Historisch Archief 1877-1940
No. 1121
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
9
HETSJES
Aalije, (B naaister.
O. daar komt ze aan", zei de juffrouw van
?den bakkerswinkel, terwijl zij het hoofd boog
in de ouderwetsche uitsteekkast en door het
zijraam naar buiten keek. Och, Heer, wat
heeft de stumper het weer te kwaad! Ze kan
haast niet tegen den wind op en moet zich
aan het stoephetje vasthouden als ze een
hoestbui krijgt".
En toen de winkeldochter, tot wie deze
voorden gericht waren, ook nieuwsgierig het
hoofd in de kast vooruitstak, vervolgde de
juffrouw: Neen, neen, doe dat nu niet. Als
ze het merkt, dan raakt ze heel van streek;
ze kan niet velen, dat de menschen medelijden
met haar toonen. Laten we maar stil aan
ons werk gaan".
Benige oogenblikken later schommelde een
klein vrouwtje met een donkergrijs wollen doek
?o.m de schouders en een helder wit mutsje op
het hoofd, den winkel binnen en alsof zij door
hare komst verrast waren i iepen beide vrouwen
gelyktijdig: Zoo Aaltje, ben jij daar al. Meid,
het is nog pas kwartier -vóór negen, je bent
weer veel te vroeg van morgen. En wat zie je
?er goed uit vandaag!"
Ja'', zei de bakker, die juist uit de werk
plaats kwam, op vroolgk-goedigen toon, ja
meid, je hebt een kleur als een bellefleur".
Zoo, meester vindt u?" bracht Aaltje hij
gend uit, terwyl een glimlach om haar broeden
mond verscheen. Zij waggelde op hare beide
manke beenen den winkel door naar de haar
bekende deur van de huiskamer, die door een
glazen pui welker ruiten wit gedoezeld en
met melkwitte ornamenten versierd waren
van den wir.kel gescheiden was.
Zie, zoo", zei de juffrouw, een warme stoof
«taat al voor je klaar en ik zal een lekker
warm kopje thee met veel suiker voor je in
schenken. Niet zoo erg veel suiker asje
blieft juffrouw" hijgde Aaltje en dan ga je
je nwar eens lekker zitten warmen, je hebt
nog wel een kwartier den tijd!"
En als Aaltje haar omslagdoek heeft afge
daan, gaat zy zitten in haar hoekje tusschen
een mahoniehouten secrétaire en de gedoezelde
ruiten zoodat de juffrouw in den winkel
den geheelen dag de schaduw van haar ijverig
op en neer gaande vingers bewonderen kan
hare meesteres zet een tafeltje voor haar neer,
met het wanne kopje thee er op, en zegt :
zoo, drink dat nu eens warm uit, dan ga ik
OBderdehand wat vcrstelwerk bijeen zoeken".
En de bakker, die de groote kachel
oppookt eens even aan zijn kies voelt",
.zooals hij dat noemt zegt goedig: zou je
Aaltje niet een paar beschuiten bij haar thee
geven? Komaan, ze is hier by een bakker, en
in 't veen kijk je op geen turfje."
De juffrouw legt een bvg tetstelwerk en
de beschuiten voor de naaister op het
tafeltje en zegt met een wiendelijk lachje :
zoo, Aaltje, nu maar op je gemak aan, op je
?dooie gemak. Een andere week is het weer
Dinsdag en wat je vandaag niet klaar krjjgt
dat doe je een volgenden keer ! Nu zullen we
je maar alleen laten dan kan je rustig je gang
gaan."
Nauwelijks is de naaister alleen gelaten of
een lang bedwongen hoestbui breekt los,
waarvan zy het geluid door den Kakdoek tracht te
dempen en als zij flien doek weer van den
mond neemt zijn er kleine bloedvlekken in.
Dan, alsof haar dat heeft opgelucht, zoekt
«llliHiiMMmiiimMiMmiiiiimiiiiimiiiiimmiiiimmiimimmimimi
SNUIFJES.
De jonge leeuwin verblijdde de
Rotterdamsche Diergaarde met drie welpen.
»'t Was echter," zoo lees ik, »een korte
vreugde, want eeuige dagen daarna verslond
de ontaarde moeder twee van haar eigen
jongen. Door een handige manoeuvre wist
men echter het derde leeuwtje te redden.
Dat nam de directeur liefden/k in zijn huis
op, en een hondje nam de moederzorgen
op zich. Zij vervult die tot nu toe niet
groote liefde en trouw."
»De oude leeuwin verheugde op haar
beurt haar echtvriend met drie welgescha»
pen kinderen. En de beiaarde moeder is
een voorbeeld; innig lie/derij/c verzorgt en
voedt zij de drie kleinen."
Dit verhaal deed mij goed; die liefde
van den directeur, van een teef en van een
oude leeuwin troffen mjj zeer. Je zoudt
haast naar de Maasstad reizen om die drie
bij elkaar te zien. Maar dan die ont
aarde moeder! Nietwaar, een moeder-leeuwin,
die haar kindertjes niet eens de eer en het
genoegen gunt achter tralies hun leven
lang door de Rotterdammers bewonderd te
?worden, moet wel alle gevoel nebben uit
geschud! Gelukkig dat deze ontaarding
?door zooveel menschen-, houden- en leeuwen
liefde, om zoo te zeggen, wordt blind ge
schenen. Wat mij althans betreft: ik zie
alleen den liefderijken directeur, de teef
met groote liefde en de innig liefderijke,
bejaarde leeuwin.
* »
Niemand minder dan de groote Stead
is bezig een vredes-kruistocht door geheel
Europa voor te bereiden. Dit doet mij
bijzonder genoegen, want er moet altijd
iemand zijn. die aan zoo iets den stoot
geeft of het stootje; meer, hoop ik, dan
een heel klein stootje zal niet noodig wezen.
Althans in ons vrèl-beschaafd land. Ik
mag dan ook reeds mededeelen, dat het
bestuur van den «Nederlacdschen vrouwen
bond ter internationale ontwapening" niet
groote ingenomenheid deze uitnoodiging
heeft »begroet" en tot verwezenlijking van
het plan de vereischte maatregelen
bezij haar werk uit, neemt van tjjd tot t\jd een
slokje thee en een hapje beschuit en weldra is
zij geheel in haren arbeid verdiept, slechts nu
en dan door een hoestbui daarin gestoord.
En middelerwijl verkondigt de juffrouw ach
ter de toonbank fluisterend haren lof aan de
klanten die in den winkel komen.
O, mensch, dat is toch zoo'n goed meisje.
Ik heb nog nooit zoo'n naaister gehad en dat
voor veertien stuivers per dag met de kost,
behalve ontbijt, maar 's avonds een boterham
mcênaar huis. 't Is zoo goed als geen geld,
als je ziet wat ze er voor doet. Daar, dien
heelen stapel daar voor het raam, heeft ze nu
van van morgen af al klaar. Geen oogenblik
staan haar handt n stil Ze doet wel tweemaal
zooveel als mijn vorige naaister en die had
zestien stuivers, maar deze met hdar beenen
en dan dat hoesten, zie, dat begreep ze zelf,
die kan niet zoo bij iedereen terecht en elk
mensch zoekt zijn voordeel, maar anders. .. ze
is 't er geld dubbel waard! Maar je moet
vriendelijk tegen haar zijn, daar boudt ze var.
Dag Aaltje, riep zij luider, wel meid rust toch
eens een oogenblik, je werkt of ze met een
zweep Achter je staan!"
Aaltje keek even op, knikte glimlachend
tegen haar goede juffrouw, maar ging dadelyk
met haar werk voort.
'aMiddags, een uurtje voor het middageten,
kwam de juffrouw nogeens binnen bij Aaltje
kyken en den grooten stapel hersteld werk
ziende nam zij de naaister in een opwelling
van tevredenheid den vingerhoed van den vinger
en de naald uit de hand en riep: neen, maar
»r zul je eens een cogenblikje rusten, hoor'."
Nu zfcïik ^ens een lekker slokje voor je in
schenken en da,t iioet je eens op je gemak
uitdrinken!"
O neen, juffrouw, voor geen geld van de
wereld, dat kriebelt me zoo in mim keel.'"
Kom, ben je mal meid, een zoet slokje,
daar kikker je heelemaal van op; een beetje
anisette!"
Aaltje liet zich overhalen en dronk het zoete
slokje met smaak uit. Hare grcote oogen be
gonnen te glinsteren en een paar roode kleurtjes
teekenden zich op hare wangen af. Maar zij
hoestte niet en zij werd zelfs zoo spraakzaam
en vroolijk, dat toen de juffrouw de tafel begon
te dekken en daarbij een gezang zong, ook de
naaister hare zwakke stem deed huoren en
instemde met het lied van hare meesteres:
God enkel licht
Voor wiens gezicht
Niets duistere is verborgen.
Na den eten veruVt Aaltje haar hoekje en
kreeg plaats aan den gemeenschappelijken disch,
waar zij het beste licht van de eenige lamp in
de kamer had. Want dan was er nog heel
wat te doen. Dan kwam het werk voor den
dag waar het niet zoo erg op aankwam en dat
de juffrouw daarom tot 's avonds bewaard had.
Zoo werd Aaltje tot negen uur des avonds
bezig gehouden en als zij beladen met een
dikken boterham waar ze den kleinen"
beneden ook eens lekker van zou laten smul
len door de juffrouw, die haar medelijdend
nakeek, uitgelaten was, dan kwam debakkerin
zuchtend weer in de huiskamer en zei: 't is
toch jammer van het meisje en ik zal er erg
mee onthand zitten, want ik krijg nooit van
mijn leven zoo'n goedkoop* naaister weer, al
word ik honderd j»ar oud".
En het gebeurde dat de juffrouw onthand
raakte. Op een guren voorjaarsmorgen kwam
Aaltje vermoeider dan ooit in haar naaibuis
en aan hare oogen kon men zien dat zij ge
weend had. Later op den dag vertelde zij aan
De lezing van Dr. Fr. v. E eden in het Nuts-departement
te Rotterdam.
»O, Dokter, heeft u u niet vergist? Dat nieuwe middeltje geeft me zulke krampings !'
DE DÜKTEU : »Dat zal wel overgaan, juffrouw, als u maar blijft innemen."
muituiimiuDiimimimituuiitumuunnnmkiiniiiiimLiiniiimimmMi
hare juffrouw dart zij een brief had gekregen
uit de-n-Oost van haar broer den koloniaal,
die eigenlijk de schuld was van haar ongeluk.
Want die had haar toen 2\j een meisje van
twaalf jaar was van de trap gesmeten, waar
door zij beide beenen brak en haar borst be
zeerde. De deugniet was bij het Indisch leger
in dienst gegaan en had in de twaalf jaar dat
hij weg was slechts iets van hem laten hooren
als h\j geld noodig had. Alken nu schreef hy
zijna aueter dat hij terugkwam met dezelfde
mail waarmede hij zyn brief verzond dus zoo
dra hij zijn geld In Amsterdam of Rotterdam
verteerd had, zou hij wel voor haar staan.
IIIIMlmUIIMMI
iiÉiiiuuJkumrniiiiimi
iiiMiiiiMmmiiHimimiiiiMitiimumiiiimi
Toen de juffrouw 's middags weer in de
kamer kwam om haar et n zoet slokje" in te
schenken, zag zij eerst zoo gauw de naaister
niet, maar bij nauwkeuriger toezien zag zij d»t
Aaltje van haar stoel was gezakt en op den
grond onder het tafeltje lag. Bloedvlekken be
dekten het verstelweik en de bakkerin greep
haastig het linnengced bijeen cpdat er niet
meer vlekken aan zouden kernen en zuchtte:
't is zonde van mijn mooie tafellaktr.!" Maar
toen riep zij ook dadelijk haastig cm hulp en
wy'dde al baar zorgen aan Aal'jp, voor wie
echter geen zorgen meer baten konden zij
was dood.
raamt. Eigenlijk verwonderde het mij al
eenigszins, dat men hier te lande nog op
den actieven Engelschman gewacht heeft,
om te doen blijken, hoe de geheele natie
met het plan van den Czaar dweept.
Indertijd heeft H. M. hoogst derzelver
ingenomenheid, en de Kamer haar
edelmogender belangstelling uitgesproken
maar de dames bleven klonk 't niet al
te oneerbiedig ik zou zeggen: bleven
zwijgen als een boa of een mof. En toch ...
juist tot stichting en in standhouding van
den wereldvrede kunnen zij zoo veel. Maar
zij moeten het dan ook ernstig meenen en
de schtoornvalligheid, waardoor zij zich al
te zeer onderscheiden, aan den kant zetten.
Inderdaad, als de vrouwen slechts wilden,
zou het spoedig genoeg met den oorlog uit
zijn. Natuurlijk, met tact dient er gehan
deld te worden; het zou niet aanbevelens
waardig zijn, aanstonds tot de meest krasse
maatregelen de toevlucht te nemen ; maar
als zij onder het uitspreken van krachtige
vertoogen, waarbij gevoel eti redeneering
elkander steunden, eens een begin van een
dreigement voegden, b.v. lieten doorsche
meren, dat zij bij den eerstvolgenden oor
log er ernstig aan gouden deuken geen
pluksel te maken... wie weet!
* *
*
Te oordeelen naar een bericht uit den
Bosch in het Handelsblad is de firma Goulmy
en Baar geen bewonderaarster van den
Rechtsstaat en evenmin van de harmonie
der sferen. Twintig sigarenmakers van haar
fabriek, die uit hun armoedje de geiden
hadden bijeengebracht, om een hunner kame
raden rechtskundigen bijstand te verleenen,
heeft zij ontslagen, en zelfs het fanfarecorps,
door haar verleden jaar uit de arbeiders
gevormd, moest ontbonden. In ons Rijk, zoo
schijnen de heerea Goulray en Baar te
denken.... geen recht, en tusschen de
hoogere en lagere sferen van ons gebied geen
harmonie. Nu daar is niets tegen; want,
het spreekt van zelf, een fabrikant stuurt
weg wie hij wil, beveelt wat hem lust, en
als hij iemand zonder rechtskundigen bij
stand voor de rechtbank wil zien, is het,
om geen ander woord te gebruiken, vrij
onbeleefd zich niet naar zijn wensch of
wenk te schikken. Hierover zullen allen
het wel eens zijn.
Maar het rechtmatige daargelaten, ver
standig vond ik Goulmy en Baar's besluit
niet. GouJmy, zoo blijkt uit het bericht,
was tusschen beide gekomen in een vecht
partij op de fabriek, en had toen een lichte
schram opgeloopen, en nu is het waar
schijnlijk die schram geweest, welke hem
tot het inzicht heeft geleid, dat de beklaagde
geen rechtskundigen bijstand waard was.
Goed, maar waarom het fanfarecorps dan
óók afgeschaft ? Juist daaraan bestond
thans meer behoefte dan ooit. Ik gevoel
heel wel, dat een schram, al is het dan ook
maar een ^lichte", erg op iemands gemoed
kan werken; nietwaar, men leest in de
geschiedenis van menschen, die zelfs zonder
schijn of schaduw van een schram in de
diepste naargeestigheid zijn vervallen.
Denk maar eens aan Saul. Edoch wat
houdt zulke lieden boven water? Muziek,
en welke muziek ? Wat beter dan d?e
fanfare! En terwijl de oude koning David
met de harp liet komen, stuurt Goulmy
zijn eigen muziekanten weg! Waarom ze
nu niet in allerijl geroepen, en verzocht,
desnoods bevolen, eiken dag een lustig
mopje te spelen, b. v. >Lang zal hij leven
in gloria. Ons geluk zal niet bestaan, zoo
't Goulmy niet wel zal gaan ?" Maar aldus
is de mensch! In tegenspoed en droefheid
! dikwijls tegen zichzelf.
* * *
Esterhazy is zoowaar in 'tRheinischerlIof.
Zola hebben we bijna gehad, maar toch
ten slotte in 't geheel niet; Esterhazy
daarentegen vier weken lang in de
Warmoesstraat.
Of we dus ook een gastvrij volk zijn ...
wij herbergen zelfs hem!
Gastvrij, maar groot ook, want na alles
wat de bladen ons van hem verteld hebben,
gaan wij 't Rheinischer Hof voorbij, zonder
eens door de geopende deur of de vensters
een blik te werpen; wie zou hem willen
zien 'i Is 't niet al erg genoeg, dat hij,
zonder of met Margot Pays, de Nes is
voorbijgegaan, en in zoo'n eerzaam hotel
als 't Rheinischer Hof zijn intrek heeft
genomen, vlak bij de Oude Kerk ?
En wat is er aan hem te zien ? Het
allermooiste, wat er aan hem was, zijn
snor, is hij volgens de N. R. C't. kwijt.
Zijn houding wordt beschreven als krach
teloos, slap en ietwat gebukt. Zoo'n
Simson, die zijn haar verloren heeft!
En wat zou hij kunnen vertellen ? Als
Graaf ^yalsin-Esterhazy nu maar zoo
vermakelijk liegen kon als Baron von
Münchhausen, ja dan zou ik zelf ook nog
wel eens naar hem willen luisteren. Maar
hij zegt immers altijd de waarheid en ver
makelijk is die niet. Toch ... zelfs onder
ons Hollanders loopen er rond, die nog
belang in hem stellen. Ik ken menschen,
die er hun kostbaren tijd voor zouden over
hebben, om dien majoor in ballingschap
te ontmoeten en te spreken ... en dat is
ook alweer zoo'n wonder niet, want zelfs
de gruwelkamer in het Panopticum verheugt
zich nu en dan in een druk bezoek en
aan gruwelen is Esterhazy zoo onschuldig
als een pas geboren kind: hij heeft alleen
in de buurt van zoo'n kamer gewoond.
Verblijdend is het intusschen, hoe de
pers, de Koningin der Aarde, haar waardig
heid heeft weten te bewaren, en haar
majesteit te doen uitblinken bij de ziekelijke
belangstelling van een deel van het publiek
in dezen afgedankten krijgsman zonder
smet. Zeer geestig gaf' een reporter van de
Telegraaf een gefingeerd verhaal van een
ontmoeting met den gast uit het Rheinischer
Hof in den foyer van het Paleis voor
Volksvlijt, eindigende met de bekentenis,
dat de Comte de Castelario,
ex-consulgénéral de Cuba d'Espagne, waarvoor de
interviewer zich had uitgegeven, alleen een
voor de gelegenheid aangenomen naam
was, en met Esterhazy's onthulling: »ik
ben Moxod, représentant van het Huis
Vigno de Cognac." M. a. w. het blad had
zijn nog op Esterhazy-nieuwtjes verzotte
lezers behoorlijk gefopt.
Veel aardiger echter deed het Handelsblad
iets dergelijks. Het stelde een feuilleton
op, waarin de gemoedsaandoeningen van
twee reporters haarfijn worden verteld. Zoo
eenvoudig, zoo natuurlijk, zoo leuk, je zoudt
zvyeren dat het echt was. »Wij gingen uit,
niet wetende wat te doen; toen wij in
het hotel waren aangeland hadden wij nog
altijd geen plan. Een onzer liet zich
eens aandienen, onder voorgeven dat hij
den geheimzinnigen gast kende. De kellner
ging stap, stap, de trap op, en bij eiken
stap werd ook onze harteklop sterker van
gespannen verwachting- Hij ziet geen
reden u te ontvangen, klonk het antwoord.
Van het hoogste punt der verwachting
plotseling neergesmakt in den kolk der
hopeloosheid, staarden wij elkander aan
en .... zeiden niets. Het zwijgen werd
pijnlijk. Wij bleven elkander aanstaren,
de kellner staarde ons aan, en de
logeergast Zoo bleven we zitten,tot eensklaps
net belachelijke van ons nietsdoen ons trof
bij het binnentreden van een onbekende.
Monsieur Fayard. Een schok doorvoer
ons; de uitgever van Estherhazy! en met
deze zekerheid kwam de ontspanning. Wij
spraken en de logeergast sprak maar
het hielp niet. Wat nu te doen ? Een
laatste redmiddel restte ons nog: ons per
brief rechtstreeks tot Estherhazy te wenden.
Dat pastten wij toe. Een half' uur ging in
groote spanning voorbij, enz. enz. Of het
nu wil of niet, een groot deel van het pu
bliek leeft met die twee reporters mee, en
is, zonder het te bemerken, zoo op het
sleeptouw genomen, dat het de rest,
praatjes die expresselijk zoo onnoozel
mogelijk zijn gehouden, van a tot z slikt,
als het relaas van iets dat heusch geschied
is en zoo heeft dat publiek zijn verdiende
loon. Trouwens, de beide reporters zelf
ontgaan pok hun loon niet. Die guiten!
Hoe zie ik ze daar met hun tweetjes zich
verkneukelen nu zij, zooal niet Jan en Alle
man, dan toch zeker Jan en ziju familie
in de luren hebben gelegd! Mij zou het
niet verwonderen of de redactie van het
Handelsblad is er zelf ingeloopen; dat fac
similévan een brief van Esterhazy moest
den beste in de war brengen; en als ik naga,
hoe de commandant-graaf bij de redactie
van dit blad staat aangeschreven, houd
ik het er voor, dat alleen het bezit van zoo'n
lief handschrift! haar heeft kunnen be
wegen het maken van zulk een drukte over
den Uhlan in haar kolommen te
permitteeren. Maar, zooals ik reeds opmerkte,
de Redactie zelve heeft aanvankelijk geen
argwaan gehad. En dat is haar te ver
geven, want daarvoor was de fictie al te
menschkundig aangekleed. Eerst dat portret,
waarbij zij hem toch weer wel zijn snor
lieten behouden, en dan die geheim
zinnige, de nieuwsgierigheid prikkelende
mededeeling, dat Esterhazy zóó vertrouwe
lijk met den reporter ha<i gesproken, dat
hij hem zelfs geheimen verteld heeft, die
deze zijn lezers niet mocht oyerbrieven.
Dat is kostelijk bovenmate ! Zulke
snaHet lijk werd nog dienzelfden avond in alle
stilte naar hare woning gebracht een
bovenachferksmertje in een eenzame straat en
reeds den volgenden dag kwam een verloopen
koloniaal in den baikerswinkel vragen of hjj
den zilveren vingerhoed en de schaar van zijn
zuster mocht hebben en haar loon van den
vorigen dag. En de juffrouw betaalde hem het
volle loon van zeventig cents, ofschoon Aaltje
lang niet tot negen uur 's avonds gewerkt had,
maar het was altud een goed en braaf meisje
geweest en ze had dat was waar ook
ook geen boterham Meegekregen.
Utrecht, Nov.'98. Is. VAN RENNES.
ii]mimmmmimumiumuimiiniiiimuHHl*iilluuiHumi|ijl«i«Miiiiii
ken ontmoet men niet eiken dag in zijn
leven! Toch, ik kan haast de vraag
niet onderdrukken: is deze mystificatie niet
al te goed gelukt? Het kan, dunkt me,
nog best een half of een heel jaar duren,
dat de eenvoudigen van harte in den waan
bliiven verkeeren, dat de redactie van het
HanddMad, uit belangstelling in 's mans
wezen en daden, Esterhazy heeft geïnter
viewd ! Niet noodig het'nog eens te her
halen: ik heb er geen oogenblik iets van
geloofd.
** *
Als een bewijs hoe gunstig de inhuldi
gingsfeesten zich onderscheiden hebben ten
aanzien van het misbruik van sterken
drank, deelt de Volksbond mcêdat in
Amsterdam van 5 tot 9 Sent. slechts GS
personen wegens openbare dronkenschap
in arrest zijn gebracht, tegen 100 personen
op diezelfde data in 1897. Te Rotterdam
w»*f Zaterdags, Zondags en Maandags, 15
a A), soms 30 personen, uit hoofde van
dronkenschap worden opgebracht, zijn er
gedurende de 24 feesturen slechts 12 in
bewaring gesteld; en te Utrecht telde men
in 4 dagen tijds, niet meer dan 5 burgers
of burgeressen in kennelijken staat.
Daar er tot kenschetsing van dergelijke
toestanden, niets boven de statistiek gaat,
deel en wij deze cijfers mede; alleen ter
wille der waarheid en tot recht verstand
van de beteekenis er nog aan toevoegende,
dat de dienders tijdens die dagen veel te
weinig omhanden hadden, om niet bij wijze
van tijdverdrijf eiken feestvierder in te
rekenen, die ietwat schuin marcheerde.
Zoo schijnt dus, geheel onverwacht, het
bewijs geleverd, dat er ten onzent toch wel
het een of ander tegen het drankmisbruik
kan gedaan worden. Men zal geneigd zijn
te vragen: maar wat ? Men kan toch het
inhuldigen niet tot een feest maken, dat
jaarlijks terugkeert., ware dat mogelijk..
hoe zou het aangewezen zijn, de tweede
inhuldiging voor Amsterdam vast te stellen
op Hartjesdag, en voor Rotterdam op den
druksten kermisavond. Edoch, dit middel
ligt buiten ons bereik; de hartstochtelijkste
menschenvriend zal mij dit moeten toe
stemmen.
Maar zou men niet, juist door het
inhuidigingsfeest geleerd, een poging kunnen
wagen, met kans op succes? Ik bedoel:
het inhuldigingen zelf mag men niet her
halen, maar het opbrengen van de
dronkelui zou bij allerlei feestelijke gelegen
heden zeer wel te regelen zijn, als ware het
weder inhuldigingsdag. En als wij dan
eenige jaren achtereen eens een statistiek
konden overleggen: op Hartjesdag u, op
de Kotterdamsche kermis 3, of respectieve
lijk 3 en 2, of 2 en O, moest dat niet een
heilzamen invloed op het afnemen van
het drankmisbruik hebben ? Ten eerste zou
den wij, en wat is hartverheffender! weer
in de matigheid van ons volk gaan
gelooven, en ten tweede zou de meest verslaafde
drinkebroer zich van de flesch afwenden,
als wij hem met de 'cijfers voor ons
konden bewijzen, dat zijn ras aan 't uit
sterven is.