Historisch Archief 1877-1940
No. 1120
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
5
l*
VOO H DAMEjS.
?l
KMerlectnnr,
't Was met een zeer eigenaardige gewaar
wording dat ik de beide boeken bekeek, my
door de firma Holkema en Warend orf, namens
de Redactie van de Amsterdammer ter recensie
toegezonden. Vooreerst ben ik niet gewend
dat de uitgevers van kinderboeken notitie van
my nemen; en ten tweede, 't ligt voor de
hand dat men mij zeer scherp op de pen" kykt
wanneer ik kinderboeken recenseer. Schaarste
van lof kan my in de verdenking brengen dat
ik, met het oog op my'n eigen bibliotheek, niet
prijzen wil; overvloed van lof zou allicht de
vraag doen rijzen: Als er dan zooveel te
pryzen valt, wat wil jy' dan eigenlijk met je
bibliotheek?"
Never mind! dacht ik, de boeken ter lezing
opnemend. Valt er te roemen, ik zal het eerlijk
doen; valt er te laken, ik zal zoo vry zy'n.
En even bereidwillig om gepakt" als om
geërgerd" te worden, begon ik de lectuur van:
Het bruine boontje en andere verhalen
voor jonge kinderen door mevrouw
H. STUTEN?VAN YSSELSTEIN. III. van
WENCKEBACH. Uitgave van Scheltema
en Holkema, Amsterdam.
Ik werd noch het een noch het ander. Wat
my' spyt want nu heb ik zoo goed als niets
te zeggen. Het is van dat werk dat de auteur
niet schreven moest, maar schreven wilde.
Behalve Blootvoetje. een sprookje a la Jean
Macé, waarin wat ziel ligt, ontbreekt er_iets
aan, dat wat u tegentintelt uit de eenvoudigste
veldbloem op haar stengel, dat wat gij mist in
de bedriegelykste kunstbloem.
Och vergelijkenderwijs gesproken zou men
het wel niet goed" maar beter" werk kunnen
noemen. Mais ce n'est pas jurer gros! Wat
er gewoonlijk op de kinderboekenmarkt ge
worpen wordt staat wel beneden alle peil.
De pers zal dit werkje wel weer hoogelijk
roemen. De pers schijnt zoowat alles te roemen
?wat er op de St. Nikolaas- en Kerstmarkt komt.
't Is misschien de gemakkelijkste methode: zy
maakt geen vijanden, geen yverzuchtigen, en
zy spaart de hersenen der recensenten. Want
lezen deze laatsten wel alle kinderlectuur die
hun wordt toegezonden? Ik geloof er niets
van. Zij doorbladeren vluchtig, en schrijven
vluchtig een paar woordjes neer van
zoetelievigheid. Hoopen kinderlectuur met aandacht
en oordeel doorlezen, er een consciëntieus en
pedagogisch gemotiveerd oordeel over vellen,
't is misschien beneden de waardigheid der
Pers, maar misschien ook boven de grens van
hetgeen normale hersenen presteeren kunnen.
Doch, o pers, o pers! indien gy' ter rechter
tijd geeselen durfdet met doornenroeden,
?wie weet hoeveel minder prulpennen er zouden
worden gedoopt in waterinkt!
Notenkraker en Muisekoning, naar het
Duitsch van AM. HOFFMANN. Uitgave
Scheltema en Holkema Amsterdam.
Dit boek lijkt wel een prinsekindje, liggend
in zyn wiegje omgeven van machtige feeën.
Luister maar: Amadeus Hoffcaann, die een
grootheid van den dag was in zijn land, schreef
het; Van Lennep die hetzelfde was in het onze,
vertaalde het. De heer Wenckebach illustreerde
het, wat, als ik den heer Den Hertog wél versta,
een soort van adelsbrief is. Mej. de Voogt
zorgde voor een frissche en sympathieke be
werking van den aardigen tekst" en niemand
minder dan de heer Den Hertog in hoogst
eigen persoon speelde de rol van vroedmeester
by de hergeboorte van dit gedrocht. Hij is het,
die min of meer snorkend-apodictisch (zonder
verklaring waarom) constateert dat dit sprookje
mooi en dus ook goed is; hy'-zelf verklaart
zich bereid de recommandatie er van op zich
te nemen, waar dit mocht noodig zy'n; aldus
van te voren in twijfel trekkende of dit geval
zich wel Qoit zal voordoen, en den mond
snoerende aan alle onverlaten, die het sprookje
in plaats van recommandabel abominabel zou
den heeten.
Dus, autoriteit genoeg pour pater Ie
bourgeois... Ik begon dan ook de lezing van
dit boek met dat intens gevoel van kleinheid
dat, veronderstel ik, de dwergmuis bezielt
wanneer zij treedt voor het olympisch aange
zicht van olifanten, dromedarissen en ander
ontzagwekkend gedierte.
Maar ik hield er gelukkig mijn nuchterheid
bij. En zoo rees plotseling bij mij de vraag:
of er onder al die mannetjes-feeën geen enkele
huisvader was ? Want dan was het prinsekindje,
zooal niet anders geboren, dan toch in andere
luiers gelegd. Want een huisvader zou bij zich
zelven de opmerking gemaakt hebben : dat er
in de geheele wereld niet ne huismoeder is,
die doodkalm naar de slaapkamer en naar bed
gaat, terwijl haar zevenjarig dochtertje nog
speelt in de huiskamer, en er verder geen
levende ziel in huis nog wakker schijnt te zijn.
Wie bracht het arme schaap naar bed? n
wie draaide de lamp uit ? Die lamp intrigueert
my eigenlijk nog meer dan het schaap, dat
eigenlijk maar een schaap uit een
speelgoeddoos of uit een wiegeliedje is. Dat zal wel,
blatend of niet, naar zy'n kooi gesukkeld zijn.
Maar een lamp heeft een natuur die moeilijk
verkracht kan worden door de fantazie van
ongeroepen schrijvers en vertellers. En wie
draaide nu die lamp uit?
Doch toen, na twaalven", die zorgzame
moeder eens kwam kijken naar haar dochtertje,
en zij dit liggen vond met een doorgesneden
ader", zal zy' meteen de lamp wel hebben
uitgedaan, denk ik.
Het zevenjarige kind werd natuurlijk ziek
van de doorgesneden ader en het daarop
en daaruitvolgende bloedverlies. Maar wat mij
hierby verwondert, is dat het kind aders had
en bloed verliezen kon. Want Marietje be
hoort niet tot de frissche gezonde kinderen
die op natuurlijke wijze ter wereld komen
omdat zy er zyn en omdat het hun tijd is;
die des noods, gewapend en wel, uit huns
vaders hoofd de wereld instormen. 't Is een
van die kindertjes van lappen en zemelen
waaraan sommige schryvers behoefte hebben,
om er de bonte draperieën hunner
sprookjesfantazie (ook wel eens hunnen geleerdheid en
philosophie) aan op te hangen, ze hier en daar
vastspeldend in het lichaam der zemelen-pop
zelve. Een natuurlijk kind is daartoe niet te
gebruiken ; dat roept au! en slaat van zich af,
en verscheurt met oneerbiedige pootjes al het
mooie sprookjes- of ander weefsel.
Nu, Marietje, de geduldige zemelenpop, laat
zich gemoedelijk omzwachtelen en prikken, en
zóó mésollen door drie deelen klinkklaren
onzin heen.
Want onzin is dit heele boek, smakeloos tot
in het wansmakige, wild tot in het dolle toe.
Als iemand my vertelde dat niet Hoffmann,
maar een patiënt uit Meerenberg het geschre
ven had, ik zou het gereedelijk aaunemen. En
het komt my schier ongeloofelijk voor, ofschoon
ik het met eigen oogen zie, dat een
onderwyzer der jeugd dit boek de wereld inzendt, met
de machtspreuk dat het mooi, dus goed is.
Een onderwijzer weet toch, of dient althans
te weten, dat de kinderlijke fantazie van nature
reeds geneigd is tot uitspattingen in het on
zinnige en onmogelijke, ja tot in het
barbaarsche toe, en dat de taak der letterkundige
kinderopvoeding niet is die zucht te voeden en
te ontwikkelen, maar wél ze te beteugelen en
te leiden in de richting van het behoorlijke
en het harmonische. Dat is de groote ver
dienste van Hans Andersen, dat zijne sprookjes,
hoe fantastisch ook, toch bijna alle zonder uit
zondering, gehoorzamen aan de wetten waaraan
ieder consciëntieus kinderschryver gebonden
is: wetten van liefelykheid, schoonheid, har
monie, van zedely'ke ontwikkeling en van peda
gogisch inzicht. De kinderschrijver bij de gratie
Gods, behoeft deze wetten niet te bestudeeren
van steenen tafelen of uit lijvige boeken. Hij
voelt ze omdat hy zelf een wijs kind is. Hij
nadert tot de reine kinderziel als de
hoogepriester tot den tabernakel, met gewasechen
handen en reine kleederen en met de ziel
overvloeiend van heilig, deemoedig, religieus
leven... Wie het anders doet die is een
kinderziel- verkrachter.
Dat Hoffmann geen kinderschryver was is
geen grief. Dat men iets, oorspronkelijk niet
voor kinderen bestemd, toch aan kinderen geeft,
ongewyzigd of met grooten eerbied gewijzigd,
kan getuigen van zuiveren en wijsgeerigen
pedagogischen smaak. Maar dat men het dolle
product van een ziekelijk duitsch talent aan
hollandsche kinderen geeft als iets puiks, dat
acht ik onverantwoordelijk. Er wordt ook in
ons land genoeg onzin voor kinderen uitge
kraamd, maar zóó iets dols moest goddank!
uit den vreemde worden geïmporteerd. Tot
nog toe was geen Hollander by mijn weten in
staat zoo iets te verzinnen ... Wij zijn er ge
lukkig te nuchter voor.
Inderdaad, het was een stout bestaan van
den heer Den Hertog om, nadat Fröbels adem
over de kinderwereld is gegaan, de hand te
durven leenen aan de weder-uitgave van zulk
een gedrochtelijk boek. Is het oorbaar dit
product van Am, Hoffmann in de kinderwereld
in te voeren, dan is het óólt oorbaar om som
mige van de meest decadente fransche romans
van de laatste 20 jaren voor kinderen te be
werken. Het onderscheid zou meer bestaan in
i/raad dan in wezen... 't Is allemaal vunzig-ziek.
Sexueele onzedelijkheid komt er niet in voor,
wat jammer is. Want sexueele onzedelijkheid
is zoo wat de eenige die uit kinderboeken
schijnt geweerd te worden, kwkm er nu maar
n dergelijke onhebbelijkheid in dit boek voor,
dan zouden de menschen daarvan schrikken als
van den doodakop op sommige
apothekersfleschjes, en 't boek kwam niet in kinderhanden.
Nu zal dat wél gebeuren. En de traditioneele
roode wangen en schitterende oogen" der
kleine lezers zullen weer ItO maal aangehaald
worden, ten bewijze dat het een goed kinder
boek is. Want het is een van die leugens waar
van de menschen geen afstand willen doen,
omdat zij hen ontheffen van de moeite om zélf
te denken en zélf te oerdeelen, dat het kind
de beste beoordeelaar zou zijn van een kinder
boek." Leugen, leugen, LEUUEN ! l Een kind is
de beste beoordeelaar van den vorm waarin
hem iets gegeven wordt: verhaal, wetenschap
oi preek. Maar over den intellectueelen inhoud,
over de zedelijke strekking kun het kind niet
oordeelen. Het slikt wat wij hem geven,
pruisisch blauw desnoods, mits gebakkeu in een
confituurtaartje. Alle kinderen van voor 40, 50
jaar hebben het barbaarsche sprookje van
Blauwbaard geslikt, en gedweept met de
immoreele Gelaarsde Kat. En de hemel alleen weet,
aan hoeveel hardheid jegens vrouwen Blauw
baard schuld heeft, en hoeveel oneerlijkheid
in handel en wandel op rekening komt van die
leugenachtige Gelaarsde Kat! De hemel alleen
weet, hoeveel bloeddorst van beschaafden, op
Atjeh en in den Congo en overal waar de
blanke man komt met zijn onzedelijke en
antichristelijke machtsbegrippen, toe te schrijven
is aan de r/eicetenlooslieid waarmee men bloe
derige lectuur geeft aan jonge kinderen ! ...
Och, wanneer zal de Held opstaan, die, in
heilige verontwaardiging, in den Tempel der
kinderkens de tafelen omverwerpt der wisse
laars, wien het om niets te doen is dan om
vuig gewin van geld en glorie ?
De plaatjes in het boek, nu, ze zijn voor
het meerendeel aardig. Maar als de heer
Wenckebach een werkelijk lijngevoelend artiest
is, hoe komt hij er dan toe om als vignet te
teekenen zeven sterk-bloedende afgesneden
muizekoppen, en het boek te ontsieren met
een barbaarsch prentje, voorstellende Note
kraker met het bloedige zwaard in zijn rechter
hand" ? ... Ik ben er niet voor om kinderen
te misleiden omtrent de deugdzaamheid van
het menschdom, en ik zie niet in waarom men,
in de land- en volkenkundige les, den kinderen
niet mee zou deelen dat de Dajaks hun eer
stellen in het koppensnellen en de Koo J huiden
in het scalpeeren hunner vijanden. Dat is
eenvoudig en objectief constateeren dat die en
die volksstammen nog op een zeer laag stand
punt van ontwikkeling staan. De ware opvoeder
doet dat met ,de grootste soberheid, vermijdt
noodelooze details, en plast niet met wellust
rond in lauw bloed en luiende ingewanden....
Maar bloederigheid als een element van vermaak
uitbeelden in woord of prent, het is een
gevaarlijk ondernemen!
Druk en uitvoering zijn veel te mooi voor
zulk een gedrochtelijk produkt.. . Als deze
lectuur en de navolging er van die wel niet
zal uitblijven mode wordt, dan kan men
nu alvast wel beginnen met het bijbouwen van
eenige vleugels en paviljoentjes bij Meerenberg.
NBLLIK.
Goede manieren.
»Are manners a lost art ?" Op deze vraag,
door de redactie van The, Ladies' Realm aan
eenige heeren en dames gezonden, zy'n een
aantal antwoorden ingekomen, die niet geheel
onbelangrijk zy'n. Graaf Koslyn schrijft:
»Goede manieren zijn aangeboren, in zekeren
zin erfelijk. Wie ze niet door geboorte heeft,
kan ze in zy'n jeugd leeren, en zelfs nog
daarna, door met zorg het gezelschap te zoeken
van degenen die ze van een ouder, beschaafder
geslacht geleerd hebben. Men kan hieruit
opmaken dat ik weinig respect heb voor de
manieren van de tegenwoordige jongelui, maar
wel respect voor de manieren van de dames
en heeren die ouder zy'n dan ik. Er zijn
natuurlyk uitzonderingen, maar waar die mij
treffen, heb ik ze meestal kunnen terugbrengen
tot sterke erfelijkheid of het feit dat de be
doelde personen veel met hun vader of moeder
hadden verkeerd, en van deze iets der oude
hoffely'kheid hadden overgenomen.
Naar mijn meening is de huldiging der
vrouw de groote kracht tot behoud van goede
manieren; het is in de vrouwen onzer dagen
dus te laken, dat zij het recht op eerbied niet
meer laten gelden. Het is waar, dat zy dan
misschien zoo populair niet zouden zijn als nu".
Mrs Haweis geeft toe, dat »goede manieren"
als »kunst" verloren zy'n, maar troost zich
met het denkbeeld, «andere tijden, andere
zeden"; als »slechte manieren" (onbeleefdheid,
rooken, den hoed ophouden, languit liggen,
gemis aan voorkomendheid, fluiten, neuriën,
duwen, grove woorden zeggen) de dames niet
meer hinderen of ergeren, waarom zouden de
jongelui zich dan geneeren? Ook met slechte
manieren kan men wel goedig en hartelyk
zy'n, en daarmee moet men het dus maar
voor lief nemen.
De heer Oscar Browning constateert ook het
feit, maar zegt, dat het in vroeger tijd, met
de pruiken, de sty ve kleeren, de hooge hakken,
de snuifdoozen, wel niet anders kon of men
moest goede manieren hebben en goede manie
ren eischen; terwijl daar nu in het sportpak
niet de minste behoefte of aanleiuing voor is.
Hij wijst ook op het verdwijnen van het duel
in Engeland; een al te onbeleefd mensch
wordt nu of genegeerd of voor don politie
rechter geroepen; eer het tot een van
deze twee komt, kan men zich heel wat ver
oorloven, terwijl in vroeger tijd een
onberekend woord onder gentlemen allicht bloed
moest kosten.
Maar een feit is het, dat goede manieren
verdwijnen, in Engeland sneller dan ergens
anders; in Duitschland worden ze door de
strenge etiquette gehandhaafd; in Frankrijk
heeft men het duel en de uit gezag gesproten
hoffelijkheid ; in Italiëheeft men de eeuwen
oude cultuur die maakt dat iedere boer, iedere
vrachtrijder, iedere werkman de verfijnde
hoffelijkheid van een volkomen gentleman bezit.
Lady Hamilton vindt niet dat goede manie
ren verloren zijn, maar wel ceremoniën, en die
komen er minder op aan. Daarenboven, de
klacht dat zij verloren gingen is niet van
onzen tijd; reeds honderd of tweehonderd
jaar geleden vindt men haar aangehaald ; hoe
verbazend verfijnd moest, als dit juist was,
de »society" voor driehonderd jaar wel ge
weest zijn.
De hon. Stuart Erkskine vindt geen grooter
bewijs voor het verval van goede manieren,
dan het aantal der handboeken van etiquette,
die voortdurend verschy'nen. Maar bewy's is
niet noodig. Slechter manieren dan men nu
heeft, meent hij, kan men moeilijk hebben;
toch is er vrees dat ze nog slechter zullen wor
den. Ook hij geeft voor een deel de onar
tistieke kleeding de schuld; zich elegant te
bewegen of hoffelijk te gedragen met wat nu
de kleermakers leveren is onmogelijk.
Er zijn nog meer meeningen over, maar de
slotsom is dezelfde. Opmerkelijk is, dat in drie
der stukken melding gemaakt wordt van »the
Kitchen Lancers" welke dans voor de schrijvers
wel het toppunt van slechte manieren schijnt
te vertegenwoordigen. Wij konden nog niet
ontdekken of die «Kitchen Lancers'' hier te
lande ook al is ingevoerd.
Nuttige wenïen,
Bewonderenswaardig is vaak,?temidden van
veel breedsprakigheid en hol pathos ook
de practische zin van Duitsche tijdschrift
redacties. In een vrouwentijdschrift vinden
wij een opstel, dat in beknopten vorm misschien
aan honderde Duitsche meisjes nuttig kan zijn.
Het bevat »nuttige wenken" voor meisjes die
in Engeland gouvernante of onderwijzeres
willen worden. Wanneer er veel meisjes in
Engeland teleurstelling vinden, ligt dat ge
woonlijk aan het niet voorbereid zijn op eenige
eischen die betrekkelyk gering zijn, maar daar
als iets belangrijks gelden. Vooreerst zeker
maken de meisjes zich ook van de benoodigde
vakkennis een te klein idee ; haar beetje mu
ziek of wetenschap valt, hoe gemoedelijk thuis
ook geprezen, allicht wat tegen, als het onder
kritische oogen komt; maar dit is toch niet
wat bedoeld wordt. De Engelsche huisvrouw
en moeder vraagt vooreerst goede manieren of
wat zij zoo noemt: een zekere kalme koelheid
in alle bewegingen, volkomen beheersching
van gevoelens en gevoel, en passende kleeding,
waarmede zij bedoelt eenvoudig snit en goede
stof. Kan men zich hierin schikken en brengt
een paar aanbevelingen van goede families,
liefst ook van een geestelijke mee, dan is de
eerste indruk niet ongunstig.
De tweede indruk moet op de kinderen
gemaakt worden. Deze zijn zoo geheel anders
opgevoed dan in Duitschland, zoo geheel vrij.
Wanneer zij niet willen leeren, kan niemand
hen daartoe dwingen, en wanneer de onder
wijzeres hen niet bevalt, zeggen zij eenvoudig
dat zij niet willen, en het meisje moet ver
trekken. Aan eenigzins heftig beknorren, »ein
wirkliches Ausschelten", schrijft het blad
mag men in Engeland niet denken; zachte
energie, vriendelijkheid en beleefdheid, moeten
alles doen. Buiten de schooluren, en zelfs
in de schooluren, moet men gean
eerbiedsbetoon eischen. Alleen door te toonen dat
men iets weet en dat men karakter heeft, is
het mogelijk eenigzins te imponeeren.
Het meisje mag ook nooit opkomen tegen
de bewering dat de Engelschen de eenige
krachtige, beschaafde, vry'e enz. menschen ter
wereld zy'n, en de Duitschers een min of meer
belachelijk en inferieur ras. Dat is reru. By
het eten wordt in den beginne ook van alle
kanten geobserveerd hoe zulk een barbaar wel
mes en vork houdt. Men moet daarom heel
weinig spreken, heel kleine portietjes op de
vork nemen, en niet het minste geruisch maken.
Men legge mes en vork steeds op het bord,
nooit tegen den rand, en ete pudding met
vork en lepel, de vork steeds in de linker
hand.
Voor kleeding neme men als allernoodza
kelijkst mee : een stevig donker wollen kleed
voor de schooluren, met corsage en
afzonderlyke blouse er bij. Voor het theeuur (waar
voor jong en o;:d zich verkleedt) een
middenkleur stoffen japon met kant en lint gegarneerd,
of een donkeren rok met lichte zijden blouse.
Voor den avond een lichte japon, mooi ge
garneerd en min of meer uitgesneden; ook
zwarte zijde met kleurige garneering kan die
nen. Voor de kerk een deftig donker costuum,
dat men den heelen Zondag thuis aanhoudt.
Twee hoeden. Dit is alles voor den winter.
In den zomer behoeft men niet veel extra's;
in Engeland draagt men de rokken van 's win
ters ook 's zomers, met wat dunne lichte blouses;
maar voor de kerk heeft men een licht
Zondagspak noodig. met een mooien hoed. Dit
alles kan men intusschen in Engeland even
goedkoop koopen als in Duitschland; men
heeft dan des te meer kans naar 's lands smaak
te kiezen.
Als verblijf voor Duitsche meisjes te Londen
wordt aanbevolen het »home" in
Great-Portlandstreet, Kent House; voor ontbijt, souper
en logies (een kamer, met verscheidene andere
meisjes gedeeld) betaalt men 12 a 1:3 Mark
's weeks; diner 75 pfennig. Wil men meer
betalen, dan kan men allerlei comfort er by
krijgen. Nog wordt gewaarschuwd dat families
het »niet voldoen" der gouvernante vaak als
voorwendsel gebruiken om haar niet het volle
honorarium over den overeengekomen tijd uit
te betalen, zoodat men daaromtrent vooraf wel
goed conditioneeren moet.
iiiiHUmiliiiiiif minimum
imiiiimiiiiiiiiim
Avondtoilet. Schilderessen. Patti.
Stationschefs. Lerend groen.
Voor diner en schouwburgjaponnen is er
iets zeer eenvoudigs, zeer smaakvols en zeer
goed kleedends; niets dan zwarte gepailleteerde
tulle. Zij is betrekkelijk niet duur; zij kan
gedragen worden op welk transparant men wil,
zwart, wit of gekleurd, zelfs op oude afge
dragen zijden japonnen; zij valt van zelf in
de plooien die dit jaar gewild zijn, slap,
afhangend en souple.
Alleen: menigeen zal op dit practisch idee
komen, en niets is droevig-deftiger dan een
gezelschap van enkel dames in het zwart. Eén
enkele in paarlemoerwit Liberty, in rose
crOpe de chine, in Nijlgroen mousseline de
soie straalt dan als eene ster en schijnt de
koningin van het feest.
Wie dus niet tegen een paar japonnen per
winter opziet, zal liever kleurige stoffen nemen,
altoos slap en afhangend. Met dit doel worden
zelfs satijn, fluweel, laken, zoo slap mogelijk
gemaakt, geheel ongeapprêteerd; de datne
moet in haar costuum gerold, gesold schijnen;
de plooien moeten als die van een antiek
standbeeld alles week omhullen.
Het laken heeft ook in dit geval veel voor;
het is sterk en soupel. Een mooie vorm dien
men ervan maakt, is de tunique-princesse,
corsage en bovenrok aaneen geknipt en als
om de persoon gemouleerd, tot waar de onder
rok zich met plotselinge wijdte komt vertoonen.
Dit is de triomf der coupe ; het huis Paquin,
dat het model uitvond, wist wel wat het eed.
Toch worden nog ceintuurs gedragen, en
boleros met kanten vesten er onder. Bij de
schouwburgtoiletten kan men zeggen dat de
rok niet meetelt; er worden allicht stoelen en
voeten op gezet; hij wordt gekreukeld en ver
fonfaaid. Men draagt daarvoor dan maar af wat
men wil, en bewaart alle kosten en moeite
voor het corsage, guipure met randjes bont,
pailletten, chenille, passement en borduursels,
alle mooie kanten en mooie steenen, lint, gaas
en chantilly in de wonderlijkste combinaties,
De mouwen worden nu toch werkelijk van
alle kap of draperie ontdaan, maar de over
gang is onzichtbaar, omdat de meeste corsages
in dezen vorm zijn : een schouderstuk in d
colleté-vorm, tot aan de ooren oploopend, van
ingehaalde tulle of kant op licht saty'n; en
daaromheen een breede berthe of volant, die
om de schouders op de mouw afhangt.
Deze berthe bestaat dikwy'ls uit verscheiden
randen, bont, kant, ruches, franjes, volants,
een ware mantel; dikwijls vormen deze volants
punten, cascades, bogen; de fantazie van het
corsage schijnt zich daarheen te verplaatsen.
* * *
In aansluiting met de Schildersacademie te
Dusseldorf zal eene schilderschool voor vrou
wen opgericht worden. Het stedelijk bestuur
heeft eene commissie benoemd tot voorberei
ding van het plan.
* * *
Adeline Patti heeft twee sensatieberiehten
de wereld ingezonden: dat zij met haren
masseur, den Zweed Cederström zou trouwen,
en dat zij met een nieuwe rol een nieuwe
kunstreis rondom de wereld zou maken. Deze
twee berichten hebben eenig verband met
elkaar, volgens een ondeugende voorstelling
van llenry Bauer in het Journal. »Ieder
weet/' schrijft hij, »dat men met den naam
Patti een merkwaardigen automaat bestempelt,
door een modernen Vaucanson, genaamd
Strakosch, naar de Italiaansche methode ge
fabriceerd. Patti zong heel mooi in 1^07 te
Parijs, toen ik een kleine jongen was. Sedert
heeft zij in geheel Europa en vooral in Amerika
haar verwonderlijk mechanisme laten werken.
Toen zij twintig jaar was, stond men haar toe een
man te koopen ; hij was markies, stalmeester
van Napoleon III, en stierf zeer beschadigd.
Patti zong in dien tijd met een tenor, dien
zij liefkreeg en trouwde. De tenor raakte in
verval, kreeg longontsteking en stierf ook
verleden jaar. Ook het onnavolgbaar mecha
nisme, het kunstwerk van Strakosch, raakte
versleten en afgeloopen. Madame Patti zong
niet meer; zij vervette. Men riep uu een
Zweedsch masseur te hulp ; hy kneedde, schoof
recht en wist de springveeren van de fraaie
mechanische pop weer nieuwe kracht te geven.
Zoo komt het, dat de nachtegaal in haar keel
verborgen, weer aan 't zingen zal gaan.
Pygmalion heeft zijn standbeeld het leven hergeven,
want het is van goud, en nu trouwt hij haar.
Leve de derde man! Vrede den beide anderen
en leve de massage'."
* *
*
De Baltimore and
Obio-spoorwegmaatschappij heeft achttien dames als stationschef
aangesteld.
* *
*
Een kamerversiering die men hier zelden
ziet, en die toch heel aardig zijn kan, is die
met levend groen, om spiegels, platen of ramen.
Misschien is de vrees voor spinnen daarin een
factor. In Duitschland wordt klimop hiervoor
veel toegepast. Men kan een klimop-struik
uit den grond nemen, hem in een pot of bak
zetten en leiden waarheen men wil, maar
meestal duurt het dan heel lai.g eer hy zich
ook binnenshuis frisch houdt. Er is een betere
manier. Men sny'dt eenvoudig een rank van
50 a 60 centimeter af, vult een pot zonder
gat in den bodem voor een vierde met aarde,
en giet hem tot bijna bovenaan vol water.
Dan plukt men de onderste bladen van de
klimop af, steekt de rank in de aardpap, en
zet den pot op een beschaduwde plek in de
open lucht. Van tijd tot tijd vult men het
verdampende water bij. Na weinige weken
heeft de rank wortels gekregen en men kan
haar verplanten. Wil men nu een dikke bossige
plant hebben, dan krijpt men het bovenste
puntje eraf; wil men haar lang hebben, dan
verwijdert men de takjes. Men plant dan de
klimop in een niet te grooten pot, in een derde
grove aarde, een derde scherven en een derde
kalkpuin, Voorts geeft men ieder jaar nieuwe
aarde, zonder de wortels te kwetsen, eens in
de maand een scheut zeepwater, en sponst
trouw de bladen af.
Op deze wijze kan de klimop jaren lang
goed bly'ven, om spiegels, deurlijsten, platen
en ramen groeien, en de kamer een aardig
aanzien geven.
E?e.
iiiiiiiHimiiiiiiiiitttiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiifiiii!
?iiiiitiiiiiiiiiiHiiiiiiiiHiiHtiiiiiiititniiiiiMiiiniiiinniiitniniiiiiiuinim
Nog eens Hnwelütsiioofl,
Met groote instemming werd het artikel
»IIuwelijksnood" van den heer S. Kalft' (in
't weekblad van Zondag 4 December) door mij
gelezen. Es war mir aus der Seele geschrieben.
Maar als vrouw zou ik nu ook graag mijne
meening over dit onderwerp, dat een van de
grondvesten onzer geheele samenleving raakt,
in uw blad opgenomen willen zien.
Met den heer S. K. vind ik de «vrouwen
kwestie", 't feminisme of de emancipatie der
vrouw zooals 't vroeger heette, meer een nood
zakelijk kwaad dan een verblijdend verschijnsel
van vooruitgang onzer maatschappij en ook
vrees ik met hem, dat, wanneer 't i egel wordt,
dat de vrouw evenals de man een vak kiest
en daardoor de strijd om het bestaan nog
verscherpt wordt, zij zelf er pbysiek en moreel
meer bij verliezen dan winnen zal. Maar waar
de heer K. schijnt te meenen, dat »een man
of eene vereeniging" een middel zou kunnen
aangeven, dat mannen en vrouwen »het dwang
buis van conventionneele vormen en openbare
welvoegelijkhoid'' doet afwerpen, daar deel ik
zijne opvatting niet. Neen, slechts dan, wanneer
mannen en vrouwen doordrongen zijn van het
onwaardige en krenkend wantrouwende, dat
er ligt in den tegenwoordigen conventionneelen
omgang, zóó, dat zij den moed vinden te
breken met den sleur, dan eerst zal een frissche
gezonde stroom varen door onze Hollandsche
samenleving. De mannen en vrouwen hebbeu
't middel, dat verbetering brengt, zelf in hunne
macht. Waarom b. v. in dit opzicht Amerika
niet gevolgd ? waar de jonge mannen, wanneer
zij op aangename wijze kennis hebben gemaakt
met een jong meisje, haar vragen, hem te willen
toestaan haar op te zoeken. Naar ik hoor
verwijdert in dat land de moeder zich zelfs
zoodra de jonge man binnenkomt, wat nu
mijns inziens ook overdreven is, daar de moeder
haar sanctie toch ook aan het bezoek harer
dochter kan verleenen door b. v. een enkelen
keer eens even binnen te komen.
Natuurlijk zal in den beginne de man weer
houden worden door de vrees, dat er na een
paar bezoeken eene declaratie van hem wordt
verwacht, en 't meisje van haar kant door de
angst van eene coquette te heeten, maar als
zij, wien 't werkelijk ernst is met den wensen
op eerbare wijze oen ongedwongen omgang
tusschen mannen en vrouwen in 't leven te
roepen beginnen: de man, met bezoeken af te
leggen bij alle hem eenigszins sympathieke
vrouwen, die hij kent; de vreuw door te kennen
te geven, dat zy even gaarne hare mannelijke
als hare vrouwelijke kennissen bij zich zal
zien, dan zou reeds een eerste stap gedaan
zijn in de goede richting. Zulke bezoeken
kunnen, dunkt mij, den weg banen tot een
naderen en vertrouwelijkeren omgang dan
tegenwoordig zoo dikwijls voor de verloving
plaats vindt en zoodoende menige teleurstelling
in den engagementstijd voorkomen.
Waar ik dus den vrouwen wensch toe te
roepen op deze wijze haar vertrouwen te
schenken aan de mannen, die trachten nader
in aanraking met haar te komen, daar moeten
ook de mannen door hun geheele houding
bewijzen, dat zij dat vertrouwen waard zijn
en dat zij, waar het de keuze eener gezellin
voor hun geheele leven geldt, zich niet alleen
door een uiterlijke bekoring of een plotselinge
opwelling laten leiden, maar in de eerste plaats
zoeken naar die affiniteit van gevoel en karakter,
die toch slechts de eenige waarborg van een
duurzaam geluk kan zijn.
Zou de hierboven beschreven emancipatie,
dit zich vrijmaken van een oude gewuonte, dat
op alle partijen weldadig zou werken, niet
nog eerder tut stand kunnen komen en nog
schooner vruchten afwerpen dan de emancipatie
die 't feminisme beoogt ?
A. v. j.. B.
Rijksvakscholen.
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
is een adres verzonden, waarin bestuurderessen
der Vrije Vrouwenvereeniging wijzen op de
noodzakelijkheid van en de behoefte aan
Ilijksvakscholen, welke ons land alleen bezit
voor hen, die de wetenschap oi' het onderwijs
zich tot vak kiezen.
Vooral de aanstaande vervaardigers(sters)
van kleederen en al wat tot het confectievak
behoort, lijden door deze leemte; slechts
enkele kleedermakers en maaksters hebben de
noodige vakkennis weten te verkrygen, hetzij
door toevallige, bijzonder gunstige omstandig
heden, hetzij door een verblijf van eenige jaren
in het buitenland, te Parys, Weenen of
Berlijn, dit laatste middel natuurlijk nimmer
bereikbaar voor bezitters(sters) van schrale
beurzen. Hieruit vloeit wederom voort dat
misschien in geen enkel bedrijf zoo sterk
de inlandsche nijverheid wordt gedrukt door
de buitenlandsche, wy'l betere coupe en netter
afwerking, resultaat van genoten onderricht,
een waarborg opleveren voor grootere afname.
Dat dit alles verbeteren kan, bewijst ons
Duitschland, hetwelk, dank zy'n vakscholen,
niet meer ter markt behoeft te gaan bij den
buurn an, doch in luttel juren is geworden
groot-exporteur.