De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1898 18 december pagina 9

18 december 1898 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 1121 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 9 HETSJES Aalije, (B naaister. O. daar komt ze aan", zei de juffrouw van ?den bakkerswinkel, terwijl zij het hoofd boog in de ouderwetsche uitsteekkast en door het zijraam naar buiten keek. Och, Heer, wat heeft de stumper het weer te kwaad! Ze kan haast niet tegen den wind op en moet zich aan het stoephetje vasthouden als ze een hoestbui krijgt". En toen de winkeldochter, tot wie deze voorden gericht waren, ook nieuwsgierig het hoofd in de kast vooruitstak, vervolgde de juffrouw: Neen, neen, doe dat nu niet. Als ze het merkt, dan raakt ze heel van streek; ze kan niet velen, dat de menschen medelijden met haar toonen. Laten we maar stil aan ons werk gaan". Benige oogenblikken later schommelde een klein vrouwtje met een donkergrijs wollen doek ?o.m de schouders en een helder wit mutsje op het hoofd, den winkel binnen en alsof zij door hare komst verrast waren i iepen beide vrouwen gelyktijdig: Zoo Aaltje, ben jij daar al. Meid, het is nog pas kwartier -vóór negen, je bent weer veel te vroeg van morgen. En wat zie je ?er goed uit vandaag!" Ja'', zei de bakker, die juist uit de werk plaats kwam, op vroolgk-goedigen toon, ja meid, je hebt een kleur als een bellefleur". Zoo, meester vindt u?" bracht Aaltje hij gend uit, terwyl een glimlach om haar broeden mond verscheen. Zij waggelde op hare beide manke beenen den winkel door naar de haar bekende deur van de huiskamer, die door een glazen pui welker ruiten wit gedoezeld en met melkwitte ornamenten versierd waren van den wir.kel gescheiden was. Zie, zoo", zei de juffrouw, een warme stoof «taat al voor je klaar en ik zal een lekker warm kopje thee met veel suiker voor je in schenken. Niet zoo erg veel suiker asje blieft juffrouw" hijgde Aaltje en dan ga je je nwar eens lekker zitten warmen, je hebt nog wel een kwartier den tijd!" En als Aaltje haar omslagdoek heeft afge daan, gaat zy zitten in haar hoekje tusschen een mahoniehouten secrétaire en de gedoezelde ruiten zoodat de juffrouw in den winkel den geheelen dag de schaduw van haar ijverig op en neer gaande vingers bewonderen kan hare meesteres zet een tafeltje voor haar neer, met het wanne kopje thee er op, en zegt : zoo, drink dat nu eens warm uit, dan ga ik OBderdehand wat vcrstelwerk bijeen zoeken". En de bakker, die de groote kachel oppookt eens even aan zijn kies voelt", .zooals hij dat noemt zegt goedig: zou je Aaltje niet een paar beschuiten bij haar thee geven? Komaan, ze is hier by een bakker, en in 't veen kijk je op geen turfje." De juffrouw legt een bvg tetstelwerk en de beschuiten voor de naaister op het tafeltje en zegt met een wiendelijk lachje : zoo, Aaltje, nu maar op je gemak aan, op je ?dooie gemak. Een andere week is het weer Dinsdag en wat je vandaag niet klaar krjjgt dat doe je een volgenden keer ! Nu zullen we je maar alleen laten dan kan je rustig je gang gaan." Nauwelijks is de naaister alleen gelaten of een lang bedwongen hoestbui breekt los, waarvan zy het geluid door den Kakdoek tracht te dempen en als zij flien doek weer van den mond neemt zijn er kleine bloedvlekken in. Dan, alsof haar dat heeft opgelucht, zoekt «llliHiiMMmiiimMiMmiiiiimiiiiimiiiiimmiiiimmiimimmimimi SNUIFJES. De jonge leeuwin verblijdde de Rotterdamsche Diergaarde met drie welpen. »'t Was echter," zoo lees ik, »een korte vreugde, want eeuige dagen daarna verslond de ontaarde moeder twee van haar eigen jongen. Door een handige manoeuvre wist men echter het derde leeuwtje te redden. Dat nam de directeur liefden/k in zijn huis op, en een hondje nam de moederzorgen op zich. Zij vervult die tot nu toe niet groote liefde en trouw." »De oude leeuwin verheugde op haar beurt haar echtvriend met drie welgescha» pen kinderen. En de beiaarde moeder is een voorbeeld; innig lie/derij/c verzorgt en voedt zij de drie kleinen." Dit verhaal deed mij goed; die liefde van den directeur, van een teef en van een oude leeuwin troffen mjj zeer. Je zoudt haast naar de Maasstad reizen om die drie bij elkaar te zien. Maar dan die ont aarde moeder! Nietwaar, een moeder-leeuwin, die haar kindertjes niet eens de eer en het genoegen gunt achter tralies hun leven lang door de Rotterdammers bewonderd te ?worden, moet wel alle gevoel nebben uit geschud! Gelukkig dat deze ontaarding ?door zooveel menschen-, houden- en leeuwen liefde, om zoo te zeggen, wordt blind ge schenen. Wat mij althans betreft: ik zie alleen den liefderijken directeur, de teef met groote liefde en de innig liefderijke, bejaarde leeuwin. * » Niemand minder dan de groote Stead is bezig een vredes-kruistocht door geheel Europa voor te bereiden. Dit doet mij bijzonder genoegen, want er moet altijd iemand zijn. die aan zoo iets den stoot geeft of het stootje; meer, hoop ik, dan een heel klein stootje zal niet noodig wezen. Althans in ons vrèl-beschaafd land. Ik mag dan ook reeds mededeelen, dat het bestuur van den «Nederlacdschen vrouwen bond ter internationale ontwapening" niet groote ingenomenheid deze uitnoodiging heeft »begroet" en tot verwezenlijking van het plan de vereischte maatregelen bezij haar werk uit, neemt van tjjd tot t\jd een slokje thee en een hapje beschuit en weldra is zij geheel in haren arbeid verdiept, slechts nu en dan door een hoestbui daarin gestoord. En middelerwijl verkondigt de juffrouw ach ter de toonbank fluisterend haren lof aan de klanten die in den winkel komen. O, mensch, dat is toch zoo'n goed meisje. Ik heb nog nooit zoo'n naaister gehad en dat voor veertien stuivers per dag met de kost, behalve ontbijt, maar 's avonds een boterham mcênaar huis. 't Is zoo goed als geen geld, als je ziet wat ze er voor doet. Daar, dien heelen stapel daar voor het raam, heeft ze nu van van morgen af al klaar. Geen oogenblik staan haar handt n stil Ze doet wel tweemaal zooveel als mijn vorige naaister en die had zestien stuivers, maar deze met hdar beenen en dan dat hoesten, zie, dat begreep ze zelf, die kan niet zoo bij iedereen terecht en elk mensch zoekt zijn voordeel, maar anders. .. ze is 't er geld dubbel waard! Maar je moet vriendelijk tegen haar zijn, daar boudt ze var. Dag Aaltje, riep zij luider, wel meid rust toch eens een oogenblik, je werkt of ze met een zweep Achter je staan!" Aaltje keek even op, knikte glimlachend tegen haar goede juffrouw, maar ging dadelyk met haar werk voort. 'aMiddags, een uurtje voor het middageten, kwam de juffrouw nogeens binnen bij Aaltje kyken en den grooten stapel hersteld werk ziende nam zij de naaister in een opwelling van tevredenheid den vingerhoed van den vinger en de naald uit de hand en riep: neen, maar »r zul je eens een cogenblikje rusten, hoor'." Nu zfcïik ^ens een lekker slokje voor je in schenken en da,t iioet je eens op je gemak uitdrinken!" O neen, juffrouw, voor geen geld van de wereld, dat kriebelt me zoo in mim keel.'" Kom, ben je mal meid, een zoet slokje, daar kikker je heelemaal van op; een beetje anisette!" Aaltje liet zich overhalen en dronk het zoete slokje met smaak uit. Hare grcote oogen be gonnen te glinsteren en een paar roode kleurtjes teekenden zich op hare wangen af. Maar zij hoestte niet en zij werd zelfs zoo spraakzaam en vroolijk, dat toen de juffrouw de tafel begon te dekken en daarbij een gezang zong, ook de naaister hare zwakke stem deed huoren en instemde met het lied van hare meesteres: God enkel licht Voor wiens gezicht Niets duistere is verborgen. Na den eten veruVt Aaltje haar hoekje en kreeg plaats aan den gemeenschappelijken disch, waar zij het beste licht van de eenige lamp in de kamer had. Want dan was er nog heel wat te doen. Dan kwam het werk voor den dag waar het niet zoo erg op aankwam en dat de juffrouw daarom tot 's avonds bewaard had. Zoo werd Aaltje tot negen uur des avonds bezig gehouden en als zij beladen met een dikken boterham waar ze den kleinen" beneden ook eens lekker van zou laten smul len door de juffrouw, die haar medelijdend nakeek, uitgelaten was, dan kwam debakkerin zuchtend weer in de huiskamer en zei: 't is toch jammer van het meisje en ik zal er erg mee onthand zitten, want ik krijg nooit van mijn leven zoo'n goedkoop* naaister weer, al word ik honderd j»ar oud". En het gebeurde dat de juffrouw onthand raakte. Op een guren voorjaarsmorgen kwam Aaltje vermoeider dan ooit in haar naaibuis en aan hare oogen kon men zien dat zij ge weend had. Later op den dag vertelde zij aan De lezing van Dr. Fr. v. E eden in het Nuts-departement te Rotterdam. »O, Dokter, heeft u u niet vergist? Dat nieuwe middeltje geeft me zulke krampings !' DE DÜKTEU : »Dat zal wel overgaan, juffrouw, als u maar blijft innemen." muituiimiuDiimimimituuiitumuunnnmkiiniiiiimLiiniiimimmMi hare juffrouw dart zij een brief had gekregen uit de-n-Oost van haar broer den koloniaal, die eigenlijk de schuld was van haar ongeluk. Want die had haar toen 2\j een meisje van twaalf jaar was van de trap gesmeten, waar door zij beide beenen brak en haar borst be zeerde. De deugniet was bij het Indisch leger in dienst gegaan en had in de twaalf jaar dat hij weg was slechts iets van hem laten hooren als h\j geld noodig had. Alken nu schreef hy zijna aueter dat hij terugkwam met dezelfde mail waarmede hij zyn brief verzond dus zoo dra hij zijn geld In Amsterdam of Rotterdam verteerd had, zou hij wel voor haar staan. IIIIMlmUIIMMI iiÉiiiuuJkumrniiiiimi iiiMiiiiMmmiiHimimiiiiMitiimumiiiimi Toen de juffrouw 's middags weer in de kamer kwam om haar et n zoet slokje" in te schenken, zag zij eerst zoo gauw de naaister niet, maar bij nauwkeuriger toezien zag zij d»t Aaltje van haar stoel was gezakt en op den grond onder het tafeltje lag. Bloedvlekken be dekten het verstelweik en de bakkerin greep haastig het linnengced bijeen cpdat er niet meer vlekken aan zouden kernen en zuchtte: 't is zonde van mijn mooie tafellaktr.!" Maar toen riep zij ook dadelijk haastig cm hulp en wy'dde al baar zorgen aan Aal'jp, voor wie echter geen zorgen meer baten konden zij was dood. raamt. Eigenlijk verwonderde het mij al eenigszins, dat men hier te lande nog op den actieven Engelschman gewacht heeft, om te doen blijken, hoe de geheele natie met het plan van den Czaar dweept. Indertijd heeft H. M. hoogst derzelver ingenomenheid, en de Kamer haar edelmogender belangstelling uitgesproken maar de dames bleven klonk 't niet al te oneerbiedig ik zou zeggen: bleven zwijgen als een boa of een mof. En toch ... juist tot stichting en in standhouding van den wereldvrede kunnen zij zoo veel. Maar zij moeten het dan ook ernstig meenen en de schtoornvalligheid, waardoor zij zich al te zeer onderscheiden, aan den kant zetten. Inderdaad, als de vrouwen slechts wilden, zou het spoedig genoeg met den oorlog uit zijn. Natuurlijk, met tact dient er gehan deld te worden; het zou niet aanbevelens waardig zijn, aanstonds tot de meest krasse maatregelen de toevlucht te nemen ; maar als zij onder het uitspreken van krachtige vertoogen, waarbij gevoel eti redeneering elkander steunden, eens een begin van een dreigement voegden, b.v. lieten doorsche meren, dat zij bij den eerstvolgenden oor log er ernstig aan gouden deuken geen pluksel te maken... wie weet! * * * Te oordeelen naar een bericht uit den Bosch in het Handelsblad is de firma Goulmy en Baar geen bewonderaarster van den Rechtsstaat en evenmin van de harmonie der sferen. Twintig sigarenmakers van haar fabriek, die uit hun armoedje de geiden hadden bijeengebracht, om een hunner kame raden rechtskundigen bijstand te verleenen, heeft zij ontslagen, en zelfs het fanfarecorps, door haar verleden jaar uit de arbeiders gevormd, moest ontbonden. In ons Rijk, zoo schijnen de heerea Goulray en Baar te denken.... geen recht, en tusschen de hoogere en lagere sferen van ons gebied geen harmonie. Nu daar is niets tegen; want, het spreekt van zelf, een fabrikant stuurt weg wie hij wil, beveelt wat hem lust, en als hij iemand zonder rechtskundigen bij stand voor de rechtbank wil zien, is het, om geen ander woord te gebruiken, vrij onbeleefd zich niet naar zijn wensch of wenk te schikken. Hierover zullen allen het wel eens zijn. Maar het rechtmatige daargelaten, ver standig vond ik Goulmy en Baar's besluit niet. GouJmy, zoo blijkt uit het bericht, was tusschen beide gekomen in een vecht partij op de fabriek, en had toen een lichte schram opgeloopen, en nu is het waar schijnlijk die schram geweest, welke hem tot het inzicht heeft geleid, dat de beklaagde geen rechtskundigen bijstand waard was. Goed, maar waarom het fanfarecorps dan óók afgeschaft ? Juist daaraan bestond thans meer behoefte dan ooit. Ik gevoel heel wel, dat een schram, al is het dan ook maar een ^lichte", erg op iemands gemoed kan werken; nietwaar, men leest in de geschiedenis van menschen, die zelfs zonder schijn of schaduw van een schram in de diepste naargeestigheid zijn vervallen. Denk maar eens aan Saul. Edoch wat houdt zulke lieden boven water? Muziek, en welke muziek ? Wat beter dan d?e fanfare! En terwijl de oude koning David met de harp liet komen, stuurt Goulmy zijn eigen muziekanten weg! Waarom ze nu niet in allerijl geroepen, en verzocht, desnoods bevolen, eiken dag een lustig mopje te spelen, b. v. >Lang zal hij leven in gloria. Ons geluk zal niet bestaan, zoo 't Goulmy niet wel zal gaan ?" Maar aldus is de mensch! In tegenspoed en droefheid ! dikwijls tegen zichzelf. * * * Esterhazy is zoowaar in 'tRheinischerlIof. Zola hebben we bijna gehad, maar toch ten slotte in 't geheel niet; Esterhazy daarentegen vier weken lang in de Warmoesstraat. Of we dus ook een gastvrij volk zijn ... wij herbergen zelfs hem! Gastvrij, maar groot ook, want na alles wat de bladen ons van hem verteld hebben, gaan wij 't Rheinischer Hof voorbij, zonder eens door de geopende deur of de vensters een blik te werpen; wie zou hem willen zien 'i Is 't niet al erg genoeg, dat hij, zonder of met Margot Pays, de Nes is voorbijgegaan, en in zoo'n eerzaam hotel als 't Rheinischer Hof zijn intrek heeft genomen, vlak bij de Oude Kerk ? En wat is er aan hem te zien ? Het allermooiste, wat er aan hem was, zijn snor, is hij volgens de N. R. C't. kwijt. Zijn houding wordt beschreven als krach teloos, slap en ietwat gebukt. Zoo'n Simson, die zijn haar verloren heeft! En wat zou hij kunnen vertellen ? Als Graaf ^yalsin-Esterhazy nu maar zoo vermakelijk liegen kon als Baron von Münchhausen, ja dan zou ik zelf ook nog wel eens naar hem willen luisteren. Maar hij zegt immers altijd de waarheid en ver makelijk is die niet. Toch ... zelfs onder ons Hollanders loopen er rond, die nog belang in hem stellen. Ik ken menschen, die er hun kostbaren tijd voor zouden over hebben, om dien majoor in ballingschap te ontmoeten en te spreken ... en dat is ook alweer zoo'n wonder niet, want zelfs de gruwelkamer in het Panopticum verheugt zich nu en dan in een druk bezoek en aan gruwelen is Esterhazy zoo onschuldig als een pas geboren kind: hij heeft alleen in de buurt van zoo'n kamer gewoond. Verblijdend is het intusschen, hoe de pers, de Koningin der Aarde, haar waardig heid heeft weten te bewaren, en haar majesteit te doen uitblinken bij de ziekelijke belangstelling van een deel van het publiek in dezen afgedankten krijgsman zonder smet. Zeer geestig gaf' een reporter van de Telegraaf een gefingeerd verhaal van een ontmoeting met den gast uit het Rheinischer Hof in den foyer van het Paleis voor Volksvlijt, eindigende met de bekentenis, dat de Comte de Castelario, ex-consulgénéral de Cuba d'Espagne, waarvoor de interviewer zich had uitgegeven, alleen een voor de gelegenheid aangenomen naam was, en met Esterhazy's onthulling: »ik ben Moxod, représentant van het Huis Vigno de Cognac." M. a. w. het blad had zijn nog op Esterhazy-nieuwtjes verzotte lezers behoorlijk gefopt. Veel aardiger echter deed het Handelsblad iets dergelijks. Het stelde een feuilleton op, waarin de gemoedsaandoeningen van twee reporters haarfijn worden verteld. Zoo eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo leuk, je zoudt zvyeren dat het echt was. »Wij gingen uit, niet wetende wat te doen; toen wij in het hotel waren aangeland hadden wij nog altijd geen plan. Een onzer liet zich eens aandienen, onder voorgeven dat hij den geheimzinnigen gast kende. De kellner ging stap, stap, de trap op, en bij eiken stap werd ook onze harteklop sterker van gespannen verwachting- Hij ziet geen reden u te ontvangen, klonk het antwoord. Van het hoogste punt der verwachting plotseling neergesmakt in den kolk der hopeloosheid, staarden wij elkander aan en .... zeiden niets. Het zwijgen werd pijnlijk. Wij bleven elkander aanstaren, de kellner staarde ons aan, en de logeergast Zoo bleven we zitten,tot eensklaps net belachelijke van ons nietsdoen ons trof bij het binnentreden van een onbekende. Monsieur Fayard. Een schok doorvoer ons; de uitgever van Estherhazy! en met deze zekerheid kwam de ontspanning. Wij spraken en de logeergast sprak maar het hielp niet. Wat nu te doen ? Een laatste redmiddel restte ons nog: ons per brief rechtstreeks tot Estherhazy te wenden. Dat pastten wij toe. Een half' uur ging in groote spanning voorbij, enz. enz. Of het nu wil of niet, een groot deel van het pu bliek leeft met die twee reporters mee, en is, zonder het te bemerken, zoo op het sleeptouw genomen, dat het de rest, praatjes die expresselijk zoo onnoozel mogelijk zijn gehouden, van a tot z slikt, als het relaas van iets dat heusch geschied is en zoo heeft dat publiek zijn verdiende loon. Trouwens, de beide reporters zelf ontgaan pok hun loon niet. Die guiten! Hoe zie ik ze daar met hun tweetjes zich verkneukelen nu zij, zooal niet Jan en Alle man, dan toch zeker Jan en ziju familie in de luren hebben gelegd! Mij zou het niet verwonderen of de redactie van het Handelsblad is er zelf ingeloopen; dat fac similévan een brief van Esterhazy moest den beste in de war brengen; en als ik naga, hoe de commandant-graaf bij de redactie van dit blad staat aangeschreven, houd ik het er voor, dat alleen het bezit van zoo'n lief handschrift! haar heeft kunnen be wegen het maken van zulk een drukte over den Uhlan in haar kolommen te permitteeren. Maar, zooals ik reeds opmerkte, de Redactie zelve heeft aanvankelijk geen argwaan gehad. En dat is haar te ver geven, want daarvoor was de fictie al te menschkundig aangekleed. Eerst dat portret, waarbij zij hem toch weer wel zijn snor lieten behouden, en dan die geheim zinnige, de nieuwsgierigheid prikkelende mededeeling, dat Esterhazy zóó vertrouwe lijk met den reporter ha<i gesproken, dat hij hem zelfs geheimen verteld heeft, die deze zijn lezers niet mocht oyerbrieven. Dat is kostelijk bovenmate ! Zulke snaHet lijk werd nog dienzelfden avond in alle stilte naar hare woning gebracht een bovenachferksmertje in een eenzame straat en reeds den volgenden dag kwam een verloopen koloniaal in den baikerswinkel vragen of hjj den zilveren vingerhoed en de schaar van zijn zuster mocht hebben en haar loon van den vorigen dag. En de juffrouw betaalde hem het volle loon van zeventig cents, ofschoon Aaltje lang niet tot negen uur 's avonds gewerkt had, maar het was altud een goed en braaf meisje geweest en ze had dat was waar ook ook geen boterham Meegekregen. Utrecht, Nov.'98. Is. VAN RENNES. ii]mimmmmimumiumuimiiniiiimuHHl*iilluuiHumi|ijl«i«Miiiiii ken ontmoet men niet eiken dag in zijn leven! Toch, ik kan haast de vraag niet onderdrukken: is deze mystificatie niet al te goed gelukt? Het kan, dunkt me, nog best een half of een heel jaar duren, dat de eenvoudigen van harte in den waan bliiven verkeeren, dat de redactie van het HanddMad, uit belangstelling in 's mans wezen en daden, Esterhazy heeft geïnter viewd ! Niet noodig het'nog eens te her halen: ik heb er geen oogenblik iets van geloofd. ** * Als een bewijs hoe gunstig de inhuldi gingsfeesten zich onderscheiden hebben ten aanzien van het misbruik van sterken drank, deelt de Volksbond mcêdat in Amsterdam van 5 tot 9 Sent. slechts GS personen wegens openbare dronkenschap in arrest zijn gebracht, tegen 100 personen op diezelfde data in 1897. Te Rotterdam w»*f Zaterdags, Zondags en Maandags, 15 a A), soms 30 personen, uit hoofde van dronkenschap worden opgebracht, zijn er gedurende de 24 feesturen slechts 12 in bewaring gesteld; en te Utrecht telde men in 4 dagen tijds, niet meer dan 5 burgers of burgeressen in kennelijken staat. Daar er tot kenschetsing van dergelijke toestanden, niets boven de statistiek gaat, deel en wij deze cijfers mede; alleen ter wille der waarheid en tot recht verstand van de beteekenis er nog aan toevoegende, dat de dienders tijdens die dagen veel te weinig omhanden hadden, om niet bij wijze van tijdverdrijf eiken feestvierder in te rekenen, die ietwat schuin marcheerde. Zoo schijnt dus, geheel onverwacht, het bewijs geleverd, dat er ten onzent toch wel het een of ander tegen het drankmisbruik kan gedaan worden. Men zal geneigd zijn te vragen: maar wat ? Men kan toch het inhuldigen niet tot een feest maken, dat jaarlijks terugkeert., ware dat mogelijk.. hoe zou het aangewezen zijn, de tweede inhuldiging voor Amsterdam vast te stellen op Hartjesdag, en voor Rotterdam op den druksten kermisavond. Edoch, dit middel ligt buiten ons bereik; de hartstochtelijkste menschenvriend zal mij dit moeten toe stemmen. Maar zou men niet, juist door het inhuidigingsfeest geleerd, een poging kunnen wagen, met kans op succes? Ik bedoel: het inhuldigingen zelf mag men niet her halen, maar het opbrengen van de dronkelui zou bij allerlei feestelijke gelegen heden zeer wel te regelen zijn, als ware het weder inhuldigingsdag. En als wij dan eenige jaren achtereen eens een statistiek konden overleggen: op Hartjesdag u, op de Kotterdamsche kermis 3, of respectieve lijk 3 en 2, of 2 en O, moest dat niet een heilzamen invloed op het afnemen van het drankmisbruik hebben ? Ten eerste zou den wij, en wat is hartverheffender! weer in de matigheid van ons volk gaan gelooven, en ten tweede zou de meest verslaafde drinkebroer zich van de flesch afwenden, als wij hem met de 'cijfers voor ons konden bewijzen, dat zijn ras aan 't uit sterven is.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl