Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1120
De
De kleine Johannes, versierd
KONING. Uitgegeven te 's Gravenhage
door Mouton & Co. Prys ? 10.-.
Epreuves d'artiste ? 17.50.
kleine Johannes is een lief boek. Al
moge wellicht later ander werk van Fred. van
Eeden minder bestand blyken tegen het zuivere
gericht der tijden, de vertelling van den droo
menden, zoekenden Johannes, droomende in
de pracht der natuur, zoekende in de droeve
geluklooze wereld der menschen, zal van
blyvende waarde z\jn. Het was enkele jaren
geleden dat ik het schoone sprookje voor het
laatst las ; en nu, het boek doorbladerend
zooals het thans in waardig uiterlijk weer
onder de menschen is gezonden, kwam de
zachte bekoring weer over my van des dichters
taal, die, gelijk Kloos zegt, is als «het lang
aangehouden spel eener enkele viool, dat
droomen na droomen oproept voor onze oogen,
maar droomen, die een dieperen zin hebben,
dan hun uiterlijke verschijning en de trekken
van hun soms grillig, soms lief gelaat."
Men kan, by de versiering van een dergelijk
boek, op twee wyzen te werk gaan :
Vooreerst de uiterlijke verschijning van het
verhaal in beeld brengen ; bewogen zynde door
het sprookjes -schoon der vertelling, de droomen
na droomen in stille aandacht voorbij laten
trekken en in hare liefelyke schoonheid zyn
genieting vinden;
maar ook kan men de verborgen wysgeerige
waarde dier droomen in lijnen weergeven; in
dit geval de verschillende p basen van Johannes'
gemoedsleven, hoe hy komt van een contem
platief verlangen naar het Onkenbare, tot
zoekende onrust, tot doellooze wetenschap, en
vandaar, nadat het diepste menschelijk gevoel
onverdelgbaar is gebitken, tot de liefde der
menschheid.
Edzard Koning heeft deze ethische waarde
van Den kleinen Johannes laten rusten, en,
zich meer aangetrokken voelende tot de
natuurBchoonheden der vertelling, gaf hij niet zoozeer
een begeleidende illustratie van het geheel, als
wel een reeks eigene sprookjes-platen, geïn
spireerd op de voor hem meest treffende blad
zyden van Van Eeden's boek. Want van deze
negen lithographieën is er geen enkele die
een dier hoogte-momenten van Johannes' leven
verbeeldt, het schoone gebed aan het einde
van het vierde of het slot van het laatste
hoofdstuk, of Johannes' ontroering bij het
allereerste zien van Robinetta. Maar het moge
dan niet de essence van het boek zijn, als een
samenvatting van den grooten gang van Jo
hannes' ontwikkeling, wat de teekenaar
gegeven heeft is in elk geval een reeks zeer
mooie verluchtingen by een negental verspreide
en in geen verder merkbaar verband met elkaar
staande passages. De technisch voortreffelijke
qualiteiten er nu even buiten gerekend, zy'n,
dunkt my', de 2e, 3e en 4e plaat niet van de
beste, en hebben zij te zeer den schyn van
knappe natuur- studies; terwy'l daarentegen by'
de overige litho's de meer illustratieve eigen
schappen een niet te versmaden grootere
aantrekkelykheid geven. Op de (je plaat, waar
Johannes en Robinetta aan den vyverkant
zitten, is vooral Johannes' gelaat prachtig van
expressie, en de horizonten, waar de jonge
zwerver eenzaam ligt in 't duin, of waar de
walmen der stad iiaar den somber -wolkigen
hemel kronkelen, zal, wie hen eenmaal zag,
niet licht vergeten.
Wat deze nieuwe uitgave vervolgens zoo
begeerlijk maakt, zy'n de in zachte grys-groene
tint gedrukte vignetten op het titelblad en
boven de hoofdstukken. Zy' staan in nauwer
verband met het boek zelf dan de negen litho's.
De paddestoelen boven het 5e hoofdstuk zyn
zeer fraai, maar vooral opmerkelijk is het
stadsgezicht boven het 10e ; en allen te zamen
zy'n zy' een vreugde om te zien in de rijke
verscheidenheid hunner ranke lynen.
De band van groen linnen, met rug en
hoeken van goud op perkament, maakt al
dadelyk een heel anderen indruk dan het
schunnig bedeksel der vroegere drukken. En
eveneens zy'n de rustig-geornamenteerde schut
bladen van groote aantrekkelijkheid.
De tyd dat ook hier in Holland de
onafscheidelyke nheid van druk en verluchting
tot harmonieuzer schoonheid zal voeren, schynt
nog niet te zijn gekomen; maar wij hebben
voorloopig blyde te zyn met deze teekenen
van een nieuwe toenadering tusschen woord
en versieringskunst, waarvan dit werk van
Edzard Koning zoo frisch en krachtig getui
genis geeft. v. M.
Een nienw prentenboekje,
Pims poppetjes, geteekend door OOM BES,
uitgave van H. Gerlings, Amsterdam.
Een aardig prentenboekje voor kinderen en
groote menschen, dat de geschiedenis vertelt
van Japansche poppetjes, is dezer dagen als
St. Nicolaas geschenk bij den heer II. Gerlings
verschenen.
De teekenaar van deze geestige prentjes,
uit wiens msnogram wij den heer Wierink
herkennen, streefde er blijkbaar naar het ge
heel een min of meer Europeesch-Japansch
«achet te geven, wat hij doorvoerde tot in de
wy'ze van binden toe.
Het is een genot by' al de buitenlandsche,
meest Engelsche, door lithographie verzorgde
prentenboekjes, deze frissche, prettig gedane,
en aardig geteekende plaatjes te zien, als
een oppositie tegen die zoete en gelikte prentjes,
die als eenige verdienste hebben dat ze er
netjes uitzien.
Het best in zijn kracht is de heer Wierink
wanneer hy de typische geglazuurd
aardewerkfiguurtjes in die mooie gekleurde jasjes met
scherpe glimlichjes, hun kunsten laat vertoonen
als balanceurs en waaierdansers, of zy'n geele
aapjes laat duikelen en springen over groote
blaauwe Japansche draken. Zoo'n hond van
Fözelf trouwens is mooi met zijn afgedropen
kleur van blaauw naar groen, zijn groote bek,
en de leuke uitdrukking van zy'n kop.
Ook de bruid en bruigom uit de Japansche
speelgoeddoos die door gongslagen, hun gasten
ter soiree inviteeren zijn aardig van actie en
geven goed de stof dier snuisteryen weer. Waar
de heer Wierink echter tot de werkelijkheid
terug keert in het slapende en ontwakende
jongetje is hy minder gelukkig geslaagd. Deze
platen die wellicht hoorden bij het verband
van het verhaal of er eenigszins de aanleiding
toe zy'n, vallen wel wat uit het kader; het
komt my zelfs voor dat zy afbreuk doen aan
het geheel. Maar boven alles domineeren toch
de tagère-bewoners, die het boekje maken
tot een aantrekkelijkheid voor kinderen en
genoegen voor groote menschen.
R. W. P. JB.
f erknlaats yoor verzorgd haMwerl
Vast, gesneden, goed doordacht en aardig
van ornamenteele compositie is een boekje
dat de heeren Loeber en Smits, boekbinders
te Leiden en den Haag ons zonden, ter kennis
neming hunner associatie.
Uit het opschrift, hoewel voor ruime uit
legging vatbaar, blijkt reeds dat hun bedoeling
berust op een zuiver principe, de herleving
van het handwerk in verband tot de kunst,
wat mijns inziens dan ook de eenige weg is
die tot goede uitkomsten zal leiden. Door
uitvindingen van alles overheerschende machi
nes, ook op het gebied der toegepaste kunst
toch, kwamen allerhande zaken tot ons met
een accuratesse dikwijls zonder weerga, maar
ongevoelig en geheel vreemd van den ontwer
per. Uit die voorbrengselen sprak niet de liefde
van den werkman, die het onder zijn handen
zag voltooien, zooals in vroeger eeuwen, toen
ontwerper en uitvinder n persoon waren of
door hen gemeenschappelijk doel, zeer nauw
aan elkaar verwant. Mannen van naam, en
smaak gaven den stoot aan een beweging ten
gunste der kunstnijverheid en jongere kunste
naars begonnen hun talenten dienstbaar te
maken aan verbetering van het handwerk, dat
zy zelf grondig kenden en beoefenden en
waarvan men nu reeds hier en daar de resul
taten ziet.
Dat nu de heeren Loeber en Smits die van
huis uit boekbinders zijp, dit vak meer tot
hun recht willen doen komen, is alleszins te
waardeeren, en zal zeer zeker velen doen in
zien dat ook op dit gebied men langen tijd
misgetast heeft, en een goed boek niet altyd
in een goed kleed stak. Hun aanbeveling voor
metaalwerk bij juweelen-kistjes, oorkonden,
menus en dergeiyken; komt my voor eenigs
zins buiten hun terrein te vallen waardoor zij
den weg op zouden gaan, van kunstenaars
die inzagen dat de versieringskunst zeker ver
betering behoefde ; maar nu direct alles tege
lijk wilden verbeteren en zich bezig hielden
met illustreeren, smeedwerk, meubels, gebrand
glas, kortom teveel voor een persoon; waar
beter geweest zou zy'n, indien zy' zich tot een
onderdeel bepaald hadden.
Een voorbeeld dat geen navolging behoeft
van dergelijke mislukte veelomvatteivdheid is
de Belg Henri v. d. Velde.
Het is te wenschen voor de heer Loober en
Smits, dat zij niet door commercieele oorzaken,
hun mooi streven wy'zigen moeten, hoewel
men evengoed het minder kostbare, als het
kostbare door logische gedachten verbete
ren kan.
R. W. P. JE.
Museum van Kunstnijverheid te
Haarlem.
Het Museum werd gedurende de maand
November bezocht door 348 personen, terwijl
uit de boekerij van het Museum 200 boek
en plaatwerken naar de verschillende plaatsen
van ons land werden verzonden.
De school voor Kunstnijverheid is thans
bezocht door 161 leerlingen terwijl nog 54
leerlingen der Ryks-Normaallessen in de lokalen
der school teekenon derwy's ontvangen.
De tentoonstelling van vrouwentaai en
figurale werken van Hindoesmonumenten op
MiddenJava zal eerst in het begin van het volgend
jaar kunnen geopend worden omdat men
wenschte deze tentoonstelling zoo volledig
mogelyk te doen zijn.
niiiimiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii
Een Tote,
J. EIOKNIIUIS, Eenvoudige Zielen.
's Gravenhage, Lohman & Funke.
Waarom ik den titel dezer aankondiging
beter zou vinden voor dit boek dan die door
den schrijver zelf gekozen werd, hoop ik nog
nader aan te toonen. De hoofdzaak is dat ik
met bizonder veel genoegen de aandacht vestig
op dit naar ik meen eerste grootere
werk van den heer Eigenhuis, van wien reeds
enkele kleinere novellen in tijdschriften ver
schenen zy'n. Daarenboven:
What 's in a name ? That which we call a rose,
By any other word would smell as sweat.
Al lezend dacht ik dikwijls: wat is het
jammer dat niet vaker de tot schrijven ge
drevenen zóó sterk worden aangegrepen door
de indrukken hunner eigen omgeving, dat zij
beginnen moesten met daarop te reageeren.
We moeten vooropstellen dat iemand met aanleg
voor kunst, heviger wordt aangedaan, en der
halve zal hij ook veel dieper indrukken ont
vangen van al wat om hem heen is, dan de
anders bewerktuigden. En toch gebeurt het
maar zelden, dat een beginnend kunstenaar
ons bezighoudt met de realiteit om hem heen.
't Is of hij dat alledaagsche niet belangrijk
genoeg vindt om er de aandacht van anderen
voor te vragen.
Maar hierin ligt niet de hoofdoorzaak. De
verklaring is meer te zoeken in een onrijpheid,
onvastheid, die hem doet vasthouden aan dat
gene, wat hij bij andere kunstenaars als mooi
bewonderd heeft. Er is heel wat zelfstandig
heid en artistieke zekerheid noodig, om met
niets anders te rade te gaan dan met eigen
indrukken.
In den roman Trilliy komt een halfbakken
schilder voor, die altijd Spaansche landschappen
schildert, al is hij er nooit geweest. Eindelijk
heeft hij Spanje bezocht, maar nu is het uit
met dat schilderen.
De heer Eigenhuis heeft zich niet laten ver
lokken door Spaansche landschappen, heeft niet
gemakshalve geleund tegen het werk van
anderen. Het is een verdienste van zijn boek,
dat het getuigt van eigen waarneming. We
voelen hierbij de werkelijkheid van de omgeving.
Of de lotgevallen, de aandoeningen en de strijd
van den hoofdpersoon samenvallen met die,
door den schrijver zelven beleefd, het doet er
niet toe hy' heeft ons dien persoon waar
weten te maken, zoo dat we met hem kunnen
meeleven en meevoelen. Er is een eigen
atmosfeer in dit boek, 't is door en door
Hollandsen, en alleen een Hollander kon het
zóó schrijven.
Als men bij een kunstenaar van «plichten"
mag spreken, dan heeft de heer Eigenhuis den
moed en de kracht bezeten om zijn
»naastbijliggend plichtje" te doen, gelijk Multatuli dit
noemde. Dit is, ook in kunst, vaak moeilijker
dan in zijn fantazie als Woutertje Pieterse
keizer te zijn over heel Afrika. Als
naastbijliggend plichtje voelde de heer Eigenhuis het
doen kennen van het leven der eenvoudigen
in een Noord-Hollandsen dorpje. Dat hij zelf
dit door en door kent bewijst bladzij na bladzy.
Tusschen die eenvoudigen met hun onderling
getwist over een streepje meer of minder
orthodoxie en hun gemeenschappelyke strijd
vaardigheid tegen al wat hun uit den booze
lijkt, leeft een jong hulponderwijzer, die, zelf
de zoon van vroom-godsdienstige ouders, al
blokkend en nadenkend allengs het geloof ver
liest. Zijn zelfstrijd en zelfkwelling; zyn bot
singen met zijn dorpsgenooten, met zijn ouders
zelfs; zijn verzet tegen wat met geweld hem
wordt opgedrongen; zijn weifelingen en twij
felingen, telkens weer, met de wanhopige
pogirgen om toch ergens vastheid te vinden;
deze houden ons bezig tot de laatste bladzijden
van het boik, dat wel eindigt maar toch
eigenlijk niet uit is. Een »tobber", dat is deze
Jacob VOP, maar niettegenstaande het
weinignieuwe in den aard zijner tobberijen, in den
strijd zelven die al zoo dikwijls en door
grooteren dan Eigenhuis behandeld werd, voelen
we zoo geheel en al een eigen persoonlijkheid,
een eigen leven in dit verhaal, dat het ons
toch belangstelling afdwingt. Men noeme het
een negatieve verdienste, het is een verdienste
van den schrijver, dat hij nergens tracht zijn
held interessant te maken, dat hij integendeel
niet schroomt hem dikwijls verbazend groen
en onbelangrijk te doen zy'n.
»?. .. Hij voelde zijn oppervlakkige nietigheid
zoo verlammend, dat hem alles wat hij dacht
lummelig dwaas voorkwam. Zenuwachtig kon
hy zich werpen op de klassieken van ver
schillende tijden en landen, de ouden vertaald,
en dan las hy met koortsige haast als voor
een examen, verbeeldend zijn kennis te ver
rijken. Doch daar zag hij na eenige weken,
dat al zijn jagen ijdel geweest was, en dat het
mooie boek even voor hem geflikkerd had als
een liengaalsche lucifer en nu hem alleen
restte de doode herinnering, dat het eenmaal
vlamde. Soms was zijn zucht naar omvatten
met den geest van alles, wat de groote mannen
der wereld hadden gedacht en gewerkt, een
rage, en hy las woedend een brok uit Dante,
om vol schaamte naar Vondel terug te keeren,
beseffend wat er al niet was van onzen eigen
dichtervorst, dat hij nog moest lezen, waarna
hij Kant's »Kritik der reinen Vernunft" door
vloog of Plato's «Republiek" ".
't Is of de argeloosheid waarmee dat verteld
wordt in niet fraaie zinnen, nog meewerkt tot
den indruk van hulponderwijzer-achtige groen
heid. Maar die vergelijking »als een
Bengaalsche lucifer" teekent den schrijver weer, die ook
in zijn taal soms oorspronkelijk blijkt, ondanks
veel conventioneels. Ondanks heel veel zelfs!
De »Bengaalsche lucifer" is eigen waarne
ming. Een onzelfstandig beginner vindt zulk
een vergelijking niet, of' verwerpt ze als niet
dichterlijk genoeg. Maar juist dat vasthouden
aan het zelf-geziene, zelf-doorleefde, dat
symboliseeren van het alledaagsche, geeft de waarde
aan dit boek.
Ik zei daareven: ondanks veel conventio
neels. Zoowel in taal als beeldspraak.
Zoo vind ik op twee plaatsen Jacob's vader
«grijs als een duif'. Moeder »zucht uit den
grond van haar hart en zich vastklemmend
aan een riethalm." Zelf keert Jacob »met
bloedend hart" huiswaarts. De stem van zijn
meisje is »de adem van vrede."
Verwarring in beeldspraak is er als hij zegt:
»de tegen elkaar opdringende leuzen klemden
hem tot een machteloos bakerkind samen.
Wonderlijk bijeengeraapt is ze in : En met
jeugdige idealen in het hoopvolle hart snelde
hij naar de boot, die vredig wachtte in de
sluis, als een rustend koibcest in den stal..."
Elders: »bloedp!assen en jammerpoelen, waarop
het uurfje van bijbeL'ezing hem eiken Maandag
avond aan de hand van het Ijoek Jozua had
onthaald." Of: «telkens en telkens weder
sneed er een vlijm door zijn ziel van
zeltverachting, die hem aanklaagde, venijn te
spuwen tegen het geloof." O, 't is soms zoo
heel erg. Zoo op blz. 131 : «Zou die (vrouw)
niet de zon moeten zijn, borend door zyn
duisteren twijfelhemel, om aan de hand van
haar te zoeken, het raadsel van het leven op
te lossen en dan, samen grijpend met volle
handen naar het telkens verder blinkend fan
toom, na een verre, verre zaligheidsweg neer
te vallen op de aarde en als onzichtbare
vogels op te zweven naar wat daar boven
mocht zijn !" Ik heb maar niets gecursiveerd!
Tot de stoute beeldspraak behoort zeker:
«En toch was de vuile yrocht altijd een inte
ressant veld voor hem.:'
Dat de schrijver jong is en zich nog niet
geoefend heeft in zelf beheersching, in schrappen
van het overtollige, blijkt uit den overvloed
van adjectieven. Wat een ornamentwerk, druk,
vermoeiend, en wat erger is, soms banaal,
smakeloos. Zoo ik sla maar op blz. 111:
«zijn verborgen schuilplaats" en «een liefelijke
adem van vrede en licht en poëzie.'' Is in
schuilplaats al niet van zelf het begrip ver
borgen, en kan iemand denken dat een »adem"
van zsoveel moois niet liefelijk zou zijn '!
Blz. 113 : »Maar aan deze zijde bleef het koude,
gewdioo.-.e lichaam wachten op het kille, gapende
graf, om het blanke vleesch van de trotsc/ie
gestalte te doen ineenvallen tot een walgelijk
stof." En bij dezen zin is het nog niet erg,
er viel niet veel aan te bederven, maar anders
is het als de schrijver zelf met onnoodige en
leelijke adjectieven een goeden indruk verstoort.
B!z. 112 staat Jacob aan het sterfbed van zijn
zuster; zijn moeder schreit, zijn vader bidt.
»En Jacob moest zich geweld aandoen, om zich
niet wild te storten op bet blanke kussen en
het gelaat van de stervende te streelen met
het zijne en te besproeien met brandende
tranen."
Er komt vanzelf twijfel aan de innigheid
van het gevoel, wanneer men dergelijke
nietinnige, conventioneele epitheta ontwaart.
Wat verder de taal betreft, eigenaardig is
is het staag gebruik van »boezera" voor «borst".
Ook bezigt hij «wellustig" soms in den zin
van «aangenaam" »Gelief/ioos(Z werk" is leelijk.
Incorrect: «hij liet over zich bazelen", voor
bazen. Bazelen is leuteren.
Het is nu wel duidelijk, dat mijn ingeno
menheid met dit boekje niet berust op onbe
perkte bewondering voor de wijze waarop het
geschreven is. Ik houd van dit boek omdat
ik het zoo oprecht vindt en eerlijk, omdat de
schrijver er blijkbaar naar gestreefd heeft niets
anders te geven dan het zijne. Het leven in
dorpen, als Vlaspolder er een is, door velen
geliefd en toch maar aan enkelen bekend, het
echt Hollandsen boeren-calvinisme in al zijn
steilheid, de kwaker-orthodoxie in gemoede
lijke vroomheid, dat dorpje zelf in de
polderatniotfeer, waterkoud en armelijk onder den
echt-IIollandschen hemel, het kleine gedoe
der menschjes in dat kleine wereldje, hij
heeft er de indrukken van weergegeven, zoo
dat het tot een werkelijkheid voor ons opleeft.
Hij noemt de boeren (minder gelukkig)
«ruwe diamanten, tegenover de door den vloed
rondgeslepen kiezelsteenen der stad". Maar
stellen we als regel keien voor diamanten, hij
heeft het typige dier boeren gevoeld, het harde,
kantige, dat in kleine leege plaatsen de men
schen meer bly'ft kenmerken dan in groote
volle steden.
Maar ook heeft hij doorvoeld, is hij aange
grepen door het leven in Amsterdam, gezien
van uit het venster eener bovenachterkamer.
Dat vuile stukje Baangracht, waar een soort
menschen leefde, wier bestaan bij niet had
gegist. Want de «elleudigsten uit zijn Vlaspolder
vond hij sneeuwreine biggetjes bij de modder
varkens, die zich hier in hun slijk wentelden.
(Het beeld is weer direct uit het boerenbe
drijf!) Wat konden er een meiden en wijven
uit die trapholen komen ! Met poeterige, magere
armen en gore gezichten en piekerige rage
bollen, om uit een vod van een kleedje wolken
van stof te kloppen en dan met veel lioweging
praatjes te houden.... En eiken dag was er
een oploopje; dan werd er een in de gracht
gezwierde dronken vent opgehaald ; dan vluchtte
een gillend wijf uit het steegje, vervolgd door
een vloekenden kerel, die haar te lijf wilde;
dan tierde er een drom woelende en kakelende
lui om een paar agenten .... Zoo uitje raam
gezien waren menschenpakkuizen toch de
akeligste, die je kon verzinnen."
Behalve de reactie op een milieu, is het
boek voortdurend de reactie op een ambt.
Wij zien er den hulponderwijzer in zijn leven en
denken, door zijn wat meer weten en voelen ont
wassen aan den kring waarin hy opgroeide, te
wy's om zich te kunnen voegen in
debekrompenheid der dorpsgenooten, om onvoorwaardelijk
te gelooven in de uitspraken van den dominee,
en toch niet wij», niet krachtig genoeg om
zekerheid te hebben in zichzelf, nog te zeer
in wording om geheel zelfstandig te kunnen
zijn. Het spreekt wel vanzelf dat deze jonge
man door het telkens weer naderen aan de
grens van twee werelden, waartusschen hij
een keus moet doen, een Sturm- und
Drangperiode doorleeft, waarin bij soms wanhoopt
iets te redden van zichzelf. En omdat die
strijd tot het vinden van een ziele-evenwicht,
die bangheid in twijfel en weifeling, dat
geslinger tusschen pozitief en negatief, eigenlijk
de hoofdinhoud van dit boek vormt, had ik
«een tobber" beter titel gevonden.
Er wordt nog een strijd geteekend, die
tusschen eerbaarheidsbeginselen en zinnelijk
heid. Maar of de auteur deze als geheel
bijkomstig en minder belangrijk beschouwd
heeft . de behandeling is zeer oppervlakkig.
Het slot bleef wat vaag: de vrouw bij wie
Jacob eindelijk het geluk vindt, leeft niet
genoeg.
Toch _ als geheel acht ik dit werk als iets
aparts, iets van zelf tot wording gekomen met
een eigen milieu, volgroeid in een eigenaardige
atmosfeer van denk- en voelleven, zeer de
moeite waard om er in het bizonder de aan
dacht op te vestigen.
Het lijkt mij eerlijk tegenover de aanha
lingen van minder gelukkige zinnen, ten slotte
een fragmentje van beter gehalte er uit te
lichten:
«Zoo reed hy weer den kerkedam over, het
lange, grauw-geportlande gebouw stapvoets
langs, en uit de smalle, opengetuimelde
boogvenstertjes ruischte de gemoedelijke sleepdreun,
waarboven zweefden de fluitende en grom
mende tonen van het stumperige orgeltje.
«Alles was hem zoo bekend en weer zoo
nieuw: de oude koster, die hem hielp uit
spannen, de lange stal, waar scherpe ammoniak
geuren de geopende deur uitstroomden en waar
stevige boercnpaarden met de breede
hangbuiken dicht tegen elkaar gedrukt stonden in
twee lange rijen. En toen stak hy het breede
grintplein over, waar dat innig bekende, traag
gepsalm in gemoedelijk draaiend afgeronde
intervallen weer naar hem toekwam, als een
vriendelijk welkom van oude, beste vrienden. ..
Elke stem herkende hij en het was hem, als
had daar dat statige geluid alty d uit de groote
portaaldeuren gegolfd, sinds hij er niet meer
kwam, altijd door in vertrouwend wachten
op hem.
«Achteraan plaatste hij zich zoetjes in de
hooge bank, want hy' wou niet door de heele kerk
met zijn familie naar hun eigen bank gaan,
als in een processie zich der gemeente boet
vaardig toonend. Naast hem zat Reynders, die
zijn sierlijkste altstem krijschend een ver
minderde terts boven het boerengezang
uitkraaide, dat zelfs de oude, rimpelige
Palingbrood, die met vervaarlijken mond vrome trillers
en draaiers uitvoerde, verstoord omzag .. . ."
Wr. G. VAN NOUUCTS.
BOEKAANKONDIGING.
Paul Kruqer en zijn <yW,door F.RUGIN'ALD
STATIJAM. Uitgave van L. J. Veen,
te Amsterdam.
Op zekeren middag in het begin van 18D7
zaten een paar Boeren na de lunch hun kop
koffie te drinken onder de verandah van een
der hotels te Pretoria. Ze bespraken de ge
beurtenissen van het vorige jaar en lieten zich
natuurlijk alles behalve vriendelijk uit over
Rhodes en Jameson. Een »Jingo" die i» hun
buurt zat en hen verstond, kwam voor hen
staan en gebood op hoogen toon den naam
Rhodes niet anders dan met eerbied uit te
spreken.
In een oBmezientje lag de Engelschman op
straat, waaraan de hotelier een handje gehol
pen had.
Zooals deze lijder aan hoogheidswaanzin
zijn er honderden in Zuid-Afrika.
Een paar dagen later trad ik een ander
hotel in Pretoria binnen om te gaan dineeren.
In de eetzaal vond ik een ouden kennis; een
Afrikaner als officier in dienst in de
Kaapkolonie.
»Zeg eens," vroeg hij me onder't eten; »als
de Roodbaaitjes nog eens hier kom en jij bent
er nog, zal je dan ook nie een klein schotje
met'schiet nie ? '
«Natuurlijk!" antwoordde ik van ganscher
harte.
»Geef me je hand !" hernam hij «nou gaat
ons daar een fijne flesch op diink."
Zooals deze «Engelsche" officier zijn er
duizenden en tienduizenden in Zuid-Afrika.
Maar er zijn bovendien genoeg geboren
Engelschen die er evenzoo over denken. Meer
dan n werkman in Johannesburg heeft begin
1896 in de «bars", een praatjesmaker die hem
verweet dat hij niet aan de Jameson-raid had
meegedaan, een blauw oog geslagen om te
toonen dat bij zoo iets wel kon, en durfde
ook, maar 't alleen van zins was te doen als
zijn eif/cn belang het meebracht en niet ten
voordeele van een of anderen groot-kapitalist.
En wie misschien denken mocht dat geheel
Engeland door Rhodesjes was bevolkt, leze eens
het laatste hoofdstuk van »Paul Kruger en zijn
tijd", dan zal hij wel tot ander inzicht komen.
't Is echter beter om 't geheele boek nauw
keurig te lezen. Dit werk is met groote on
partijdigheid, veel zaakkennis en zeldzame
nauwkeurigheid geschreven; zooals hjj daar
geschetst wordt, zoo is »0om Paul" ; zoo heeft
tij gehandeld; zoo hielp zijn volk hem; zoo
verliep de geschiedenis.
De schrijver heeft goed studie gemaakt van
zijn onderwerp en personen en karakter scherp
opgenomen. Hij teekent hen zijn hoofdper
soon natuurlijk nitgezonderd met een enkele
pennestreek en goed; getuige de portretjes
van Burgers, Du Toit, Vechtgeneraal Smit en
Generaal Joubert. Zijn boek zal ook in
Trangvaal gelezen en gewaardeerd worden.
Statham acht «de toestand in Transvaal ge
vaarlijk". Hij gelooft dat «indien het conflict dat
nu nog dreigt-,losbarstZuid-Afrika zal ophouden
een deel uit te maken van het Britsche Kei
zerrijk 1) of te gronde gaan''. Ik geloof het
met hem ; of eigenlijk ; alleen het eerste. Het
«Britsche Keizerrijk" moet niet rekenen op het
Zuidelijk deel van de Kolonie, Paarl en die
plaatsen ; maar die kan het misschien nog in
bedwang houden. Doch het Noordelijk deel van
den Karoo, bijna geheel bevolkt met familie
van de Vrijstaters en Transvalers, is bij een
nieuw conflict niet meer tegen te houden ; en
het Westelijk deel van Natal evenmin. In
Oranje Vrijstaat zou geen enkele «Afrikaander"
thuis blijven. Begin Januari '96 stonden dade
lijk 2500 Vrijstaters gereed om de Transvaalsche
broeders te gaan helpen, 't Was reeds niet
meer noodig. Maar dat Steyn eenige maanden
later met 75 pCt. van de uitgebrachte stem
men tot president verkozen werd boven den
Engelsch-gezinden Fruzer, toonde dat het
meenens was.
»0om Piet" (Generaal Joubert) verlangt ook
vurig »dat de rassen vreedzaam naast en met
elkaar zullen leven;" «maar " En de manier
waarop Oom Piet dat «maar ... ." zegt is
zoov<?el als: »indien 't niet anders kan dan zy'u
wij er ook nog en nog dezelfden,"
Een boek als Statham's werk kan niet anders
dan deze vaderlandsliefde sterken, 't Is goed
dat het in onze taal overgebracht werd. 't Is
met het oog op het onderwerp en de naaste
belanghebbenden nog beter dat het in 't Engelsch
geschreven werd.
J. A. W.
1) Dat Zuid-Afrika een deel is van het
Britsche Keizerrijk is een geloof, dat men een
Britschen schrijver niet te hoog moet aan
rekenen.
Oranje en de jacht",
Het Kronings-nummer van de NederlandscJie
Jager, (uitgave van A. E. Kluwer te Deventer)
mag zeker den naam dragen van prachtuitgave.
Jhr. R. C. Six die dit nummer heeft
zatnengesteld kan er trotsch op zy'n.
Met recht schreef indertijd Pieter Bor:
«De oeft'ening der Jacht is altijd zeer geacht,
«Bij d'Ouden eêl vermaert, oock noch tot desen
tijden.
»Die daer ns aen vergaert, hanteert se met
verblyden".
De mannelijke leden van het huis van
OranjeNassau hebben steeds voor het jachtvermaak
vél belangstelling gekoesterd. Ja, wat de
meeste hunner betreft, is de uitdrukkingsbe
langstelling" veel te zwak en kan zonder
aarzeling verklaard worden, dat zij vurige
jachtminnaars waren.
Men behoeft slechts te letten op de beide
wapens van de Graven van Nassau en de
Prinsen van Oranje. Men vindt daarop
jachttrompen, jachthoorn, een breed vertakt gewei
van een tien-ender. Jhr. R. C. Six geeft een
uitvoerige beschrijving over Prins Willem I,
153;!?1584; Prins Maurits, 1507-1625; Prins
'rederik Hendrik, 1584?1647; Prins Willem
II, 1626-1650; Prins Willem III, 1650?1702;
Prins Willem IV, 1711?1751; Prins Willem V,
1748-1806; Koning Willem I, 1772-1843;
Koning Willem II, 1702?1849; Koning Willem
m, 1817?1090 en Prins Willem van Oranje
1840-1879.
Het nummer is versierd met tien platen, die
allen zonder uitzondering schoon en sprekend
z\jn. De tekst is keurig, in een woord, het
is een waar gedenkstuk, dat op geen
jagerstafel mag ontbreken.
De plaat die mij het meest bevalt, is die van
onzen goeden Koning Willem drie, te paard
ter valkenjacht op het Loo in 1852; zij
schijnt uit het leven gegrepen.
C. A. A. DUDOK HE WIT.
MiiimiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiitiiiiiHiiimiiiiiiiiHimiiiMiii
CORRESPONDENTIE.
E. T. Zend my het bewuste manuscript
ter inzage met opgave van nader adres.
liet slotartikel »A. C. Wertbeim en de Kunst"
III, van Mr. J. E. B'inck zal in het volgend
No. worden opgenomen.
IIIIIIIIIUIIIIIllMIIIIIIIIW
40 cents per regel.
millllUIMmMIMIIIHIIIIIIMIIIIllimilllEIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMUI*
TRADE
MARK.
NlARTELL's COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar by alle soliede
Wijnhandelaars en bij de representanten
KOOFMAXS «fc BRUINIER,
te Amsterdam.
ran af ? !J per Mi.
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGEB'S ORIG.
K. F. DEUSCIILE-BENGEB,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederl.