesteld, »goed ge argumenteerd" en in hoofdzaak gesteund door al de Kamers van koophandel in het geheele land, ook door die van de Maasstad zelve ? En nu is er zeker voor Handel en Nijverheid moeielijk iets te bedenken van meer gewicht dan een voortreffelijke vertegenwoordiging en be scherming van handel en nijverheidsbelangen in het buitenland! Toch schrijven wij 1898 en de zoo krachtig voorgestane, zoo goed geargumenteerde reorganisatie laat nog op zich wachten! Waar de Kamers van Koophandel en Fabrieken in elf jaar tijds om den tijd daarvóór maar niet mede te rekenen zelfs onder den bijstand van allerlei handelslichamen en gezaghebbende personen, nog niet eens een behoorlijk consulaat-wezen hebben weten te verkrijgen, zouden we maar lie ver over het «vele nut" verder niet spreken! De zaak is, dat de Kamers, voor zuiver locale belangen zich inspannende, wel eens iets wisten te verwerven, en misschien mag men zeggen, dat de Rotterdamsche Kamer in dit opzicht niet onfortuinlijk is geweest; maar wat de algemeene be langen betreft, dan zijn de vruchten van goede argumenten zoo pover mogelijk! Men leze maar eens het artikel Handels belangen, in ons Nr van 13 Nov. door P. N. Muller; dezelfde, die in de Gids van Febr. 1888 het reorganisatie-plan van den consulairen dienst zoo warm en welsprekend aanbeval. Districtskamers zijn voor de Rotterd. kamer geheel en al verwerpelijk. Zij zullen aanleiding geven tot talrijke quaesties van competentie met de locale. Natuurlijk, dit kan meer of minder dik wijls, beter gezegd: »weieens" voorvallen; »maar dit daargelaten" vervolgt de R. K. Terecht, als argument tegen de oprichting van districtskamers met nauwkeurig om schreven bevoegdheid en werkkring kan men dit gerust »daar laten!" Voorts," zoo vervolgt het rapport, »is er ook geen grond, om te verwachten, dat de adviezen der distriets-kamers meer deskundig en be trouwbaar zullen zijn. Dit nu is min der duidelijk. Tot dusver heeft men alleen locale kamers en dus slechts eeu deel van Handel en Nijverheid uit een district vertegenwoordigd; dikwijls blijft een zeer belangrijk deel geheel buiten de vertegenwoordiging. Zoo zou men denken, dat alleen reeds om de volledigheid der vertegenwoordiging de adviezen van districts-kamers niet zoo eenzijdig, meer des kundig en betrouwbaar moeten zijn. Maar daar komt nog bij, dat over het algemeen in de diytricts-k&mers, bij de verspreiding van de fabrieken over 't geheele land, de «jf'yer&eirfs-belangen beter tot hun recht zullen komen dan nu ; zoodat de districts kamers niet alleen een aanvulling van, maar een tegenwicht tegen de locale ka mers zullen vormen. Doch, al ware dit niet zoo, het geheele land, en niet alleen enkele steden, hebben recht op een handel en nijverheidsvertegenwoordiging; de bil lijkheid eischt dit. En het geJtcele land kan men onmogelijk vertegenwoordigen zonder dislricts-ïiamers. Goed, zegt het Rotterdamsche rapport, maar de groote industrieën, vinden elkaar wel als zij el kander noodig hebben! Van de nietgroote en kleinere industrieën, in ons land zoo talrijk, is bij deze Rotterdamsche heereii in het geheel geen sprake. Die indus trieën wat gaan zij den Rotterdamschen heeren aan ? Zeker, het is een standpunt, maar.... een, waarbij men minder let op het algemeen belang dan op het plaatselijk en cóterie-belang; men kan zich daarop handhaven, mits men durft verklaren: Kamers van Koophandel en Fabrieken behooren te zijn organen ter bevordering van hetgeen de leden en hun vrienden het meest direct voordeel aanbrengt. Ge heel in overeenstemming met dit standpunt is dan ook een ander bezwaar, dat het Rott. rapport doet gelden: «bovendien zal men bij de districts-kamers de dagelijksche aanraking der leden onderling missen, zoodat men. niet een behoorlijke voorbe reiding, zooals thans in de vergaderingen der verschillende commissiën zal heeft.1' En 't is waar, die district-kamers zullen niet zoo heel gemakkelijk clubjes kunnen wor den. Of dit nu juist een nadeel zou zijn ? Wanneer de Roft. Kamer dit alles heeft in 't midden gebracht, en zelfs de stichting van een centraal-bureau afgekeurd, m. a. w. een handelsbibliotheek, waar de Kamers alles zullen kunnen vinden wat hun ter voorlichting dienstig is, alsmede een perso neel tot inlichten bereid en voor de theo retische werkzaamheid bekwaam, komt zij tot het meest beteekenende deel van het voorstel der reorganisatie. Het tweede geneesmiddel door de commissie aan gegeven, is uitbreiding van den werkkring der kamers door: a. het stichten en beheeren van inrichtingen ten dienste van handel en nijverheid ; 6. het verlecnen van subsidie aan ondernemingen ten dienste van handel en nijverheid; c. het oprichten en besturen van vak- en handels scholen. Al deze zaken worden thans aan het particulier initiatief of aan de gemeenten overgedragen. Gaat men er de Kamers mee belasten, dan wordt het particulier initiatief gedood, maar daarenboven is niet aan te nemen, dat de Kamers het beter zullen doen dan de gemeenten, integendeel, wijl de laatste over veel meer hulpmiddelen beschikken. De gelden om die uitgaven te bestrijden zouden deels-van de gemeente (voor de locale kamers) of van het Rijk (bij de districtskamers) moeten komen. Wan neer de gemeente het stichten eener inrichting niet noodig vindt, dan ligt het voor de hand, dat zij geen toelage zal geven. Of is htt de bedoeling dat de Kamer zelfstandig zal beslissen welke uitgaven nuttig zijn? Dit zou een gevanrlijke stap op een nieuwen weg zijn, aan een gi'oep belanghebbenden de beschik king over de gelden der gemeenschap te geven. Een actief als publiekrechtelijk lichaam optreden der ver tegenwoordiging van een stand, schijnt in strijd met de hier te lande bestaande staatsrechtelijke organisatie. De andere bevoegdheden die de commissie aan de Kamers van Handel en Nijverheid wil geven zijn: het afgeven van certilicaten van oorsprong?daartoe zijn echter de secretarissen reeds bevoegd; het afgeven van rechtsgeldige verklaringen om (rent plaatgelijke handelsgebi'uiken duiirtegen zijn praetische bezwaren, wijl lut prestige der Kamers niet zal wor den verhoogd als eeu der partijen met een vurk:aring van deskundigen komt in strijd met die der Kamer het instellen van schi'idsyerechten hei denkbeeld van vaste scheidsgerechteu heeft hier nooit veel instemming gevonden." Zoo ziet msn, met n zwaai van de hand ligt dit alles omver. De Kamers moeten dus blijven zooals ze zijn: zonder rechtspersoonlijkheid; zonder eenig noemenswaard inkomen; zonder be voegdheid iets tot stand te brengen; zonder eenige organisatie ais tot werken geroepen eenheid; in elk oplicht het tegenbeeld van de Pruisische Handelskammer, waarom trent men het volgende in de nieuwe wet leest: »Sie sind befugt, Anstalten, Anlagen und Einrichtungen, die die Förderung von Handel und Gewerbe, so wie die technische und geschüftliche Ausbildung, die Erziehung und den sittlichen Schutz der darin beschaftigten Gehülfen und Lehrlinge bezwecken, zu begründen, zu unterhalten und zu unterstützen." Wat dit in Duitschlaml beteekent, b.v. ten opzichte van het Handelsonderwijs, heeft men nog dezer dagen kunnen ver nemen uit de lezing van Dr. Stegemann, voorzitter van de Duitsche vereeniging voor Handelsonderwijs. Daar te lande bestaan thans ojigeveer 500 handelsscholen. Grmtendeels worden zij door de kooplie den zelf opgericht en onderhouden. De kosten van de oprichting der voorbereidende handelsschool, die te Brunswijk alleen reeds 050 leerlingen telt, worden gedekt door de Handelskamer, schoolgelden en het Rijk een onderwijsinrichting die van de Handelskamer is uitgegaan ; ter wijl in Duitschland niet minder dan 78 Kamers van Koophandel behooren tot den Bond ter bevordering van handelsonderwijs. Geen land zeker met beter handelsonderwijs, en waar juist, onder de leiding van de Kamer i:an Koophandel, die het initiatief kan nemen, omdat zij er over middelen te beschikken heeft en zich tot handelen geroepen gevoelt, de kooplieden en nijveren tot zoo groote offervaardigheid en werkzaamheid zijn gebracht. En dan zal de Rott. Kamer nog durven beweren, dat door een Kamer van Koophandel met de bevoegdheid en het vermogen tot han delen hè; particulier initiatief zou worden gedood! Het particulier initiatief dooden ... en wat anders is het doel, waarvoor men Kamers met rechtspersoonlijkheid, gelijk de Duitsche, en met uitgebreider werkkring vraagt, dan het particulier initiatief te wekken ? Een college van mannen van zaken, zal er wel het allerlaatst toe komen, op zulk een wijs te werken, dat op handelsen nijverheidsgebied het particulier initia tief wordt gedood, tenzij waar het onder nemingen betreft, die tegenover het algemren belang staan. Maar zijn niet de openbare besturen juist zoo vaak traag en achterlijk in het voorzien in de behoefte van Handel en Nijverheid, wijl deze laatste tot dus ver elke organisatie missen, om tot het nemen van iniatief, particulieren, staat of gemeente te prikkelen ? Dat de Kamers tot in het oneindige kunnen adviseeren en adresseeren zonder iets te bereiken, is genoeg bekend, en dat zij zich dientengevolge ook niet licht voor iets warm zullen maken, weet men opperbest. Trouwens Kamers zonder rechts persoonlijkheid, zonder eenigen samenhang, zonder eenig practisch doel, bijna geheel ontbloot van alle stoffelijke en intellectueele hulpmiddelen, welke actie zou men daarvan kunnen verwachten? En hoe het met de stoffelijke middelen van deze lichamen, die op verzoek van de Rotter damsche heeren vooral niet hervormd moeten worden, staat, kan men nagaan, als wij herinneren, dat b. v. die te Alk maar over ?125, die te Hoorn over ? 11)0, die te Haarlem over f 500, die te Gronin gen over ?700, die te Hoogezand Sappemeer over ?105, die te Delftzijl over ?75, die te Helder over ?40 p. j. beschikt, voor secretariaat, bureaukosten enz. enz. enz.! Welk voorbereidend werk zouden zij onder nemen; welk belang kunnen zij krachtig voorstaan; welk gemeenschappelijk overleg plegen; welk opgewekt leven mag men van haar verwachten, tenzij voor zuiver plaat selijke belangefjes? Dat de Handel en Nijverheid, bij goede organisatie, in veel gevallen beter en spoe diger onmisbare instellingen en inrichtingen zouden tot stand brengen, dan het Rijk of de Gemeente, zal wel niet betwijfeld worden er gaat immers niets voor den man zelf! Maar de bedoeling van de voorstellers is volstrekt niet over de gelden der Gemeen schap d. i. van Gemeente of Rijk te be schikken zonder toestemming van deze. Zelfs aan een belastingheffing, gelijk in Duitschland, om een eigen inkomen te verkrijgen, is niet gedacht. Het concept vraagt f 75,000 's jaars voor al de districts kamers te samen, teneinde dezen in staat te stellen, personen te bezoldigen, die in dienst van de kamer werken, en althans eenige subsidie te verstrekken aan nuttige instellingen en inrichtingen, of kosten te kunnen maken, die tot onderzoek, voor bereiding of overleg noodig mogen zijn. Men verlangt rechtspersoonlijkheid om iets te kunnen bezitten en tot handelen ge rechtigd te zijn, in de onderstelling, dat de kamer langzamerhand door zuinig be heer, vrijwillige bijdragen, misschien wel testamentaire beschikkingen een fonds erlange, klein of groot, waarmee iets te verrichten valt terecht inziende, dat iets te kunnen doen, het kamerlidmaatschap voor een ernstig man tot iets veel begeerlijkers maakt dan het zitten in een adci~ seurs-stoel. En de mogelijkheid is allerminst buitengesloten, dat de districts-kamers lang zamerhand, ook zonder op het geld der gemeenschap beslag te leggen, zich eenig vermogen zullen verwerven. Aangaande de kamer te Altona lezen wij: Het recht belasting te 'aeifen heeft het Kommerzcollegium nooit bezeten. Het dekt zijn uitgaven met de rente van een vermo gen, waarvoor de Deensche Regeering met een gift van 10,000 mark den grond heeft gelegd en dat thans 500,000 mark bedraagt." Waarlijk, bestonden er teri onzent een of' meer lichamen, handel en nijverheid ten zegen, de geschenken zouden niet blijven ontbreken, uit den kring van hen, aangaande wie wel in de eerste plaats het spreekwoord geldt: de winnende hand is mild. Met het oog op die mogelijkheid, mede tot aansporing om die mogelijkheid eerder werkelijkheid te doen worden, schreef' men in hel concept terecht, als oen der aan de kamer te verleenen bevoegdheden: »het stichten en beheeren van inrichtingen ten dienste van handel en nijverheid", terwijl de wenschelijkheid van het beheeren of wz<?r/cbeheeren ook van sommige niet door de kamer gestichte inrichtingen, zeker geen toelichting behoeft. kouden de Rotterdamsche leden der K. v. K. en F. nu toch nog ongerust zijn, over het fatale der strekking van deze concept-paragraaf voor het particulier initia tief? Het zij ons vergund hen dan nog eenmaal aan Duitschland te hormnere.-i, waar, ond'inks, of liever mede U'n g^vo'go eener jarenlange werking van kamers met uitgebreider werkkring dan de onze. ten opzichte van Handel en Nijverheid een particulier initiatief in velerlei richting valt te prijzen, waarvoor zelfs de koop lieden en nijveren van de Maasstad moei lijk genoeg eerbied en bewondering kun nen aan den dag leggen. Wij hebben sinds lang niet kennis ge maakt met een sterker blijk van onver schilligheid voor het algemeen belang, dan dit cijnim-h rapport. De toestand, waarin ons land, als land van handel en nijverheid verkeert, is bekend. Men weet dat van allen, en dus ook van den Slaat en de vertegenwoordigende lichamen de grootst mogelijke inspanning moet worden gevorderd, om met steeds krachtiger en bekwamer concurrenten te kunnen wedijveren. De hoofdtaak onzer vertegenwoordiging, zoo schreef P. X. Muller reeds lien jaar geleden, behoort Ie zijn de bfrortlc.rintj d f r stoffelijke brlanijen aan de orde te stellen. En nu, in 180S, ontbreekt ons nog een reorganisatie van het consulaatwezen, is ons vak- en liandelsiinderwijs pas in op komst, zijn de Kamers van Koophandel en Fabrieken lichamen zonder ziel, is onze Handelswetgeving volstrekt verouderd, mis sen wij een voldoende handelsstatistiek, kunnen wij van geen enkele door den Sts'.at ges 11 luide stoom vaartlijn builen onze Oost Indiü-vaart spreken, zijn handel en toezicht van een ingenieur, als een staartje gehecht aan het waterstaats-Aepartement, en voor het ander deel als een aanhangsel gebarcht bij het departement der diplo matie. Het is heusch waar, wij, zwakker dan de mees ten, wagen het nog te leven zonder een minister van Handel en Nij verheid, gelijk ook zonder een Minister van Landbouw. Geen minister, geen spe ciale, deskundige vertegenwoordiging ter bevordering van stoffelijke belangen}; kortom. een staat van lusteloosheid, van zorgeloos heid, een staat van anarchie! Dat kan zoo niet blijven. Men begint j het in te zien. De landbouw vraagt een ministerie en een vertegenwoordiging. De handel en nijverheid evenzoo. En daar komeu mannen te samen, uit de meerderheid der kamers, die gevoelen hoe zij bij de huidige inrichting dier colleges niet half vermogen wat ten dringendste noodig is, om op hervorming dier lichamen bij de Regeering aan te dringen. Stel ons in staat voor de hoogste stoffelijke belangen der natie te werken, met lust, met ijver, met kans op slagen... geef ons het recht een heusche vertegenwoordiging te vormen, die iets ten algemeenea nutte kan tot stand brengen, gelijk elders, zoo uitne mend, en als wij niet volgen, ten onzen nadeele, geschiedt. Dat ziet Rotterdam, en het blijft van verre staan. .. Niet op het paleis en ook niet in de audientiezaal van den Minister woerklinkt het woord: wat willen deze bedelaars? maar Rotterdam, de tweede koopstad, die de eerste moest zijn op wier hartelijke medewerking zij konden rekenen, bejegent hen met een uiting van minach ting en weerzin. Het heele rapport heeft geen andere beteekenis dan: houdt toch uw mond! Wat kan mij de provincie schelen, de groote en de kleine nijverheid, de algemeene handelsbelangen ? Ik zit hier rustig en voorspoedig mijn (transito)-handel te drijven'; het Rijk gaf mij wat ik noodig had, ik heb een mooie kruierszaak, de rest gaat mij niet aan! Toe, blijf mij van het lijf met uw districtskamers, voor mij steekt daar geen voordeel in, en eigen voordeel, dat alleen noem ik gewin. Of is er een andere verklaring van de treurige houding der Rotterdamsche Kamer i te geven ? Een verklaring, die ons zou kunnen doen begrijpen, waarom deze Kamer zich niet alleen tegenover zooveel Kamers in het land stelt, maar ook, waarom zij met zulke gezochte argumenten verschijnt, ronder ccniy beter voorstel, waar een Minis ter een advies vraagt, over een zoo be langrijk onderwerp als de reorganisatie der Handel- en Nijverheid-vertegenwoordiging? Immers, positief biedt zij niets anders aan, dan een ietwat conservatieve regeling van het kiesrecht! Hoe dit zij, de Rotterdamsche Kamer moge de kamers der hoofdstad en der provincie tegenwerken; een poosje het tot j stand brengen van districts-kamers en de i uitbreiding van den werkkring der verI tegenwoordigende Handels- en nijverheidsj lichamen, het vormen van een krachtig organisme belemmeren, op den duur trekt zij aan het kortste eind. De beweging is nu eenmaal gewekt en komt, voortge stuwd door hetgeen om ons heen valt waar'enemen, niet meer tot rust vóór het doel is bereikt. Een ministerie van Land| bouwen oen Landbouwvertegenwoordiging; j een ministerie van Handel en Nijverheid, niet een wezenlijke vertegenwoordiging van die beide groote stoffelijke belangen, staan voor goed op het program. En dat pro gram ligt gelukkig buiten de politiek. Reactionaire Maatregelen. In het weekblad Vooruitgang schrijft Dr. H. J. Betz: of iemand, behoorende tot het kader, er toe brengen zich van het bijwonen eener godsdienstoefening te onthouden? En evenzoo dient gevraagd: hoe kan de Synode der Ned. Herv. Kerk op iets dergelijks aandringen; een Synode, welke weet, dat die zoogenaamde Ned. Herv. Kerk minstens vier theologische richtingen onder haar dak verpleegt: een orthodoxe, een liberale, een moderne en een atheïs tische ? Zal nu deze protestantsche(?) Synode, nogal bij legerbevel, den modernen soldaat onder orthodox licht, of den rechtzinnigen onder, wat in de volkstaal heet, »Godloochenaars licht, willen plaatsen ? Wordt het niet tijd, dat hierover in de Kamer eens een woordje valt? Gewetens vrijheid is immers ons aller recht! Spanning. mjverneïu, voor het l Inderdaad mo^eii deze berichten van | het Vfidrrlan/I niet. onopgemerkt blijven. j Krachtens welk recht wordt het aan een . zee-officier opgedragen de motieven te be deel, onder oordeelen, die een matroos, een soldaat, Al is de Faschoda-quaestie opgelost, en daarmede het oogenblikkelijk gevaar voor een oorlog tusschen Engeland en Frankrijk verdwenen, de spanning blijft bestaan. Vóór ons liggen drie groote Fransche dagbladen die, elk op zijne wijze, daarvan getuigen. De Temps geeft een artikel: Elat d'urne anglais; de Figaro heeft het over Le péril angtais, en het Journal des Débats vraagt bij monde van zijn medewerker Augustin Filon, Si les Anglais aiment la France ? De Temps merkt op, dat alle Engelsche staatslieden, zoowel de socialist John Burns als de minister Chamberlain, van oordeel schijnen te zijn, dat, het schitterend mili tair succes in het Nijldal behoort te wor den gevolgd en bekroond door eene be slissende overwinning op diplomatiek ge bied. Men moet zich geen illusiën maken: zoowel voor hen, die in alle oprechtheid eene goede verstandhouding met Frankrijk wenschen als voor de meest gewetenlooze Jingoes is er aan de handhaving van den vrede eene conditio sine qua non verbonden, en wel deze: dat Frankrijk uitdrukkelijk aan Engeland, als voogd over en gemachtigde van Egypte, het geheele Nijldal toekenne, het geheele grondgebied dat vroeger van den Khedive of den Mahdi is af hankelijk geweest. En daarbij nog deze: dat de Fransche diplomatie een einde make met hetgeen onze buren aan de overzijde van het Kanaal een politiek van speldeprikken noemen, en dat zij eerlijk het denkbeeld aanvaarde van een contract, waarbij geen der partijen een voordeel kan verkrijgen, zonder er tevens een aan de andere partij toe te staan. De Temps meent dat het gemakkelijk zou zijn, de meeste beschuldigingen van Engeland tegen frankrijk te weerleggen en dat dit laatste land, waar het minder welwillend is opgetreden, steeds heeft ge handeld onder den invloed eener provo catie. Plet Fransche blad kan daarom voor het slechte humeur van het Engelsche publiek slechts twee oorzaken vinden; vooreerst de tegenspoeden en teleurstellin gen, die Engeland in het Verre Oosten heeft gehad, en ten tweede de door het imperialisme" gekweekte opvatting, vol gens welke elk door Frankrijk behaald voordeel in Tunis, in Indo-China, op Madagaskar, in West-Soedan zou ver kregen zijn door de grootmoedigheid van Engeland en ten koste van Engelsche belangen, terwijl Engeland's voortdurende uitbreidingen van grondgebied op niemands rechten en niemands belangen inbreuk zouden maken. In den Figaro herinnert een ongenoemd, maar vrij duidelijk aangewezen admiraal, hoe Bismarck reeds voorjaren de koloniale politiek van Frankrijk heeft aangemoedigd en gesteund, in de stellige en later maar al te zeer bevestigde overtuiging, dat die politiek zou leiden tot conflicten met Enge land. Twee malen, namelijk toen het Siam en Later toen het den Niger gold, is de zaak vrij wel in der minne geschikt; op het punt van Egypte is Engeland intransigent; en had Frankrijk niet toegegeven, dan zou een oorlog onvermijdelijk zijn geweest. De admiraal besluit hieruit: »W;j hebben tot verklaarde vijanden de volkeren der triple-alliautie, tot latenten, maar tot niet minder beslisten vijand de zeemogpndheid bij uitnemendheid. En, wat deze laatste betreft, niet slechts de diplomatie en de regeeringen, maar het geheele volk, dat zijn vijandige gezindheid op de meest kwetsende wijze uit. Daarin ligt Ie péril anglais." Zooals te verwachten is, raadt de admiraal Frankrijk aan, zich niet meer te laten hypnotiseeren door de trouce ilcs Vosges en meer aandacht te wijden aan de vloot, die, zelfs met de Russische vereenigd, niet tegen de Engelsche vloot zou opgewassen zijn. Doch Engeland heeft n zwak punt: de onmisbaarheid van zijn handel ter zee. Het moet jaarlijks, voor eigen verbruik, voor 3900 rnillioen francs levensmiddelen en grondstoffen in voeren. Lord Charles Beresford heeft het rond weg erkend : «Indien ooit de toevoer van levensmiddelen werd afgebroken, zou den wij in een bedenkelijker toestand komen dan na eene nederlaag." Want de aanwezige voorraad is slechts voor enkele maanden voldoende. Nu valt er natuur lijk niet te denken aan een blokkeeren van de meeste Engelsche havens, maar wel aan het achtervolgen en buitmaken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl