Historisch Archief 1877-1940
N°. 1119
DE AMSTERDAMMER
A°. 1898.
WEEKBLAD VOOB NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No.
124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, l'r. p. post ?
Voor Indiëper jaar mail
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Dit blail is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover het
Graud Café, te Parijs.
1.65
10.0.12'/2
Zondag 4 December.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF J10SSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
INHOUD
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Bezuiniging, door
A. N. J. Fabins. De opper-commissarig voor
Creta (met portr.) SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Concentratie van onderzoek bij armen
zorg, door H. O. Grosjean. (Slot.) KUNST EN
LETTFREN: A. C. Wertheim en de kunst, door
Mr. J. E. Banck. (II.) Muziek in de hoofdstad,
door Ant. Averkamp. Rembrandt's Saul en
David", door C. L. van Balen. Serena, gedichten
door Marie Boddaert, beoordeeld door Ant. C.
Linge Het Willems-fonds" in Vlaanderen, door
Aug. Gittee. FEUILLETON: De Muziekpop,
naar het Fransch van Jean Aicard. RECLA
MES. VOOR DAMES: Huwelijksnood, door S.
Kalft'. Nationale tentoonstelling voor vrouwen
arbeid. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL.
HNANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. PEN- EN
POTLOODKRASBEN. ADVEHTENTIEN.
Bezuiniging.
Verleden jaar heb ik in een der Augustus
nummers van dit Weekblad een pleidooi
trachten te leveren voor eene hervorming
van het Militair Recht. Het Nederlandsch
Dagblad heeft daarop naar aanleiding
van mijn betoog o.a. opgemerkt »dat
officieren al even onbevoegd zijn om te
oordeelen over diefstal en andere civiele
misdrijven als burgerlijke rechters over
zuiver militaire delicten," doch kon niet
medegaan met het denkbeeld om de taak
van de krijgsraden te beperken, het wilde
»de opheffing van het bezwaar liever vinden
door versterking vari het civiele element
in de krijgsraden of door vermeerdering
der macht van het civiele element, dat nu
reeds in den krijgsraad zitting heeft."
Allerlei omstandigheden waren oorzaak,
dat ik niet dadelijk op mijn voorstel ben
teruggekomen; trouwens wie naar hervor
ming van het Militaire Recht uitziet, leert
geduld te hebben. Reeds bijna twintig
jaren geleden trachtte ik in dit zelfde
Weekblad (No. 107 van 13 Juli 1879) te
betoogen, dat de rechtspraak van de krijgs
raden dient te worden overgebracht naar
den burgerlijken rechter; verschillende
malen heb ik die poging herhaald en toch
ben ik nog zeer verrast thans in het
Weekblad voor het Recht (van 15 Nov.
No. 7192) een rechtsgeleerde van uit Parijs
eveneens te hooren pleiten voor de afschaf
fing van de militaire rechtbanken.
Heb ik wél, dan heeft liet Nedei'landsch
Dagblad tegen de afschaffing van de spe
cifiek militaire rechtspraak n groot be
zwaar, nl. de moeielijkheid om de open
baarheid te voorkomen bij vervolgingen
wegens het verraden van de geheimen der
verdediging.
Dit bezwaar nu is van heel geringe
beteekenis. Wat toch is het geval ? Een
militair, die dergelijke geheimen verraadt
zal dit misdrijf wel moeten plegen in
vereeniging met burgers, immers het is niet
te denken, dat een militair zoo'n geheim
zal overdragen aan een ander militair,
die daarvan op zijn beurt geen misbruik
maakt, door het aan een derde te verklappen.
Het geheim-verraden van militairen on
derling heeft al heel weinig zin of geeft
weinig of geen nadeel. Doch juist de samen
werking van plichtvergeten militairen en
burgers stempelt het misdrijf tot een zooge
naamd eommun delict, dat niet voor den
krijgsraad maar voor den burgerrechter
wordt gebracht en dan valt onder de mis
drijven tegen de veiligheid van den Staat,
genoemd onder art. 97 e. v. van het Wet
boek van Strafrecht.
Maar nu aannemende, dat enkele mis
drijven van verraad, die nu door den
militairen rechter zouden worden berecht
zij zijn gelukkig zeer zeldzaam bij eene
eventueele opheffing der militaire recht
spraak voor den burgerlijken rechter zouden
worden gebracht; welks landsbelang zou
daarmede dan wel worden bedreigd? Bij
de grondwet toch wordt gedecreteerd en
bij de Rechterlijke organisatie nader ver
duidelijkt, hoe de rechter »in het belang
der openbare orde" te weten «gewichtige,
bij het proces-verbaal der zitting te ver
melden redenen" kan afwijken van den
regel, dat de terechtzittingen openbaar
zijn. Schennis van ambtsgeheimen staat
dus bij eene behandeling voor den bur
gerlijken rechter al evenmin te vreezen, als
bij een onderzoek voor den krijgsraad.
Intusschen zou ook deze omstandigheid
al heel weinig hoop geven voor een spoedige
hervorming van het Militair Recht, waartoe
men is waar wel aan den arbeid is gegaan,
maar op eene wijze, die allerzonderlingst mag
heeten, want juist datgene, wat het meest
hervorming, noodig heeft, n.l. het formeele
gedeelte, werd op den achtergrond ge
schoven, terwijl men nu al tien jaren lang
vergeefsche pogingen doet om het
materieele recht naar de eischen des tijds te
bewerken. De groote beteekenis van dit
laatste volstrekt niet onderschattende, blijft
het m. i. tot zekere hoogte bijzaak, welke
straf de rechter oplegt. Galg en rad zijn
nu eenmaal voor goed verdwenen en de
«verdiende straf" blijft een zuiver subjec
tieve quaestie vooral bij rechters, aan wie
de eerste beginselen der juridische en aan
verwante wetenschappen nog dikwijls ge
heel onbekend zijn.
Vóór alles dient de militaire rechts
vordering te worden gewijzigd, en wel
licht zou ik de hoop hebben opgegeven
die wijziging nog te beleven, ware het
niet, dat de persoonlijke dienstplicht haar
invloed in hooge mate zal doen gelden,
terwijl ook 'slands finantiën bij deze
quaestie zijn gemoeid. Of is het te ver
dedigen, dat alleen reeds het Hoog Militair
Gerechtshof eene jaarlijksche uitgave vor
dert van bijna veertig duizend gulden ? 1)
Zonder veel omslag zou bij eene partieele
herziening de taak van dat Rechtscollege
kunnen worden overgedragen aan twee
der gerechtshoven, en te eerder mag daarop
worden gewezen, nu zoowel in de Pers als
in de afdeelingen van de Tweede Kamer,
blijkens het jongste Voorloopig Verslag op
Hoofdst. IV, wordt aangedrongen op ver
hooging van de tractementen der leden
van het H. M. G.
Dat door de opheffing van dit hooge
militaire rechtscollege de taak der ge
rechtshoven te veel zou worden bezwaard,
meen ik te mogen betwijfelen. Enkele
cijfers uit de Gerechtelijke Statistiek van
1897 kunnen dit nader aantoonen. Volgens
die gegevens dan werden in de laatste
vijf jaren gemiddeld in ronde cijfers
behandeld in hooger beroep (met of zonder
getuigenverhoor) door de gerechtshoven te
Amsterdam 200, te 's Hertogenbosch 190,
te 's Gravenhage 180, te Leeuwarden 160
en te Arnhem 120 strafzaken. De ver
houding der civiele zaken bij de verschil
lende hoven aangebracht is ongeveer de
zelfde. Zondert men nu Amsterdam (met
9 raadsheeren) uit, dan beschikt elk ge
rechtshof over evenveel personeel (l pre
sident, l vice-president en 8 raadsheeren).
De militaire vonnissen in hooger beroep
door het Hoog Militair Gerechtshof te
berechten bedraagt nauwelijks 70, waarbij
dan komt de controle over de + 700
zaken door de verschillende krijgsraden
berecht, een controle, welke omvat het
onderzoek uit de stukken of in de zaak
behoorlijk is geprocedeerd, of er volledige
bekentenis aanwezig is, of het aanwezen
eener misdaad volkomen blijkt en of de
straf bij het vonnis bepaald, is overeen
komstig de wet.
Met de opheffing van het Hoog Militair
Gerechtshof zou dan aan den Hoogen
Raad kunnen worden opgedragen de cen
suur over alle hier te lande gewezen von
nissen, overeenkomstig den geest van de
Grondwet en het reeds meermalen uitge
sproken verlangen van het Weekblad van
het Hecht, hetwelk het gemis van de censuur
o.a. noemde «een bedenkelijk gevolg van
de wijze waarop thans de militaire recht
spraak is geregeld."
Allerminst zal ik afdingen op den
grooten ijver en de toewijding van de
neeren leden van het Hoog Militair Ge
rechtshof, en het liefst zoude ik de mate
van waardeering voor de werkzaamheden
van dit college geheel buiten beschouwing
laten, wijl het hier geldt n een principieele
n een finantieele quaestie, waarbij die
waardeering niets ter zake doet. 't Is slechts
de vraag of'de taak, tot heden dit college op
de schouders gelegd, niet even goed kan
worden toevertrouwd aan twee, gerechts
hoven b.v. die van Leeuwarden en Arnhem.
Vergelijkt men de hierboven medegedeelde
cijfers van het aantal behandelde zaken en
die van het aantal raadsheeren bij de ver
schillende hoven, en bedenkt men daarbij,
dat het Hoog Militair Gerechtshof l presi
dent en O leden telt met een advocaat fiscaal
en n griffier, zoo ligt de gevolgtrekking
voor de hand, dat de opheffing van het Hoog
Militair Gerechtshof eventueel den werk
kring der hoven te Leeuwarden en te Arnhem
in vergelijking van die te Amsterdam en
's-Hertogenbosch niet te erg zoude be
zwaren ; terwijl dit middel tot bezuiniging
van meer dan 35000 gulden 'sjaars toch
de overweging wel waard is.
1) Op bet IV Hoofdstuk der Staatsbegrooting
(Justitie) zijn voor 1S99 uitgetrokken;
Art. 15. Tractemeut voor den president en
de leden, den advocaat fiscaal on de overige
ambtenaren en bedienden van het Iloog Militair
Gerechtshof / :>>."700.
Art. 17. Toelage voor idem, inirev. art. 5
der wet van 4 Juni 185S /'3!>00.
Voor tractementen en vergoeding van
lmre;lkosten der vijf auditeurs wordt vt.-rt-i.-cli;. e, n
beiïrag van /' IGii'O.
Radicaal moge dan verder dit voorstel
schijnen, in werkelijkheid zou de opheffing
van het H. M. G. alles behalve een radicale
verbetering zijn van de militaire rechts
pleging, doch zij zou een overgang vormen
tot de afschaffing van de afzonderlijke
straf berechting der militairen, die vroeg of
laat, maar dan toch eenmaal tot stand
zal komen.
In Frankrijk begint het reeds te dagen.
A. N. J. FABIUS.
Be Opr-ComiÉsaris voor Creta.
Prins George van Griekenland, de nieuwe
»opper- commissaris " voor Creta, zal binnen
enkele dagen naar het eiland van Minos
vertrekken om daar de waardigheid te
aanvaarden, die hem door Rusland, Enge
land, Frankrijk en Italiëis opgedragen.
Maar op het laatste oogenblik tracht sul
tan Abdoel Hamid nog de benoeming te
verijdelen, en wendt zich. tot den czar met
de dringende bede, de uitvoering te ver
hinderen van een maatregel, dien de
Beheerscher der Geloovigen niet slechts als
een inbreuk op zijne rechten, maar ook
als eene grievende beleediging beschouwt.
Dat de sultan de benoeming van den
Griekschen prins tot gouverneur van Creta
met leede oogen ziet, is volkomen begrij
pelijk. De bevrijding, of liever de ver
overing van Creta is het doel geweest van
den door Griekenland zoo roekeloos tegen
Turkije begonnen oorlog. De overwinning
der Turken is zoo volledig mogelijk ge
weest, maar de mogendheden hebben hen
verhinderd daarvan de vruchten te pluk
ken en hun slechts eene zeer onbeduidende
grenswijziging toegestaan. En nu wordt
ten slotte, nadat Rusland, Engeland, Frank
rijk en Italiëde ontruiming van Creta
door de Turksche troepen hebben door
gedreven, een Grieksche prins met het
bestuur van het nog altijd Turksche eiland
belast. Dat is het begin van het einde:
de autonomie zal onvermijdelijk leiden tot
annexatie door of aansluiting bij Grieken
land. 't Wordt een spelletje van qui perd
gngne, waarbij de meest lankmoedige en
fatalistische turk zijn geduld moet ver
liezen.
Begrijpelijk is dus de stap van den
sultan zeker, maar onverstandig tegelijk,
en van de slimme en handige diplomaten
te Constantinopel mocht men zulk een
fout niet verwachten. Want geeft de sultan
niet zelf de souvereiniteit, waaraan hij
zoo hooge waarde hecht, prijs als hij een
beroep doet op de hulp van den czar ?
Is die smeekbede niet eene bekentenis van
onmacht? Is zij niet tevens eene belee
diging voor de drie andere leden van het
groote- mogendheden quartet, daar zij on
derstelt, dat dezen zich zullen onderwerpen
aan het machtwoord van den czar, of
anders, dat hun tegenstand veilig kan
worden verwaarloosd tegenover den steun
van Rusland? En is het niet wat al te
naief, aan te nemen dat Rusland zich zelf
en zijn medestanders een démenti zou ge
ven, alleen om den sultan genoegen te
doen ? Is het protest van Turkije niet
dubbel onvoorzichtig, omdat het is gericht
tegen een bloedverwant, een persoonlijk
vriend en een protégévan Nikolaas II?
Begrijpt men op Yildiz Kiosk nog altijd
niet, dat geen der mogendheden kan mede
werken, om aan de zaak van het
Hellenisme afbreuk te doen?
Van welke zijde men dezen stap van
den sultan ook bekijkt, hij vertoont zich
steeds als een grove fout. Wellicht hebben
de gloeiende toasten van den Duitschen
keizer Abdoel Hamid in den waan ge
bracht, dat hij voor de groote mogendhe
den nog iets anders was dan eene '/icnttiti'
f1. Is dat het geval, dan is voor
dat in het memorandum, door den
Russischen gezant Onou, mede uit naam van
zijn Engelschen, zijn Franschen en zijn
Italiaanschen collega, aan prins George
voorgelezen, dezen de opdracht wordt ge
geven, Creta te »pacificeeren" en daar een
geregeld bestuur in te voeren. De prins
erkent de suzereiniteit van den Sultan' en
zal maatregelen nemen ter bescherming
van de Turksche vlag, die van ne ver
sterkte plaats op het eiland mag blijven
wapperen. Hij zal in overleg met de nati
onale vergadering eene autonome regeering
invoeren, die in staat moet zijn het leven
en de eigendommen der inwoners te be
schermen en de godsdienstvrijheid te ver
zekeren. Zoodra de prins op Creta aange
komen is, zal de ofticieele bezetting door
Russische, Engelsche, Fransche en Itali
aan sche troepen eindigen; die troepen
zullen dan tijdelijk, als garnizoenen, aan
den prins worden »geleend." Ook schiet
elk der vier mogendheden den prins een
millioen francs voor, die later uit eene
Cretenser leening zullen worden terugbe
taald. Men ziet, de zaak is geheel in orde:
het is eene commanditaire vennootschap
in optima forma.
De Grieksche prins, wien de lang niet
gemakkelijke taak is opgedragen om in de
jammerlijke toestanden op Creta verbetering
te brengen, is de tweede zoon van den
koning van Griekenland en thans 29 jaar
oud. Hij is bij de Grieken zeer populair,
veel meer dan zijn oudere broeder de
kroonprins. De aspiratié'n naar een »Grooter
Griekenland" deelt hij reeds sedert zijne
kinderjaren. Als jongen moest hij voor den
toenmaligen minister-president
Komoendoeros een examen afleggen; toen hem
daarbij gevraagd werd, welke de noorde
lijke grenzen van Griekenland waren,
antwoordde de knaap, zonder zich te be
denken : »ten noorden heeft Griekenland
geen grenzen." Als marine-officier heeft hij
zeer veel gedaan voor de ontwikkeling der
torpedo-flottille; gewoonlijk was hij de
geheele week druk bezig in het arsenaal van
Salamis en kwam hij alleen des Zondags
bij zijn familie te Athene. Zijn athletische
gestalte hij is de grootste Grieksche
zee-officier en heeft schouders als een
Hercules maakte hem tot een algemeen
bekende figuur, en de Grieken zijn trotsch
op den forschen en flinken jongen man,
die zoo «schneidlg" is en toch zoo een
voudig en welwillend in den omgang. Op
de reis om de wereld, die hij in 1890 met
den tegenwoordigen czar maakte, heeft hij
dezen, zooals men weet, het leven gered
door hem tegen den onverhoedschen aan
val van een fanatieken Japanner te be
schermen. Maar hoe aangenaam hem die
herinnering ook moge zijn, hij stelt zeker
niet minder prijs op eene medaille, hem
toegekend voor het met eigen levensgevaar
redden van een orerboord gevallen matroos.
In den dienst is hij stipt en doortastend
en niet gewoon iets aan anderen over te
laten. En geen gelegenheid laat hij voorbij
gaan om te toonen, dat hij, al is hij van
vaders zijde van Deensche, van moeders
zijde van Russische afkomst, toch door en
door een Helleen is. Talloos zijn de
anekdoten, die hierover de ronde doen.
Zoo verhaalt men, dat de prins op een
bal het ongeluk had uit te glijden en zich
den voet te bezeeren ; op den parketvloer
voelde hij zich minder op zijn gemak dan
op het gladde dek van een torpedoboot.
Van dansen kon nu niets meer komen en
de prins zocht zijn heil in de rookkamer
en aan de speeltafel. Doch moderne kaart
spelen vallen niet in zijn smaak, en hij
zocht een partner voor het spel, dat bij
de Grieksche matrozen onder den naam
a-xzp-riï.i in eere is. Niemand bleek dit
spel te kennen, en verontwaardigd riep
de prins uit: »Gij zijt geen Grieken!''
Allen lachten, niet het minst een daarbij
aanwezig oudheidkundige; maar deze moest
van den prins hooren: »Gij zijt geen
archaeol'.og, anders zoudt ge zoo'n oud
spel wel kennen!"
Voor de Cretensers is het zeker een
voorrecht, dat zij een zoo populaire figuur
als gouverneur krijgen. De prins zal
echter spoedig bemerken, dat er van hem
in dezen moeielijken post nog heel wat
meer gevergd wordt dan de zeemansschap.
waarvan hij tot dusver doorslaande bewij
zen heeft gegeven.
IHMIIIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllllllllllllllllimillllllllHIHIIIIIIIIIIIIIIIIim
miiiiiiitiiuimiiiimiimimiiiiiim
hem de teleurstelling even groot a!.- bitter.
wjrd: uit Athene ireineltl.
Concentratie ?an onflerzoet l armenzorg.
(Slot.)
Eenigen tijd geleden richtten wij tot een
bekende liefdadigheidsvereeniging, die door
jarenlange werkzaamheid bare sporen op
het gebied van armenzorg volkomen heeft
verdiend, de uitnoodiging een poging te
willen wagen, om in de richting van ge
concentreerd onderzoek werkzaam te zijn.
Daartoe stelden wij voor, dat ze een
zustervereeniging hare bemiddeling tot het
instellen van huisbezoek zou aanbieden.
Hierop ontvingen wij het volgende antwoord:
» Bij het aanbieden onzer be
sbemiddeling, zooals door u wordt bedoeld,
«zouden wij ons feitelijk gaan bemoeien
»met de zaken van een ander en ons inla
sten met de inwendige inrichting van een
»zustervereeniging, nog wel /ongevraagd.
»Hoe goed de bedoelingen daarmede zijn,
«duidelijk zal het zijn, dat wij
«verbete»ring" willen aanbrengen en wij zullen
»voor bemoeiziek worden aangezien. Ia
«welke vormen ook vervat, zal onze aan
bieding al zeer weinig kans van aanneming
»vinden en bereiken wij niets anders dan
»een negatief resultaat."
»Geheel anders wordt voor ons de zaak,
»iridien onze bemiddeling mocht worden
^ingeroepen, in welk geval wij ons tot volle
«medewerking bereid zouden verklaren.''
Wij meenden verplicht te zijn thans als
ons oorded uit te spreken, dat de inwen
dige inrichting der vereenigingen, die infor
maties verlangen, door concentratie van
onderzoek niet behoeft te worden aangetast.
Overigens moesten wij de waarheid erken
nen der volksuitdrukking: aangeboden
diensten zijn zelden welkom.
Ten slotte namen wij de vrijheid het
volgende voor te stellen.
«Indien uwe vereeniging het aanbieden
«uwer bemiddeling onvoorwaardelijk afkeurt,
«zou er dan geen poging in het werk
kun«nen worden gesteld, dat uwe bemiddeling
->werd gevraagd ? Wel bereiken wij dan ong
«doel langs een eenigszins anderen weg, maar
»dat beschouwen wij als van ondergeschikt
«belang. De hoofdstrekking van ons
voor«stel, waartegen, naar wij met genoegen
«mogen constateeren, bij u geen principieel
«bezwaar bestaat, achten wij gewichtig
«genoeg, om ons niet aanstonds cfbor eenige
«moeilijkheden te laten afschrikken. Het
«zou ons inderdaad verheugen, indien door
»uwe vereenigingjproefondervindelijk kon
«worden aangetoond de vele voordeelen, die
«aan geconcentreerd onderzoek verbonden
«zijn."
Uit het voorafgaande blijkt, dat er tal
van bezwaren overwonnen moeten worden,
voor het onderzoek zal zijn geconcentreerd
tot n bureau. Vooral zal strijd moeten
worden gevoerd tegen velerlei conservatisme.
Over het algemeen toch zijn vele
vereenigingen bevreesd, dat ze hare zelfstandig
heid zouden prijs geven, indien ze de
tusschenkomst van een zoodanig bureau gin
gen inroepen.
Dat door zedelijken dwang de zelfstan
digheid van sommige comités,
vriendenclubs, philantropische gezelligheidskringen
enz. eenigermate aangetast wordt, komt
ons wenschelijk voor. Maar dit mag toch
voor goed georganiseerde vereenigingen en
instellingen geen reden zijn om zien aan
hoog noodige samenwerking te onttrekken.
Misschien wordt de concentratie, door
ons beoogd, een utopie genoemd. Alsdan
meenen wij te mogen wijzen op de
Charity organisation society" te Londen en
New-York, het stelsel van armenzorg te
Elberfeld, de Vereeniging tot verbetering
van armenzorg" te Rotterdam, die reeds
min of meer in deze richting werkzaam
zijn. Werd dit voorbeeld meer algemeen
gevolgd en het beginsel van concentratie
consequent doorgevoerd, dan houden wij
ons overtuigd, dat armenzorg in het goede
spoor werd geleid.
Nochtans onder n belangrijk voor
behoud : het onderzoek worde toevertrouwd
aan bevoegde handen. Daartoe is noodig
dat men voor de taak van armbezoeker
worde opgeleid. Want niet overal waar de
wil aanwezig is, bestaat tevens de bekwaam
heid om als bezoeker op te treden. En
toch komt het op dit laatste in zoo groote
mate aan. Met een enkel woord willen wij
duidelijk maken, hoe volgens onze meening
bedoelde opleiding zou kunnen plaats
hebben.
De heer A. heeft zich aangemeld, of
wel hij is uitgenoodigd, om als armbezoe
ker op te treden. Door de centrale com
missie wordt thans den heer B., een reeds
geruimen tijd werkzaam bezoeker, opge
dragen, om den nieuwen collega op de
hoogte te brengen van de wijze, waarop
hij zijn ambt moet uitoefenen.
Daartoe gaan ze gedurende den eersten
tijd gezamenlijk de gezinnen, die zich voor
onderstand hebben aangemeld, in hunne
woningen bezoeken. Na een min of meer
uitvoerige gedachten-wisseling met den
heer A, wordt het rapport en het daarbij
behoorend advies opgesteld door den ver
antwoordelijken bezoeker B. Opdezewij/.e
wordt den adspirant-bezoeker de gelegen
heid aangeboden zich duidelijk te maken,
hoc men in de verschillende gezinnen diei^t