Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1121
beschermd tegenover de numerieke meer
derheid der kleinhandelaren.
Eindelijk zal het toelaten van procuratie
houders nog dit gunstige gevolg hebben,
dat ook handelshuizen door vrouwen
bestuurd, aan de verkiezingen kunnen
deelnemen.
Een vraag, die hier niet onbesproken
mag blijven, is, of men bij de regeling van
het kiesrecht zijn voordeel niet kan doen
met de daaromtrent in het buitenland
geldende voorschriften. Het antwoord zal
echter ontkennend moeten luiden, omdat
in die landen, waar een goede regeling
bestaat, een nauw verband is gelegd
tusschen het recht om te kiezen en de ver
plichting om in de kosten der vertegen
woordiging bij te dragen. Zoo is b.v. in
Pruisen bij de wet van 1897 bepaald, dat
alleen zij kiesgerechtigd zijn, die in de
bedrijfsbelasting zijn aangeslagen en tevens,
dat de Kamers het recht hebben opcenten
op die belasting te heffen. Ongeveer
hetzelfde is in Frankrijk, Italië, Oostenrijk
en Beieren het geval.
In Engeland en Belgiëbestaan vrije
Kamers, wier contribueerende leden het
bestuur kiezen.
Trouwens in Pruisen geldt, onder
vooropstelling van het beginsel: geen kies
recht zonder verplichting om bij te dragen,
dat iedere Kamer bevoegd is om behoudens
ministerieele goedkeuring bij
grondreglement de verkiezingen naar eigen goed
vinden te regelen. Zij heeft dan de keus
tusschen 3 stelsels: a het klassenstelsel,
volgens hetwelk de kiezers worden inge
deeld in klassen, hetzij naar gelang hunner
aanslagen in de bedrijfsbelasting of hunner
bijdragen in de kosten der Kamer, hetzij
Baar gelang van den omvang van hun
bedrijf, hetzij naar gelang der verschillende
bedrijfstakken, waarin zij werkzaam zijn;
6 het proportioneele stelsel, waarbij een
persoon meer stemmen uitbrengt, naarmate
zijn bedrijf hooger in de bedrijfsbelasting
is aangeslagen, of meer in de kosten der
Kamer bijdraagt en c het stelsel van
algemeene en gelijke kiesbevoegdheid. Zoo
lang echter een Kamer te dien opzichte
geen regeling heeft getroffen, worden hare
kiezers, naar gelang hunner aanslagen in
de bedrijfsbelasting, verdeeld in 3 klassen
en wordt door iedere klasse een derde
gedeelte der Kamerleden gekozen. Bij de
beoordeeling van hetgeen omtrent het kies
recht is voorgeschreven,verlieze men evenwel
niet uit het oog, dat de Pruisische wet
het kiesrecht verleent aan het bedrijf en
Biet aan den persoon, die het uitoefent,
zoodat dan ook voor ieder bedrijf slechts
n persoon stemgerechtigd is. Overigens
rerleent in Pruisen, maar ook elders in
het buitenland, het handelsregister goede
diensten bij het samenstellen der kiezers
lijsten.
Ofschoon de regeling, die in het schema
wordt aanbevolen, in de gegeven omstan
digheden en met het oog op de historische
ontwikkeling der handelsvertegenwoordi
ging hier te lande, de beste schijnt, kan
toch niet worden ontkend, dat, waren ook
wij in het bezit van een goed ingericht
handelsregister, daarvan partij zou kunnen
worden getrokken bij het beantwoorden
der vraag, aan welke personen wel, en
aan welke personen niet het kiesrecht
moet worden toegekend. Een der
voordeelen door een handelsregister te ver
krijgen is toch, dat er een doelmatige
grensscheiding wordt vastgesteld tusschen
handel en marskramerij en tusschen indu
strie en handwerk.
Op de invoering van een handels
register is reeds herhaaldelijk door ver
schillende Kamers van koophandel en
fabrieken aangedrongen. Daaronder be
hoorde ook blijkens het door haar aan den
Minister gegeven antwoord de Kamer te
Rotterdam. Vooralsnog schoot ook hier
haar invloed te kort. Zoude het, achterna
beschouwd, toch ook voor haar niet raad
zaam zijn geweest, dat zij had deelgeno
men in de pogingen om aan handel en
nijverheid een betere vertegenwoordiging
hunner belangen te bezorgen en om door
een meer doeltreffende regeling het samen
werken der Kamers te bevorderen ? Nog
is het niet te laat. Inwendig zal het
eenigen strijd kosten, maar toch, laat ook
mij zeggen, wat het lid der Rotterdamsche
kamer, de heer Abr. Muller, in de
Economist aan de vereenigde kamers toeroept....
»Herzie u zelve!''
Groningen. R. FEITH.
Is Nederland in staat zijn uit
gestrekt koloniaal gebied op
afdoende wijze tegen eenen
bnitenlandschen vijand
te verdedigen?
Nu het eens machtige Spanje, ingeslapen
op den roem van weleer, zijn slordig, on
progressief en uitzuigend beheer, met het
verlies van de schoonste parel aan zijn
kroon, zijn uitgestrekt West-Indisch kolo
niaal gebied moet bekoopen, en geheel
onvoorbereid tegenover eenen machtigen
aanvaller, eer en belangen te verdedigen
had, nu bleek bij vernieuwing de groote
waarheid van het »In time of'peace, prépar
for war".
Dat kleine natie's wel degelijk aan de
aanvallen van machtige naburen bloot
staan, heeft de strijd tusschen de V. Staten
en Spanje zonneklaar bewezen, al zijn dan
ook de omstandigheden weiken lot den
aanval aanleiding geven dikwijls hemels
breed verschillend. Redelijker wijze toch
mag men aannemen, dat de treurige toe
stand, waarin de Spaansche vloot zich op
het oogenblik der oorlogsverklaring bevond,
het totale gemis van eeu vast «plan de
campagne" de weinige geoefVudheid harer
zeelieden en kanonniers, het gebrek aan
kolenstations, en de gebrekkige verouderde
verdediging harer koloniale havens, het
lange talmen, het vermijden van f-en snel
en beslist optreden harer schepen laat ver
klaren, niettegenstaande men, over moderne
vechtmachinen als een Vizcsya, Oquendo
en Pelayo kan beschikken, die onder betere
leiding het hunne er toe hadden kunnen
bijdragen een eervoller vrede voor liet
Spaansche Vaderland af' te dwingen.
Met het oog op de algeheele onvoorbe
reidheid tot den krijg, in het land der Dons
en Donquichotien, is het niet overbodig
hier met nadruk, de vraag te stellen, die
aan het hoofd van dit opstel prijkt: is
Nederland in staat zijn prachtig usulinde,
om niet eens van zijn andere bezit lic gen
te gewagen, behoorlijk tegen eenen
buiterilandschen vijand met eenige hoop op succes
te verdedigen 1
In een hoofdartikel over de begrooting
van marine, voorkomende in de niaü-editie
der N. R Courant van 11 October j.l. leest
men onder meer:
"Op die begrooting worden namelijk gel
den aangevraagd voor den bouw van twee
torpedobooten tot bescherming van de toe
gangen tot de reede van Soerabaya, terwijl
volgens de Memorie van Toelichting »het
tevens noodig zal zijn, aan den wal eenige
aarden batterijen op te werpen, die bewa
pend zullen kunnen worden met
zvvaarscheepsgeschut, afkomstig van buiten dienst
gestelde oorlogsbodems'', etc. etc.
Dit is dus alle-i, na een eeuwenlang be
zit! Eene verdediging in de toekomst, en
wat voor verdediging ?
In haast opgeworpen aarden wallen, bewa
pend met oude scheepskanomien, terwijl
men in Europa en ook in Nederland, voor
datzelfde doel, pantserfprteri van de nieuwste
vinding ter bescherming van havens en
zeegaten aantreft, alsof' aarden wallen en
kanonnen, van buiten dienst gestelde oor
logscheepjes (in Nederland, doen die schepen
echter lang mede, getuige destijds Z. M.
Zilveren K'ruis en andere minder moderne
en vrijwel waardelooze exemplaren) van
eenig nut zouden zijn, ttgeii over eeBött
aanval van moderne oorlogs bodems eener
groote mogendheid. Voor het geval het
dus in de toekomst blijken mocht, dat die
aarden wallen en oude scheepskanonnen het
gewenschte verdedigingsvermogen niet zul
len bezitten onder den vuurdoop van vijan
delijke granaten, dan zullen dus die twee
torpedobooten het onheil moeten afweren f
Zie hierdus de verdediging van Soerabaya,
in de naaste toekomst, waar blijft men nu
echter met de verdediging der andere havens,
inzonderheid die van Batavia (ïandjok
Priok) ? Mee volle gerustheid kan men atte
de toekomst niet tegemoet gaan ; wanneer
er dan ook geen omvattender plannen ter
bescherming onzer koloniën in het verschiet j
zijn, is het zeker niet te boud gesproken,
dat wij tot op heden nog niets van belang
gedaan hebben, om eene verrassing'l hoofd
te bieden. Ons prachtig Eilandeurijk
Insulinde staat dus van alle kanten aan eenen
vijandelijken aanval bloot, zonder dat wy
zulks afdoende kunnen beletten.
De voornaamste Indische havens missen,
tot op heden, elke moderne verdediging;
over eene torpedovloot, die men in
af'deelingen zou kunnen splitsen en die de meest
kwetsbare en bedreigde havens zou hebben
te beschermen, kunnen wij niet beschikken,
terwijl onze vloot, uit haar jarenlangen slaap
pas ontwaakt, het stadium zijner kindsheid
nog niet is ontwassen.
Bij de opening van het Kieler Noordzee
Kanaal werd Nederland vanwege zijne
indrukwekkende vertegenwoordiging met
Turkije op eene lijn gerangschikt.
Waar men in Nederland de monden der
havens van pantserforten voorziet en den
Nederlandschen soldaat het modernste ge
weer ter hand stelt, zou eene grootere be
drijvigheid in het tot stand brengen der
verdediging onzer Indische bezittingen en
eene minder stiefmoederlijke wijze, waarop
men zulks in de toekomst deukt te bewerk
stelligen, zeker hoogst gewenscht zijn, met
het oog op de treurige resultaten door
Spanje in zijn strijd om het behoud zijner
koloniën verkregen.
G. VAN DEK WENS.
bezwaren. Terecht werd reeds geschreven,
dat zelfs een Commandant het recht Biet toe
kwam hierover te beslissen.
Eén der eerste inaïen van uitvoering van
dit besluit werden »gemoeds"bezwaren, inge
bracht door personen van alle rangen en gra
den, als niet «gemotiveerd" geweigerd, en allen
gedwongen de oefening by te wonen.
Klachten en verzoekschriften, (reeds inge
diend door de twee grootste vereenigingen
van onderofficieren en matrozen!), ze zullen
niet baten; de eenige hoop blijft nog, dat de
Kamer deze voor nog velen schijnbare bijzaak,
zal keeren, als een berooving van gewetens
vrijheid, als in strijd met de door de Grond
wet gewaarborgde, eeuwenoude godsdienst
vrijheid, als een reuzensprong achteruit op
den weg der vooruitgang.
.Maar zelfs de streng geloovigen kunnen zalk
een maatregel niet goedkeuren, wanneer zij
slechts weten, welk groot verschil er is tus
schen de door hen gedachte godsdienstoefening,
waar een ieder vol godsvrucht heengaat om
te luisteren naar de woorden, die ze zoo
gaarne hooren, en de godsdienstige uitvinding,
bygewoond door onverschilliger, Katholieken,
Joden, orthodox Protestanten enz., die allen
op bevel, met tegenzin in 't hart, daar zitten,
vereenigd in gebed en psalm, somtijds door
een atheïst officier.
Moet zóó iets dienen tot stichting en ver
hooging van den godsdienst bij den militair ?
Godsdienst voor hen, die het wenschen, maar
ook geheele vrijstelling voor ieder, <iie zijn
verlangen daartoe kenbaar maakt, zonder
verdere motiveering.
Daartoe is noodig een nauwkeuriger
formuleerirg en het ontnemen van het recht aan
den commandant dit naar willekeur te regelen.
V.
Dezer dagen heeft ook het Handelsblad
zich tegen dezen dwang verklaard en het
Vaderland de opmerkingen van het eerst
genoemde blad onder de oogen zijner lezers
gebracht.
Men mag dus aannemen, dat de zaak
voldoende bekend is geworden en den
Minister om opheldering en bovendien in
trekking van de algemeen veroordeelde
bepalingen zal worden gevraagd.
Wij meerien hierbij in herinnering te
moeten brengen, dat ook de Minister van
Oorlog tot het nemen van een dergelijkeu
maatregel, en dat nogal door de Synode
der Ned. Herv. Kerk, is aangezocht.^
liet is wenschelijk, dat de Tweede Kamer
onomwonden de gewetensvrijheid eischt
voor matrozen en soldaten, voor de min
deren en de meerderen. Er bestaat al hui
chelarij genoeg.
Revisie van
ai
Naar aanleiding van hetgeen wij schreven
over gedwongen kerkgang aan boord, ont
vingen wij van iemand, van zeer nabij met
de toepassing van dien dwang bekend, het
volgend echrijven :
Gedwongen kerkgaan aan boord.
Met kracht werd in dit weekblad deze
reactionaire maatregel reeds bestreden, daarom
slechts nog als aanvulling, de Marineopinie en
de toepassing, opdat toch in alle doelen rucht
baarheid worde gegeven aan dit
kerkdwangbevel.
De algemeene opinie van de Marine is be
slist een groote tegenzin; niemand van de
velen, bij wie informaties werden ingewonnen,
had zelfs in zijn omgeving ón nkele stem
ten voordeele gehoord, niets dan afkeer over
dien maatregel, die veel besproken wordt, het
beste bewijs, hoe diep dit besluit heeft ge
troffen. En met reden ; het tast hen aan in
dat kostbaarste, wat de militair bezit, in dat
kleine deel van vrijheid, dat hem is overge
laten, zijn vrijheid van overtuiging en handelen
in zaken van persoonlijk belang : het herinnert
hem, hoe n machtwoord voldoende is hem
ook daarin de bevelen te doen volgen, en
eigen denken, gevoelen en spreken, ook buiten
het militaire, als ongeoorloofd buiten boord te
gooien.
Wat de toepassing aangaat, er zweeft zoo'n
vriendelijk waas van verdraagzaamheid om die
bepaling: de vrijstelling by «gemotiveerde"
De heeren Harte v. Tecklenburg c. s.
hebben hun Mtmorie van Antwoord op het
verdag der afdeelingen, nopens hun ont
werp tot wijziging der bepalingen van
het Wetboek van Strafrecht, betreffende
revisie van strafvonnissen, zoo spoedig
mogelijk ingediend, en daardoor de Kamer
in de gelegenheid gesteld zonder verwijl
daarover een hc-slissing te nemen. Indien
dus niet ten spoedigste dit ontwerp wet
wordt, kan men dat geenszins hun wijten.
Wil de Kamer, dan kan over een paar
weken de zaak gebr. Hoogerhuis aan het
oordeel van den Hoogen Raad worden on
derworpen, en zoo noodig, tot herziening
worde overgegaan.
Wat zal de Kamer nu doen?
Zoo zij niet vóór het kerst-reces in staat
in, het wetje in behandeling te, nemen,
dadelijk na Kersttijd terugkeeren, en toonen
dat bij haar niets gaat boven het prestige
van de rechtspraak of een paar maanden
laten verloopen eer zij zien verwaardigt
het hare te verrichten, om de liaan van
het recht te effenen ? Haar houding in
dezen kan voor de overgroote meerderheid
der Ntderlaridsche natie zeer leerrijk zijn.
Daar zitten drie menschen in de gevan
genis, aan wier schuld wordt getwijfeld;
hebben de heeren er een reisje naar den
Haag voor over om den twijfel op te heften,
of zullen zij zeggen: laat die drie nog maar
een poosje missc'kien onschuldig onder
het vonnis zuchten. Bij gerechtigheid is
voor Nederlandsche volksvertegenwoordi
ging geen haast!
De commissie van rapporteurs uit de
Tweede Kamer pleit nu reeds voor den
langsten weg. Nogmaals een onderzoek in
de Afdeelingen. Hoe is 't mogelijk, na
alles wat over dat onderwerp reeds ge
sproken en geschreven is terwijl heel de
natie weet, waarom dit wetje werd voor
gesteld.
Zal men dan nooit wijs worden ?
Engeland en Frankrijk,
Dezer dagen is een werk verschenen
van den heer J. J. Jusserand, dat tot
titel heeft tihakespear/'. en France, maar
mér nog geeft dan de titel belooft, en
wel een zeer interessante geschiedenis van
de opinie der Franschen over Engeland
en de Engelschen.
Arvède Barine, die dit boek in het
Jonrnal des Dtbats bespreekt, zegt met
de meest gemoedelijke openhartigheid, dat
het oordeel der Franschen over hun
Engelsche buren altijd onredelijk is ge
weest. »Wij zijn altijd van het ne uiter
ste in het andere overgeslagen, vandaag
anglophoben, morgen anglomanen, zonder
dat wij weten waarom, of om zeer tegen
strijdige motieven. In de zeventiende eeuw
had men in Frankrijk een afschuw van
de Engelschen, van de onstandvastigheid
hunner instellingen, van hunne voort
durende behoefte aan verandering; in de
negentiende eeuw verheerlijken wij hun
conservatieven geest, gesymboliseerd door
de pruiken hunner advokaten en door hun
Lord-Mayors-optocht. Hun voornaamste
karaktertrek was in de oogen onzer vade
ren eene volstrekte openhartigheid, aan
brutaliteit grenzend; in onze oogen zou
het veeleer huichelarij zijn. Wij hebben
altijd den draak gestoken met den Engel
schen smaak, en toch dikwijls de Engel
sche mode gecopiëerd. Wanneer hebben
wij gelijk gehad?"
Er is inderdaad een achtergrond van
waarheid in de bewering van Arvède
Barine, dat door de Franschen Engeland
eerst na Amerika ontdekt is. Ook in de
zestiende eeuvv wist men in Frankrijk
bedroefd weinig van de buren aan de
overzijde van het Kanaal. Toch waren
er toen reeds voor de weinige reizigers van
Fransche nationaliteit reisboeken geschre
ven, hetzij in de Fransche, heUij in de
Latijnsche taal. Men kon daarin lezen
waar Engeland lag en welken weg men
moest inslaan om er te komen. Men ver
nam uit die boeken, dat het land
geregeeni werd door een soort van Senaat;
dat de vrouwen er zeer schoon waren, maar
de mannen zeer onsympathiek, »ijvrongnes,"
en twistzoeker». »Nu eens beminnen zij
hun vorst, dan weer, plotseling, willen
zij hem doodslaan en kruisigen. De inilors
zijn evenmin zeker van hun leven: In
dit land zult gij weinig groote heeren vin
den, die in hun familie geen onthoofden
hebben. Voorwaar ik zou mijne lezers
mogen het mij vergeven liever
zwijnehoeder zijn en mijn hoofd behouden." En
dan ging het bij dat onthoofden zoo oneer
biedig toe! »De milor Noturnbcllant
(Northumberland) werd onthoofd door een beul,
die een wit voorschoot aan had, als een
slager." De schrijver van den reisgids
weet het heel zeker, want hij heeft zelf
de terechtstelling bijgewoond. Hij waar
schuwt verder zijn landgenooten, dat de
Londensche straatjongens hen zullen
ualoopen, hen met steenen zullen gooien en hen
voor French do/j zullen uitschelden.
De kennis van het Engelsch om van
de Engelsche literatuur niet te spreken
was destijds iri Frankrijk zeer gering. Als
bewijs haalt de heer Jusserand eenige regels
aan uit Kabelais. Bij de eerste ontmoeting
van Paritagrud en Panurge spreekt de
laatste Pantagruel toe in allerlei vreemde
talen: Duitsch, Italiaansch, Hollandsch,
Spaansch, Latijn, Grieksch, Hebreeuwsch,
enz., zelfs in de taal vari Utopia. Maar
een paar regels Engelsch kon Rabelais
niet machtig worden; die zijn eerst in
latere uitgaven opgenomen. En dan nog
hoe! vLard ghcst tholb be sna virliuss be
iiitcllif/ence- ass i/i bod// scliall bist be
naturail relutht tholb sidd of me..." Het kost
moeite in dit abracadabra de taal van
Shakespeare te herkennen. Ter vergelijking
geven wij hier het Hollandsch van Panurge,
dat volkomen verstaanbaar is, al komen
er heel wat fouten in voor: »IIerre, ie en
spreke anders y/tecn tarle dan-kersten taele:
my duurt nochtans, al en sng ie u niet een
wordt ti/i/rteii noot rerklacrt (jhcnonch ifnt
ie btylere, ijheefl mij w//t bermhertichcyt
yet icaer vu ie yhcitoct mag lunch."
De beschaafde Franschen uit de zes
tiende en zeventiende eeuw spraken voor
het meerendeel Spaansch of Italiaansch,
niet zelden de beide talen. Onder de mili
tairen was de kennis van het Duitsch vrij
algemeen; maar met het Engelsch hield
niemand zich bezig. De fatsoenlijke
menschen in Engeland spraken Fransch, zoo
redeneerde men, en de geleerde Latijn; de
rest telde niet mede.
Toch schijnt het, dat reeds in de zeven
tiende eeuw Engelsche tooneelgezelschappen
te Parijs zijn opgetreden; misschien wel
met stukken van Shakespeare. Het publiek
begreep er niets van; het kreeg alleen
den indruk, dat er op het tooneel veel
menschen werden doodgeslagen,
doodgestoken of onthoofd. Een reisgids van 1G54
drukt den toeristen op het hart, in de
Engelsche provincie Buquhan hun aan
dacht te wijden aan de boomen, op welke,
bij wijze van vruchten, eenden groeien.
In IGükreeg het Journal des iSavants,
na geboord te hebben dat de lioijnl So
ciety werkelijk zeer verdienstelijke werken
publiceerde, met groote moeite een tolk
te Londen, die het blad in staat zou
stellen, zijn lezers ook iets omtrent de
wetenschap in Engeland mede te deelen.
Lodewijk XIV liet zich door zijn gezant
te Londen bericht geven over de Engel
sche litteratuur. »Niets gemakkelijker dan
dit," antwoordde de gezant. »I)e gansche
letterkundige glorie der E n gel sch en bestaat
in de berinnering aan Baco, aan Morus,
aan Buchanan, en, wat het tegenwoordige
betreft, in zekeren Miltonius, die zich door
zijn gevaarlijke geschriften beruchter heeft
gemaakt dan de beulen en moordenaars
van hun koning." De ruwheid der
Britsche zeden is den Franschen een ergernis.
Zij (de Engelechen) doen alles wat hun
in 't hoofd komt. Als een koning hun
mishaagt, onthoofden zij hem; als zij zich
vervelen, hangen zij zich op. Hun
dierengevechten zijn wreed; hun bokspartijen
walgelijk..."
In het laatst van de 17de en het begin
van de 18de eeuw komt er een plotse
linge ommekeer in de stemming ten op
zichte van Frankrijk. Reeds in 1717 ver
schijnt te Parijs eene Revue, die uitsluitend
gewijd is aan de Engelsche literatuur.
Maar de doorslag wordt gegeven door
Voltaire tijdens diens verblijf in Engeland
(172Ü). Voltaire is opgewonden over Enge
land en de Engelschen, niet het minst
over Shakespeare, dien hij zich verbeeldt
ontdekt te hebben, en hij deelt in de Lettres
philoHOp/iif/ues zijne aanstekelijke opge
wondenheid mede aan zijne landgenooten,
die onmiddellijk eene crisis van anglomanie
krijgen. Zij rijden paard d l'anglaise, zij
boksen u l'anglaise zij drinken thee a
l'anylaise; zij praten d l'anglaise, dat wil
zeggen, zij zitten genoegelijk bij elkaar
zonder een woord te spreken. Newton en
Shakespeare zijn te vinden in de biblio
theken van alle dames, die in de groote
wereld iets beteekenen ; of' zij gelezen wor
den is een andere vraag. Maar zeker is
het, dat Voltaire spoedig berouw had van
zijn aanbevelingen, en allereerst en aller
meest trachtte, den Shakespeare cultus af
te breken, die noodlottig bleek te worden
voor de Voltairiaansche tragedie;
Om Shakespeare en diens beoordeeling
in Frankrijk is het ons thans niet te doen.
Wél, om het oordeel van de Franschen
over de Engelschen. En dan gelooven wij,
dat Arvèle Barine gelijk heeft, wanneer
zij uit het boek van Jusserand de les
trekt: »Nous n'arriverons jamais d une
vraie intimité; il faut en prendre notre
parti."1
Het boek en het artikel zijn een onop
zettelijke, maar niet minder treffende com
mentaar op de verrassende uitlatingen van
den Engelschen gezant te Parijs, Sir
Edward Monson. Want wat heeft Sir Edward
eigenlijk anders gezegd, dat de Franschen.
de Engelschen niet begrijpen?
Brierai van een oud-officier m m zoon.
XI.
Beste jongen ! Kijk, dat vind ik. nu eens aar
dig, deze keer ben je het niet met mij eens,
wat betreft mijn oordeel uver de Landsverdedi
ging; als men het alüj l eeus is, raakt men zoo
spoedig uitgepraat; het is zoo goed, als er eens
wat wrijving ontstaat, dat oefent den geest, houdt
ons wu'~ker en leert ons, onze ge lachten nog
eens beter nagaan en scherper omschrijven, ter
wijl er ia den regel iets goeds uit ontstaat.
Niets toch, wat goed, of, als je wilt, iets beter
dan het voorgaande is, is outstaan, dan na veel
strijd.
Je deukt mij eeuigszins in het nauw te bren
gen door je apodictiscli uitgesproken zinnetje:
De waarde van een artikel wordt hoofdzakelijk
bepaald door wat er in staat uitgedrukt, niet
door icien het zegt," en dat is ook zoo. Niet,
dat ik iets herroep van mijn vorigeu brief, maar
ik vrees, hetgeen ik gevoel, niet juist geuoeg
te kuunen uitdrukken. Ik zal liet echter
probeeren. Misschien is het per ongeluk, maar je
zinnetje zit diplomatiek in elkander, omdat je,
voorgevende mij geheel tegen te spreken, toch
een slag om den arm houdt, door het woordje
//hoofdzakelijk" in te voegen. Hoe is 't er nu
mede, mijn jongen, wordt de waarde van een
artikel bepaald alleen door wnt er in staat, niet
door wie het schrijft i' Zoo ja, waarom zeg je
dan hoofdzakelijk ? Neen, wat bedoel je dan met
hoofdzakelijk ? In het laatste geval echter, doet
het er bij jou dan tosh wel iets toe, wie het
schrijft. Nu, bij mij ook, en dat was 't juist,
wat ik schreef. Zie eens, het klinkt nu wel erg
goed, dat 't er niets toe doet, wie het zegt,
maar dat wil er bij mij toch zoo maar niet in.
De man, die mooie verhandelingen houdt over
de matigheid, zal ophouden indruk te maken
als men weet, dat hij zelf ee'n driukebroer is;
de L-, die met mooi-klinkende woorden van
moed komt, moed in 't zeggen van de waar
heid, zal ophouden indruk te maken, zoodra
men weet dat u redactie, en medewerkers den
moed missen zich bekend te maken. De disci
pline ? Och kom, beste jongen, vooreerst weet
een ieder immers toch, dat de medewerkers
officieren zijn ; of die nu X. of Y. liteten, doet
tot die discipline niet af of toe ; maar verder,
dat is gevaarlijk terrein, waarop je je begeeft,
want van eeu zuiver militair standpunt zijn die
artikels zeer 'mdiscipliaitir en er is zelfs Ja 't
geheel geen sprake van discipline, maar die
alleen bestaat in eAi soort comedie voor, wat
wij wel eens noemen, de buitenwacht. Ik liet
die discipline geheel buiten debat en op mijn
beurt vind ik het »op zijn allerminst vreemd,
dat je uit mijn raad: //Zeg dan de waarheid,
zet je handteekening er onder en lijd er voor,
of, houdt stilletjes je mond," de gevolgtrekking
maakt, dat ik toen dacht aan discipline. Hoe
kom je er aan, beste jongen ? Ik ^af je een
voudig den raad stilletjes je mond te houden,"
als je niet flink genoejf was er voor uit te
komen, dat jij het was, die sprak.
Is: er voor lijdjen onnoodig, omdat dat niets
uithaalt; onlogisch, omdat niemand het
apprecit-eren zal; onpractiscl), omdat men verhinderd
zal zijn, een tweeden keer voor een goede zaak
op te komen en ongeweuseht, omdat het mar
telaarschap een povere glorie is:" hoe heb ik
het mi met je?
Maar neen, ik weet het wel, je meent dat
niet; je liet je alleen maar meeslepen, door dat
aardig in elkaar gezette zinnetje, waarop je,
naar ik vermeen, wel een beetje trotsch zult
zijn. Je weet wel, dat. lijden voqr een goede
zaak nooit onnoodig is en altijd wat uithaalt;
(ik zou liever zeggen //uitwerkt", wat ik mooier
vind, maar ik gebruik met opzet je eigen woor
den); dat het juist zeer logisch is, omdat ieder
weldenkend meusch het zal apprecieeren (waarom
schrijf j'e geen Hollandsch, beste jongen? waar
deeren is zulk een goed woord!); dat het uiter
mate practisch is, omdat 't veel meer uitwerkt,
zooal niet dadelijk, dan toch zeker in de toe
komst ; (practisch in de ware beteekenis hoor;
niet in den zin van denkeu om eigenbelang !);
dat je zinnetje : fOngeweuseht, omdat het mar
telaarschap een povere glorie is," uitblinkt door
oppervlakkigheid en slechts thuis hoort in een
gesprek na tafel, na een stevig glas wijn en
ten slotte, dat geen van die woorden of ideeën
hier te pas komen, omdat, bij het aanbinden
van een strijd tegen slechte toestanden, men
niet. van te voren zegt: »uu ga ik er eens voor
lijden, nn ga ik eens een martelaar worden,"
of in 't andere geval //laat ik er toch voor
oppassen een martelaar te worden, want dat zou
onlogisch enz. zijn," maar slechts het oog heeft
op de waarheid, het eergevoel en den plicht!
Maar stel, men zou wM denken aan een marte
laarschap voor zichzelf, dan zal ieder denkend
mensch mij toch toegeven, dat er juist in dat
martelaarschap een ongekende, onnoemelijke
kracht ligt! als je dat soms niet gelooven wilt,
raad ik je aan, de wereldgeschiedenis eens te
bestudeeren.
Wat de beantwoording van mijne vragen be
treft, de vragen, of die oiücieren soms niet
deuken aan promotiebelangen, of zij soms wél
opkomen tegen sleur, longen en bedrog, of zij
soms niet mee boemelen enz.; daarop kan ik
alleen antwoorden, dat het wel kan zijn, dat
jij zulke menschen kent, met wat ik noem,
tegenstrijdige opvattingen, maar dat dit voor
mij over het algemeen geen waarborg is; ik
vind de kans groot er, dat zij zijn, zooals ik hen
beschreef. Wat zeg je: discipline? nog eens,
dat is gevaarlijk terrein ! Eindelijk de kwes
tie van het geacht zijn in militaire kringen;
ik betwijfel of dit wel zoo algemeen is. Ik
spreek, zooals je weet, dagelijks nog zeer veel
officieren, maar ik kan je verzekeren, dat bijna
allen het met mij eens zijn, dat de L. verkeerd
handelt met haar anoniem-afbreken; ja, eens
hoorde ik zelfs de uitspraak doen: //uu, als daar
officieren ia schrijven, dan zijn zij het aankijken