De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 18 december pagina 2

18 december 1898 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1121 beschermd tegenover de numerieke meer derheid der kleinhandelaren. Eindelijk zal het toelaten van procuratie houders nog dit gunstige gevolg hebben, dat ook handelshuizen door vrouwen bestuurd, aan de verkiezingen kunnen deelnemen. Een vraag, die hier niet onbesproken mag blijven, is, of men bij de regeling van het kiesrecht zijn voordeel niet kan doen met de daaromtrent in het buitenland geldende voorschriften. Het antwoord zal echter ontkennend moeten luiden, omdat in die landen, waar een goede regeling bestaat, een nauw verband is gelegd tusschen het recht om te kiezen en de ver plichting om in de kosten der vertegen woordiging bij te dragen. Zoo is b.v. in Pruisen bij de wet van 1897 bepaald, dat alleen zij kiesgerechtigd zijn, die in de bedrijfsbelasting zijn aangeslagen en tevens, dat de Kamers het recht hebben opcenten op die belasting te heffen. Ongeveer hetzelfde is in Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Beieren het geval. In Engeland en Belgiëbestaan vrije Kamers, wier contribueerende leden het bestuur kiezen. Trouwens in Pruisen geldt, onder vooropstelling van het beginsel: geen kies recht zonder verplichting om bij te dragen, dat iedere Kamer bevoegd is om behoudens ministerieele goedkeuring bij grondreglement de verkiezingen naar eigen goed vinden te regelen. Zij heeft dan de keus tusschen 3 stelsels: a het klassenstelsel, volgens hetwelk de kiezers worden inge deeld in klassen, hetzij naar gelang hunner aanslagen in de bedrijfsbelasting of hunner bijdragen in de kosten der Kamer, hetzij Baar gelang van den omvang van hun bedrijf, hetzij naar gelang der verschillende bedrijfstakken, waarin zij werkzaam zijn; 6 het proportioneele stelsel, waarbij een persoon meer stemmen uitbrengt, naarmate zijn bedrijf hooger in de bedrijfsbelasting is aangeslagen, of meer in de kosten der Kamer bijdraagt en c het stelsel van algemeene en gelijke kiesbevoegdheid. Zoo lang echter een Kamer te dien opzichte geen regeling heeft getroffen, worden hare kiezers, naar gelang hunner aanslagen in de bedrijfsbelasting, verdeeld in 3 klassen en wordt door iedere klasse een derde gedeelte der Kamerleden gekozen. Bij de beoordeeling van hetgeen omtrent het kies recht is voorgeschreven,verlieze men evenwel niet uit het oog, dat de Pruisische wet het kiesrecht verleent aan het bedrijf en Biet aan den persoon, die het uitoefent, zoodat dan ook voor ieder bedrijf slechts n persoon stemgerechtigd is. Overigens rerleent in Pruisen, maar ook elders in het buitenland, het handelsregister goede diensten bij het samenstellen der kiezers lijsten. Ofschoon de regeling, die in het schema wordt aanbevolen, in de gegeven omstan digheden en met het oog op de historische ontwikkeling der handelsvertegenwoordi ging hier te lande, de beste schijnt, kan toch niet worden ontkend, dat, waren ook wij in het bezit van een goed ingericht handelsregister, daarvan partij zou kunnen worden getrokken bij het beantwoorden der vraag, aan welke personen wel, en aan welke personen niet het kiesrecht moet worden toegekend. Een der voordeelen door een handelsregister te ver krijgen is toch, dat er een doelmatige grensscheiding wordt vastgesteld tusschen handel en marskramerij en tusschen indu strie en handwerk. Op de invoering van een handels register is reeds herhaaldelijk door ver schillende Kamers van koophandel en fabrieken aangedrongen. Daaronder be hoorde ook blijkens het door haar aan den Minister gegeven antwoord de Kamer te Rotterdam. Vooralsnog schoot ook hier haar invloed te kort. Zoude het, achterna beschouwd, toch ook voor haar niet raad zaam zijn geweest, dat zij had deelgeno men in de pogingen om aan handel en nijverheid een betere vertegenwoordiging hunner belangen te bezorgen en om door een meer doeltreffende regeling het samen werken der Kamers te bevorderen ? Nog is het niet te laat. Inwendig zal het eenigen strijd kosten, maar toch, laat ook mij zeggen, wat het lid der Rotterdamsche kamer, de heer Abr. Muller, in de Economist aan de vereenigde kamers toeroept.... »Herzie u zelve!'' Groningen. R. FEITH. Is Nederland in staat zijn uit gestrekt koloniaal gebied op afdoende wijze tegen eenen bnitenlandschen vijand te verdedigen? Nu het eens machtige Spanje, ingeslapen op den roem van weleer, zijn slordig, on progressief en uitzuigend beheer, met het verlies van de schoonste parel aan zijn kroon, zijn uitgestrekt West-Indisch kolo niaal gebied moet bekoopen, en geheel onvoorbereid tegenover eenen machtigen aanvaller, eer en belangen te verdedigen had, nu bleek bij vernieuwing de groote waarheid van het »In time of'peace, prépar for war". Dat kleine natie's wel degelijk aan de aanvallen van machtige naburen bloot staan, heeft de strijd tusschen de V. Staten en Spanje zonneklaar bewezen, al zijn dan ook de omstandigheden weiken lot den aanval aanleiding geven dikwijls hemels breed verschillend. Redelijker wijze toch mag men aannemen, dat de treurige toe stand, waarin de Spaansche vloot zich op het oogenblik der oorlogsverklaring bevond, het totale gemis van eeu vast «plan de campagne" de weinige geoefVudheid harer zeelieden en kanonniers, het gebrek aan kolenstations, en de gebrekkige verouderde verdediging harer koloniale havens, het lange talmen, het vermijden van f-en snel en beslist optreden harer schepen laat ver klaren, niettegenstaande men, over moderne vechtmachinen als een Vizcsya, Oquendo en Pelayo kan beschikken, die onder betere leiding het hunne er toe hadden kunnen bijdragen een eervoller vrede voor liet Spaansche Vaderland af' te dwingen. Met het oog op de algeheele onvoorbe reidheid tot den krijg, in het land der Dons en Donquichotien, is het niet overbodig hier met nadruk, de vraag te stellen, die aan het hoofd van dit opstel prijkt: is Nederland in staat zijn prachtig usulinde, om niet eens van zijn andere bezit lic gen te gewagen, behoorlijk tegen eenen buiterilandschen vijand met eenige hoop op succes te verdedigen 1 In een hoofdartikel over de begrooting van marine, voorkomende in de niaü-editie der N. R Courant van 11 October j.l. leest men onder meer: "Op die begrooting worden namelijk gel den aangevraagd voor den bouw van twee torpedobooten tot bescherming van de toe gangen tot de reede van Soerabaya, terwijl volgens de Memorie van Toelichting »het tevens noodig zal zijn, aan den wal eenige aarden batterijen op te werpen, die bewa pend zullen kunnen worden met zvvaarscheepsgeschut, afkomstig van buiten dienst gestelde oorlogsbodems'', etc. etc. Dit is dus alle-i, na een eeuwenlang be zit! Eene verdediging in de toekomst, en wat voor verdediging ? In haast opgeworpen aarden wallen, bewa pend met oude scheepskanomien, terwijl men in Europa en ook in Nederland, voor datzelfde doel, pantserfprteri van de nieuwste vinding ter bescherming van havens en zeegaten aantreft, alsof' aarden wallen en kanonnen, van buiten dienst gestelde oor logscheepjes (in Nederland, doen die schepen echter lang mede, getuige destijds Z. M. Zilveren K'ruis en andere minder moderne en vrijwel waardelooze exemplaren) van eenig nut zouden zijn, ttgeii over eeBött aanval van moderne oorlogs bodems eener groote mogendheid. Voor het geval het dus in de toekomst blijken mocht, dat die aarden wallen en oude scheepskanonnen het gewenschte verdedigingsvermogen niet zul len bezitten onder den vuurdoop van vijan delijke granaten, dan zullen dus die twee torpedobooten het onheil moeten afweren f Zie hierdus de verdediging van Soerabaya, in de naaste toekomst, waar blijft men nu echter met de verdediging der andere havens, inzonderheid die van Batavia (ïandjok Priok) ? Mee volle gerustheid kan men atte de toekomst niet tegemoet gaan ; wanneer er dan ook geen omvattender plannen ter bescherming onzer koloniën in het verschiet j zijn, is het zeker niet te boud gesproken, dat wij tot op heden nog niets van belang gedaan hebben, om eene verrassing'l hoofd te bieden. Ons prachtig Eilandeurijk Insulinde staat dus van alle kanten aan eenen vijandelijken aanval bloot, zonder dat wy zulks afdoende kunnen beletten. De voornaamste Indische havens missen, tot op heden, elke moderne verdediging; over eene torpedovloot, die men in af'deelingen zou kunnen splitsen en die de meest kwetsbare en bedreigde havens zou hebben te beschermen, kunnen wij niet beschikken, terwijl onze vloot, uit haar jarenlangen slaap pas ontwaakt, het stadium zijner kindsheid nog niet is ontwassen. Bij de opening van het Kieler Noordzee Kanaal werd Nederland vanwege zijne indrukwekkende vertegenwoordiging met Turkije op eene lijn gerangschikt. Waar men in Nederland de monden der havens van pantserforten voorziet en den Nederlandschen soldaat het modernste ge weer ter hand stelt, zou eene grootere be drijvigheid in het tot stand brengen der verdediging onzer Indische bezittingen en eene minder stiefmoederlijke wijze, waarop men zulks in de toekomst deukt te bewerk stelligen, zeker hoogst gewenscht zijn, met het oog op de treurige resultaten door Spanje in zijn strijd om het behoud zijner koloniën verkregen. G. VAN DEK WENS. bezwaren. Terecht werd reeds geschreven, dat zelfs een Commandant het recht Biet toe kwam hierover te beslissen. Eén der eerste inaïen van uitvoering van dit besluit werden »gemoeds"bezwaren, inge bracht door personen van alle rangen en gra den, als niet «gemotiveerd" geweigerd, en allen gedwongen de oefening by te wonen. Klachten en verzoekschriften, (reeds inge diend door de twee grootste vereenigingen van onderofficieren en matrozen!), ze zullen niet baten; de eenige hoop blijft nog, dat de Kamer deze voor nog velen schijnbare bijzaak, zal keeren, als een berooving van gewetens vrijheid, als in strijd met de door de Grond wet gewaarborgde, eeuwenoude godsdienst vrijheid, als een reuzensprong achteruit op den weg der vooruitgang. .Maar zelfs de streng geloovigen kunnen zalk een maatregel niet goedkeuren, wanneer zij slechts weten, welk groot verschil er is tus schen de door hen gedachte godsdienstoefening, waar een ieder vol godsvrucht heengaat om te luisteren naar de woorden, die ze zoo gaarne hooren, en de godsdienstige uitvinding, bygewoond door onverschilliger, Katholieken, Joden, orthodox Protestanten enz., die allen op bevel, met tegenzin in 't hart, daar zitten, vereenigd in gebed en psalm, somtijds door een atheïst officier. Moet zóó iets dienen tot stichting en ver hooging van den godsdienst bij den militair ? Godsdienst voor hen, die het wenschen, maar ook geheele vrijstelling voor ieder, <iie zijn verlangen daartoe kenbaar maakt, zonder verdere motiveering. Daartoe is noodig een nauwkeuriger formuleerirg en het ontnemen van het recht aan den commandant dit naar willekeur te regelen. V. Dezer dagen heeft ook het Handelsblad zich tegen dezen dwang verklaard en het Vaderland de opmerkingen van het eerst genoemde blad onder de oogen zijner lezers gebracht. Men mag dus aannemen, dat de zaak voldoende bekend is geworden en den Minister om opheldering en bovendien in trekking van de algemeen veroordeelde bepalingen zal worden gevraagd. Wij meerien hierbij in herinnering te moeten brengen, dat ook de Minister van Oorlog tot het nemen van een dergelijkeu maatregel, en dat nogal door de Synode der Ned. Herv. Kerk, is aangezocht.^ liet is wenschelijk, dat de Tweede Kamer onomwonden de gewetensvrijheid eischt voor matrozen en soldaten, voor de min deren en de meerderen. Er bestaat al hui chelarij genoeg. Revisie van ai Naar aanleiding van hetgeen wij schreven over gedwongen kerkgang aan boord, ont vingen wij van iemand, van zeer nabij met de toepassing van dien dwang bekend, het volgend echrijven : Gedwongen kerkgaan aan boord. Met kracht werd in dit weekblad deze reactionaire maatregel reeds bestreden, daarom slechts nog als aanvulling, de Marineopinie en de toepassing, opdat toch in alle doelen rucht baarheid worde gegeven aan dit kerkdwangbevel. De algemeene opinie van de Marine is be slist een groote tegenzin; niemand van de velen, bij wie informaties werden ingewonnen, had zelfs in zijn omgeving ón nkele stem ten voordeele gehoord, niets dan afkeer over dien maatregel, die veel besproken wordt, het beste bewijs, hoe diep dit besluit heeft ge troffen. En met reden ; het tast hen aan in dat kostbaarste, wat de militair bezit, in dat kleine deel van vrijheid, dat hem is overge laten, zijn vrijheid van overtuiging en handelen in zaken van persoonlijk belang : het herinnert hem, hoe n machtwoord voldoende is hem ook daarin de bevelen te doen volgen, en eigen denken, gevoelen en spreken, ook buiten het militaire, als ongeoorloofd buiten boord te gooien. Wat de toepassing aangaat, er zweeft zoo'n vriendelijk waas van verdraagzaamheid om die bepaling: de vrijstelling by «gemotiveerde" De heeren Harte v. Tecklenburg c. s. hebben hun Mtmorie van Antwoord op het verdag der afdeelingen, nopens hun ont werp tot wijziging der bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, betreffende revisie van strafvonnissen, zoo spoedig mogelijk ingediend, en daardoor de Kamer in de gelegenheid gesteld zonder verwijl daarover een hc-slissing te nemen. Indien dus niet ten spoedigste dit ontwerp wet wordt, kan men dat geenszins hun wijten. Wil de Kamer, dan kan over een paar weken de zaak gebr. Hoogerhuis aan het oordeel van den Hoogen Raad worden on derworpen, en zoo noodig, tot herziening worde overgegaan. Wat zal de Kamer nu doen? Zoo zij niet vóór het kerst-reces in staat in, het wetje in behandeling te, nemen, dadelijk na Kersttijd terugkeeren, en toonen dat bij haar niets gaat boven het prestige van de rechtspraak of een paar maanden laten verloopen eer zij zien verwaardigt het hare te verrichten, om de liaan van het recht te effenen ? Haar houding in dezen kan voor de overgroote meerderheid der Ntderlaridsche natie zeer leerrijk zijn. Daar zitten drie menschen in de gevan genis, aan wier schuld wordt getwijfeld; hebben de heeren er een reisje naar den Haag voor over om den twijfel op te heften, of zullen zij zeggen: laat die drie nog maar een poosje missc'kien onschuldig onder het vonnis zuchten. Bij gerechtigheid is voor Nederlandsche volksvertegenwoordi ging geen haast! De commissie van rapporteurs uit de Tweede Kamer pleit nu reeds voor den langsten weg. Nogmaals een onderzoek in de Afdeelingen. Hoe is 't mogelijk, na alles wat over dat onderwerp reeds ge sproken en geschreven is terwijl heel de natie weet, waarom dit wetje werd voor gesteld. Zal men dan nooit wijs worden ? Engeland en Frankrijk, Dezer dagen is een werk verschenen van den heer J. J. Jusserand, dat tot titel heeft tihakespear/'. en France, maar mér nog geeft dan de titel belooft, en wel een zeer interessante geschiedenis van de opinie der Franschen over Engeland en de Engelschen. Arvède Barine, die dit boek in het Jonrnal des Dtbats bespreekt, zegt met de meest gemoedelijke openhartigheid, dat het oordeel der Franschen over hun Engelsche buren altijd onredelijk is ge weest. »Wij zijn altijd van het ne uiter ste in het andere overgeslagen, vandaag anglophoben, morgen anglomanen, zonder dat wij weten waarom, of om zeer tegen strijdige motieven. In de zeventiende eeuw had men in Frankrijk een afschuw van de Engelschen, van de onstandvastigheid hunner instellingen, van hunne voort durende behoefte aan verandering; in de negentiende eeuw verheerlijken wij hun conservatieven geest, gesymboliseerd door de pruiken hunner advokaten en door hun Lord-Mayors-optocht. Hun voornaamste karaktertrek was in de oogen onzer vade ren eene volstrekte openhartigheid, aan brutaliteit grenzend; in onze oogen zou het veeleer huichelarij zijn. Wij hebben altijd den draak gestoken met den Engel schen smaak, en toch dikwijls de Engel sche mode gecopiëerd. Wanneer hebben wij gelijk gehad?" Er is inderdaad een achtergrond van waarheid in de bewering van Arvède Barine, dat door de Franschen Engeland eerst na Amerika ontdekt is. Ook in de zestiende eeuvv wist men in Frankrijk bedroefd weinig van de buren aan de overzijde van het Kanaal. Toch waren er toen reeds voor de weinige reizigers van Fransche nationaliteit reisboeken geschre ven, hetzij in de Fransche, heUij in de Latijnsche taal. Men kon daarin lezen waar Engeland lag en welken weg men moest inslaan om er te komen. Men ver nam uit die boeken, dat het land geregeeni werd door een soort van Senaat; dat de vrouwen er zeer schoon waren, maar de mannen zeer onsympathiek, »ijvrongnes," en twistzoeker». »Nu eens beminnen zij hun vorst, dan weer, plotseling, willen zij hem doodslaan en kruisigen. De inilors zijn evenmin zeker van hun leven: In dit land zult gij weinig groote heeren vin den, die in hun familie geen onthoofden hebben. Voorwaar ik zou mijne lezers mogen het mij vergeven liever zwijnehoeder zijn en mijn hoofd behouden." En dan ging het bij dat onthoofden zoo oneer biedig toe! »De milor Noturnbcllant (Northumberland) werd onthoofd door een beul, die een wit voorschoot aan had, als een slager." De schrijver van den reisgids weet het heel zeker, want hij heeft zelf de terechtstelling bijgewoond. Hij waar schuwt verder zijn landgenooten, dat de Londensche straatjongens hen zullen ualoopen, hen met steenen zullen gooien en hen voor French do/j zullen uitschelden. De kennis van het Engelsch om van de Engelsche literatuur niet te spreken was destijds iri Frankrijk zeer gering. Als bewijs haalt de heer Jusserand eenige regels aan uit Kabelais. Bij de eerste ontmoeting van Paritagrud en Panurge spreekt de laatste Pantagruel toe in allerlei vreemde talen: Duitsch, Italiaansch, Hollandsch, Spaansch, Latijn, Grieksch, Hebreeuwsch, enz., zelfs in de taal vari Utopia. Maar een paar regels Engelsch kon Rabelais niet machtig worden; die zijn eerst in latere uitgaven opgenomen. En dan nog hoe! vLard ghcst tholb be sna virliuss be iiitcllif/ence- ass i/i bod// scliall bist be naturail relutht tholb sidd of me..." Het kost moeite in dit abracadabra de taal van Shakespeare te herkennen. Ter vergelijking geven wij hier het Hollandsch van Panurge, dat volkomen verstaanbaar is, al komen er heel wat fouten in voor: »IIerre, ie en spreke anders y/tecn tarle dan-kersten taele: my duurt nochtans, al en sng ie u niet een wordt ti/i/rteii noot rerklacrt (jhcnonch ifnt ie btylere, ijheefl mij w//t bermhertichcyt yet icaer vu ie yhcitoct mag lunch." De beschaafde Franschen uit de zes tiende en zeventiende eeuw spraken voor het meerendeel Spaansch of Italiaansch, niet zelden de beide talen. Onder de mili tairen was de kennis van het Duitsch vrij algemeen; maar met het Engelsch hield niemand zich bezig. De fatsoenlijke menschen in Engeland spraken Fransch, zoo redeneerde men, en de geleerde Latijn; de rest telde niet mede. Toch schijnt het, dat reeds in de zeven tiende eeuw Engelsche tooneelgezelschappen te Parijs zijn opgetreden; misschien wel met stukken van Shakespeare. Het publiek begreep er niets van; het kreeg alleen den indruk, dat er op het tooneel veel menschen werden doodgeslagen, doodgestoken of onthoofd. Een reisgids van 1G54 drukt den toeristen op het hart, in de Engelsche provincie Buquhan hun aan dacht te wijden aan de boomen, op welke, bij wijze van vruchten, eenden groeien. In IGükreeg het Journal des iSavants, na geboord te hebben dat de lioijnl So ciety werkelijk zeer verdienstelijke werken publiceerde, met groote moeite een tolk te Londen, die het blad in staat zou stellen, zijn lezers ook iets omtrent de wetenschap in Engeland mede te deelen. Lodewijk XIV liet zich door zijn gezant te Londen bericht geven over de Engel sche litteratuur. »Niets gemakkelijker dan dit," antwoordde de gezant. »I)e gansche letterkundige glorie der E n gel sch en bestaat in de berinnering aan Baco, aan Morus, aan Buchanan, en, wat het tegenwoordige betreft, in zekeren Miltonius, die zich door zijn gevaarlijke geschriften beruchter heeft gemaakt dan de beulen en moordenaars van hun koning." De ruwheid der Britsche zeden is den Franschen een ergernis. Zij (de Engelechen) doen alles wat hun in 't hoofd komt. Als een koning hun mishaagt, onthoofden zij hem; als zij zich vervelen, hangen zij zich op. Hun dierengevechten zijn wreed; hun bokspartijen walgelijk..." In het laatst van de 17de en het begin van de 18de eeuw komt er een plotse linge ommekeer in de stemming ten op zichte van Frankrijk. Reeds in 1717 ver schijnt te Parijs eene Revue, die uitsluitend gewijd is aan de Engelsche literatuur. Maar de doorslag wordt gegeven door Voltaire tijdens diens verblijf in Engeland (172Ü). Voltaire is opgewonden over Enge land en de Engelschen, niet het minst over Shakespeare, dien hij zich verbeeldt ontdekt te hebben, en hij deelt in de Lettres philoHOp/iif/ues zijne aanstekelijke opge wondenheid mede aan zijne landgenooten, die onmiddellijk eene crisis van anglomanie krijgen. Zij rijden paard d l'anglaise, zij boksen u l'anglaise zij drinken thee a l'anylaise; zij praten d l'anglaise, dat wil zeggen, zij zitten genoegelijk bij elkaar zonder een woord te spreken. Newton en Shakespeare zijn te vinden in de biblio theken van alle dames, die in de groote wereld iets beteekenen ; of' zij gelezen wor den is een andere vraag. Maar zeker is het, dat Voltaire spoedig berouw had van zijn aanbevelingen, en allereerst en aller meest trachtte, den Shakespeare cultus af te breken, die noodlottig bleek te worden voor de Voltairiaansche tragedie; Om Shakespeare en diens beoordeeling in Frankrijk is het ons thans niet te doen. Wél, om het oordeel van de Franschen over de Engelschen. En dan gelooven wij, dat Arvèle Barine gelijk heeft, wanneer zij uit het boek van Jusserand de les trekt: »Nous n'arriverons jamais d une vraie intimité; il faut en prendre notre parti."1 Het boek en het artikel zijn een onop zettelijke, maar niet minder treffende com mentaar op de verrassende uitlatingen van den Engelschen gezant te Parijs, Sir Edward Monson. Want wat heeft Sir Edward eigenlijk anders gezegd, dat de Franschen. de Engelschen niet begrijpen? Brierai van een oud-officier m m zoon. XI. Beste jongen ! Kijk, dat vind ik. nu eens aar dig, deze keer ben je het niet met mij eens, wat betreft mijn oordeel uver de Landsverdedi ging; als men het alüj l eeus is, raakt men zoo spoedig uitgepraat; het is zoo goed, als er eens wat wrijving ontstaat, dat oefent den geest, houdt ons wu'~ker en leert ons, onze ge lachten nog eens beter nagaan en scherper omschrijven, ter wijl er ia den regel iets goeds uit ontstaat. Niets toch, wat goed, of, als je wilt, iets beter dan het voorgaande is, is outstaan, dan na veel strijd. Je deukt mij eeuigszins in het nauw te bren gen door je apodictiscli uitgesproken zinnetje: De waarde van een artikel wordt hoofdzakelijk bepaald door wat er in staat uitgedrukt, niet door icien het zegt," en dat is ook zoo. Niet, dat ik iets herroep van mijn vorigeu brief, maar ik vrees, hetgeen ik gevoel, niet juist geuoeg te kuunen uitdrukken. Ik zal liet echter probeeren. Misschien is het per ongeluk, maar je zinnetje zit diplomatiek in elkander, omdat je, voorgevende mij geheel tegen te spreken, toch een slag om den arm houdt, door het woordje //hoofdzakelijk" in te voegen. Hoe is 't er nu mede, mijn jongen, wordt de waarde van een artikel bepaald alleen door wnt er in staat, niet door wie het schrijft i' Zoo ja, waarom zeg je dan hoofdzakelijk ? Neen, wat bedoel je dan met hoofdzakelijk ? In het laatste geval echter, doet het er bij jou dan tosh wel iets toe, wie het schrijft. Nu, bij mij ook, en dat was 't juist, wat ik schreef. Zie eens, het klinkt nu wel erg goed, dat 't er niets toe doet, wie het zegt, maar dat wil er bij mij toch zoo maar niet in. De man, die mooie verhandelingen houdt over de matigheid, zal ophouden indruk te maken als men weet, dat hij zelf ee'n driukebroer is; de L-, die met mooi-klinkende woorden van moed komt, moed in 't zeggen van de waar heid, zal ophouden indruk te maken, zoodra men weet dat u redactie, en medewerkers den moed missen zich bekend te maken. De disci pline ? Och kom, beste jongen, vooreerst weet een ieder immers toch, dat de medewerkers officieren zijn ; of die nu X. of Y. liteten, doet tot die discipline niet af of toe ; maar verder, dat is gevaarlijk terrein, waarop je je begeeft, want van eeu zuiver militair standpunt zijn die artikels zeer 'mdiscipliaitir en er is zelfs Ja 't geheel geen sprake van discipline, maar die alleen bestaat in eAi soort comedie voor, wat wij wel eens noemen, de buitenwacht. Ik liet die discipline geheel buiten debat en op mijn beurt vind ik het »op zijn allerminst vreemd, dat je uit mijn raad: //Zeg dan de waarheid, zet je handteekening er onder en lijd er voor, of, houdt stilletjes je mond," de gevolgtrekking maakt, dat ik toen dacht aan discipline. Hoe kom je er aan, beste jongen ? Ik ^af je een voudig den raad stilletjes je mond te houden," als je niet flink genoejf was er voor uit te komen, dat jij het was, die sprak. Is: er voor lijdjen onnoodig, omdat dat niets uithaalt; onlogisch, omdat niemand het apprecit-eren zal; onpractiscl), omdat men verhinderd zal zijn, een tweeden keer voor een goede zaak op te komen en ongeweuseht, omdat het mar telaarschap een povere glorie is:" hoe heb ik het mi met je? Maar neen, ik weet het wel, je meent dat niet; je liet je alleen maar meeslepen, door dat aardig in elkaar gezette zinnetje, waarop je, naar ik vermeen, wel een beetje trotsch zult zijn. Je weet wel, dat. lijden voqr een goede zaak nooit onnoodig is en altijd wat uithaalt; (ik zou liever zeggen //uitwerkt", wat ik mooier vind, maar ik gebruik met opzet je eigen woor den); dat het juist zeer logisch is, omdat ieder weldenkend meusch het zal apprecieeren (waarom schrijf j'e geen Hollandsch, beste jongen? waar deeren is zulk een goed woord!); dat het uiter mate practisch is, omdat 't veel meer uitwerkt, zooal niet dadelijk, dan toch zeker in de toe komst ; (practisch in de ware beteekenis hoor; niet in den zin van denkeu om eigenbelang !); dat je zinnetje : fOngeweuseht, omdat het mar telaarschap een povere glorie is," uitblinkt door oppervlakkigheid en slechts thuis hoort in een gesprek na tafel, na een stevig glas wijn en ten slotte, dat geen van die woorden of ideeën hier te pas komen, omdat, bij het aanbinden van een strijd tegen slechte toestanden, men niet. van te voren zegt: »uu ga ik er eens voor lijden, nn ga ik eens een martelaar worden," of in 't andere geval //laat ik er toch voor oppassen een martelaar te worden, want dat zou onlogisch enz. zijn," maar slechts het oog heeft op de waarheid, het eergevoel en den plicht! Maar stel, men zou wM denken aan een marte laarschap voor zichzelf, dan zal ieder denkend mensch mij toch toegeven, dat er juist in dat martelaarschap een ongekende, onnoemelijke kracht ligt! als je dat soms niet gelooven wilt, raad ik je aan, de wereldgeschiedenis eens te bestudeeren. Wat de beantwoording van mijne vragen be treft, de vragen, of die oiücieren soms niet deuken aan promotiebelangen, of zij soms wél opkomen tegen sleur, longen en bedrog, of zij soms niet mee boemelen enz.; daarop kan ik alleen antwoorden, dat het wel kan zijn, dat jij zulke menschen kent, met wat ik noem, tegenstrijdige opvattingen, maar dat dit voor mij over het algemeen geen waarborg is; ik vind de kans groot er, dat zij zijn, zooals ik hen beschreef. Wat zeg je: discipline? nog eens, dat is gevaarlijk terrein ! Eindelijk de kwes tie van het geacht zijn in militaire kringen; ik betwijfel of dit wel zoo algemeen is. Ik spreek, zooals je weet, dagelijks nog zeer veel officieren, maar ik kan je verzekeren, dat bijna allen het met mij eens zijn, dat de L. verkeerd handelt met haar anoniem-afbreken; ja, eens hoorde ik zelfs de uitspraak doen: //uu, als daar officieren ia schrijven, dan zijn zij het aankijken

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl