Historisch Archief 1877-1940
No. 1118
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
van Eugelsche koopvaardijschepen, die
alle zeeën der wereld doorkruisen. Ba
dit kan Frankrijk slechts doen, wanneer
bet zorgt in het bezit te komen van een
gfoot aantal snelvarende kruisers. De
Fransche marine moet meer op de
koopvaaft worden ingericht. »Het incident
van Fashoda is voor ons een heilzame
Waarschuwing. De hemel geve, dat het
niet te laat gekomen zij!"
Max O'Rell (onder dit pseudonym treedt
een Fransch confèrencicr als Engelsen
fpreker op) heeft verklaard, dat de
Engelscben van Frankrijk houden. Augustin
Filon, die sedert rijf-en-twintig jaar te
Londen verblijf houdt, is dit in 't geheel
niet met hem eens. Ea hij verbaast zich
niet, maar bedroeft zich toch over de
slechte opinie, die de gewone
Engelschman van de Franschen heeft. »0uder de
in Engeland gevestigde Franschen zijn zeer
fatsoenlijke menschen, ^naar ook veel
ellendige schurken, die niet geschikt zijn
om een schitterend denkbeeld van ons land
te geven. En als de Engelschen een
paar dagen te' Parijs komen doorbrengen,
met wie hebben zij dan te doen behalve
met het vrouwelijke en mannelijke
canailk, dat zich ten doel stelt hen te
exploiteeren ? Hun dagbladen houden hen
bezig met de treurige debatten, die sedert
tien jaren ons openbaar leven verstoren
en bederven; zij stellen die dagelijks voor
op eene w'ize, die Frankrijk antipathiek
of belachel^k moet maken.... Als de
Kamer niet Dijeen Hom t, dan leeft de cor
respondent van schandalen in de groote
wereld, van geestverschijningen of' spook
huizen ; een half dozijn misdaden in de
provincie maken zijn kolom vol, en ik
verzeker u,' dat men er niet trotsch
op is, Franschman te zijn, als men die
kolom inziet. Hoeveel geestkracht in den
arbeid bij het Fransche volk nog te vin
den is, hoeveel toewijding en braafheid in
onze burgergezinnen, hoeveel scheppende
werkzaamheid in onze wetenschappelijke
kringen, dat vertelt niemand aan de En
gelschen. De naam van Pasteur zou bij
hen slechts aan de mannen van het vak
bekend zijn, als hij niet de inenting tegen
de hondsdolheid had uitgevonden. Tien
jaren lang hebben zij den draak gestoken
met Taiue en met diens Ristoire de la'
littêrature anglaise, gelijk zij het deden
met de Lesseps en met diens
kanaalplannen. Zij weten niets van Renan, terwijl
de beschaafde Franschen dagelijks Darwin
en Herbert Spencer citeeren. Een pro
fessor zeide mij onlangs: »Het schijnt, dat
gij nu ook in Frankrijk universiteiten gaat
oprichten." Hij was heel verbaasd, toen
ik hem zeide, dat wij daar al twintig jaar
mee bezig waren geweest, en dat het be
sluit, waarvan hij ter loops had hooren
spreken, slechts de wettelijke sanctie was
geweest van een voldongen feit. Maar ge
kunt zeker zijn. dat, hij precies wist, hoe
veel herdersjongens en meisjes Vacher
heeft vermoord."
Zou de heer Filon niet wat al te zeer
onder den indruk zijn van de niet onge
rechtvaardigde critiek, die Engelsche bla
den en niet Engelsche alleen uit
oefenen op Fransche toestanden, over welke
elk Franschman zich moet schamen? Het
is niet te ontkennen, dat het ras der
Pecksniffs in Engeland nog niet is uitge
storven eii dat men daar te lande, rnet
het oog op Hooley processen en dergelijke
onverkwikkelijke zaken, wat voorzichtig
moet zijn met de phariseeërs-betuiging:
»Ik dank u, Heer, dat ik niet beu gelijk
deze." De heer Filon zou over zulke
Pecksniff's en phariseeërs een boekje kunnen
opendoen, en dat maakt hem bitter. Maar
erkent hij niet zelf, dat zijn landgenooten
veel, zér veel op hun kerfstok hebben?
En zou de Fransche regeering in de
j Fashoda-quaestie, om slechts n punt
te noemen zoo spoedig het hoofd hebben
gebogen, als zij niet gebukt ging onder een
pijnlijk gevoel van innerlijke zwakheid?
lmiiilHAiHiiHniiiiiiinifiiiinitiiiiiiiHiiiimiiiiiiii.il iiiiimimnimii
flllllllllMMIIIIHIII
?niiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiniininiMiiininiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii
Het IPortret.
Naar 't Fransch
VAN
KICIIARD MONKOY.
I.
We hadden reeds eenigen tijd onder
gezelligen kout in de club bij elkander gezeten,
toen generaal d'IIarfeuille het gesprek onver
wacht op den ouden acteur Lamartinière bracht,
die kort te voren in Versailles was gestorven.
Ik heb hem heel goed gekend, zei hij:
we woonden naast elkander in de rue de Noailles,
in die heerlijke stad der groote fransche koningen,
die van lieverlede een rustig toevluchtsoord
zijn geworden voor artisten die hun
tooneelloopbaan hebben vaarwel gezegd en voor
gepensionneerde generaals, die een kalmer weg
wenschen te bewandelen, dan die weike hen
tot eer en roem heeft gebracht. Onze huisjes
grensden aan elkaar en om gemakkelijker over
en weer te kunnen komen, haddtn wij in den
muur, die onze tuinen van elkaar gescheiden
hield, eea gemeenschappelijke deur laten maken.
Het was een model-huishouden, dat der
Lamartinières. Ons scheen het, of dit vrien
delijk echtpaar met hun door den tijd wit
geworden haren in een nieuwe rol optrad
en wel in het aandoenlijk schouwspel van
Philemon en Baucis. Zij,waren op zeer jeug
digen ^leeftyd getrouwd, in de volle kracht van
hun dramatische loopbaan. Zij speelden te
zamen in de Comédie Franchise en het duurde
niet lang, of zij wekten de jaloezie op van
enkele hunner collegas maar toen hun positie in
het huis van Molière" onhoudbaar begon te
worden, waren zij eamen heengegaan zonder
eenigen spijt. Zooveel mogelijk zocht nu La
martinière zijn gezellin tegen al te felle slagen
van het noodlot te vrijwaren, terwijl hij zelf
voortging met op waardige wijze zijn schit
terende rollen te vertolken van kolonel, van
grand seigneur, van kardinaal of van fier
Gasconjer, rollen waarvoor zijn statige figuur, zijn
SociaU
Concentratie van onüerzoel büarmenzorg.
n.
Waar wij ons genoodzaakt zien de ge
noemde verschijnselen een gevolg te achten
van onvoldoend onderzoek, daar dringt
zich onwillekeurig de vraag aan ons op:
zou die toestand niet verbeterd kunnen
worden? Wij meenen van ja en zijn
tevens van oordeel, dat vooral in deze
gevallen een centraal bureau van onder
zoek belangrijke diensten zou kunnen
bewijzen. Zonder zich te mengen in de
particuliere aangelegenheden der
vereeniging K. zouden de leden van het door
ons bedoeld comitéeen deugdelijk onder
zoek kunnen instellen, daarvan verslag
uitbrengen in de commissie-vergadering
en de aldus verkregen rapporten met toe
lichting afdragen aan de advies-vragende
vereeniging.
Onnoodig is het hierbij op te merken,
dat de geheele werking van kindervoeding
(waarover een woord van lof haar niet
onthouden mag worden) buiten haar be
moeiing kan blijven. Hoeveel kinderen
aan de voeding zullen deelnemen, wanneer
die zal aanvangen, hoe vaak ieder deel
nemer per week tot de maaltijden kan
worden toegelaten, dat zijn vragen, die
niet door de bezoekers behoeven te wor
den beantwoord. Zelfs zou de vereeniging
K. in geenen deele verplicht zijn de uit
gebrachte adviezen op te volgen, ofschoon
wij mogen veronderstellen, dat van de
ingediende rapporten, die het kenmerk
van ernst en degelijkheid dragen, slechts
bij hooge uitzondering zou worden afge
weken.
Hetzelfde, wat hier door ons is opge
merkt ten aanzien van de vereeniging
Kindervoeding, geldt evenzeer voor tal
van hare zustervereenigingen. We meenen
echter genoeg/aam te hebben aangetoond,
van hoeveel gewicht het ons voorkomt,
indien het onderzoek van al deze
vereenigiugen geconcentreerd kon worden. Boven
dien zou daardoor een onderlinge band
worden gelegd tusschen vele vereenigingen,
die thans al te geïsoleerd staan en daar
door meermalen onwillens en onwetend
elkander tegenwerken in het streven naar
een edel doel: het lenigen van de ellende
en den nood der behoeftigen.
Tot dusverre spraken we voornamelijk
over minder geschikte, ongeoefende bezoe
kers. Dezen behoefden, indien het onder
zoek werd geconcentreerd, niet langer hun
diensten te verleenen. Ook zou dan liet
onderzoek, naar wij mogen verwachten,
wat minder oppervlakkig worden ingesteld.
Evenwel, indien wij eens aannamen, dat
alle bezoekers, die op heden voor de ver
schillende vereenigingen werkzaam zijn,voor
hun taak volkomen berekend waren en
het onderzoek door hen zoo volledig en
degelijk mogelijk werd ingesteld, dan zou
den wij nog met kracht willen aandringen
op concentratie van onderzoek. En dit
vooral in het belang der personen, die,
door den nood gedrongen, zich voor onder
steuning aanmelden.
Onlangs maakten wij kennis met een
bijna zeventig jarig man, die door velerlei
wederwaardigheden finantiëel ten ondc-r
was gegaan en thans met zijn bejaarde
HiiiiimiiMiiiiiiiminmiiimimi
niiiiitiniiiimiim
musketiersstap, zijn haviksneus en zijn aristo
cratische manieren zicli zoo bij uitstek goed
leenden.
Doch met de jaren begon de ouderdom te
komen en van toen at' speelde hij steeih voor
oude dokters met een vaderlijken glimlach, voor
oude getrouwen, die van geslacht op geslacht
waren overgegaan, voor vriendelijke, goedige
grootvaders, kortom altijd moest hij karakters
weergeven van edele, weldenkende m^nsehen
en het zou geen schrijver ooit in do gedachte
zijn gekomen aan Lamartinière een rol toe te
vertrouwen, die niet volkomen sympathiek was.
Mw. Lamartinière had van dezen over^avg
weinig of niets bespeurd. Zij beschouwde haar
man nog altijd als de mooie j 'une premier",
die alle hooiden op hol wist te brengen, de
vroolijke prctaialsa;~, var» w:en generaal
Vaillant, toen deze hem op zekeren avond, dat
men Le Fils de Familie" opvoerde, de groote
trap zag afkomen, vroeg: .,vVio is die flinke,
kranige kolonel bij de lanciersï"
De teedere en bezorgde genegenheid, die zij
hem toedroeg, was met de jaren eer toe dan
afgenomen, en, ik moet het tot mijn schande
bekennen, niet zelden bekroop mij een gevoel
van afgunst, wanneer ik hen van uit mijn
venster gadesloeg, als zij met kleine pasjes door
de smalle laantjes van den tuin Keper, ver
trouwelijk tegen elkander aangeleund, geheel
in elkaar opgaand in weerwil van de jaren die
bij hen niet schenen to tellen en de rimpels,
die zij over het hoofd hadden gezien. Voer
mij scheen dit echtpaar het gepersonifieerde
geluk, zoo volkomen als men dit in het
aardsche leven slechts verlangen kan, de vereeniging
van twee voortreffelijke wezens, die slechts
leefden en ademden voor en door elkander.
Hij van zijn kant bewees haar allerlei kleine,
galante attenties, een weinig uit de:i tijd wel
is waar, doch daarom niet minder welgemeend
en steeds was hij vol egards voor haar. Zij
was altijd keurig gekleed en lijn geparfumeerd,
l'a er was zelfs nog een zweem van elegante
coquetterie te bespeuren in de wijze, waarop
zij zich kleedde en haar lief gelaat, altijd om
lijst door het kanten mutsje, werd bijna voort
durend verhelderd door een gelukkigen glimlach,
bewust als zij zich was beminnelijk te zijn en
bemind te worden.
Ik gevoelde altijd een weldadige rust over
mij komen bij den aanblik van dit idyllisch
vrouw gebrek leed. Op hulp van familie
of kennissen viel niet te rekenen. Ook
hadden ze geen bijstand van een hunner
kinderen te verwachten. Hun oudste zoou
had het land moeten verlaten, ten einde
aan de hand der justitie te ontkomen:
/.wak van karakter, als hij was had hij,
door lichtzinnige vrienden verleid, schul
den gemaakt en zich op een noodlot)igen
dag vergrepen aan gelden, hem door zijn
patroon tijdelijk toevertrouwd. De tweede
zoon was eenige maanden geleden in een
ziekeninrichting opgenomen en kort daarna
overleden, terwijl hun eenige dochter op
den verkeerden weg was geraakt en ze
delijk geheel was ten gronde gegaan.
Door den uitersten nood gedreven, had
men zich om onderstand gewend tot de
kerk, waarvan onze oudjes lidmaat waren.
De wijk-diakeu stelde het vereischte onder
zoek in en deed tal van vragen, die hem
noodig voorkwamen, teneinde een goed
overzicht van den toestand te krijgen.
Hoewel ze ongaarne hun treurige familie
aangelegenheden tot in bijzonderheden aan
vreemden gingen blootleggen, erkenden
man en vrouw toch de noodzakelijkheid,
den diaken zonder achterhoudendheid aan
gaande alles in te lichten.
De bezoeker bespeurde weldra, dat hulp
hier dringend noodig was. Hij beval het
gezin op de eerstvolgende vergadering ten
zeerste aan en werd in staat gesteld, hun
een wekelijksche ondersteuning toe te zeg
gen, onder voorwaarde evenwel, dat man
en vrouw zich ten spoedigste, ter verkrij
ging van meerdere hulp moesten wenden
tot het B. A. Deze ra;ul werd opgevolgd
en na verloop van eenige dagen kwam
opnieuw een bezoeker, thans van wege het
Stedelijk Armbestuur, in de wonLg een
kijkje nemen.
Weer volgden de gebruikelijke vragen :
hoeveel kinderen ze hadden; waar die
woonden; of ze geen hulp konden verlee
nen? Wederom moest het bijaarde echt
paar een vreemde deelgenoot maken van
al wat hun getroffen had, van al hun leed
en smart. Doch ze hadden geen keus:
broodsgtbrek noodzaakte hen, op dit punt
niet al te gevoelig te zijn.
Ook nu weer viel het onderzoek gunstig
voor het zoozeer beprotfde gezin uit. Zelfs
beloofde de bezoeker, dat hij zijn best zou
doen om het gezin ann eenig beddegoed
en kleeding te helpen. Daartoe schreef'
hij een brief' van aanbeveling aan den
secretaris eeiier philaiitropische vereemging,
met wifin hij toevallig nog al bevriend was.
Maar zonder een onderzoek in te stellen
verleende deze veretuiging geen hulp: een
der leden werd dientengevolge afgevaardigd
om het hem aanbevolen gezin te bezoeken.
Opnieuw werd gevraagd en uitgehoord;
doch ditmaal werds.n de antwoorden minder
volledig gegeven. Het viel man en vrouw te
moeilijk telkens te moeten spreken over zoo
veel, waaraan de herinnering reeds hun pijn
deed. Met tegenzin en kort afsprak rnen van
al wat was ondervonden en van de smart,
die was geleden. Ditmaal toonde de be
zoeker minder sympathie met het gezin,
dun zulks met zijn voorgangers het geval
was geweest. Tuch deed, op zijn advies,
de vereeniging nog iets, maar de onder
stand was luttel.
Wij vragen, zou het geen zegen voor
deze beproefden zijn geweest, indien kerk,
armbestuur en weldudigheiiis-vereeniging
zich tot het verkrijgen van inlichtingen
hadden kunnen wenden tot een
centraalbureau van onderzoek? Dan was het huis
bezoek in n hand geweest en zouden
niet onnoodig herinneringen zijn opgewekt
en snaren zijn aangeroerd, die thans de
stille smart slechts grooter maakten en
het leed nu dubbel pijnlijk deden zijn.
(ieen ondersteuning mag worden ver
leend, dan na behoorlijk voorafgaand
huwelijk en het gaf mij het geloof terug in
j een menigte vervingen zalige herinnering-m uit
den goenen ouden tijd, waaraan men heden
ten duge niet meer hecht.
II.
; generaal d'JIaricuilie
Xa een korte poos
voort:
Slechts eenmaal werd de blauwe horizon van
hun geluk door een donkere wolk overscha
duwd en de reden dairvan is zóó aandoenlijk,
dat ik riet nalaten kar. u die te verhalen.
Toen de acteur 70 jiar wa-i geworden, had
hij sinds gernimen tijd het tooneel voor goed
vaarwel gezegd ; driemaal in de week echter
ging hij naar Parijs, alwaar hij in de rue
Charr.is voor jonge moi-jes een cursus in de
declamatie geopend had, die zeer druk bezocht
werd.
Als hij dan 's avorvr; weer in zijl woning in
do rue de Xoailles was teruggekeerd, werd hij
door mevrouw Lamart'iiière overstelpt met
vragen naar het karakter zijner leerlingen, naar
haar artistieke neigingen, haar goeden aanleg
en haar uiterlijk.
Bevonden er zich onder a! die aardige meisjes
niet een paar die verliefd waren op den mooien
Lamartinière V"
En deze wist zijn vergeeflijk ijverzuchtig
vrouwtje gerust te stellen met een
vriendeiijkteederen glimlach en do ivoorden :
Maar, beste kind, je vergeet, dat ik O
jaarben en dat ik de grootvader zou kunnen zijn
van al die Blanches en Adelincs, die nog maar
komen kijken !"
Het toeval wilde, dat in den afgeloopen
herfst een van Lamartinière's leerlingen in het
Odéon moest debu'eeren. liet was de beroemde
Jeanne Dalbret, die wegens haar bevallige gratie
en schoonheid om het zeerst door alle dag
bladen geroemd word. In haar gelaat vol uit
drukking en hartstocht schitterden een paar
pracht'ge zeegroene, door lange wimpers over
schaduwde oogen, terwijl het fraaie zware haar
in natuurlijke golven hoog boven op het hoofd
in een wrong was gedraaid.
Voor ons, in de zaal gezeten, leek het, of
het voetlicht, dat naar boven straalde, de omtrek
ken van lichamen en hoofden omkranste als
met een glanzenden nimbus. En dat alles
bewegelijk, rusteloos, trillend !"
onderzoek! Deze uitspraak blijven wij
gaarne onderschrijven, ook al verklaren
wij ons niet ingenomen met het tegen
woordig stelsel, waarbij herhaaldelijk wordt
geïnformeerd naar een zelfde gezin.
Wat te zeggen van het volgende geval.
Weduwe Jansen is door lichaamszwakte
verhinderd uit werken te gaan en mist
daardoor haar gewone verdiensten. Toch
blijven de geregelde behoeften bestaan :
vijf kinderen vragen om kleeding en brood;
huishuur moet worden voldaan of het
gezin loopt kans, door een minder
teergevoeligen eigenaar op straat te worden
gezet; de wiuterkou doet verlangen naar
eenig vuur in de kachel; tal van nooden
doen zich gevoelen ; hulp van anderen is
hier dringend noodig.
Gelukkig wordt niet te vergeefs een be
roep gedaan op den weldadigheidszin van
stad- en landgenooten. Het gezin wordt
hulp verleend en ontvangt:
a. van het B. A. ?1.50 p. w.
b. van de kerk: ?0.75 p. w. en een
paar brooden.
c. van de vereeniging »Charitas": onder
goed voor twee der meisjes.
d. van de vereeniging «Kindervoeding1':
3 maal per week middageten voor
twee kinderen.
e. van de wijkafdeeüng: O. H. eenige
bons voor brandstoffen.
?. van mevrouw L.: ?0.50 om de 14
dagen en een krediet bij den melk
boer.
<j. van het Genootschap L. N. V. ?!.
per week.
De weduwe heeft, ter verkrijging van de
hulp genoemd onder a, b, e en g van vier
personen huisbezoek gehad. Om in aan
merking te komen voor ondersteuning d
heeft de vrouw zich moeten wenden tot
het hoofd der school. De vereeniging
Charitas is. afgegaan op de aanbeveling
van het Genootschap L. N. V.; mevrouw
L., als van nabij met het gezin bekend,
had geen nadere inlichtingen noodig.
We wenschen thans niet in beschouwing
te treden van de vraag, of hier voldoende
hulp werd verleend; ook de aard der be
deeling willen we onbesproken laten. Thans
alleen de opmerking, dat het ons minder
wenschelijk voorkomt, deze vrouw te nood
zaken, zoo dikwijls hare particuliere aan
gelegenheden aan vreemden bloot te leggen.
Wij meenen dit herhaald onderzoek te
moeten afkeuren, daar het in ons oog
demoraliseerend werkt op vrouw en kin
deren.
Ook op d« kinderen: de woning bestaat
slechts uit 'i kamer; het gaat niet altijd
aan om het kroost de si raat op te sturen
en het kinderoor vangt zoodoende veel op,
wat niet vernomen moest worden.
Het ligt wederom voor de hand, hoe
gunstig concentratie van onderzoek hier
had kunnen werken.
Als van zelf'doet zich de vraag gelden :
Is concentrutie, hoe «ewenschl zij ook mag
zijn, in den door ons bedoelden zin be
st aan baar?
(Klut volyl.) II. O. GKCW.IKAX.
. MMiiiiimmmiiiMmitN
rrrprw
i t i* l l^te l i
L C. erteiin en dg Któ
In liet Oktobernummer van de Uids, heeft
Mr. (^aack a.in \vijL;u d c n heer A. (J.
Wertlieiin t;en i^choiii\ mj;'^euijd, wuurvzin
door velen met bc.hu:g.s,ttlliüg zal zijn kennis
Zoodra zij optrad vulde zij de geheele zaal
en zóó wist zij het publiek te boeien, dat haar
succes steeds grooter werd.
Bravo! bravo!" riep Lamartinière her
haalde malen; de triomt van zijn leerling scheen
hem bizonder gosd te doen.
.Wat applaudiseer je voor haar!" merkte
mevrouw Lamartinière aan. terwijl haar hart
klopte, ken je die Jeanne Dalbret zoo goed V'
Of ik haar ken, mijn lieve kind?... vol
strekt niet... Ze is oen keer of tien bij mij
op den cursus geweest met een stuk of twintig
andere meisjes"
Kn voelde je je niet bizonder tot hiar aan
getrokken ... Ze is zoo mooi. zoo Hei.'"
In het geheel niet, hoor oudje, op mijn
woord van eer niet."
En geheel gerustgesteld, keerde zij huiswaarts.
Maar zie, twee dagen later, toen ik na het
ontbijt als naar gewoonte mijn pijpje bij den
ourieii Lamartinière zat te rooken, kwam zijn
vrouw bij ons binnen met d« oogtin vol tranen.
Zij had een zoo even verschenen l'arijsch
dagblad in de hand. Een journalist had zijn
opwachting willen maken bij Jeanne Dalbret
en deze niet thuis treffende, had hij vol enthou
siasme een beschrijving gegeven van de ver
trekken, die zij bewoonde:
... Een breede vestibule geeft toegang tot
een trap, waarvan de leuningen geheel met
peluche zijn gedrapeerd; boven aan de trap
een verbazend groote candelabre, voorstellende
la ceintitre dorre van d'Epbiay. De salon is
geheel behangen met tapijten uit den
Renaissance-tijd; op hier en daar verspreide tagères
prijkt het h'jnste Saksische porselein, miniatuur
beeldjes overal; handspiegels gemonteerd met
saneren; waaiers u la Louis XV; terwijl op
den wit marmeren schoorsteen, in de schaduw
van een reusachtige bouqnet witce lelies het
portret van Lamartimière in zijn costuum van
Mazarin de eerep'aats innam ... .,
Je hebt me verteld, dat je haar ternauwer
nood kende en je hebt haar je portret ge
geven! ... Je loog me dus voor, toen je dit
zei! . . . X'n kan ik je nooit meer gelooven!
Daarop verliet de arme bedroefde vrouw het
vertrek en haar smart was zóó oprecht, zoo
innig, dat het geen oogenblik in mij opkwam
haar belachelijk te vinden; wat Lamartinière
betreft, hij was wanhopend.
Het is voor het eerst in mijn leven, dat ik
genomen. De overledene was toch eea
algemeen bekende persoonlijkheid, die zich
op velerlei gebied voor de stad zijner in
woning verdienstelijk heeft gemaakt. On
willekeurig rijst de vraag of, waar zoovele
trjdgenooten van den heer Wertheim nog tot
de levenden behooren, het oogenblik voor
een onpartijdige beoordeeling reeds geko
men is. Die vraag klemt te meer en het ge
vaar wordt te grooter, waar een vriend zich
met de taak heeft beiast om het portret van
den afgestorvene voor ons af te beelden. Bij
een aandachtige beschouwing verkrijgt men
dan ook den indruk dat sommige trekken
te veel verwaarloosd, andere sterker ge
accentueerd zijn dan in de werkelijkheid
het geval was. Ddze laatste opmerking
schijnt vooral te gelden, waar ons de be
trekking van den heer Wtriheim tot de
kunst wordt geteekend. Hij had de ge
woonte zoo verhaalt ons zijn biograaf
vreemde kunstenaars van naam, die ons
land bezochten, bij zich te nooden en te
onthalen en jonge artiesten van aanleg te
steunen, maar deze beminnelijke eigen
schappen, die hij ruet vele anderen gemeen
bad, zijn niet voldoende om iemand tot
een Maecenas te stempelen. Dit heeft de
heer Quack blijkbaar zelf begrepen en
daarom ook getracht de werkzaamheden
van zijn vriend in het belang der
tooneelschqol en der vereeniging »het
Nederlandsch tooneel" meer in het bizonder te
doen uitkomen.
Wat de eerstgenoemde instelling betreft,
zoo behoort te worden opgemerkt dat de
heer Wertheim nooit, hetzij als hoofd
bestuurder van het Nederlandsch
Tooneelverbond, of als lid der commissie van
toezicht, met haar in eenige olficieele be
trekking heeft gestaan. Hij is nonit in de
gelegenheid geweest deze inrichting van
nabij te zien werken en is, als zo.xlanig,
ook met hare gebreken onbekend gebleven.
Wat hij van de zaak wist, had hij van
hooien zeggen. Hij ging af op het oordeel
van enkelen zijner familieleden, die voor
kortereii of laugeren tijd aan de school
zijn verbonden gewtest. De heer Quack
toont evenmin met het onderwerp vertrouwd
te zijn, waar hij van den »stevigen bouw''
der inrichting gewag maakt, hetgeen even
min op haar innerlijke organisatie, die
herhaaldelijk gewijzigd is eri op ditoogen
blik aan een hernieuwd ernstig onderzoek
wordt onderworpen, als op haar fiaancieelen
toestand van toepassing is. Wat het laatste
punt betreft, moet het gebrek niet zoozeer
iii het gemis der jioodige fondsen als wei
in de ondoelmatige en onbillijke verdeeling
der beschikbare middelen gezocht worden.
De directeur wordt, naar verhouding, te
hoog, de leeraren in spel en voordracht te
weinig gehonoreerd. In het algemeen wordt
het technisch onderwijs ter wille van andere
leervakken te veel verwaarloosd. Als hoofd
bestuurder der «Maatschappij tot Nut, van
't Algemeen" is het den heer Wertheim ge
lukt, door het verleenen eeuer geldelijke toe
lage, de Tooneelachool, die door het verlies
der stedelijke subsidie in het ongereede was
geraakt, tijdelijk te steuneiK Daartoe heb
ben zich, wat deze instelling betreft, de
verdiensten en de werkzaamheden van den
heer Wertheim bepaald.
In zijn betrekking tot de vereeniging
»het Nederlandsen, tooneel'', heeft hij van
meer ijver en belangstelling blijk gegeven.
Hij behoorde tot ue oprichters en had ge
durende vele jaren zitting in den Raad
van Beheer. Het doel der stichting, de
verheffing van hel nationaal t:<oneel, \yas
zeer loffelijk, maar de twijfel is gewettigd
of de groo'e geldelijke oif'ers in overeen
stemming zijn met de verkregen resultaten
en of de vereeniging op degelijke grond
slagen gevestigd is. De vraag doet zich
voor, of binnen de beperkte omgeving van
een kleinen schouwburg, met een beknopt,
oordeelkundig samengesteld gezelschap, de
voortbrengselen (U-r intieme dramatische
kui.st, zooals die in onze dagen wordt
beotfend en gewild is, niet meer tot haar
recht zouden komen, dan in het holle ge
bouw op het Leidscheplein, dat door zijn
omvang, inrichting en traditiëa voor de
opvoering van zoogenaamde
speetakej.stukken i'; aangewezen. Htt tegenwoordig
tableau de la (ruitje van het Nederlandse!!
tooneel", waarbij enkele emplooien
ontiMiiuMiimlmminmmmillllim
haar verdriet aandoe," zei hij geheel
terneerge^lagen. Ik zie nu in, dat ik beter gedaan
had, met haar de waarheid to zeggen van die
onnoozele fotogralie, maar ik was zoo hang,
haar leed te veroorzaken ... O, ik wordt wel
gestraft! ..."
Luister eens," zei ik, laat de zaak maar
aan mij over, ik zal wel z jrgen, dat alles weer
in orde komt.
Met den eersten den hosten trein spoorde
ik naar Parijs, alwaar ik mij onmiddellijk naar
de woning van Jeane Dalbret liet rijden. Ik
gaf mijn kaartje af en w'erd terstond toege
laten. Ik vertelde haar het voorgevallene en
trachtte haar de wanhoop van mevrouw Lamar
tinière, waarvan zij de onschuldige oorzaak
was, duidelijk te maken. En, staande, schreef
zij wat ik haar voorzei:
Waarde meester,
Aangezien ge thar.s wel uit de kranten zult
vernomen hebben, dat ik mij de vrijheid ver
oorloofd heb uw portret te koopen, zsnd ik het
u hiernevens met het vriendelijk verzoek, er
een paar woorden van uw eigen hand op te
schrijven. Of neen, ik weet nog heter; bewaar
dit als een gedachtenis aan uw dankbare leer
ling en zend mij een gewoon portret van u,
en, als het eenigszins mogelijk is, n, waar
ge met mevrouw Lamartinière samen op staat.
Beiden zijt ge toch n en ik zou mij hoogst
gelukkig achten, u in mijn kinderlijke en eer
biedige bewondering te mogen vereenigen.
Wilt u dit doen ?
JKANNE DAUÏIÏKT."
De brief werd den volgenden morgen aan
zijn adres bezorgd; zijn. inhoud droogde de
tranon van mevrouw Lamartinière en bracht
alles weder in het reine; en PMlémon en
Baucis hebben aan mij dien laatsten weemoedig
gelukkigen glimlach te danken, waarmede zij
afscheid van elkander namen, toen de dood
hen kwam scheiden."
% *
*
Generaal d'IIarfeuille zweeg en het scheen
me toe. als zag ik een paar groote tranen ir.
zijn zwaren kaevel rollen.