De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 18 december pagina 5

18 december 1898 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1121 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. DAMEjS. Benige te&onwiflpn over liet yerscMl oen man en de ?iw. Het zij mij vergund eenige opmerkingen te maken over de question brülante. Eet kan zijn, dat zij niet nieuw zvjn, zij zijn echter origineel, vormende het resultaat van my'ne ondervindin gen op den weg door het leven. Een geregeld bezoeker van armen- of gasthuizen, waar leden van beide geslachten worden gehuisvest, zal de opmerking maken, dat terwy'l de zieke mannen bijna allen, doch niet allen, met de handen over elkaar zitten, de vrouwen bezig zijn zoolang zij slechts eenigzins kunnen; en de zelfde opmerking kan de bezoeker maken van kampongs op tentoonstellingen, waar de vrouwen weven en borduren, terwyl de mannen zitten te kijken met een gezicht, waarop de grootste verveling staat te lezen. n de zelfde opmerking hebben reeds de Romeinsche ge schiedschrijvers gemaakt wat betrof onze voor ouders ; als ds snannen niet jagen, zoo beweerden zij, vechten, vergaderingen houden of drinkgelagen, dan zitten zy versuft, aan de vrouwen al het werk overlatende. Om op onzen tijd terug tb komen, men zegge toch niet: de man heelt niet geloefd iets met zijne handen te doen, in een gesticht immers zy'n er altyd wel een paar, die deze veront schuldiging krachteloos maken ; zij toch probeeren hout te snijden, te knoopen, hun goed te verstellen, en wat de een probeert kan de ander ook probeeren, de resultaten behoeven zoo mooi niet te zy'n. Bovendien is het een geheel verkeerd begrip door d menschen algemeen gekoesterd, dat de vrouw handiger is dan de man ; neen het tegendeel is waar, want in alle beroepen, waarin hij de vrouw heeft nagevolgd, heeft hy haar tevens overtroffen, ik heb hier het oog op kleerma kers, kappers en accoucheurs. Het is dus niet ongeschiktheid van den man om iets met zyne handen uit te voeren waarmede wij hier te doen hebben, maar met het grootste verschil tusschen man en vrouw, hetwelk hierin bestaat, dat de vrouw niet leven kan zonder bezig heid, de man wel. In onze tegenwoordige maatschappij moet de onbemiddelde man wer ken, of hij sterft, en de bewondering, waar mede intelligente mannen spreken over schat rijke jongelui, die. zeer vlijtig werken en de talry'ke slachtoffers van de jeugdige overtui ging : ik ben rijk" onderde sterke sekse bevesti gen deze waarheid. De immense werkkracht der vrouw, resultaat van de maatschappelijke geschie denis van af het begin der tijden tot nu toe, deze kracht zoekt naar voldoening. Te voren vond zy die in huiselijke beslommeringen, heden niet meer. Door de overbevolking op n tage taamgepakt, heeft het burgergezin geen pïaats meer voor de groote wasch, geen kelder voor den inmaak, geec zolder meer voor de appelen en peren die eiken dag moeten nagezien worden. De vrouw is buiten haar vroegeren kring getre den, zij is geëmancipeerd. Laat geen man zich vleien met eene reactie, die zal niet komen, zoolang onze maatschappij in den tegenwoordigen vorm bestaat. Alleen dan, wanneer de democratische geest zich zoo geheel meester maakt van de Jagere standen, dat niemand meer dienen wil, zal elke vrouw huissloof moeten worden. Dan kunnen ook een aantal musici den hongerdood sterven en vele litterarische genootschappen ontbonden worden, want weinig dames zullen nog moed en lust hebben de openbare vermakelijkheden te bezoeken, om van les nemen niet eens te spreken. Dan eerst zal men de geëmancipeerde vrouwen missen. Over de vraag welke plaats der vrouw in de maatschappij zal aangewezen worden is veel geschreven en gesproken, vooral door medici; maar behoort men hun het laatste woord te laten in deze zaak? Zy zy'n de instrument makers, die de oude viool beschouwen ; wende men zich nu tot iemand, die de tonen van het instrument heeft gehoord, geve men het woord aan historici en literatoren. Want in geschiedenis en letterkunde beide heett de vrouw sinds eeuwen medegewerkt. In dezen tijd heeft zy zich onderscheiden en den man by'na altijd overtroffen in wat men gewoonlijk een aangename, elegante stijl noemt, in het opmerken en geestig beschrijven van détails uit het dagelijksche leven en ook menigmaal van de bewegingen der ziel, in de eerste plaats natuurlyk van de vrouwenziel. Doch waarin de vrouwelijke auteur ten allen tijde bij den mannelyke heeft achtergestaan en nog staat, ia de verbeeldingskracht. Zij heeft wel ver beeldingskracht, maar een geringe in vergelijking met die van den man, welke is groot, breed, diep, verstrekkend, krachtig en vol gloed. Door vrouwenpen werden nooit geschreven boeken als: Majesteit van Couperus; Reizen naar Lilliput, Brobdingag, Laputa enz. door Swift, in welke werken wij eene geheele wereld leeren kennen voortgekomen uit het brein van n man. Of de vrouw daarom geen meesterstuk ken kan leveren op literair gebied. \Yelzeker. Fantasie is niet de eerste, nie* <le hoognoodige eigenschap, die een schrijver ffloet bezitten. Wie daaraan twy'felt, verge^jke eens Shakespeare's Coriolanus met het. leven van Plutarchos van dien veldheer en bestudeere met zorg de wer ken van Taine. De bleekzucht harer fantasie heeft aan de vrouwen ook veel meer geschaad in de wetenschap dan in de letterkunde. Onder haar geen wijsgeeren als Schopenhauer of Spen cer, die eene wereldbeschouwing schiepen ; geen Darwin, die eene geschiedenis schreef der ontwikkeling van al het zichtbare ; geen Bellamy, die eene maatschappij formeerde in het jaar 2000. Geen vrouwelijke geest heeft de gevonden geraamten van Plesiosauros en Ichthyosauros met vleesch en haar omkleed, en zij zou het ook nu nog niet kunnen doen, want haar verbeeldingskracht is haar Achilleshiel. De gereconstrueerde Ichthyosauros moge foutiei zijn ; een volgend geslacht Aoge het Darwi nisme begraven, het jaar 2000 moge onder geheel andere omstandigheden ten einde spoe den, dan die door Bellamy beschreven, dat doet hier niets ter zake. Ik heb niet beweerd, dat de mannelijke fantasie onfeilbaar is, neen onfeilbaar is zij niet, maar machtig en subliem. In het dagelijksche leven heeft de vrouw veel voor, juist door dit haar gemis. Zelfs de gewone man regelt zy'n gedrag met het oog op de toekomst, doet hij dat niet, dan noemen wij hem lichtzinnig, en zyne toekomst strekt zich dan over tien, twintig jaar uit ; hij offert zy'n eigen belang en dat van vrouw en kroost op aan een toekomstig belang, eii slechts zelden, zeer, zeer zelden beantwoordt het toekomende aan onze voorstelling daarvan ; en intusschen zy'n de jaren voorbij gegaan in leed en kommer. Een grappig voorbeeld van mannelyke voor zorgsmaatregelen vertoonde indertyd het doch tertje van een zeker weduwnaar. Steeds gaf die man haar veel te wijde en lange Weeren, waarin het arme schaap er allerpotsierlijkst uitzag; op den groei" maken, zoo moest het, zeide de vader. In het derde jaar pasten de kleeren, doch de stof \\as dan ook versleten, kaal en vol vlekken. Op den groei" spookt door het mannen-brein. Hoe anders bij de vrouw: zij ziet niet verder dan haar neus lang is en juist ook niet verder kan des menschen hand naar voren grijpen, tenzij hij een genie is. Als compensatie voor de matheid harer ver beelding heeft de natuur der vrouw meer warmte van godsdienstig sentiment gegeven dan aan den man. Op het punt van het geloof heeft zy' wel gloed van verbeelding. Denken wij slechts aan Marie Corelli, de schrijfster van the Sorrows of Satan, die haar eigen dogmatisch christen dom gemaakt heeft en bovenal aan de bekende Madame Blavatsky, de stichtster der theosofische godsdienst, een uitgewerkt en beredeneerd stelsel. Het meest heeft in dit opzicht de Roomsch Katholieke kerk gepresteerd in haar schoone en lange rij van vrouwelijke heiligen waaronder zy'n, die de theologie harer kerk hebben verrijkt. Protestantsche vrouwelijke god geleerden zy'n er niet geweest. De Pro testantsche kerk heeft de vrouw minder geëerd dan het Roomsch-Katholicisme, dan het Boed dhisme, dan de Helleensche godendienst, dan het Rome der oudheid; het kent geen priesteressen, geen abdissen, geen geleerde nonnen. Wy hadden d..- steek niet van noode, ons toegebracht door de I.n veny'n gedoopte pen van het eminente hoofd der Calvinisten hier te lande, wij wisten het reeds lang: het Protestantisme meent het te kunnen stellen zonder onze intellectueele kracht. Hoe komt het, dat de vrouwelijke fantasie zoo tam is ? Ik kan daar slechts een klein redentje voor geven. In hare jeugd wordt het meisje al zeer vroeg met het dagelijksche leven in aanraking gebracht, vroeger dan de jongen; haar wordt breikous of haakpen in de handen gegeven, haar speelgoed zijn ook dikwijls huishoudelijke instrumenten in het klein, of daarom haar fantasie zich niet buiten het reëele leven kan verheffen? Het is een zwak redentje, ook al rekent men mede de erfelijke belasting van geslacht op geslacht. Eén ding is zeker, laat zy' niet op dit punt wedijveren met den man, en ook als het rad der literaire smaak weer omgedraaid is en wij weer beschrijvingen gaan lezen van tooverpaleizen, ridders en dergelijke, laat zij dan het voorbeeld volgen van Mme la Fayette, die in den ty'd van Un voyage au pays du tendre", een meesterstuk leverde in haar nog gelezen psychologischen roman: La Princesse de Clèves. Of de vrouw door de traagheid harer fantasie belemmerd wordt als componiste uit te blinken, weet ik niet, ik kan dat niet beoordeelen. Wel zijn er daardoor minder vrouwelijke wiskun digen geweest dan men anders kon verwach ten ; immers voor de studie der wiskunde be staan voor haar weinig maatschappelijke strui kelblokken. Want ziet, dit is de grootste hinderpaal voor de ontwikkeling van het genie der vrouw: haar vrouw-zy'n. Rosa Bonheur heeft dit ingezien: zy' heeft ziet in. mannenkleeren gestoken en is de grootste dierenschil der van haar ty'd geworden. Nu beweer ik niet, dat elke schilderes, die zich als man uit dost, een Rosa Bonheur zal worden, doch wel, dat ware deze schilderes als vrouw gekleed door het leven gegaan, zy' nimmer hare gave tot algeheele ontwikkeling zou gebracht hebben. Men stelle zich toch eens voor, hoe zeer bijvoorbeeld een schilderes van stadsgegezichten achterstaat bij een schilder van dat zelfde genre. Kan zij des morgens vroeg, in de Kalverstraat gaan zitten en last hebben van dronken nachtpitjes? kan zij op een schuit gaan zitten onder een brug en gekwetst worden door steenen haar door straatjongens toege worpen? Kan zy' op klaarlichten dag iu de bocht van de Heerengracht een schets maken? Kan zij op een brug in een rijtuig een halven dag doorbrengen om er misschien door het ge peupel uit te worden gehaald ? Al deze dingen doen de schilders toch. Nogthans met het penseel heeft de vrouw veel grootsch gewrocht. Behalve Rosa Bonheur, staan mevrouw Ronner?Knip, mevrouw Mesdag en kortgeleden nog Thérèse Schwartze en mevrouw Bilders van Bosse aan de spits der schildertros. Als beeldhouwer of bouwmeester heeft de vrouw nog niet geschitterd. En. nu spreke de geschiedenis. Zij zijn al gemeen bekend de groote namen van eene koningin EHsabeth, de beide Catharina's van Rusland, Isabella van Spanje en keizerin Maria Theresa. Veel minder bekend in Nederland, doch even geniaal is Margaretba van Dene marken geweest, die in 1397 de drie Scan dinavische rijken vereenigde. ! zal men zeggen, wat beteekenen nu die paar namen1, er zijn zeker nog veel meer slechte vorstinnen op te noemen. En daarin zou men zich nu juist wol eens kunnen vergissen. Er zijn maar een paar regeerende vorstinnen geweest, die haar land niet tot heil waren, zooals Maria Stuart, de geleerde Cbristina van Zweden en Anna van Rusland. Terwijl soms nobele vorsten tot ongeluk waren van hun volk, is het een feit, dat rijken met groote schreden voorwaarts zijn gegaan onder vorstinnen, die niets bijzonders waren, zooals Anna van Engeland en Elisabeth van Rusland. De baas spelen kent eene vrouw bijzonder goed. Hoe hebben al deze vorstinnen het gezag bemind, hoe stevig bobben zij het vast gehouden. Verder zij herinnerd aan vrou. wen, die niet op een troon gezeten, toch den stroom der eeuwen hebben geleid. De Satanische Catharina de Medicis, de bewerkster van den bloednacht, die Frankrijk heeft gered en voor het lot van het verbrokkelde Duitschland en het verdeelde Italiëheeft behoed. De Maagd van Orleans, die Frankrijk uit de klauwen gerukt heeft van den buitenlandschen vijand, de heilige Catharina di Sienna, die den paus van uit Avignon naar Rome voerde en den Heiligen Yader daartoe bracht door de machi van haar woord allén en de merkwaardige Heilige Tereeia, die een dam op heeft geworpen tegen de Heivorming, een der belangwekkendste personen der wereld, wier orders nu na drie eeuwen nog worden opgevolgd en wier autobiographie nog gelezen wordt. Niet licht te over schatten is de invloed dezer vrouwelijke heili gen op de maatschappij gedurende eeuwen en hoe vaak wordt hy' doodgezwegen, zoozeer ze!fs dat meestal geen melding wordt gemaakt van de rol, die Catharina di Sienna heelt gespeeld bij het eindigen van des Pausen ballingschap. Deze schets is uit den aard der zaak niet volledig, slechts wat de Engelschen suggestive noemen. Over alle personen die ik heb ge noemd, kan elk ontwikkeld mensch boeken [ezen naar hartelust, wel niet alleen in het Nederlandsen geschreven, maar dan toch in n der drie wereldtalen en die leest een be schaafd Nederlander immers alle drie. Zeer aangenaam zou het mij zy'n zoo dit artikeltje een kundigen man of eene kundige vrouw opwekte tot de studie van de levens geschiedenissen dezer groote vrouwen, eene studie, die geleid moest worden door deze ge dachte : zoo en zoo waren de omstandigheden, waarin deze vrouwen leefden; zoo en zoo han delden zij, een groot man in gelijke omstan digheden geplaatst, hoe heeft die gehandeld, of zoo ulks nooit voorgekomen is, hoe zou hij dan gehandeld hebben. Zulk eene studie zou de kennis van ons innerlijk wezen niet weinig verder brengen, maar tot zulk eene studie is behalve veel kunde veel verbeeldingskracht noodig en bekendheid met het vrouwelyk ge moed, zij behoort dus eigenlijk geschreven te worden door een man en eene vrouw te zamen. Koningin Victoria's vermogen. Koningin Victoria gaat door voor een der rijkste vrouwen der wereld; toch is terwijl men van andere rijke vrouwen, barones BurdettCoutts, de Rothschilds, de Amerikaanschen, ongeveer precies weet wat zy' bezitten, slechts aan heel weinigen het cijfer van haar vermo gen bekend. Deze weinige personen nog mogen het niet vertellen, en het testament der konin gin valt niet onder de jurisdictie der beamb ten van Somerset-House, dus ook van dien kant kan niets uitlekken. Toch kan men, in den loop der jaren narekenend, er ongeveer iets van weten, en het parlementslid T. P. o'Connor heeft in het jongste nummer van zijn maandschrift M. A. P. beproefd zulk eene berekening te maken. De koningin heeft als inkomen van den staat 385,000 pond 'sjaars (434 mill. gulden), aldus verdeeld: (50,000 pond particuliere cassette; 172,500 huishoudgeld ; li!l,2GO dienst boden, salarissen en pensioenen ; 13,200 voor geschenken, aalmoezen en bijzondere diensten; rest 8040 pond ter beschikking. By baar huwelijk ontving de koningin van hare moeder, de hertogin van Kent, nog eene rente van 8000 pond 'sjaars, en de prins-gemaal ontving eene civiele lijst van 30,000 pond. Ook de prinsen ontvangen bij hun meerder jarigheid civiele lijsten, de prinsessen bij haar huwelyk eene rente van 4000 pond 'sjaars. Aan deze allen behoeft de koningin niets af te staan; ook vloeit b.v. het schitterend inkomen, dat de regeerende soeverein als apanage der kroon uit het hertogdom Lancaster trekt, rechtstreeks in de particuliere cassette: de koningin kan het uitgeven of sparen. Het hertogdom, met zijn weiden, bosschen, jachten in dertien graafschappen, levert met ieder jaar meer op: in 18(>5 was het inkomen daaruit 2(i,000 pond, dit jaar meer dan 50,000 pond; de koningin trekt dit inkomen nu al zestig j aar. Tot de meerderjarigheid van den prins van Wales trok de koningin ook uit het hertogdom Cornwall een dergely'k indomen; in den beginne was dat niet vesl, in 1824 maar '22,000 pd.sterling bruto; maar dank zy de zorg van den prins gemaal bedroeg het, toen de prins van Wales het in handen kreeg, al 50,000 pond 'sjaars; in 1872 was het al 70,000 pond,en men neemt aan, dat het tegenwoordig ieder jaar met 3000 pond toeneemt. Maar op veel romantischer manier dan door die oude erfenissen heeft koningin Victoria het grootste deel van haar vermogen verkregen. In 1852 overleed een gierige oude heer, John Camden Neild genaamd; hij had als een arm man geleefd om aan de koningin zijn spaar penningen na te laten, 500,000 pond (l) mil lioen gulden). De koningin aanvaardde het testament, gaf aan Neilds familieleden ieder 1000 pond, en belegde het kapitaal, dat onaangeroerd bleef en nu wel een millioen pond zal bedragen. Nog een half millioen pond erfde zij van den prins-gemaal, die een voorbeeldig huishouder en boekhouder was. In haar betrekkelijk armen ty'd kocht de koningin reeds het kasteel Osborne, later het landgoed Balmoral, waar zij een paleis liet bouwen. Deze beide eigendommen zijn lang zamerhand vergroot en afgerond, en nu kolos sale bezittingen. Osborne moet nu wel vijfmaal zooveel waard zijn als ten tyde van den aan koop. Een tweede buitenkansje was bet voor de koningin, dat zij eens op raad van lord Cross een buiten kocht voor 78,000 pond, dat nu 170,000 pond waard is. Volgens het sDoomsday-book" brengen de landeryen der koningin ongeveer 25,000 pond 'sjaars op; de opbrengst zou veel hooger zijn, als er niet zooveel moeras en woud in Schotland bij was. Voorts heeft zij drie prachtige bosschen, Bal moral, Ballockdine en Aberdeldie. Het kasteel Claremont, dat baar levenslang ter bewoning was afgestaan, kocht zij tegen taxatie den staat af. In net buitenland bezit zij ook grond en huizen te Coburg, en te Baden-Baden een prachtige villa, die haar door een prinses Hohenlone werd gelegateerd. Aan preciosa, goud, zilver, juweelen, bezit Victoria fabelachtige schatten. Veel van het servies te Windsor en ook van de Kroonjuweelen is staatseigendom, maar tocb is er wel voor een balf millioen pond haar persoonlijk eigendom. %ij heeft indertijd kanten gecollectionneerd, maar bezit ook kostbaar porselein, bronzen, bibelots, schilderijen, beeldhouwwerk in massa, het eene wat te duur gekocht, het andere reusachtig in waarde gestegen. De laatste twintig zy'n jaar steeds de uit gaven minder geworden, en de spaarpenningen toegenomen ; zelfs de groote kosten der jubiiaeumsjaren, ondanks de groote gastvrijheid, de geschenken en stichtingen, zijn allicht van de inkomsten kunnen besteed worden. De ko ningin is een uitstekende vrouw van zaken, en weet de zuinigheid hand aan hand te doen gaan met voordeelige uitgaven en passend vertoon. De hofleveranciers moeten precies op hun tellen passen, maar worden ook tegen denzelfden prys betaald als door een parti culier. De koningin weet dat men »geld onder de menschen brengen'' moet; zij doet het intuaschen zoo, dat zy voor de toekomst van haarzelve of hare kinderen niet bezorgd be hoeft te zy'n. Op vijftig my'len ten noordwesten van de uiterste Hebriden ligt een groep van vier eilanden, Sint-Kilda, Doon, Borrera en Soa, waarvan de drie laatstgenoemde niets dan barre rotsen zijn, terwijl het eerste, Sint-Kilda, een aardige baai heeft en tusschen de rotsen een strookje bouwland. Op Sint-Kilda wonen dan ook zeventig menschen. De baai is in zoo verre een haven, dat gedurende drie maanden van het jaar de heftige stormwind, die voortdurend om het eiland blaast, het bin nenvaren uiterst moeielyk en gevaarlijk maakt, en. de negen andere maanden absoluut onmo gelijk. Behalve in den zomer dan leven de bewoners van Sint-Kilda geheel afgescheiden van het overige deel der wereld; en zelfs in den zomer zijn de stoombooten die kunnen binnenloopen heel schaarsch. Engeland, hun beheerscheres en moeder, heeft hen om zoo te zeggen opgegeven. Ambtenaren zendt het niet; belas tingen heft het niet; een zoo gelukkig en rustig leven als deze menschen leiden tusschen de branding en den rotsmuur is nergens bekend. De regeeringsyorm is tamelijk republikeinsch; toch hebben zij eene koningin. Zij kiezen daartoe het mooiste jonge meisje, en dat be houdt den titel tot zij trouwt; dan wordt er een andere gekozen. Het bestuur van het eiland heeft in dien vorm plaats, dat lederen morgen ouden en jongen in de dorpsstraat samen komen, een half uurtje over de dorpszaken beraadslagen, het werk verdeelen, en de onafgedane zaken tot den volgenden dag uit stellen. Het voornaamste werk is de jacht op zeevogels; deze wordt gezamenlijk ondernomen; 's avonds wordt de buit verdeeld. Geld kennen zij niet; zij rekenen alleen bij zoo en zooveel vogels". Terwijl de mannen op jacht zijn, bebouwen de vrouwen den grond, zorgen voor bet vee en maken strikken voor de zeevogels. Ieder jaar wordt een lading meisjes naar het eiland Bor rera gebracht, om daar eenige weken te blijven, in eene grot, en er de zeden en gewoonten der stormvogels te bestudeeren. Wordt een der meisjes ziek, dan legt men een vuur aan en de mannen komen ter hulp. Vele werken die elders door vrouwen worden waargenomen, klee deren maken, naaiwerk, worden daar door de mannen verricht, terwijl de vrouwen den land bouw drijven. Dit gaat reeds eeuwen lang zoo. De taal is het oude gaëlic dialect, in al zijn zuiverheid bewaard. De kleederen zijn van oud snit, met schelle kleuren; de versierselen van ouden vorm. Ook jacht, vischvangst, landbouw gaan op de meest ouderwetscbe manier. 's Zomers komen er wel eens vreemdelingen en ze worden niet met steenen gegooid; toch ziet men ze niet gaarne komen. Er heerscht op het eiland gewoonlijk de volmaaktste ge zondheid; alleen in den zomer, den tijd der vreemdelingen komt er een soort influenza voor, waar zij reeds maanden vooruit bang voor zijn, en die zij vreemdelingenverkoudheid" noemen. iitiiiiiiiitiiiiiiiiiimiiuimuimiiiiimmiittiuiitiimiitiiiiiimttH Het gelïffig eilanil, Veel van wat de vrouwen vragen, gelijk werk met den man, en zelfs eene vrouw tot beheerscheres, maar ook veel wat de socialistische j vrouwen vragen, vindt men p een eiland, dat niet zoover afligt als Vrijland". Jonge, meisjes. Het klassieke baltoilet voor jonge meisjes is de tullen japon even boven den grond, bestaande uit een zijden of stoffen onderjapon en daarover twee of drie tulle rokken; het corsage gedrapeerd van gekruiste strepen stof of linten. Dit was eenvoudig, smaakvol, luchtig, en stond bij het jonge teint uitmuntend. Jammer genoeg past dat bij de tegenwoor dige mode der strakke heupen in 't geheel niet. Men moet dus kiezen: of van de tulle afzien, of haar anders opmaken. Hecht men aan de tulle, dan neemt men een nauwsluitende tuniek, van satijn, met wat tulle er in biais of op andere wijs glad overheen gelegd, en maakt daar van onderen een tulle volant aan, zoo breed en luchtig en bouffeerend als men maar wil. In plaats van tulle kan men daar ook evengoed crêpe de chine of olienne nemen; deze zelfde stof, of ook de tulle, kan men nemen om mouwen te ma ken, en choux rondom het décolletéof een grooten strik van gedrapeerde lichte stof op bet corsage. Hecht men niet aan de tulle, dan zijn er tal van lichte, doorschijnende, luchtige stoflen, geborduurd en gebrocheerd gaas, zijde crépon, nagemaakt crêpe de Chine ; dit alles opzettelijk heel slap, afhangend, ongeapprêteerd. Wil men wat stevigers, dan is er eene nieuwe stof, door Wortb ingevoerd, het veloursmousseline, een heel dunne soort fluweel, soupler dan velours miroir, en met een zilverachtigen glans ; japonnen hiervan maakt men met wit saty'n op. Ook soupel satijn is in de mode, en óolienne, en men gebruikt voor baltoilet zelfs eene stol die eigenlijk tot de lingerie behoort, eene soorl balf zijden batist, van 70 a 80 ctm. breed, die gewasschen kan worden en tocb fijn en glanzig is. Een mooie combinatie is, tusschen de zwarl of wit kanten japon en het zijden transparant een dunne gazen of tullen rok, met zilveren strepen doorweven te plaatsen. Het al te blinkende van het zilver wordt getemperd door den overrok; en de nauwelijks geziene tinteling van het zilver doet het gaas nog lichter, losser, doorschijnender schy'nen. Het décolletéwordt rond, vierkant, puntig. en coeur genomen, juist aooals men wil. Zelfs ziet men van achter rond, van voren vierkant of puntig. Zoo ook met de berthes; ze vallen laag op den arm en verdwijnen van voren, 01 vallen laag naar het centuur en verminderen op zijde, of zijn geheel rond, juist zooals men wil. De kunstbloemen als versiering van baltoiletten zy'n weer volop mode; geheele slingers van klimplanten, of ook van rozen en violen en allerlei bloemen in onnatuurlijke grootte vallen langs de japonnen. Ook de bloemranden en relief om de korte japon, als in 1830 komen terug, tegelyk met de smalle rander van fijn bont, sabel, bison, hermelyn, van veel lateren tijd. E?e. itiiiimiimiiiiiimiiimuiHmtiimtiutimniiititiiininiiiiitinniiiiiiiHit ofnazzonbrn. VogetoooriL «?Barbaarsch is de tooi die een vogel het leven kost!" staat er op Jiet ontwerp-ailiche te lezen, van den Bond ter bestrijding van den Vogelmoord. MoordV Het woord alleen doet ons huiveren. Tal van onschuldige vogeltjes, tal van kleine beschermers van den landbouw, verdelgers van ongedierte, vermoord om het gehemelte van smulpapen te streelen'; of tot tooi te dienen op dameshoeden, die zonder dien tooi, even gracieus en modieus zouden kunnen wordeii opgemaakt! Toen ik verleden jaar in een winkel kwam, om te spreken over het opmaken van een hoed, zette de modiste achtereenvolgens drie groote doozen op de toonbank, allen gevuld met vogelijkjes. Het was een mooie kleurschakeering, die fijne subtiele donzen veertjes! Maar de gedachte, dat er om die schakeering te verkrijgen, tal van levende, nuttige schepseltjes op wreede wijze om het leven waren gebracht, deed me veront waardigd vragen: »Hoe kunt u zoo'n aaiital inslaan?" »0ch, de dames hebben ze graag!" was het antwoord. »De dames hebben ze graag!" Ik schaamde me over mijn eigen sekse! Wanneer zal eens een ernstig begin worden gemaakt met het afschaffen van die gruwelmode? Van de modisten is in dezen geen medewer king te verwachten. De strijd om het bestaan noodzaakt haar de grillen der mode te volgen, al zijn die ook nog zoo afschuwelijk wreed. Onlangs verscheen een brochure, getiteld: »Het Vogelvraagstuk" geschreven door Philornithes. Daaruit zij hier het volgende medegedeeld: «Met geraffineerde sluwheid,, door middel van netten, strikken en vallen, werden zij gevangen, doodgeslagen en, volgens afschuwelijk gebruik, bij honderdduizende gegeten als lekkernij. In de maand Juni van het vorige jaar, wer den er in n hotel te Londen, gedurende de jubileumfeesten, zeventig duizend leeuwerikken en vijf en veertig duizend kwatels gegeten. (Ieder weet, hoe weinig genot het eten van zulk een vogeltje geeft. Niets dan vel en karkas!} /,ln New-York droeg onlangs een dame een mantel die aan acht duizend koiibri's het leven heeft gekost!" Afschuwelijk, zal men zeggen ! Maar als acht duizend dames ieder n vogel op den hoed hebben, wordt hetzelfde aantal vermoord! De meezen, onze nuttigste boschbewoners, worden rusteloos vervolgd, ter wille van hun fraaie vederen. Koekoeken, spechten, roodborstjes, goudvinken, ziet of hoort men bijna niet meer. Hunne lijkjes of vederen kan men vinden op de hoeden der dames, waarop zij dan het volgend jaar weer andere niet minder nuttige vogeltjes laten zetten ! l)e schade aan den landbouw toegebracht door het uitroeien der vogels, bedraagt in Frankrijk jaarlijks niet minder dan zes millioen gulden. In October '96 werden er in de stad Brescia ver over de 400,000 vogels, en in Genua op een enkelen dag GOO pond zwaluwen openlijk op de markt ten verkoop aangeboden. De arme dieren waren, op hun najaarsreis naar Zuidelijke streken, door vogelvangers arg listig bemachtigd. Ia Piemont worden geheele goederenwagons van de treinen met zwaluwen en kwartels ge vuld ; bij hoopen vaa verscheiden meters hoog worden zij op de markt ten verkoop aangeboden. In een Japansche courant kwam onlangs de mededeeling voor, dat een koopman 100,000 Japanscne vogelhuiden had verzonden. Up de Fransche» ea Belgische badplaatsen, werden in den vorigen zomer, door de badgasten als tijdverdrijf niet minder dan 128,000 zeevogels geschoten." Zou men niet meenen dat dit laatste bericht afkomstig was uit een streek door wilden bewoond? Om Kaap Bod zijn de zeezwaluwen geheel uitgemoord; iu Marokko de papegaaien; terwijl in Engeland de prachtige ijsvogels geheel ver dwenen zijn! Een reiziger verhaalt hoe hij zag; dat een Arabisch meisje zes honderd vogels m n uur om het leven bracht. De vogels die, slechts iu den broedtijd zoo mooi, zachtgekleurde veertjes dragen, worden gedood, terwijl zij den jongen voedsel willen brengen, zoodat deze allen van honger omkomen. Hun hartverscheurend geschreeuw weergalmt soms uren lang, tot de dood hen doet ver stommen. In Italiëworden de nachtegalen, roodstaartjes, sijsjes, zwaluwen bij het pond verkocht. Een tijdperk zonder zwaluwen staat gelijk met teugellooze vrijheid van allerlei gevleugeld en kruipend ongedierte! Een bekend Indisch ornitholoog deelde onlangs mede hoe de ludische zeearend, de ,,-bahak" die zich uitsluitend voedt met giftige slangen, om zijn vederen schromelijk wordt vervolgd. In de omstreken van Batavia, zijn de voor twintig jaren nog zoo talrijk aanwezig zijnde »perkoetoet duifje" uiterst zeldzaam geworden. De schitterend gekleurde vogels van de Molukken en Nieuw Guinea zullen weldra niet meer aanwezig zija. De Times bevatte niet lang geleden het be richt, dat uit Borneo, in de laatste jaren voor ongeveer 21000 pond sterling aau vogelhuiden waren verzonden. De buiden alleen; dus blijkbaar voor niets anders dan om tot tooi van hoeden te dienen, waren die diertjes bestemd! In een der laatste nummers van de Agriniltural News wordt de ontzettende mededeeling gedaan dat in 1896 te Londen dus in de beschaafde wereld een bezending van 1700000 stuks Indische vogelhuiden is aangekomen. Tal van opgaven zouden nog kunnen worden nedergeschreven, maar m. i. zijn de genoemde feiten reeds sprekend genoeg. Wie, die het hart op de rechte plaats heeft, zal nog langer willen medewerken, om de hierboven genoemde toestanden te laten voortduren ? Geen vogeltjes meer op de hoeden, hoe verlokkelijk de schitterende kleuren u ook in de oogen blinken. Wanneer de modisten met de door haar ingekochte vogellijkjes blijven zitten, dan zullen zij zich het volgend jaar voor schade trachten te bewaren, door ze niet meer in te koppen. Ook de aiffretles zijn niet zooals men ons zoo gaarne tracht wijs te maken verkregen zonder smart. Men beweert, dat die vederen langs kunstmatigen weg worden verkregen; en ook, dat de aigrettes zijn samengevoegd van kleine uit gevallen vederen van kleinere vogelsoorten. Er bestaan geen kunstmatige vogelveeren; zoowel de eene als de andere bewering is onwaar! En nu, wie wil zich aansluiten bij den Bond tot bestrijding van den Vogelmoord" om daar door openlijk te getuigen tegen die wreedheid? De minimum contributie is /"0.50. Men vervoege zich bij het secretariaat, Wülemsparkweg 175 Amsterdam. VUSTA.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl