De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 18 december pagina 1

18 december 1898 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

NM121 DE AMSTERDAMMER A°. 1898. WEEKBLAD NEDEKLAND Onder Eedactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 18 December. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel a 0.40 Aimouces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. i ir H o r D VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde, 1538?1598, door Dr. Joh. C. Breen.?Het kiesrecht voor de Kamers van Koophandel en Fabrieken, door B. Feith. C*lot.) Is Nederland iu staat zyn uitgestrekt kolonl.'il gebied op afdoende wtfze te verdedigen ? door G. v»i' der Wens. Eeactionaire maatregelen, door V. Bèvisifl van strafvonnissen. Engeland en Frankryk. Brieven van een oud-officier aan zfln zoon, door Donai. -fXI.) TOONEEL EN MUZIEK: A. C. Wertheim en de Kunst, door Mr. J. E. Banck. (Slot.) Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. KUNST EK jETTFBEN: Bembrandt. Uittreksel nit den catalogus "f naamJqst van schilderyen van Hoet en Tei westen, uon" E. C. Eahras, met aanteekeningen van Flugi van Aspermont. (II) De nieuwe Opera-Comique te Para's, door B. W. P. Jr. Kerstmis en Nieuw jaarskaarten, door B W. P. Jr. Affiches, boek banden, enz., d^or v. M. Albert Verwey, De nienwe Tuin, beoordeeld door F. Erens. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. WETEN SCHAP : De levensgeschiedenis van Spinoza. JTEUILLETON: Het eerste mutsje, naar het Fransen. BECLAME8. VOOB DAME.S: Benige beschouwingen over het verschil tusschen den man en de vrouw. Koningin Victoria's vermogen. Het gelukkig eiland. Allerlei, door E-e. Inge zonden. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOJÖBCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLEBLEI. INGEZONDEN. - SCHETSJE: Aaltje de naaister, door Is. van Bennes. PEN EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. iiiiiiiiiiiimmitMiiiHiiiHiHMiuiuimiuiHimiimiiiiutMi PHILIPS VAN MARNIX, Heer van Sint-Aldegonde. 1538-1598. »Den vijfthienden Decembris is tot Leyden ghestorven den gheleerden ervaren Joncker Philips van Marnix, Heer van S. Aldegonde, van alle gt leerde seer beclaeght; werdt daer begraven den tweentwintichsten Decembris. Den sesthienden Leoninus eerst door den drang der om standigheden van de Spaansche zijde afge trokken ; beiden vereerd met het vertrou wen van Willem van Oranje doch Marnix ook met zijn vriendschap ; beiden in hooge mate bedeeld met de gave der welspre kendheid ; beiden ervaren in de diplo matie, waarbij de burgerzoon misschien zelfs de meerdere was van den edelman; beiden mannen van ontzagwekkende ge leerdheid, doch Aldegonde ongetwijfeld veelzijdiger dan Gelderlands Kanselier; sijn zij ook met -elkander in vriend schap verbonden geweest. Kenmerkend voor hunne verhouding, en tevens voor beider persoonlijkheid, zijn de woorden, die Marnix aan Leoninus schreef: «Alles in u is zeer aantrekkelijk; behalve dat gij u te zeer af keert van de dingen Gods". Marnix en Leoninus zijn de vertegenwoor digers der beide richtingen, die in de ge schiedenis onzer Republiek voortdurend tegenover elkander stonden; de beide rich tingen, die zich in deze wereldorde nooit zullen verzoenen. Marnix had van Calvijn geleerd op de vraag: »Wat is het hoofd doel van 's menschen leven, en wat is zijn hoogste goed?" te antwoorden: »God te kennen"; Leoninus' gezichteinder strekte niet verder dan tot een »neminem laedere; honeste vivere", misschien het best te vertalen door »doe wel en zie niet om." Doch dit artikel heeft niet ten doel hier dieper op in te gaan; het wenscht slechts bij de lezers van dit blad de herinnering aan Marnix te verlevendigen. Enkele biographische aanteekeningen zijn hierbij wellicht niet ongewenscht. In 1538 te Brussel geboren, begaf hij zich, na eerst korten tijd te Leuven te hebben gestu deerd, met zijn ouderen broeder Jan van Thoulouse, naar Genèves Hoogeschool, waar hij aan de voeten zat van Calvijn en Beza. Als overtuigde Calvinisten terugge keerd, schaarden zich de beide broeders onDecembris is ook tot Arnhem gestorven Doctor Elbertus Leoninus, Cancelier van Ghelderlandt, een gheleert Man, die sedert den' aenvanghe der Inlandtsche troublen in meest alle de Lantsaken van impor tantie is ghebruyckt gheweest". In deze sobere termen vermeldt de eerbiedwaardige Emanuel van Meteren, aan het slot van zijne kroaiek der gebeurtenissen van 1598, den dood van twee mannen wier invloed op den worstelstrijd onzer vaderen tegen Spanje schier onberekenbaar is geweest. De eerste gesproten uit een oud-adellijk geslacht in de Zuidelijke gewesten, de andere uit burgerouders te Bommel ge boren ; de een vurig Calvinist, de ander stoicijnsch Libertijn; Marnix reeds van der jeugd de zaak der vrijheid toegedaan, der de partij van deii ontevreden adel. Alde gonde gold voor den opsteller van het door de edelen aan de Landvoogdes aan geboden smeekschrift; zijn auteurschap staat echter niet vast. Tevens nam hij deel aan het Verbond der Consistoriën; in de Synode te Antwerpen, waar tot het j invoeren der openbare prediking werd be- i sloten, had hij zitting; tegen den smaad waarmede, ook van Luthersche zijde, de j beeldstormers werden overladen, deed hij ! een krachtig protest hooren. Nadat het gewapend verzet der edelen in bloed was gesmoord en zijn broeder Thoulouse bij i Austruweel was gesneuveld, trok Marnix zich eerst naar Breda en weldra naar Duitschland terug. Daar werkte hij, on der leiding van Oranje, voortdurend aan de kerkelijke organisatie der uitgewekenen en de voorbereiding tot den strijd, totdat hij, in 1572, als vertegenwoordiger van den Prins op de «Statenvergadering" te Dordrecht verscheen, waar het hem ge lukte een voorloopige orde van zaken tot stand te brengen. Aanhoudend werkzaam in het belang van den opstand, viel hij in Nov. 1573 den Spanjaarden in handen, doch werd, na eene gevangenschap van bijna eenjaar, uitgewisseld. Hij bleef's Prin sen rechterhand. Wij vinden hem bij de vruchtelooze vredesonderhandelingen te Breda (1575); te Heidelberg, om de hand van Charlotte van Bourbon voor Oranje te verwerven (1576); in Engeland,om desouvereiniteit aan koningin lisabeth aan te bie den; te Gent, om de pacificatie te helpen sluiten. Kort daarna (1577) te Groningen, ter beslechting van geschillen tusschen die stad en de Ommelanden ; vervolgens te Brussel, als lid van den Raad van State. Daarna (1578) op den Rijksdag te Worms, om den steun van het Duitsche Rijk in te roepen; dan weer te Gent, om te onderhandelen met Hembyze en Datheen. Na te Keulen (1579) den vergeefsehen vredehandel te hebben bijgewoond, bereidde hij in Frankrijk en Engeland de opdracht voor der souvereiniteit aan Anjou (1580, 81). Teleurgesteld in de groote ver wachtingen, die hij ten opzichte van dezen had gekoesterd, trok hij zich, na de Fransche Furie, terug, doch werd weldra, in het najaar van 1583, tot Burgemeester van Antwerpen aangesteld. Hij bekleedde dezen post totdat hij in 1585 de stad aan Parma moest overgeven. Gegriefd door den blaam van verraad, dien men op hem wierp zijn leidsman en vriend, de Zwijger, was hem ontvallen, vestigde hij zich op zijne goederen te Souburg, totdat de door hem volbrachte ontcijfering van onder schepte Spaansche brieven aanleiding gaf om hem een gezantschap naar het Fransche hof op te dragen (1590). Na nog door Maurits in het belang van het Huis van Oranje met verschillende opdrachten te zijn belast, en, op verlangen der Staten, in overeenstemming met den wensch der Kerken, de Bijbelvertaüng te hebben ter hand genomen, ging hij op zestigjarigen leeftijd in de ruste, die hij, naar zijn zin spreuk, niet hier had gezocht. Misschien werd dit kort overzicht reeds te lang. Laat ons dan nu een blik slaan op Marnix' letterkundigen arbeid, die met zijne theologische en staatkundige werk zaamheid onafscheidelijk is verbonden, 't Is immers het satyrieke strijdschrift tegen »onse moeder, de H. Kercke'', de, in 1568 in de ballingschap geschreven Biëncorf, dat hem den roem verschaft een der grond leggers te zijn van ons Nederlandsch proza. Datzelfde proza diende hem voor zoo me nig politiek pamflet. In datzelfde proza vertroostte hij deBrabantscheen Vlaamsche broeders, »die noch onder't cruyce sitten". In datzelfde proza schreef hij tegen de Geestdrijvers, de lieden die het »inwendig Licht" hooger stelden dan het geschreven Goddelijk Woord. In datzelfde proza zou hij ten slotte ons volk den Bijbel hebben geschonken. Ook zijne poëtische gave stond in den dienst van zijn beginsel. Moge het «Wil helmus" hem misschien niet tot dichter hebben, zijne Psaluiberijming is evenzeer de uiting van het in de verdrukking naar troost zoekend gemoed, terwijl ook de lofzegging van den verloste er jubelend in weerklinkt. In al wat hij schrijft, proza of poëzie, is hij de penvoerder onzer Re formatie. Hoe jammer, dat hem niet is vergund, wat hem zoo menigmaal is ver zocht, de historie dier Reformatie zelve te schrijven! Geheel Marnix' optreden teekent den Calvinist. Ook in den omgang was hij afkeerig van alle »Mennisterije" be minnelijk en gezellig; dezer dagen nog deelde prof'. Fruin in »de Gids'1 een paar staaltjes van zijn tafelscherts mede. Zeker, bij het leed, dat hem trof, ouk huise lijk leed is hem niet gespaard heeft ook hij oogenblikken gekend van moede loosheid. Men weet, hoe hij zelfs, na den val van Antwerpen, meende dat vrede met Spanje mogelijk was. Doch nooit heeft hij verbeten het wnord dat eenmaal door Willem den Zwijger tot hem was gespro ken: »Aldegonde, laat ons dulden dat men ons vertrappe, indien wij slechts de Kerke Gods kunnen helpen". Daarop had hij ge antwoord : »Indien ge daartoe zijt besloten, gebruik mij waartoe gij wilt". En dat. wooid heeft hij gestand gedaan, geheel zijn leven. Marnix zelf heeft zijne levensleus nader toegelicht in een fraaie penteekening, waarmede hij op den 2den Februari 157^ het vriendenalbum van Jan van der Does verrijkte. Onder de spreuk : »Repos ailleurs'1, toekende hij een schip, dat tusschen t\vee klippen door koers zet, terwijl aan den hemel de noordster, Gods openbaring in Christus, schittert. Daaronder schreef hij: //Vela dato; atq. alibi sedem tibi quaere repostam Coelica Euangelii, quae Cynosura vocat." D. i. kies zee, en zoek elders de voor u weggelegde rust, daar waarheen de hemelsche noordster des Evangelies u roept". In den grondtekst voegde hij er aan toe de woorden: »Ik ben een vreemdeling op aarde; verberg uwe geboden voor mij niet", en «Gerechtvaardigd uit het geloof hebben wij vrede bij God". Zoo beleed en beleefde Marnix zijn ge loof. En door dat geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. Amsterdam; DR. JOH. C. BREEN. Op den SOOsten gedenkdag van Marnix'dood; 15 Dec. 1898. voor Je Kamers van en (De kamer te Rotterdam contra de vereenigde kamers.) II. (Slot). Tegenover het voorstel van Rotterdam staat het thans vigeerende stelsel met de wijzigingen in het schema aangeduid. Werkt dat stelsel slecht ? Het heeft voor het eerst in 1896, voor de tweede maal in 1898 dienst gedaan. De invoering er van is, het kan gereedelijk worden toegegeven, eenigszins een noodsprong ge weest. Toen in 1893 de patentbelasting werd afgeschaft en dientengevolge een der grondslagen voor de k lesbevoegdheid ver viel, bleef de zaak op een nieuwe rege ling wachten gedurende 3 jaren. Dat was, voorwaar, geen staaltje van overdreven Staatszorg voor de belangen van handel en nijverheid, maar waar zijn de feiten, die in het, licht stellen, dat nu juist het kiesrecht het eenige punt is, waaromtrent de tegenwoordige regeling onzer handels vertegenwoordiging dringend herziening eischt? Neen, de kwaal schuilt niet in het kiesrecht. De ziekte, waaraan wij lijden, is gebrek aan belangstelling zoowel bij de kiezers, als bij hen, die voor een keuze in aanmerking komen. Maar is die dia gnose juist, dan ligt ook het geneesmiddel voor de hand: de handelsvertegenwoor diging zelve te verbeteren, zoodat zij meer belangstelling waard wordt. Verbetering van het kiesrecht, voor zooveel noodig, moet plaats vinden, maar wat heeft men er aan, als de kiezers op de uitoefening er van geen prijs stellen? Daarom is reorganisatie der Kamers van koop handel en fabrieken hoofdzaak, herziening van het kiesrecht bijzaak. Hoofddoel van het streven naar reorganisatie moet blij ven : het in het leven roepen van krach tige handelscorporatiijn, die op het gebied van handel en nijverheid veel invloed uitoefenen, nuttig werkzaam zijn en daar door de _ belangstelling opwekken, die thans ontbreekt. Volgt men daarbij de richting in het schema aangewezen, dan kan men vrij zeker zijn, dat het doel niet zal worden gemist. Dit alles neemt echter niet weg, dat het bestaande kiesrecht aan een herziening dient te worden onder worpen. Bij de samenstelling van het schema is dat niet uit het oog verloren en de daaarin opgenomen wijzigingen behooren in ernstige overweging te worden genomen. De drie wijzigingen, waar het op aankomt, zijn hierboven reeds vermeld. Tot toelichting nog het volgende : 1. Men mag van de kiezers eischen, dat zij eenige ervaring op het gebied van handel en nijverheid hebben opgedaan. Dat kan niet worden ondersteld bij allen, die slechts n jaar aan het hoofd van een onderneming van handel en nijverheid hebben gestaam, Daarom stelt het schema voor dien termijn tot op 3 jaar te verlengen. 2. In het bestaande reglement voor de Kamers is het stelsel van eigen aangifte gevolgd. Als overgangsmaatregel werd daarbij bepaald, dat zij die eenmaal op de kiezerslijsten stonden, er niet van zou den worden afgevoerd, tenzij zij ophielden te voldoen aan de vereischten voor het kiesrecht gesteld. Nieuwe kiezers konden echter niet op de lijsten worden gebracht, tenzij zij zich daarvoor aanmeldden. Deze regeling in 1896 getroffen moet er toe leiden, dat na verloop van een menschenleeftijd er geen andere kiezers voor de Kamers van koophandel en fabrie ken zullen zijn, dan zij, die zich zelf daarvoor hebben opgegeven. Nu kon het wel niet ongelukkiger treffen, dan dat deze maatregel juist voor het kiesrecht voorde Kamers werd getroffen. Doordien men in de handelsvertegenwoordiging weinig be lang stelde, werd aan het recht om daarte kiezen ook geen waarde gehecht. Zeer gering was dan ook het aantal kiezers, dat zich aanmeldde en, was de bedoelde overgangsbepaling niet gemaakt, haar aan tal zou reeds thans belachelijk klein zijn. geweest. De hier volgende cijfers geven daarvan een sprekend beeld. In 1893 werd de patentbelasting afge schaft en in 1894 en 1895 golden nog de kiezerslijsten opgemaakt volgens het regle ment van 1851, dat den aanslag in de patentbelasting tot een grondslag voor de kiesbevoegdheid had gemaakt en waarbij nog geen eigen aangifte was voorge schreven. In 1896 werden de lijsten voor het eerst saamgesteld overeenkomstig de voorschriften in het reglement van dat jaar gegeven. Die lijsten deden ook dienst voor de verkiezingen in 1897, doch werden in 1898 herzien. De af- en toeneming nu van het aantal kiezers in 1894, 1896 en 1898 in drie groote steden van ons land, was als volgt: Aantal kiezers in de gemeenten : abc in 1894 ....... 1584 953 480 afgevallen in 1896 349 217 64 1235 bijgekomen in 1896 13 totaal. 1248 afgevallen in 1898 201 1044" bijgekomen in 189$ 242 totaal. . . 1286 416 O 416 90 326 5 l ~655~ "327 736 12 U8 98 Voegt men deze cijfers bijeen, dan ziet men, dat in de drie gemeenten het gezamen lijk aantal kiezers in 1894 bedroeg 3017 dat het in de jaren 1894?1898 ten gevolge van overlyden, ver trek, verandering van positie, enz. verminderde met 1022 1995~ en in die jaren door eigen aan gifte toenam met 273 zoodathetin 1898 nog slechts bedroeg 2268 Blijft deze achteruitgang gelijkmatig voortduren, dan zal het niet lang duren, of het aantal kiezers is tot een minimum teruggebracht. Opmerkelijk is de aangifte in 1898 van 242 kiesgerechtigden in de gemeente a. Die gemeente is Amsterdam, waar ter gelegenheid der periodieke verkiezing van dit jaar, een kleine politieke beweging werd op touw gezet. Was dit niet geschied, de vermindering van het aantal kiezers in de drie bedoelde gemeenten, zou nog sterker zijn geweest. De ervaring met het stelsel van eigen aangifte in deze 4 jaren opgedaan, heeft reeds op afdoende wijze het bewijs geleverd, dat het niet doeltreffend is. Daarom wordt in het schema voorgesteld om het te ver laten en weer terug te keeren tot de oude methode,waarnaar aanBurgemeester en Wet houders was opgedragen alle kiesbevoegden ambtshalve op de lijsten te plaatsen. 3. Behalve de bestuurders en medebe stuurders zullen volgens het schema ook de procuratiehouders, die in een bedrijf van handel of nijverheid gedurende 3 jarea zijn werkzaam geweest, voortaan tot de stembus worden toegelaten. Hiervoor is veel te zeggen. Procuratiehouders treft men in den regel slechts aan op handels kantoren van eenigen omvang. Het feit, dat zij daar gedurende 3 jaren werkzaam zijn geweest en het vertrouwen hunner chefs hebben genoten, doet bij hen genoeg ervaring en genoeg kennis onderstellen om hun op grond daarvan kiesbevoegdheid te verleenen. Allicht zal de Kamer te Rotterdam voor deze uitbreiding wel iets voelen, wanneer zij overweegt, dat de invloed van een huis, dat tot den groothandel behoort, aanmerkelijk wordt vergroot, wan neer niet alleen aan de chefs maa'r ook aan de procuratiehouders het kiesrecht wordt toegekend. Zij zal er een middel in zien, waardoor de groothandel wordt

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl